• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/60

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

60 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Iedere klinisch neuropsycholoog komt vroeger of later in aanraking met een patiënt die een spraak- of taalstoornis heeft.



Cerebrovasculaire accidenten (CVA’s), die meestal op latere leeftijd voorkomen, worden in Nederland ruim veertigduizend maal per jaar geregistreerd:


in 20 % van deze gevallen treden taal- of spraakstoornissen op. Gezien de vergrijzing zullen de aantallen oplopen.

Taal, spraak, communicatie



Spraak is een medium om boodschappen die gecodeerd zijn in taal (zinnen, woorden) over te dragen. Er zijn ook andere media voor talige boodschappen; het schrift is het bekendste.



De definitie van taal is:


het systematische en conventioneel gebruik van klanken, tekens, of geschreven symbolen voor communicatie en zelfexpressie in een samenleving.



1. Systematisch betekend dat taal aan regels gebonden is.
2. Conventioneel geeft aan dat taal gebaseerd is op afspraken.
3. Symbool: woorden zijn symbolen, ze verwijzen naar een concept, en de relatie tussen woord(vorm) en concept is arbitrair.


1. Systematisch betekend dat…..
2. Conventioneel geeft aan dat …...
3. Symbool: …….


1. Systematisch betekend dat taal aan regels gebonden is.
2. Conventioneel geeft aan dat taal gebaseerd is op afspraken.
3. Symbool: woorden zijn symbolen, ze verwijzen naar een concept, en de relatie tussen woord(vorm) en concept is arbitrair.

Taal als cognitie



Taal is in essentie


een cognitief systeem, dat verankerd is in de hersenen.

Het mentale lexicon



Het mentale lexicon is het deel van het semantische (langetermijn)geheugen waarin


de woorden die we (her)kennen en gebruiken zijn opgeslagen.



Soort van woordenboek in ons hoofd. Een enigszins ontwikkelde taalgebruiker herkent en begrijpt algauw zestigduizend woorden (in de moedertaal).



Elk van die zestigduizend woorden heeft een representatie of ingang in het mentale lexicon, en elk van die ingangen omvat drie typen van informatie:
betekeniseigenschappen,
1. grammaticale
2. eigenschappen en
3. vormeigenschappen.


Elk van die zestigduizend woorden heeft een representatie of ingang in het mentale lexicon, en elk van die ingangen omvat drie typen van informatie:



1. b
2. G
3. v



1. betekeniseigenschappen,
2. Grammaticale eigenschappen en
3. vormeigenschappen.


1. betekeniseigenschappen,
2. Grammaticale eigenschappen en
3. vormeigenschappen.

1. Betekeniseigenschappen:


ieder woord is verbonden met een concept, dat de definiërende en kenmerkende eigenschappen van de betreffende klasse van dingen, wezens of gebeurtenissen behelst. Dat concepten georganiseerd zijn in netwerken op basis van kenmerkovereenkomsten.



2. Grammaticale eigenschappen:


woorden worden samengevoegd tot woordgroepen en zinnen volgens grammaticale regels. De representatie van de grammaticale eigenschappen van een woord wordt vaak ‘lemma’ genoemd.



3. Vormeigenschappen:


woordvormen (in gesproken taal) zijn in het lexicon gerepresenteerd door middel van abstracte klankeenheden die we fonemen noemen. Fonemen zijn abstract in de zin dat ze allerlei variatie in de fysische realisatie. Een willekeurige taal heeft doorgaans 40 tot 45 fonemen. Foneemrepresentaties, net als concepten, vormen een netwerk.

1. Betekeniseigenschappen:


ieder woord is verbonden met een concept, dat de definiërende en kenmerkende eigenschappen van de betreffende klasse van dingen, wezens of gebeurtenissen behelst. Dat concepten georganiseerd zijn in netwerken op basis van kenmerkovereenkomsten.



2. Grammaticale eigenschappen:


woorden worden samengevoegd tot woordgroepen en zinnen volgens grammaticale regels. De representatie van de grammaticale eigenschappen van een woord wordt vaak ‘lemma’ genoemd.



3. Vormeigenschappen:


woordvormen (in gesproken taal) zijn in het lexicon gerepresenteerd door middel van abstracte klankeenheden die we fonemen noemen. Fonemen zijn abstract in de zin dat ze allerlei variatie in de fysische realisatie. Een willekeurige taal heeft doorgaans 40 tot 45 fonemen. Foneemrepresentaties, net als concepten, vormen een netwerk.


