• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/32

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

32 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Vraag 1

In hoofdstuk 1 worden diverse psychosociale werkstressmodellen beschreven. Een bekend model is het door Karasek ontwikkelde Demand-Control Model (DC Model). Het DC Model is een om- gevingsgericht model, dat schematisch twee-dimensionaal kan worden weergegeven. In het MC Model worden twee psychosociale werkkenmerken beschouwd als belangrijke determinanten van de gezondheid en het welbevinden van werknemers: psychologische taakeisen en regelmogelijkhe- den.

A. Beschrijf de dimensie taakeisen van het DC Model.
B. Beschrijf de dimensie regelmogelijkheden van het DC Model.
C. Geef aan welke combinatie van waarden op de twee dimensies volgens het MC Model een situ- atie van ‘psychologische stressreacties’ tot gevolg zal hebben.
D. Geef aan welke combinatie van waarden op de twee dimensies volgens het MC Model een situ- atie van ‘werkmotivatie en leergedrag’ tot gevolg zal hebben.
Psychologische taakeisen worden door Karasek gedefinieerd als psychologische stressoren,
aanwezig in de werkomgeving. Zie verder blz. 29-30.
B. Beschrijf de dimensie regelmogelijkheden van het DC Model.
De term regelmogelijkheden kan omschreven worden als de controle van een werknemer over
zijn taken en zijn gedrag. Deze controle kan tevens beschouwd worden als het zelfregulerende
vermogen van een werknemer om de aanwezige stressoren te beïnvloeden, zodat zij binnen
aanvaardbare grenzen blijven.
Zie verder blz. 29-30.
C. Geef aan welke combinatie van waarden op de twee dimensies volgens het MC Model een situ- atie van ‘psychologische stressreacties’ tot gevolg zal hebben.
Hoge taakeisen en lage sturingsmogelijkheden. Zie verder blz. 30-31.
D. Geef aan welke combinatie van waarden op de twee dimensies volgens het MC Model een situ- atie van ‘werkmotivatie en leergedrag’ tot gevolg zal hebben.
Hoge taakeisen en hoge sturingsmogelijkheden. Zie verder blz. 30-31.
Vraag 2.

Hoofdstuk 6 gaat over assessment op organisatieniveau. In stap 1 van een dergelijke assessment vindt een globale verkenning van risico’s voor veiligheid en gezondheid plaats en in stap 2 een meer uitgebreide inventarisatie.

A. Noem en beschrijf één van de mogelijke onderdelen van stap 1, de globale verkenning.


B. Noem en beschrijf één van de mogelijke onderdelen van stap 2, de uitgebreide analyse.


C. Geef twee adviezen ten aanzien van de terugkoppeling van de assessment naar de organisatie.
Diverse mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de analyse van bestaande documenten of oriënte-
rende gesprekken met sleutelinformanten. Zie het model in box 6.6 op blz. 134 en de toelich-
ting op blz. 135-136.
B. Noem en beschrijf één van de mogelijke onderdelen van stap 2, de uitgebreide analyse.
Antwoord:
Diverse mogelijheden, zoals bijvoorbeeld een gedetailleerde verzuimanalyse of diepte-inter-
views. Zie het model in box 6.6 op blz, 134 en de toelichting op blz. 136-141.
C. Geef twee adviezen ten aanzien van de terugkoppeling van de assessment naar de organisatie.
Antwoord:
Diverse adviezen mogelijk, bijvoorbeeld het combineren van een mondelinge en schriftelijke
terugkoppeling of bijvoorbeeld niet alleen aan de opdrachtgever terugkoppelen maar ook (in
overleg met de opdrachtgever) aan de rest van de organisatie. Zie blz. 143-145.
Vraag 3

Hoofdstuk 8 gaat over arbeidsreïntegratie en arbeidsrehabilitatie.

A. Beschrijf het verschil tussen arbeidsintegratie en arbeidsreïntegratie.

B. Geef twee belangrijke verplichtingen voor de werkgever in het kader van de Wet verbetering poortwachter.
Arbeidsintegratie = Alle activiteiten gericht op de beïnvloeding van een optimale afstemming
van de mogelijkheden van een persoon met een ziekte of berperking die wil toetreden tot de
arbeidsmarkt en een (mogelijke) functie of arbeidssituatie.

