• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/27

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

27 Cards in this Set

  • Front
  • Back
1. Stel Bas heeft een hondenfobie en gaat naar een psycholoog.

a. De psycholoog maakt een plan voor het probleem volgens de 5 W’s. Beschrijf hoe dit plan eruit dient te zien. Bedenk zelf de benodigde informatie die u nodig heeft om dit te doen (max. aantal te behalen punten: 10)

b. Formuleer een SMART-oplossing voor het probleem van Bas. Geef aan wat er precies ‘SMART’ is aan deze oplossing. (max aantal te behalen punten: 10)
Antwoord blz 13.

-Wat is het probleem:
de hondenfobie

-Waarom is het probleem er:
Bas is als klein kind door een valse hond aangevallen.

-Waarheen leidt het probleem:
Bas vermijdt elk contact met honden en durft daardoor de straat niet meer op en gaat niet meer op bezoek bij mensen met een hond.

-Welke oplossing is er voor het probleem:
cognitieve gedragstherapie

-Waartoe heeft de oplossing van het probleem geleid:
nog nergens toe, de therapie moet nog beginnen. Aangezien de therapie zeer effectief is in de behandeling van fobieen, kan worden verwacht dat deze Bas zal afhelpen van zijn angst voor honden en zijn vermijdingsgedrag ten aanzien van honden.

Per juist ingevulde W 2 pt, max 10 pt

b. Formuleer een SMART-oplossing voor het probleem van Bas. Geef aan wat er precies SMART is aan deze oplossing. (max aantal te behalen punten: 10)

Antwoord blz 38:
Smart betekent dat de oplossing specifiek (S), meetbaar (M), Acceptabel (A), realistisch en tijdsgebonden (T) dient te zijn.

SMART-oplossing voor Bas: Bas volgt 15 wekelijkse sessies cognitieve gedragstherapie voor fobieen, hij begint daar 1 januari mee.

-Specifiek: het gaat om een specifieke therapie voor fobieen
-Meetbaar: na de therapie valt goed na te gaan of Bas nog bang is voor honden.
-Acceptabel: het is wetenschappelijk aangetoond dat cognitieve gedragstherapie effectief is in de behandeling van fobieen
-Realistisch: de therapie is goed uitvoerbaar door deze psycholoog en goed te volgen door Bas. De therapie kan plaatshebben op zijn vrije dag.
-Tijdsgebonden: er zit een duidelijk tijdspad aan de therapie. Als alles goed gaat zal Bas eind april van zijn fobie af zijn.

Ander soort oplossing mag ook zolang deze maar SMART is. Per correct ingevuld aspect 2 pt, max 10 pt
1. Stel Bas heeft een hondenfobie en gaat naar een psycholoog.

a. De psycholoog maakt een plan voor het probleem volgens de 5 W’s. Beschrijf hoe dit plan eruit dient te zien. Bedenk zelf de benodigde informatie die u nodig heeft om dit te doen (max. aantal te behalen punten: 10)
Antwoord blz 13.

-Wat is het probleem: de hondenfobie
-Waarom is het probleem er: Bas is als klein kind door een valse hond aangevallen.
-Waarheen leidt het probleem: Bas vermijdt elk contact met honden en durft daardoor de straat niet meer op en gaat niet meer op bezoek bij mensen met een hond.
-Welke oplossing is er voor het probleem: cognitieve gedragstherapie
-Waartoe heeft de oplossing van het probleem geleid: nog nergens toe, de therapie moet nog beginnen. Aangezien de therapie zeer effectief is in de behandeling van fobieen, kan worden verwacht dat deze Bas zal afhelpen van zijn angst voor honden en zijn vermijdingsgedrag ten aanzien van honden.

Per juist ingevulde W 2 pt, max 10 pt
1. Stel Bas heeft een hondenfobie en gaat naar een psycholoog.


b. Formuleer een SMART-oplossing voor het probleem van Bas. Geef aan wat er precies ‘SMART’ is aan deze oplossing. (max aantal te behalen punten: 10)
Antwoord blz 38:
Smart betekent dat de oplossing specifiek (S), meetbaar (M), Acceptabel (A), realistisch en tijdsgebonden (T) dient te zijn.