2. Grammaticale eigenschappen:


woorden worden samengevoegd tot

woordgroepen en zinnen volgens grammaticale regels. De representatie van de grammaticale eigenschappen van een woord wordt vaak ‘lemma’ genoemd.



3. Vormeigenschappen:


woordvormen (in gesproken taal) zijn in het lexicon gerepresenteerd door middel van abstracte klankeenheden die we fonemen noemen. Fonemen zijn abstract in de zin dat ze allerlei variatie in de fysische realisatie. Een willekeurige taal heeft doorgaans 40 tot 45 fonemen. Foneemrepresentaties, net als concepten, vormen een netwerk.

3. Vormeigenschappen:


woordvormen (in gesproken taal) zijn in het lexicon gerepresenteerd door middel van

abstracte klankeenheden die we fonemen noemen.



Fonemen zijn abstract in de zin dat ze allerlei variatie in de fysische realisatie. Een willekeurige taal heeft doorgaans 40 tot 45 fonemen. Foneemrepresentaties, net als concepten, vormen een netwerk.


Fonemen zijn abstract in de zin dat ze allerlei variatie in de fysische realisatie. Een willekeurige taal heeft doorgaans

40 tot 45 fonemen.



Foneemrepresentaties, net als concepten, vormen een netwerk.

Het begrijpen van gesproken taal



Het is voor een intacte taalgebruiker onmogelijk om spraak in een bekende taal niet als een betekenisvol signaal waar te nemen.



Spraak bestaat uit

geluid, dat weergegeven kan worden als een golfbeweging.



• De golf kan variëren in hoogte of amplitude: dat is in feite de luidheid.
• Ook kan de golf variëren in snelheid: meer of minder golven per seconde, de frequentie, en dat staat voor de toonhoogte.



Om spraak te begrijpen moet daarom eerst het spraakgeluid geanalyseerd worden in termen van de verdeling van energie in het akoestisch spectrum en de fluctuaties daarvan in de tijd. Aan de hand daarvan worden de spraakklanken (fonemen) geïdentificeerd.


• De golf kan variëren in hoogte of amplitude: dat is in feite de luidheid.
• Ook kan de golf variëren in snelheid: meer of minder golven per seconde, de frequentie, en dat staat voor de toonhoogte.



Om spraak te begrijpen moet daarom eerst

het spraakgeluid geanalyseerd worden in termen van de verdeling van energie in het akoestisch spectrum en de fluctuaties daarvan in de tijd.



Aan de hand daarvan worden de spraakklanken (fonemen) geïdentificeerd.

Op basis van een herkende foneemreeks wordt in het mentale lexicon gezocht naar woordvormen die bij deze reeks passen.



Woorden waarvan de fonologische vorm overeenkomsten heeft met de reeks van waargenomen spraakklanken, worden geactiveerd. Dat kunnen er erg veel zijn.



Deze ‘kandidaat-woorden’ treden met elkaar in competitie;


de kandidaat die het best overeenstemt met de input wint deze competitie en dan is er sprake van woordherkenning.



De grammaticale en betekeniskenmerken van dit woord komen dan beschikbaar.

Het produceren van taal



Spreken begint met


het kiezen van een te communiceren boodschap.



In het veel geciteerde model voor de taalproductie van Levelt, wordt het mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk is de conceptualisator genoemd.



Het product dat deze aflevert is een nog niet in taal gegoten idee, dat voldoende informatie bevat om woorden in het lexicon te activeren, met hun grammaticale eigenschappen van de door de preverbale boodschap geactiveerde woorden om een grammaticaal welgevormde reeks te vormen (grammaticale codering). Vervolgens wordt deze reeks ‘aangekleed’ met klankinformatie (fonologische codering).

Spreken begint met het kiezen van een te communiceren boodschap.



In het veel geciteerde model voor de taalproductie van Levelt, wordt het mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk is de …………... genoemd.


conceptualisator genoemd.



Het product dat deze aflevert is een nog niet in taal gegoten idee, dat voldoende informatie bevat om woorden in het lexicon te activeren, met hun grammaticale eigenschappen van de door de preverbale boodschap geactiveerde woorden om een grammaticaal welgevormde reeks te vormen (grammaticale codering). Vervolgens wordt deze reeks ‘aangekleed’ met klankinformatie (fonologische codering).


