• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/29

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

29 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Twee opvattingen over intelligentie




Een eerste benadering stelt dat intelligentie draait om

een basale eigenschap, de g-factor, die verantwoordelijk is voor interindividuele verschillen in cognitieve prestaties.



Wat die factor dan precies is, is onduidelijk. Een belangrijk argument voor deze interpretatie is dat allerlei cognitieve tests met elkaar correleren.




De tweede benadering stelt dat er verschillende cognitieve domeinen zijn en dat interindividuele verschillen per domein zijn.

13.2.1



De g-factor




Francis Galton:

richtte zijn onderzoek op de elite maatschappij: is het zo dat genieën kinderen zijn van ouders die ook genie zijn?



Intelligentie ging Francis Galton om zenuwkracht en snelheid. Hij veronderstelde dat evolutie leidt tot de ontwikkeling van het biologisch apparaat, waardoor een organisme beter in staat is zich aan te passen aan de omstandigheden in de omgeving. Bij het biologisch apparaat dacht hij vooral aan de hersenen, aan de kwaliteit van de zenuwen. Een slim persoon heeft een goed neuraal netwerk.




Francis Galton dacht dus aan een algemene eigenschap. Om die kwaliteit van het neurale netwerk te kunnen meten, gebruikte Galton tests, waaronder reactietijdmetingen. Hij wilde vooral de reactiesnelheid en de gevoeligheid van de waarneming meten (discriminatievermogen).




Galton voorspelde dat de prestaties op die verschillende tests zouden moeten samenhangen, hiervoor ontwikkelde hij de correlatiemethode.

Intelligentie ging Francis Galton om zenuwkracht en snelheid. Hij veronderstelde dat evolutie leidt tot
de ontwikkeling van het biologisch apparaat, waardoor een organisme beter in staat is zich aan te passen aan de omstandigheden in de omgeving.
Bij het biologisch apparaat dacht hij vooral aan de hersenen, aan de kwaliteit van de zenuwen. Een slim persoon heeft een goed neuraal netwerk.



Francis Galton dacht dus aan

een algemene eigenschap.


Om die kwaliteit van het neurale netwerk te kunnen meten, gebruikte Galton tests, waaronder
reactietijdmetingen.
Hij wilde vooral de reactiesnelheid en de gevoeligheid van de waarneming meten (discriminatievermogen).


Galton voorspelde dat de prestaties op die verschillende tests zouden moeten samenhangen, hiervoor ontwikkelde hij de correlatiemethode.

Charles Spearman:
er is eigenlijk altijd een correlatie was tussen intelligentietests, ook al is die correlatie niet altijd even hoog.



Hij concludeerde daaruit dat er een g-factor was, die het merendeel van de variantie verklaarde. Omdat de correlaties niet altijd erg hoog waren, meende hij dat er ook nog een speciale s-factor was, die specifiek was voor een bepaalde test.




Spearman propageerde daarmee een tweefactorentheorie van intelligentie. Aan die speciale factor hechtte hij echter weinig waarde, en daarom kan zijn opvatting ook worden gezien als een theorie van algemene intelligentie.




De g-factor hield in: erfelijke mentale energie die het vermogen tot sensorische discriminatie bepaalt, dit idee was sterk gebaseerd op Galton’s visie.

De g-factor hield in:
erfelijke mentale energie die het vermogen tot sensorische discriminatie bepaalt, dit idee was sterk gebaseerd op Galton’s visie.
Arthur Jensen: intelligentie is
de periodiciteit van neurale oscillatie van de actiepotentialen in het zenuwstelsel.



Hij stelt dat de simpele reactietijd de beste maat is voor intelligentie en sluit in zijn argumentatie direct aan op Galton.

13.2.1Meerdere factoren



In de jaren 20 kwam er kritiekop het idee van intelligentie als algemenefactor.




LT


HG


RS

Louis Thurstone

Howard Gardner


Robert Sternberg

Louis Thurstone

Howard Gardner


Robert Sternberg

Louis Thurstone:

intelligentie ging om de primary mental abilities. Hij ontwikkelde de factoranalyse en analyseerde de gegevens van prestaties op tests door proefpersonen.