SMART-oplossing voor Bas: Bas volgt 15 wekelijkse sessies cognitieve gedragstherapie voor fobieen, hij begint daar 1 januari mee.

-Specifiek: het gaat om een specifieke therapie voor fobieen
-Meetbaar: na de therapie valt goed na te gaan of Bas nog bang is voor honden.
-Acceptabel: het is wetenschappelijk aangetoond dat cognitieve gedragstherapie effectief is in de behandeling van fobieen
-Realistisch: de therapie is goed uitvoerbaar door deze psycholoog en goed te volgen door Bas. De therapie kan plaatshebben op zijn vrije dag.
-Tijdsgebonden: er zit een duidelijk tijdspad aan de therapie. Als alles goed gaat zal Bas eind april van zijn fobie af zijn.

Ander soort oplossing mag ook zolang deze maar SMART is. Per correct ingevuld aspect 2 pt, max 10 pt
2. Beschrijf de theorie van de meervoudige intelligenties van Howard Gardner. (max. aantal te behalen punten: 9).
Antwoord: volgens deze theorie bestaan er 9 soorten intelligentie en wel de volgende:

➢ Linguïstische intelligenti
➢ Ruimtelijke intelligentie
➢ Logisch-wiskundige intelligentie
➢ Muzikale intelligentie
➢ Lichamelijke bewegingsintelligentie
➢ Interpersoonlijke intelligentie
➢ Intrapersoonlijke intelligentie
➢ Naturalistische intelligentie
➢ Existentiele intelligentie

Per juiste soort intelligentie 1 pt, max 9 pt
3. Stel een psycholoog neemt bij een Marokkaans kind een intelligentietest af. Uit deze test blijkt dat het kind een IQ heeft van 85.

a. Wat houdt een IQ van 85 in? (max aantal te behalen punten: 3)

b. Stel het IQ van het kind valt te laag uit voor zijn/haar intelligentie. Geef 3 mogelijke oorzaken hiervoor (max aantal te behalen punten: 9).
a. Wat houdt een IQ van 85 in? (max aantal te behalen punten: 3)

Antwoord: dat het kind beneden gemiddeld intelligent is.(3 pt)


b. Stel het IQ van het kind valt te laag uit voor zijn/haar intelligentie. Geef 3 mogelijke oorzaken hiervoor (max aantal te behalen punten: 9).

Het IQ kan te laag uitvallen als het kind:
• niet goed Nederlands spreekt (3 pt)
• gedragsproblemen heeft (bijv. door ADHD) (3 pt)
• over slechte testvaardigheden beschikt (3 pt)
3. Stel een psycholoog neemt bij een Marokkaans kind een intelligentietest af. Uit deze test blijkt dat het kind een IQ heeft van 85.

a. Wat houdt een IQ van 85 in? (max aantal te behalen punten: 3)
Antwoord: dat het kind beneden gemiddeld intelligent is.(3 pt)
3. Stel een psycholoog neemt bij een Marokkaans kind een intelligentietest af. Uit deze test blijkt dat het kind een IQ heeft van 85.

a. Wat houdt een IQ van 85 in? (max aantal te behalen punten: 3)

b. Stel het IQ van het kind valt te laag uit voor zijn/haar intelligentie. Geef 3 mogelijke oorzaken hiervoor (max aantal te behalen punten: 9).
Het IQ kan te laag uitvallen als het kind:
• niet goed Nederlands spreekt (3 pt)
• gedragsproblemen heeft (bijv. door ADHD) (3 pt)
• over slechte testvaardigheden beschikt (3 pt)
4. Stel een psycholoog wil bij een client een aantal tests afnemen om zich een beeld te vormen van de volgende zaken:

* psychosomatische klachten van de client
* mate van depressie van de client
* mate van neuroticisme van de client
Welke tests kan hij afnemen, ervan uitgaande dat hij alleen tests mag gebruiken die positief zijn beoordeeld door de COTAN? (max aantal te behalen punten: 9)
Psychosomatische klachten:
(Schaal van de) NPST,
GHQ en/of de
SCL 90


Andere lijsten, zoals CES-D (die ook een schaal heeft voor psychosomatische klachten) worden niet helemaal als positief beoordeeld.