Het product dat deze conceptualisatie aflevert is een nog niet in taal gegoten idee, dat voldoende informatie bevat om woorden in het lexicon te activeren, met hun grammaticale eigenschappen van de door de preverbale boodschap geactiveerde woorden om een grammaticaal welgevormde reeks te vormen (grammaticale codering).



Vervolgens wordt deze reeks

‘aangekleed’ met klankinformatie (fonologische codering).

Ten slotte moet deze uit fonemen opgebouwde representatie vertaald worden naar bewegingsinstructies voor de articulatieorganen.



Dat is de taak van wat in Levelts model de …….heet.

articulator

Het taalproductiesysteem bevat, ten slotte, een zelfbewakingssysteem.



Deze monitor kan een gesproken uiting op allerlei aspecten controleren. De monitor maakt hierbij gebruik van de gerealiseerde, hoorbare spraak (uitwendige lus). Er is evidentie dat daarnaast ook het eindproduct van de

formulator geïnspecteerd wordt (inwendige lus), voordat dit naar de articulator wordt doorgezonden.

Het produceren van taal



conceptualisator


articulator


formulator


Spreken begint met het kiezen van een te communiceren boodschap.



In het veel geciteerde model voor de taalproductie van Levelt, wordt het mechanisme dat hiervoor verantwoordelijk is de conceptualisator genoemd. Het product dat deze aflevert is een nog niet in taal gegoten idee, dat voldoende informatie bevat om woorden in het lexicon te activeren, met hun grammaticale eigenschappen van de door de preverbale boodschap geactiveerde woorden om een grammaticaal welgevormde reeks te vormen (grammaticale codering). Vervolgens wordt deze reeks ‘aangekleed’ met klankinformatie (fonologische codering).



Ten slotte moet deze uit fonemen opgebouwde representatie vertaald worden naar bewegingsinstructies voor de articulatieorganen. Dat is de taak van wat in Levelts model de articulator heet.



Het taalproductiesysteem bevat, ten slotte, een zelfbewakingssysteem. Deze monitor kan een gesproken uiting op allerlei aspecten controleren. De monitor maakt hierbij gebruik van de gerealiseerde, hoorbare spraak (uitwendige lus). Er is evidentie dat daarnaast ook het eindproduct van de formulator geïnspecteerd wordt (inwendige lus), voordat dit naar de articulator wordt doorgezonden.

Taal Stoornissen



Afasie



Afasie


• Afasie van B
• Afasie van W
• C
• T
• G
• A

• Afasie van Broca
• Afasie van Wernicke
• Conductieafasie


• Transcorticale afasieën
• Globale afasie
• Amnestische afasie

Afasie (letterlijk: niet spreken): is een verzamelnaam voor verworven taalstoornissen, die doorgaans tot uiting komen in alle modaliteiten (luisteren, spreken, lezen en schrijven).



De meest voorkomende oorzaak van afasie is

een beroerte.



Andere oorzaken van afasie zijn bijvoorbeeld een traumatisch hersenletsel of een tumor.



Gemeenschappelijk aan deze oorzaken is dat ze een min of meer focaal, gelokaliseerd trauma opleveren. Afasie moet worden onderscheiden van taalstoornissen die worden veroorzaakt door diffuse schade of weefselschade (bijvoorbeeld bij Parkinson en alzheimer). Ook moet afasie onderscheden worden van spraakstoornissen. Als de taalfuncties van jongs af aan niet goed ontwikkeld worden, spreekt men van een specific language impairment (SLI). Afasie is echter per definitie een verworven stoornis!


Gemeenschappelijk aan deze oorzaken is dat ze een min of meer focaal, gelokaliseerd trauma opleveren.



Afasie moet worden onderscheiden van taalstoornissen die worden veroorzaakt door

diffuse schade of weefselschade (bijvoorbeeld bij Parkinson en alzheimer).



Ook moet afasie onderscheden worden van spraakstoornissen. Als de taalfuncties van jongs af aan niet goed ontwikkeld worden, spreekt men van een specific language impairment (SLI).



Afasie is echter per definitie een verworven stoornis!

Stoornissen in de taalproductie



Woordvindingsproblemen:

-soms wordt het gezochte woord helemaal weggelaten (omissie),


-in andere gevallen wordt het vervangen door een ander woord (substitutie).