Arbeidsreïntegratie = Alle activiteiten genoemd binnen arbeidsintegratie, maar dan gericht op het herplaatsen van werknemers die dreigen uit te vallen of uitgevallen zijn vanwege en ziekte of beperking. Deze herplaatsing kan zowel bij de oude als een nieuwe werkgever zijn.
Zie blz. 170-172.
B. Geef twee belangrijke verplichtingen voor de werkgever in het kader van de Wet verbetering poortwachter.
De werkgever is verplicht om het loon van een werknemer die uitvalt twee jaar door te betalen
en de werkgever dient zorg te dragen voor reïntegratie binnen het eigen bedrijf of
Vraag 4
Hoofdstuk 12 gaat over de epidemiologie van werkgerelateerde psychische aandoeningen en klachten.

A. Wat is het verschil tussen de ‘incidentie’ en de ‘prevalentie’ van een bepaalde aandoening of
klacht?

B. Noem één veelvoorkomende subdiagnose binnen de WAO groep psychische aandoeningen.

C. Het onderzoek dat is verricht naar determinanten van psychische aandoeningen en klachten, is vaak cross-sectioneel van aard. Er is behoefte aan longitudinaal onderzoek. Waarom?

D. Van der Giezen et al. (1999 en 2000) komen tot een opsomming van werkkenmerken die een verhoogd risico voor WAO-intrede geven. Noem één van deze kenmerken.
A
Incidentie = aantal nieuwe gevallen per jaar.
Prevalentie = vóórkomen van klachten of aandoeningen.
Zie blz. 268.
B. Noem één veelvoorkomende subdiagnose binnen de WAO groep psychische aandoeningen.
Stemmingsstoornissen; Aanpassingsstoornissen; Reacties op ernstige stress. Zie blz. 271.
C. Het onderzoek dat is verricht naar determinanten van psychische aandoeningen en klachten, is vaak cross-sectioneel van aard. Er is behoefte aan longitudinaal onderzoek. Waarom?
Omdat er dan uitspraken kunnen worden gedaan over causale ordening, oftewel oorzaak en gevolg. Bij cross-sectioneel onderzoek is ‘alleen maar’ aan te tonen dat bepaalde factoren correleren, oftewel met elkaar samenhangen in aanwezigheid. Zie blz. 280-281.
D. Van der Giezen et al. (1999 en 2000) komen tot een opsomming van werkkenmerken die een verhoogd risico voor WAO-intrede geven. Noem één van deze kenmerken.
• Slecht sociaal klimaat;
• Gebrek aan autonomie;
• Hoge fysieke belasting;
• Gebrek aan ontwikkelingsmogelijkheden;
• Hoge tijdsdruk;
• Slechte beloning.
Blz. 281-282.
Vraag 5

Hoofdstuk 13 gaat over emotionele arbeid.

A. Geef een beschrijving van ‘emotionele arbeid’.

B. De mate waarin emotionele arbeid belastend is hangt af van een aantal factoren. Noem en beschrijf twee van deze factoren.

C. Wat wordt bedoeld met de zin “Gezonde emotionele dissonantie is incidenteel en ongezonde emotionele dissonantie is structureel”?
Emotionele arbeid verwijst naar de inspanning die mensen leveren om binnen het werk in het
contact met klanten de gepaste of vereiste emotionele expressie te tonen. Zie blz. 287.
B. De mate waarin emotionele arbeid belastend is hangt af van een aantal factoren. Noem en beschrijf twee van deze factoren.
• Het type emotie waaraan de medewerker wordt blootgesteld;
• Het type emotie dat van de medewerker zelf wordt verlangd;
• De frequentie, directheid en duur van het contact met klanten;
• De variëteit in emoties die kan of dient te worden geuit;
• De mate van controle die medewerkers kunnen en mogen uitoefenen over hun emoties ver-
• schilt sterk per beroep en bedrijf;
• De mate waarin emotionele taakeisen een centraal onderdeel van het werk vormen.
C. Wat wordt bedoeld met de zin “Gezonde emotionele dissonantie is incidenteel en ongezonde emotionele dissonantie is structureel”?
Lees hiervoor op blz. 204 onderdeel 13.7, ‘Emotionele dissonantie’.