Depressie:
(Schaal van de)GHQ, SCL90, Boek (blz 86): MDRS, SDS
MMPI-2, HRS-D, VROPSOM, CES-D en BDI scoren niet helemaal voldoende volgens de COTAN

Neuroticisme:
(Schaal van de) NPV
Minder gunstig zijn beoordeeld de: FFPI, NEO (hebben ook schalen voor neuroticisme)

Per correct ingevulde dimensie: 3pt, max 9 pt
5.
a. Wat wordt verstaan onder coping? (max aantal te behalen punten: 3)

b. Stel Anja heeft het op haar werk erg druk. Er zijn 8 hoofdgroepen te onderscheiden van copinggedrag. Illustreer elke groep aan de hand van het voorbeeld van Anja. Wat doet zij, bij elke vorm van coping, om om te gaan met de drukte op het werk? (max aantal te behalen punten: 12)
5.
a. de manier waarop iemand stress hanteert.(3 pt)


b.

Blz 80:
Planmatig problemen oplossen:
voorbeeld: Anja maakt een rooster waarin ze alle activiteiten die ze moet doen opneemt. Dit geeft overzicht en verlicht een eventueel gevoel van druk.

Afstand nemen:
voorbeeld: Anja neemt mentaal afstand van het werk door tegen zichzelf te zeggen: ‘Wat een onzin allemaal, ik laat me de kop niet gek maken. Het is maar werk!’
Hulp zoeken: voorbeeld: Anja vraagt een collega of haar baas om hulp, ze laat weten dat ze het werk alleen niet af kan en hulp nodig heeft.

Zelfbeheersing tonen:
voorbeeld: Anja heeft de neiging om in dit soort situaties in de stress te schieten en als een bezetene te gaan werken. Ze weet ook dat ze daar doodmoe van wordt. Dus spreekt ze zichzelf gedisciplineerd toe: ‘ Rustig nou maar. Het komt allemaal wel goed, gewoon rustig door blijven werken.’

Vermijding:
voorbeeld: Anja meldt zich ziek of gaat op vakantie
Positief herlabelen: voorbeeld: Anja zegt tegen zichzelf: ‘Nu ik zo vaak overwerk, verdien ik hartstikke veel geld!’
Verantwoordelijkheid nemen: voorbeeld: Anja zeurt niet, maar neemt verantwoordelijkheid voor het feit dat de hoeveelheid werk zo uit de hand is gelopen. Ze heeft het de afgelopen maanden te veel vrije dagen opgenomen.

Confrontatie aangaan:
voorbeeld: Anja werkt hard om al het werk gedaan te krijgen.
Andere voorbeelden mogen ook, zolang ze maar aansluiten bij de categorie van het copinggedrag. Per juiste categorie inclusief correct voorbeeld 1,5 pt, max 12 pt
5.
a. Wat wordt verstaan onder coping? (max aantal te behalen punten: 3)
5.
a. de manier waarop iemand stress hanteert.(3 pt)
5.


b. Stel Anja heeft het op haar werk erg druk. Er zijn 8 hoofdgroepen te onderscheiden van copinggedrag. Illustreer elke groep aan de hand van het voorbeeld van Anja. Wat doet zij, bij elke vorm van coping, om om te gaan met de drukte op het werk? (max aantal te behalen punten: 12)
5. b.

Blz 80:
Planmatig problemen oplossen:
voorbeeld: Anja maakt een rooster waarin ze alle activiteiten die ze moet doen opneemt. Dit geeft overzicht en verlicht een eventueel gevoel van druk.