Woordvindingsproblemen kunnen op verschillende niveaus ontstaan: bij het activeren van de lemma, of bij het realiseren van de fonologische vorm. Het soort substituties dat de patiënt maakt (parafasieën) kan worden onderverdeeld in verschillende klassen:



1. Lexicale parafasieën: het doelwoord wordt vervangen door een ander bestaand woord.
2. Fonologische parafasieën: een of meer klanken van het doelwoord worden weggelaten of vervangen door andere klanken.



Als veel van de klanken gesubstitueerd of weggelaten worden, en het daardoor onmogelijk is te begrijpen welk woord de patiënt bedoelde, dan spreekt men van een neologisme.


Produceert een patiënt veel neologismen, dan noemen we dat een jargon.


Woordvindingsproblemen kunnen op verschillende niveaus ontstaan:

bij het activeren van de lemma, of bij het realiseren van de fonologische vorm.



Het soort substituties dat de patiënt maakt (parafasieën) kan worden onderverdeeld in verschillende klassen:



1. Lexicale parafasieën: het doelwoord wordt vervangen door een ander bestaand woord.
2. Fonologische parafasieën: een of meer klanken van het doelwoord worden weggelaten of vervangen door andere klanken.



Als veel van de klanken gesubstitueerd of weggelaten worden, en het daardoor onmogelijk is te begrijpen welk woord de patiënt bedoelde, dan spreekt men van een neologisme.


Produceert een patiënt veel neologismen, dan noemen we dat een jargon.


Het soort substituties dat de patiënt maakt (parafasieën) kan worden onderverdeeld in verschillende klassen:



1. L
2. F


1. Lexicale parafasieën: het doelwoord wordt vervangen door een ander bestaand woord.
2. Fonologische parafasieën: een of meer klanken van het doelwoord worden weggelaten of vervangen door andere klanken.



Als veel van de klanken gesubstitueerd of weggelaten worden, en het daardoor onmogelijk is te begrijpen welk woord de patiënt bedoelde, dan spreekt men van een neologisme.


Produceert een patiënt veel neologismen, dan noemen we dat een jargon.


-Als veel van de klanken gesubstitueerd of weggelaten worden, en het daardoor onmogelijk is te begrijpen welk woord de patiënt bedoelde, dan spreekt men van een …...



-Produceert een patiënt veel neologismen, dan noemen we dat een …….


-neologisme.



-jargon.

Niet-propositionele spraak: bij zeer ernstige afasie is betekenisvolle taak vaak (bijna) geheel afwezig. Als de patiënt nog spreekt, zien we vaak een of meerdere van de volgende vormen van ‘automatische spraak’:



1. S
2. R
3. S
4. E
5. P



1. Stereotypie: het veelvuldig gebruik van uitdrukking die weinig betekenis dragen en die in de communicatie irrelevant zijn, zoals ‘ik weet het niet’ of ‘hoe zeg je dat?’
2. Recurring utterances: de patiënt produceert een of een beperkt aantal uitingen (klanken, woorden of zinnen) in allerlei (ongepaste situaties)
3. Seriële spraak: de patiënt kan nog veelgebruikte, goed gememoriseerde rijtjes afmaken.
4. Echolalie: de patiënt herhaalt wat de gesprekspartner zegt
5. Perseveratie: de patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel.


1. Stereotypie:

het veelvuldig gebruik van uitdrukking die weinig betekenis dragen en die in de communicatie irrelevant zijn, zoals ‘ik weet het niet’ of ‘hoe zeg je dat?’



2. Recurring utterances: de patiënt produceert een of een beperkt aantal uitingen (klanken, woorden of zinnen) in allerlei (ongepaste situaties)
3. Seriële spraak: de patiënt kan nog veelgebruikte, goed gememoriseerde rijtjes afmaken.
4. Echolalie: de patiënt herhaalt wat de gesprekspartner zegt
5. Perseveratie: de patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel.


2. Recurring utterances:

de patiënt produceert een of een beperkt aantal uitingen (klanken, woorden of zinnen) in allerlei (ongepaste situaties)



3. Seriële spraak: de patiënt kan nog veelgebruikte, goed gememoriseerde rijtjes afmaken.
4. Echolalie: de patiënt herhaalt wat de gesprekspartner zegt
5. Perseveratie: de patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel.


3. Seriële spraak:

de patiënt kan nog veelgebruikte, goed gememoriseerde rijtjes afmaken.