Hieruit kwamen 7 factoren,de primaire vaardigheden: verbaal begrip,woordvloeiendheid, cijfervaardigheid, ruimtelijk visualisatievermogen, associatief geheugen,perceptuele snelheid en redeneervermogen. De g-factorwerd gezien als een weinig zeggendgemiddelde.




Howard Gardner:


sterk door Thurstone beïnvloed, sprak over multiple intelligences en geloofde niet in een g-factor,maar veronderstelde 7 mentale bronnen voor informatieverwerking, die voor verschillende activiteiten konden worden ingezet: een talige bron, een logisch-mathematische, een ruimtelijke, een lichamelijke-kinesthetische, een muzikale, een interpersoonlijke en een intrapersoonlijke. Deze opvatting wassterk gebaseerd op gegevens van selectieve functieuitval na focale laesies.




Robert Sternberg:


erkent wel het bestaanvan een g-factor,maar veronderstelt daarnaastnog specifieke vormenvan intelligentie. In zijn theorieonderscheidt hij analytische, synthetische en creatieve/praktische intelligentie.Voor Sternberg gaat het bij intelligentie om de set van vaardigheden warmee je succesvol door het leven gaat. Zeontwikkelen zich gedurende het hele leven.

Louis Thurstone:
intelligentie ging om de primary mental abilities. Hij ontwikkelde de factoranalyse en analyseerde de gegevens van prestaties op tests door proefpersonen.



Hieruit kwamen 7 factoren, de primaire vaardigheden:


verbaal begrip,


woordvloeiendheid,


cijfervaardigheid,


ruimtelijk visualisatievermogen,


associatief geheugen,


perceptuele snelheid en redeneervermogen.




De g-factor werd gezien als een weinig zeggend gemiddelde.

Howard Gardner:
sterk door Thurstone beïnvloed, sprak over multiple intelligences en geloofde niet in een g-factor, maar veronderstelde 7 mentale bronnen voor informatieverwerking, die voor verschillende activiteiten konden worden ingezet:



een talige bron,


een logisch-mathematische,


een ruimtelijke,


een lichamelijke-kinesthetische,


een muzikale,


een interpersoonlijke en


een interpersoonlijke.




Deze opvatting was sterk gebaseerd op gegevens van selectieve functieuitval na focale laesies.

Robert Sternberg:
erkent wel het bestaan van een g-factor, maar veronderstelt daarnaast nog specifieke vormen van intelligentie.



In zijn theorie onderscheidt hij:


analytische,


synthetische en


creatieve/praktische intelligente.




Voor Sternberg gaat het bij intelligentie om de set van vaardigheden warmee je succesvol door het leven gaat. Ze ontwikkelen zich gedurende het hele leven.

13.2.1

Kern van het intelligentiedebat




De genoemde opvattingen vormen de kern van het intelligentiedebat.




Hoewel het idee van een g-factor vrij breed wordt geaccepteerd, wordt intelligentie opvallend genoegmeestal gemeten met

een brede testbatterij die aansluit bij Thurstone’s opvatting.

De uitkomst van zulke tests wordt daarentegen uitgedrukt in een enkel getal, het IQ.

Het meten van intelligentie



Binet en de schoolsevaardigheden




Alfred Binet werd gevraagdeen methode te ontwikkelen waarmee kon wordenbepaald of een kind wel of niet in aanmerkingkwam voor onderwijs. Binet en Simon ontwikkelden

verschillende tests die geënt waren op wat kinderen op school geacht werden te leren of kunnen op verschillende leeftijden.
Er zat geen psychologische theorie achter en Binet geloofde niet in een genetisch bepaalde intelligentie.
IQ-tests



HenryGoddard vertaalde de test van Binet,wat resulteerde in

de Stanford-Binet Intelligence Test.



Lewis Terman paste daarna enkele testonderdelen aan en voerde standaardisatieonderzoek uit.