Afstand nemen:
voorbeeld: Anja neemt mentaal afstand van het werk door tegen zichzelf te zeggen: ‘Wat een onzin allemaal, ik laat me de kop niet gek maken. Het is maar werk!’
Hulp zoeken: voorbeeld: Anja vraagt een collega of haar baas om hulp, ze laat weten dat ze het werk alleen niet af kan en hulp nodig heeft.

Zelfbeheersing tonen:
voorbeeld: Anja heeft de neiging om in dit soort situaties in de stress te schieten en als een bezetene te gaan werken. Ze weet ook dat ze daar doodmoe van wordt. Dus spreekt ze zichzelf gedisciplineerd toe: ‘ Rustig nou maar. Het komt allemaal wel goed, gewoon rustig door blijven werken.’

Vermijding:
voorbeeld: Anja meldt zich ziek of gaat op vakantie
Positief herlabelen: voorbeeld: Anja zegt tegen zichzelf: ‘Nu ik zo vaak overwerk, verdien ik hartstikke veel geld!’
Verantwoordelijkheid nemen: voorbeeld: Anja zeurt niet, maar neemt verantwoordelijkheid voor het feit dat de hoeveelheid werk zo uit de hand is gelopen. Ze heeft het de afgelopen maanden te veel vrije dagen opgenomen.

Confrontatie aangaan:
voorbeeld: Anja werkt hard om al het werk gedaan te krijgen.
Andere voorbeelden mogen ook, zolang ze maar aansluiten bij de categorie van het copinggedrag. Per juiste categorie inclusief correct voorbeeld 1,5 pt, max 12 pt
6.
a. Wat beweert het social-skill-deficit model? (max aantal te behalen punten: 4)

b. Welke persoonskenmerken dragen bij aan het ontwikkelen van een burnout? (max aantal te behalen punten: 6)
6. a. lz 71: dat sociale angst voorkomt uit een gebrek aan sociale vaardigheden (4 pt)

b.

Blz 77: een externe beheersingsorientatie (2 pt), een passieve vorm van coping (2 pt) en een lage zelfwaardering (2 pt) bevorderen een burnout. Max 6 pt
6.
a. Wat beweert het social-skill-deficit model? (max aantal te behalen punten: 4)
6. a. lz 71: dat sociale angst voorkomt uit een gebrek aan sociale vaardigheden (4 pt)
6.


b. Welke persoonskenmerken dragen bij aan het ontwikkelen van een burnout? (max aantal te behalen punten: 6)
6. b.

Blz 77: een externe beheersingsorientatie (2 pt), een passieve vorm van coping (2 pt) en een lage zelfwaardering (2 pt) bevorderen een burnout. Max 6 pt
7. Stel 2 vrouwen – Linda en Sara - voeren een observatieonderzoek uit. Linda moet, gedurende een uur, proberen een hele moeilijke puzzel op te lossen. Beide dames gaan vervolgens observeren hoe vaak, tijdens dat uur, Linda geïrriteerd is. Na het uur leggen ze de uitkomsten naast elkaar. Welke verschillen kunt u verwachten tussen de gegevens van Linda en die van Sara en waar komen die uit voort? Welke rol speelt de fundamentele attributiefout in de conclusies die de dames kunnen trekken uit de observaties? (max aantal te behalen punten: 8)
Blz 27 en 24.

Linda weet beter wat ze meet:
zij weet het beste wanneer ze zich geïrriteerd voelt. Sara kan dat alleen maar opmaken uit het (non-verbale) gedrag van Sara, daardoor kan ze er naast zitten. In het geval van Sara kan dit zowel tot onder- als overrapportage leiden. (4 pt)

Actor-observer fenomeen:
als ze bijvoorbeeld observeren dat Linda heel vaak geïrriteerd was, zal Linda dat vooral toeschrijven aan de moeilijkheid van de puzzel (wat een rotding) en Sara aan Linda;s karakter (wat een chagrijn!) (4 pt)
8. Noem 4 nadelen van de MMPI-2. (max aantal te behalen punten: 8)
8. Noem 4 nadelen van de MMPI-2. (max aantal te behalen punten: 8)