4. Echolalie: de patiënt herhaalt wat de gesprekspartner zegt
5. Perseveratie: de patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel.


4. Echolalie:

de patiënt herhaalt wat de gesprekspartner zegt



5. Perseveratie: de patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel.


5. Perseveratie:

de patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel.

Problemen in de zinsbouw: mensen met afasie hebben ook vaak problemen met de zinsbouw.



1. A


2. P



1. Agrammatisme: betekent letterlijk ‘zonder grammatica’ en impliceert dat patiënten met deze problematiek geen grammatica kunnen gebruiken. Er wordt ook wel van telegramstijl gesproken.



2. Paragrammatisme: zijn de zinnen lang en complex. Door het grote aantal parafasieën alsmede foutief gebruik van vervoegingen, verbuigingen en functiewoorden, zijn de zinnen zeer lastig te begrijpen.

1. Agrammatisme:

betekent letterlijk ‘zonder grammatica’ en impliceert dat patiënten met deze problematiek geen grammatica kunnen gebruiken. Er wordt ook wel van telegramstijl gesproken.



2. Paragrammatisme: zijn de zinnen lang en complex. Door het grote aantal parafasieën alsmede foutief gebruik van vervoegingen, verbuigingen en functiewoorden, zijn de zinnen zeer lastig te begrijpen.


2. Paragrammatisme:

zijn de zinnen lang en complex. Door het grote aantal parafasieën alsmede foutief gebruik van vervoegingen, verbuigingen en functiewoorden, zijn de zinnen zeer lastig te begrijpen.

Stoornissen in het taalbegrip



• Problemen op klank- en woordniveau:
• Problemen op zinsniveau:


• Problemen op klank- en woordniveau: er zijn patiënten die moeite hebben met het onderscheiden van spraakklanken (fonemen). Op het niveau van woordbetekenis kan de toegang tot gedetailleerde informatie verstoord zijn.



• Problemen op zinsniveau: zinnen die alleen op basis van de grammaticale structuur goed begrepen kunnen worden, zijn vaak lastig voor patiënten met afasie. Ze moeten naar de betekenis raden. Dit wordt wel ‘agrammaticaal begrip’ genoemd.


• Problemen op klank- en woordniveau:

er zijn patiënten die moeite hebben met het onderscheiden van spraakklanken (fonemen). Op het niveau van woordbetekenis kan de toegang tot gedetailleerde informatie verstoord zijn.



• Problemen op zinsniveau: zinnen die alleen op basis van de grammaticale structuur goed begrepen kunnen worden, zijn vaak lastig voor patiënten met afasie. Ze moeten naar de betekenis raden. Dit wordt wel ‘agrammaticaal begrip’ genoemd.


• Problemen op zinsniveau:

zinnen die alleen op basis van de grammaticale structuur goed begrepen kunnen worden, zijn vaak lastig voor patiënten met afasie. Ze moeten naar de betekenis raden. Dit wordt wel ‘agrammaticaal begrip’ genoemd.

Classificatie van afasieën



A


A


C



T
S


G


A


Afasie van Broca


Afasie van Wernicke


Conductieafasie


Transcorticale afasieën
Sensorische transcorticale afasie


Globale afasie


Amnestische afasie

Afasie van Broca


Afasie van Wernicke


Conductieafasie


Transcorticale afasieën
Sensorische transcorticale afasie


Globale afasie


Amnestische afasie

Classificatie van afasieën




• Afasie van Broca
Mensen met afasie van Broca hebben een redelijk intact taalbegrip, maar ernstige woordvindingproblemen en articulatieproblemen. Het produceren van taal verloopt zeer moeizaam en het spreektempo ligt laag, met veel pauzes. Zinnen zijn in veel gevallen agrammatisch, en ook het begrip van zinnen is vaak agrammaticaal.



• Afasie van Wernicke
Het belangrijkste kenmerk van afasie van Wernicke is een (zeer) beperk taalbegrip, met namen op het niveau van individuele woorden en klanken. De spraak is vloeiend en heeft een normaal tot versneld tempo. Er zijn veel semantische en fonologische parafasieën en er is sprake van paragrammatisme. Patiënten met deze vorm van afasie hebben vaak weinig inzicht in hun stoornis en proberen fouten dan ook zelden te herstellen.



