Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
24 Cards in this Set
- Front
- Back
Social referencing |
Het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen. |
|
Zelfbesef
|
Het bewustzijn dat men los van de rest van de wereld bestaat.
|
|
Theory of mind
|
Het vermogen om zich een beeld te vormen van het perspectief van een ander en indirect ook van zichzelf.
|
|
Empathie
|
Een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een andere persoon.
|
|
Hechting
|
Het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder en kind in die periode direct na de geboorte.
|
|
Vreemdesituatieprocedure van Ainsworth
|
Een aantal in scene gezette episoden die de kracht van de hechting tussen kind en (meestal) zijn moeder illustreren.
|
|
Veilig hechtingspatroon
|
Een hechtingsstijl waarbij kinderen hun moeder als een soort thuisbasis gebruiken en zich op hun gemak voelen als ze aanwezig is; als ze weggaat, raken ze van streek, en zodra ze terugkomt, gaan ze naar haar toe.
|
|
Angstig-vermijdend hechtingspatroon
|
Een hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken. Als ze terugkomt nadat ze de kamer tijdelijk heeft verlaten, lijken ze haar te vermijden, alsof ze boos zijn vanwege haar gedrag.
|
|
Angstig-ambivalent hechtingspatroon
|
Een hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen. Als ze weggaat, raken ze zeer gestrest. Maar als ze terugkomt, vertonen ze ambivalente reacties; ze proberen haar nabijheid te zoeken, maar gaan ook slaan en schoppen.
|
|
Gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtingspatroon
|
Een hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen.
|
|
Wederzijdse regulatiemodel
|
Het model waarin baby’s en ouders emotionele stemmingen aan elkaar leren communiceren en daar adequaat op reageren.
|
|
Wederzijdse socialisatie
|
Proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers oproept.
|
|
Persoonlijkheid
|
Het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden.
|
|
Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling
|
Theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en zichzelf, leren begrijpen.
|
|
Stadium van vertrouwen-versus-wantrouwen
|
De periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoeften reageren.
|
|
Temperament
|
Patronen van prikkeling (arousal) en emotionaliteit die de consistente en duurzame eigenschapen van een individu vormen.
|
|
Gemakkelijke baby
|
baby met een positieve instelling. Zijn lichaamsfuncties werken regelmatig en hij kan zich aanpassen.
|
|
Moeilijke baby
|
Baby met negatieve buien die zich langzaam aan nieuwe situatie aanpast., Als hij met een nieuwe situatie wordt geconfronteerd, trekt hij zich meestal terug.
|
|
Traag op gang komende baby
|
baby die inactief is en relatief kalm op zijn omgeving reageert. Zijn stemming is over het algemeen negatief. Hij trekt zich terug uit nieuwe situaties en past zich langzaam aan.
|
|
Goodness of fit
|
Het idee dat ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke temperament van kinderen aansluit op de aard en de eisen van de omgeving waarin zij opgroeien.
|
|
Gender
|
Het besef mannelijk of vrouwelijk te zijn.
|
|
Differentiele emothietheorie |
De theorie van ontwikkelingspsycholoog carrol izard dat emotionele uitingen niet alleen emotionele ervaringen spiegelen maar ook de emoties zelf helpen reguleren. |
|
Vreemdenangst |
De voorzichtigheid en terughoudendheid die baby's aan de dag leggen als ze een onbekende ontmoeten |
|
Sociale glimlach |
De glimlach van een baby in reactie op een ander persoon |