Blz 63:
• het is een extreem lange test
• normering is gebaseerd op Amerikaanse steekproef
• de computer berekent een profiel zonder dat er is geobserveerd
• is internetlijst met alle nadelen die daarbij komen
• trefzekerheid is twijfelachtig/validiteit is slecht
• betrouwbaarheid is slecht


per correct nadeel 2 pt, max 8 pt
9. Een psycholoog maakt kennis met een nieuwe client, Corrie, een vrouw van 78. Corrie is sinds anderhalf jaar weduwe en voelt zich eenzaam. Noem 2 soorten eenzaamheid waar de psycholoog op verdacht dient te zijn. Leg uit wat deze inhouden aan het hand van het voorbeeld van Corrie. (max aantal te behalen punten: 8)
Blz 104.

*gevoelsmatig isolement/emotionele eenzaamheid:
Corrie voelt zich, sinds de dood van haar man, eenzaam. Ze mist haar man erg, ze mist een maatje, ze verlangt terug naar vroeger. (4 pt)

*sociaalisolement/eenzaamheid:
Corrie heeft weinig vrienden en kennissen. Ze mist een stuk gezelligheid en vrienden en kennissen om leuke dingen mee te doen of bij op visite te gaan. Ze verveelt zich en heeft geen doel. (4 pt)
1. Deze vraag gaat over Hoofdstuk 1.
Stel Bas heeft last van een hondenfobie. Beschrijf (de oplossing van) het probleem van Bas
aan de hand van de vijf W’s.
1. De vijf W’s zijn bijvoorbeeld als volgt in te vullen

-Wat:
Bas heeft een hondenfobie. Dat wil zeggen, hij is zo bang voor honden dat hij ze vermijdt en er doodsbang voor is als hij ze toch tegenkomt.

-Waarom:
Dit is onduidelijk. Wel zitten er angststoornissen in de familie van Bas.

-Waarheen leidt het:
Bas kijkt er erg tegenop om de straat op te gaan, uit angst een hond tegen te komen. Dit kan, als de hondenfobie onbehandeld blijft, uitlopen op een agorafobie (straatvrees).

-Welke oplossing is er:
cognitieve gedragstherapie (CGT) is zeer effectief gebleken bij de behandeling van enkelvoudige fobieën.

-Waartoe heeft de oplossing geleid:
Bas is in CGT gegaan en heeft geen last meer van een hondenfobie.
2. Deze vraag gaat over Hoofdstuk 2.
Noem de voordelen en de nadelen van psycho-diagnostisch onderzoek
2.

Voordelen:
Wordt het correct uitgevoerd dan geeft psycho-diagnostisch onderzoek op gefundeerde wijze, i.e. via onderzoeksmethoden, inzicht in het probleem van de cliënt en wat daaraan gedaan kan worden.

Het onderzoek mondt uit in een verslag waardoor er kan worden teruggekoppeld naar de cliënt cq opdrachtgever.

Nadelen:
Diagnostiek is een samenspel van de analyse van het probleem (reflectie) en de daaruit voortvloeiende aannames die een onderzoeker maakt. De analyse en de aannames kunnen subjectief zijn en sterk gekleurd worden door de kennis, vooroordelen, ervaring en voorkeuren van de onderzoeker.

Onderzoekers kunnen bovendien onderzoeksinstrumenten gebruiken die niet voldoende valide of betrouwbaar zijn.
3. Deze vraag gaat over Hoofdstuk 4.
Welke rol speelt de actor-observer fout bij het observeren?
3.

Bij het interpreteren van het gedrag van degene die je observeert ben je, onbewust, geneigd het gedrag van die persoon te sterk aan zijn/haar persoonlijkheid toe te schrijven.