• Conductieafasie
Bij conductieafasie is het begrip redelijk intact, en de productieproblemen zijn vergelijkbaar met die van afasie van Wernicke. Een kenmerkend symptoom van deze vorm van afasie is een ernstige stoornis in het herhalen van gesproken woorden. Deze patiënten doen wel pogingen om hun fouten te verbeteren. Vaak komende dan steeds dichter bij hun doel. Dit fenomeen wordt conduite d’approche genoemd.



• Transcorticale afasieën
Bij deze vormen van afasie zijn er stoornissen in het koppelen van woordvorm aan woordbetekenis, hetzij in de waarneming (sensorische vorm), hetzij in de productie (motorische vorm).



• Sensorische transcorticale afasie, wordt evenals afasie van Wernicke gekenmerkt door begripsproblemen, maar het herhalen is intact. Motorische transcorticale afasie lijkt op afasie van Broca, maar ook hier is het herhalen intact.



• Globale afasie
Globale afasie is een ernstige vorm van afasie waarbij zowel productie als begrip aangetast is. Vooral in de beginfase kan een taalstoornis veel ernstiger en algemener zijn en zich na verloop van tijd ontwikkelen tot een van de hiervoor genoemde syndromen.



• Amnestische afasie
Patiënten met amnestische afasie hebben een intact taalbegrip en ook de taalproductie is normaal van tempo, zonder agrammatisme, paragrammatisme of parafasieën. Het opvallendste symptoom is een ernstig woordvindingsprobleem, dat vaak meer betrekking heeft op zelfstandige naamwoorden dan op werkwoorden – dit in tegenstelling tot de woordvindingsproblemen bij andere vormen van afasie, waarbij het produceren van werkwoorden meestal het lastigst is.

• Amnestische afasie
Patiënten met amnestische afasie hebben een intact taalbegrip en ook de taalproductie is normaal van tempo, zonder agrammatisme, paragrammatisme of parafasieën. Het opvallendste symptoom is een ernstig woordvindingsprobleem, dat vaak meer betrekking heeft op zelfstandige naamwoorden dan op werkwoorden – dit in tegenstelling tot de woordvindingsproblemen bij andere vormen van afasie, waarbij het produceren van werkwoorden meestal het lastigst is.




Deze vorm van afasie kan ook optreden als een restvorm:

allerlei stoornissen kunnen soms min of meer herstellen, en dan blijven woordvindingsproblemen als rest over.



Vanuit de cognitieve neuropsychologie wordt er sinds de jaren tachtig een ander model gebruikt om de symptomen van afasiepatiënten te beschrijven. Dit komt voort uit het werk van Ellis en Young (1988) en vormt de basis van een veelomvattende testbatterij: Psycholinguistic Assessment of Language Processing in Aphasia. Dit PALPA-model schetst het taalsysteem als een verzameling hooggespecialiseerde verwerkingsmodules, die ieder afzonderlijk kunnen wegvallen (dissociatie), met een ondubbelzinnig symptoom als resultaat.

Vanuit de cognitieve neuropsychologie wordt er sinds de jaren tachtig een ander model gebruikt om de symptomen van afasiepatiënten te beschrijven.



Dit komt voort uit het werk van Ellis en Young (1988) en vormt de basis van een veelomvattende testbatterij:

Psycholinguistic Assessment of Language Processing in Aphasia.



Dit PALPA-model schetst het taalsysteem als een verzameling hooggespecialiseerde verwerkingsmodules, die ieder afzonderlijk kunnen wegvallen (dissociatie), met een ondubbelzinnig symptoom als resultaat.

Spraakstoornissen
Afasie is een stoornis van het taalsysteem. Uit een hersenbeschadiging kan ook aan spraakstoornis voortvloeien, dat wil zeggen een probleem in de spraakmotoriek.



We beschrijven in dit hoofdstuk twee van deze stoornissen, namelijk:



D


D


-dyspraxie en


-dysartrie.



Deze stoornissen komen vaak samen voor met afasie, maar worden ook in isolatie gevonden. Ze zijn het gemakkelijkst te beschrijven door een uitbreiding van de route van de auditieve outputbuffer in het PALPA-model naar articulatie.

• dyspraxie



Verbale dyspraxie is een stoornis in

de programmering van articulatiebewegingen. Voor patiënten met dyspraxie zijn lange woorden lastiger dan korte.



Clusters van medeklinkers zijn ook erg lastig. De articulatorische bewegingen zijn vaak onnauwkeurig en ongecoördineerd.