William Stern had eerder geopperd om intelligentie uit te drukken als
de verhouding tussen chronische leeftijd en mentale leeftijd.



Terman gebruikte die ratio, vermenigvuldigde die met 100 en noemde het IQ.

De Wechslerschalen



David Wechsler ontwikkelde de

Wechsler Adult Intelligence Scales, WAIS, waarvan de eerste versie in 1955 werd geïntroduceerd, de derde in 1997 en de vierde in 2008.



Deze laatste versie kwam in 2012 naar NL.

De Versie vier kent 15 subtests, veelal afkomstig van oudere tests. Wechsler deelde ze in
verbale en preformale subtests.



De ruwe subtestscores kunnen worden omgezet in standaardscores.

Bij de WAIS-IV kan men vier indexscores berekenen:
verbaal begrip,

perceptuele organisatie,


werkgeheugen en


verwerkingssnelheid,




gebaseerd op factoranalyse.




Ook deze vier domeinen correleren sterk, rond de r=0.7, wat toch een g-factor aanwijst.

De WAIS-IV heeft als belangrijkste eigenschap dat men een meer
verantwoorde analyse van het profiel van subtestscores kan uitvoeren.
Verbaal-preformaal; gekristalliseerd of vloeiend



Op basis van de verbale subtests wordt bij de WAIS-III vaak het verbale IQ berekend, en met de scores op de preformale subtests het performale IQ.




Het belangrijkste probleem is

dat onduidelijk is wat met die twee vormen van IQ bedoeld wordt.




Raymond Cattell stelde aan andere indeling voor, namelijk een
gekristalliseerde en een vloeiende intelligentie.




Gekristalliseerde intelligentie bestaat uit pasklare kennis en vaardigheden, terwijl vloeiende intelligentie bestaat uit inzetbare capaciteiten.



Gekristalliseerde intelligentie gaat nauwelijks achteruit met het ouder worden, de vloeiende intelligentie

juist wel.
In feite is er een behoorlijke overlap tussen de indeling van Cattell en
het onderscheid tussen verbaal en preformaal IQ.



In de WAIS-IV is dit onderscheid komen te vervallen.

RPM: Raven Progressive Matrices



John Raven schreef zijn masterthese over

een cultuuronafhankelijke intelligentietest.



Hij maakte daarbij gebruik van zogeheten matrijzen. Volgens Spearman werd met deze test de g-factor het zuiverst gemeten.



In tegenstelling tot de WAIS is de Raven geen batterijtest.



Naast de standaardvorm bestaat er een eenvoudige vorm die bruikbaar is bij kinderen en ouderen, en een moeilijke vorm voor intelligente personen.




De Raven is niet genormeerd op een representatieve steekproef, maar

er zijn in diverse onderzoeken normen verzameld.
NLV: Nederlandse Leestest voor Volwassenen



De NLV is de Nederlandse versie van de National Adult Reading Test en is bestemd voor het schatten van

het premorbide intelligentieniveau.



De test is kort en meet het vocabulaire via de uitspraak van een lijst van vijftig onregelmatig gespelde woorden die opgelezen moeten worden.




De score is het aantal correct uitgesproken woorden.


Het idee is dat onregelmatig gespelde woorden alleen kunnen worden uitgesproken als ze bekend zijn, deze bekendheid hangt samen met opleiding en intelligentie.




Dit is een vorm van gekristalliseerde intelligentie en deze blijkt niet erg gevoelig voor veroudering of hersendisfuncties. De NLV correleert hoog met het verbale Wechsler-IQ.

De test is kort en meet het vocabulaire via de uitspraak van een lijst van vijftig onregelmatig gespelde woorden die opgelezen moeten worden.



De score is het aantal correct uitgesproken woorden.




Het idee is dat

onregelmatig gespelde woorden alleen kunnen worden uitgesproken als ze bekend zijn, deze bekendheid hangt samen met opleiding en intelligentie.
Dit is een vorm van gekristalliseerde intelligentie en deze blijkt niet erg gevoelig voor veroudering of hersendisfuncties. De NLV correleert hoog met het verbale Wechsler-IQ.