Je onderschat de invloed van de situatie/omgeving van het gedrag. Dan kan leiden tot vertekende observaties dan wel interpretaties van de observatiegegevens.
6. Deze vraag gaat over Hoofdstuk 10. Waarom gebruiken veel onderzoekers en psychologen vaak onderzoeksmethoden (testen, vragenlijsten of interviews) waarvan de kwaliteit twijfelachtig is?
6.
* Omdat veel psychologen geen verstand hebben van de betrouwbaarheid en validiteit van testen (veelal weten ze niet eens wat het inhoudt) en de adviezen van de COTAN niet raadplegen of naleven.
* Omdat veel psychologen testen gebruiken simpelweg omdat anderen dat ook doen. Ze denken onterecht: Die test wordt veel gebruikt, dus zal die wel goed zijn. Een voorbeeld is de MMPI-2. Deze wordt veel gebruikt maar is weinig betrouwbaar.
* Omdat er soms geen betere alternatieven voor handen zijn.
7. Deze vraag gaat over Hoofdstuk 18.

de antwoordschaal ja/?/nee. NB. De schaal Onafhankelijkheid wordt ook wel Respect genoemd.
7.
* Onafhankelijkheid/Respect, bijvoorbeeld:
-Ik luister naar mijn partner als hij/zij iets vertelt.
-Ik probeer mijn partner te veranderen. (de score op dit item moet later worden omgecodeerd, het meet immers het tegenovergestelde)
-Over belangrijke dingen ben ik altijd eerlijk tegen mijn partner.

* Emotionele saamhorigheid, bijvoorbeeld:
-Ik geef mijn partner een zoen als ik wegga of als hij/zij dat doet.
-Mijn partner en ik hebben het gezellig met elkaar.
-De meeste activiteiten die mijn partner leuk vind, vind ik ook leuk.

* Identiteit:
- Ik vind dat ik een goede partner ben.
- Ik ben tevreden over mezelf.
- Ik heb een positief zelfbeeld.

* Conflicthantering
- Tijdens meningsverschillen blijven we rustig.
- Tijdens meningsverschillen kwetsen we elkaar (de score op dit item moet later worden omgecodeerd, het meet immers het tegenovergestelde)
- Ruzies praten we goed uit.

* Seksualiteit:
-Ik ben tevreden over mijn seksleven.
-Ik kan goed met mijn partner praten over mijn seksuele wensen.
- Ik vind het fijn om met mijn partner te vrijen.
I. Intelligentietests
I. Intelligentietests

1. Groningen Intelligentie Test (GIT)
2. Wechsler Adult Intelligence Scale III (WAISIII)
3. Raven’s progressive matrices (progressieve matrixtest van Raven)
4. Groninger Intelligentietest Voortgezet Onderwijs (GIVO)
5. Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-R)
6. Snijders-Oomen Niet Verbale Intelligentietest (SON-R)
II. Persoonlijkheidstest
II. Persoonlijkheidstest

1. Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV, NPV-2)
2. NEO Persoonlijkheidsvragenlijsten (NEO-PI-R, NEO FFI) 9
3. De Five Factor Personality Inventory (FFPI)
4. De Negativisme, Ernstige Psychopathologie en Somatiseringstest (NPST)
5. De Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2 (MMPI-2)
6. SHL Persoonlijkheidsvragenlijst
III. Tests voor (het omgaan met) psychische klachten
III. Tests voor (het omgaan met) psychische klachten

1. Klachtenlijst/Symptom Checklist-90 (SCL-90)
2. General Health Questionnaire (GHQ)
3. Centre for Epidemiologic Studies-Depression Scale (CES-D)
4. Zelfbeoordelingsvragenlijst (ZBV)
5. Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag (SIG)
6. Beck Depression Inventory II (BDI-II)
7. Utrecht Coping List (UCL)
8. Utrechtse Burnout Schaal (UBOS)
9. Nederlandse Vragenlijst voor Eetgedrag (NVE)
IV. Test voor relatieproblematiek
IV. Test voor relatieproblematiek

1. Nederlandse Relatievragenlijst (NRV)
2. Maudsley Marital Questionnaire (MMQ)
3. Interactionele probleemoplossingsvragenlijst
V. Tests die veel worden gebruikt in arbeidsorganisaties
V. Tests die veel worden gebruikt in arbeidsorganisaties

1. Prestatiemotivatietest (PMT)
2. SHL Persoonlijksheidsvragenlijst/Occupational Personality Questionnaires (OPQ)