• dysartrie
Dysartrie is een verzamelnaam voor spraakstoornissen die veroorzaakt worden door een gebrekkige controle over de articulatiespieren als gevolg van schade in het (motorische deel van het) centrale, of in het perifere zenuwstelsel (hersenzenuwen). Ook kan een letsel of stoornis van de spieren zelf oorzaak zijn van de articulatiestoornis.



Dysartrie is (in tegenstelling tot dyspraxie) geen stoornis op centraal niveau, maar op perifeer niveau.


• dysartrie
Dysartrie is een verzamelnaam voor

spraakstoornissen die veroorzaakt worden door een gebrekkige controle over de articulatiespieren als gevolg van schade in het (motorische deel van het) centrale, of in het perifere zenuwstelsel (hersenzenuwen).



Ook kan een letsel of stoornis van de spieren zelf oorzaak zijn van de articulatiestoornis. Dysartrie is (in tegenstelling tot dyspraxie) geen stoornis op centraal niveau, maar op perifeer niveau.

Lees- en schrijfstoornissen



We zien bij afasiepatiënten vaak problemen in de geschreven taal. Het patroon van stoornissen is niet een spiegelbeeld van dat bij de gesproken taal. De kenmerken van het schrift spelen hier een cruciale rol. Bij afasiepatiënten zien we een aantal specifieke vormen van leesstoornissen, die samen aangeduid worden als ‘verworven dyslexie’:



1. A
2. N
3. S
4. F
5. S


1. Aandachtsdyslexie
2. Neglectdyslexie of positionele dyslexie
3. Semantische of diepe dyslexie
4. Fonologische dyslexie
5. Surface- of oppervlaktedyslexie


1. Aandachtsdyslexie:
2. Neglectdyslexie of positionele dyslexie:
3. Semantische of diepe dyslexie:
4. Fonologische dyslexie:
5. Surface- of oppervlaktedyslexie:


1. Aandachtsdyslexie: soms kunnen niet eens individuele letters benoemd worden, vooral niet als ze in combinatie met andere letters worden aangeboden.
2. Neglectdyslexie of positionele dyslexie: sommige patiënten blijken vooral fouten te maken door voornamelijk letters van een bepaalde helft van een woord verkeerd te lezen.
3. Semantische of diepe dyslexie: als een patiënt bij het lezen van woorden veel semantische fouten maakt, door in plaats van het geschreven woord een semantisch gerelateerd woord te noemen.
4. Fonologische dyslexie: wanneer een patiënt bestaande woorden wel, maar pseudowoorden (bv blaaf, mirs) niet kan lezen.
5. Surface- of oppervlaktedyslexie: als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden maar regelmatig gespelde woorden duidelijk veel beter gelezen worden dan onregelmatige.


1. Aandachtsdyslexie:

soms kunnen niet eens individuele letters benoemd worden, vooral niet als ze in combinatie met andere letters worden aangeboden.



2. Neglectdyslexie of positionele dyslexie: sommige patiënten blijken vooral fouten te maken door voornamelijk letters van een bepaalde helft van een woord verkeerd te lezen.
3. Semantische of diepe dyslexie: als een patiënt bij het lezen van woorden veel semantische fouten maakt, door in plaats van het geschreven woord een semantisch gerelateerd woord te noemen.
4. Fonologische dyslexie: wanneer een patiënt bestaande woorden wel, maar pseudowoorden (bv blaaf, mirs) niet kan lezen.
5. Surface- of oppervlaktedyslexie: als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden maar regelmatig gespelde woorden duidelijk veel beter gelezen worden dan onregelmatige.


2. Neglectdyslexie of positionele dyslexie:

sommige patiënten blijken vooral fouten te maken door voornamelijk letters van een bepaalde helft van een woord verkeerd te lezen.



3. Semantische of diepe dyslexie: als een patiënt bij het lezen van woorden veel semantische fouten maakt, door in plaats van het geschreven woord een semantisch gerelateerd woord te noemen.
4. Fonologische dyslexie: wanneer een patiënt bestaande woorden wel, maar pseudowoorden (bv blaaf, mirs) niet kan lezen.
5. Surface- of oppervlaktedyslexie: als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden maar regelmatig gespelde woorden duidelijk veel beter gelezen worden dan onregelmatige.


3. Semantische of diepe dyslexie:

als een patiënt bij het lezen van woorden veel semantische fouten maakt, door in plaats van het geschreven woord een semantisch gerelateerd woord te noemen.