Emotionele dissonantie kan als een continuüm worden beschouwd, met authenticiteit en vervreemding als uitersten.
Daartussen liggen allerlei gradaties van meer of minder gezonde vormen van dissonantie.

Wanneer de dissonantie steeds aanwezig is, is dit dus ongezond en treedt vervreemding op.
Vraag 6

Hoofdstuk 14 gaat over de balans tussen thuis en privé. Er zijn vier manieren waarop de interfentie tussen thuis en werk ingedeeld kunnen worden.

A. Noem de vier vormen van interferentie tussen werk en thuis.

B. Welke van deze vier vormen heb je zelf wel meegemaakt?

C. Er is een overvloed aan studies naar dit onderwerp en een eenduidige theorie is nog niet voor- handen. Welk onderzoeksresultaat is voor jou het meest interessant?
• Positieve werk-thuisinterfrentie;
• Negatieve werk-thuisinterfrentie;
• Positieve thuis-werkinterferentie;
• Negatieve thuis-werkinterferentie.
Zie blz. 302-304 voor beschrijving.
B. Welke van deze vier vormen heb je zelf wel meegemaakt?
Antwoord:
Uiteraard geen vaststaand antwoord. Denk er gewoon eens over na, vooral of er misschien
zowel negatieve als positieve aspecten aan de ervaren interferentie te ontdekken zijn.
C. Er is een overvloed aan studies naar dit onderwerp en een eenduidige theorie is nog niet voor- handen. Welk onderzoeksresultaat is voor jou het meest interessant?
Antwoord:
Uiteraard ook hier geen vaststaand antwoord. Lees blz. 304 – 307 grondig door en kies een
interessant resultaat. Verwoord voor jezelf wat je er in aanspreekt.
Vraag 7

In hoofdstuk 15 draait het om de relatie tussen persoonlijkheid, werkstress en gezondheid.

A. Beschrijf het gedragspatroon van een Type-A persoonlijkheid.

B. Waarom zouden organisaties Type-A gedrag als een risicofactor moeten beschouwen?

C. Geef aan wat wordt bedoeld met ‘locus of control’.

D. Geef aan wat bedoeld wordt met ‘gehardheid’.
Extreme prestatiegerichtheid, ongeduldigheid, gerpikkeldheid, een cynische houding, snel
spreken en een snelle motoriek. Zie blz. 316.
B. Waarom zouden organisaties Type-A gedrag als een risicofactor moeten beschouwen?
Antwoord:
Risico op burnout (en door de hostiliteitscomponent op hartkwalen). Deze personen maken
bovendien meer fouten en wanneer ze ziek zijn, zijn hun kwalen ernstiger en langduriger. Zie
blz. 323-324.
C. Geef aan wat wordt bedoeld met ‘locus of control’.
Locus of control = Beheersingsoriëntatie.

Indien een externe beheersingsoriëntatie: gebeurtenissen of eigen prestaties toeschrijven aan het lot en invloedrijke anderen.

Indien een interne beheersingsoriëntatie: gebeurtenissen of eigen prestaties toeschrijven aan eigen bekwaamheden, inspanning en risicobereidheid. Zie blz. 321.
D. Geef aan wat bedoeld wordt met ‘gehardheid’.
Gehardheid = ‘Hardiness’.

Het begrip bestaat uit drie componenten: betrokkenheid, controle en uitdaging. Een ‘hardy’ persoonlijkheid wordt gekenmerkt door een sterke betrokkenheid bij dagelijkse activiteiten, een gevoel van controle over gebeurtenissen en door het openstaan voor verandering. Zie blz.
321.
Vraag 8.