4. Fonologische dyslexie: wanneer een patiënt bestaande woorden wel, maar pseudowoorden (bv blaaf, mirs) niet kan lezen.
5. Surface- of oppervlaktedyslexie: als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden maar regelmatig gespelde woorden duidelijk veel beter gelezen worden dan onregelmatige.


4. Fonologische dyslexie:

wanneer een patiënt bestaande woorden wel, maar pseudowoorden (bv blaaf, mirs) niet kan lezen.



5. Surface- of oppervlaktedyslexie: als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden maar regelmatig gespelde woorden duidelijk veel beter gelezen worden dan onregelmatige.


5. Surface- of oppervlaktedyslexie:

als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden maar regelmatig gespelde woorden duidelijk veel beter gelezen worden dan onregelmatige.

Wanneer pseudowoorden niet meer geschreven kunnen worden omdat de foneem- grafeemomzetting niet meer functioneert, spreken we over een

fonologische dysgrafie.



Bij een surface- of oppervlaktedysgrafie worden regelmatig gespelde woorden duidelijk beter geschreven dan onregelmatige. Bij grafemische bufferdysgrafie is de woordvorm nog grotendeels intact, maar is de lettervolgorde verkeerd of worden letters vervangen door andere.

Bij een surface- of oppervlaktedysgrafie worden regelmatig gespelde woorden

duidelijk beter geschreven dan onregelmatige.



Bij grafemische bufferdysgrafie is de woordvorm nog grotendeels intact, maar is de lettervolgorde verkeerd of worden letters vervangen door andere.

Bij grafemische bufferdysgrafie is de woordvorm nog

grotendeels intact, maar is de lettervolgorde verkeerd of worden letters vervangen door andere.

De neurocognitie van taal



De ‘klassieke afasiologie’ berust op een theorie over de lokalisatie van taalfuncties in het brein.



Frontale schade leidt tot een belemmering van het spreken: afasie van Broca. Posterieure schade leidt volgens Wernicke tot ‘sensorische afasie’, later ‘afasie van Wernicke’ genoemd.



Het Wernicke- Lichtheim-schema ligt ten grondslag aan


de taxonomie van de afasiesyndromen die we hiervoor hebben beschreven.



Lokale schade aan elk van de componenten in dit model of aan de verbindingen daartussen resulteert in een specifiek syndroom.

Het traditionele schema van Wernicke-Lichtheim Staat ter discussie. Het model moet genuanceerd worden op 3 gebieden:


• De functies van Broca en Wericke zijn niet specifiek verbonden met respectiefelijk taalproductie en taalbegrip
• De rechterhemisfeer is meer bij taalprocessen betrokken dan eerder op grond van laesiestudies werd gedacht
• De delen van het brein wat voorheen als ‘taalcentra’ werd gezien, kunnen ook betrokken zijn bij andere niet talige processen.



Het gebied van Wernicke lijkt niet alleen betrokken bij het herkennen en begrijpen, maar ook bij de productie van taal.



Uit beeldvormend onderzoek komen veel aanwijzingen dat het gebeid van Broca betrokken is bij diverse cognitieve processen, zowel verbal als non-verbaal.



De modern cognitieve neuropsychologie laat het strikte lokalisationisme los. Het gaat steeds meer, door beeldvormingstechnieken naar het in kaart brengen van netwerken.


Het gebied van Wernicke lijkt niet alleen betrokken bij het herkennen en begrijpen, maar ook bij de productie van taal.



Uit beeldvormend onderzoek komen veel aanwijzingen dat het gebeid van Broca betrokken is bij diverse cognitieve processen, zowel verbal als non-verbaal.



De modern cognitieve neuropsychologie laat het strikte lokalisationisme los. Het gaat steeds meer

door beeldvormingstechnieken naar het in kaart brengen van netwerken.

Waarom wordt het lokalisationisme los gelaten?




• Het kan niet anders, immers, de variabeliteit aan symptomen is heel divers en belangrijker, lokalisationisme verondersteld een functiestoornis als absolut en onveranderlijk. Onderzoek laat zien dat datb niet zo is.



• Ten tweede lijkt het er op dat functiebeperkingen als afasie zich niet beperken tot taalstoornissen.
Kortom, een en ander staat op gespannen voet met het idee date r hersengebieden zijn die zich uitsluitend bezighouden met taalgebruik.