Hoofdstuk 17 gaat over burnout en bevlogenheid. Burnout wordt veelal gedefinieerd volgens de
Maslach Burnout Inventory (MBI) en wordt dan opgevat als een driedimensionaal construct.

A. Noem de drie dimensies van burnout.

B. Waarom zullen ‘burnout’ en ‘bevlogenheid’ als begrippen diametraal tegenover elkaar staan?
Antwoord: Emotionele uitputtig; Depersonalisatie;
Verminderde persoonlijke bekwaamheid. Zie blz. 342.
B. Waarom zullen ‘burnout’ en ‘bevlogenheid’ als begrippen diametraal tegenover elkaar staan?
Antwoord:
Lees 17.7 ‘Definitie en meting van bevlogenheid’ op blz. 353-354.
Vraag 9

In hoofdstuk 20 gaat het over ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

A. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) hanteert een ruime definitie van gezondheid.
Welke?

B. Verzuim verwijst naar ziekmelden als vorm van gedrag. Beschrijf wat ‘wit verzuim’, ‘grijs ver- zuim’ en ‘zwart verzuim’ is.

C. Internationaal gezien wijkt de regelgeving met betrekking tot ziekteverzuim in Nederland op een opvallende manier af. Op welke manier?

D. Determinanten van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid liggen op het terein van de ge- zondheid, individuele factoren, werkkenmerken en maatschappelijke factoren. Geef op ieder terrein een voorbeeld van een determinant.
Antwoord:
Een toestand van lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn. Dus volgens deze definitie betekent
‘niet gezond’ niet dat men dan dus ziek is! Zie blz. 389.
B. Verzuim verwijst naar ziekmelden als vorm van gedrag. Beschrijf wat ‘wit verzuim’, ‘grijs ver- zuim’ en ‘zwart verzuim’ is.
Antwoord:
Wit verzuim = medisch aantoonbaar ziek.
Grijs verzuim = subjectief ziektegevoel, dat echter moeilijk objectiveerbaar is en het is niet
evident dat de medewerker niet meer kan werken.
Zwart verzuim = is niet ziek en voelt zich ook niet ziek, niet-gelegitimeerd verzuim.
Zie blz. 389.
C. Internationaal gezien wijkt de regelgeving met betrekking tot ziekteverzuim in Nederland op een opvallende manier af. Op welke manier?
Antwoord:
In Nederland betalen werkgevers niet alleen loon door bij (werkgebonden) verzuim, maar ook
bij verzuim dat niet door de werkgever voorkomen had kunnen worden. Zie blz. 390-391.
D. Determinanten van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid liggen op het terein van de ge- zondheid, individuele factoren, werkkenmerken en maatschappelijke factoren. Geef op ieder terrein een voorbeeld van een determinant.
Antwoord:
Lees 20.4 door van blz. 396 – 405 om te bekijken of de gegeven voorbeelden in het boek wor-
den genoemd.
Vraag 10

Hoofdstuk 21 gaat over vrouwen, arbeid en gezondheid.

A. Wat is er uniek aan de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland?

B. De arbeidsmarkt kent een duidelijke seksesegregatie, zowel horizontaal als verticaal. Wat wil dat zeggen? Leg beiden uit.
De grote mate van deeltijdwerk. Zie blz. 409-410.
B. De arbeidsmarkt kent een duidelijke seksesegregatie, zowel horizontaal als verticaal. Wat wil dat zeggen? Leg beiden uit.
Antwoord:
Horizontaal: In sommige beroepen en functies zijn vrouwen oververtegenwoordigd en in an-
dere beroepen en functies juist mannen.
Verticaal: het ‘glazen plafond’ voor vrouwen.
Zie blz. 411-412,
Vraag 11

Hoofdstuk 22 gaat over ouderen, arbeid en gezondheid.

A. Wat is er te melden over de verandering in arbeidsprestaties, arbeidstevredenheid en betrokkenheid naarmate medewerkers ouder worden?
Antwoord:
Arbeidsprestaties van senioren wijken niet significant af van die van jongeren.
Arbeidstevredenheid en betrokkenheid van oudere medewerkers is groter.
Zie blz. 424.