• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/34

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

34 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Welke vijf basisuitgangspunten kent 'het behaviorisme'? (pg. 97)

1. Objectiviteit staat centraal. Waarneembaar gedrag van mens en dier.


2. Leerprocessen staan centraal bij het verklaren van gedrag. Aangeleerd gedrag. Factoren buiten het individu worden gebruikt om het ontstaan van gedrag te verklaren ('periferalisme').


3. Er bestaat continuïteit tussen mens en dier. Mens wel ingewikkelder gedrag. Gebruik dierexperimenten.


4. Mens komt blanco op aarde. Tabula rasa. Later genuanceerd naar gedrag kan geleerd worden binnen de de biologische grenzen van een organisme.


5. Gedrag wordt opgeknipt in delen voor bestuderen. Complex gedrag is aaneenrijging van simpele elementaire leerprocessen. Reductie.

Wie is de grondlegger van 'het Behaviorisme'? (pg. 98)

Watson

Hoe vatte Watson gedrag op? (pg. 98)

Als een reactie op een stimulus. Al het gedrag wordt geleerd volgens simpele stimulus-respons koppelingen. S-R Lineaire relatie tussen S en R= 'mechanistisch'.

Waar gaat 'het neobehaviorisme' vanuit? (pg. 98)

Gedrag (R) is zowel afhankelijk van de stimulus uit de omgeving (S) als van de condities in het organisme (O). Er zijn 'interveniërende variabelen' zoals angst, motivatie, of bv. lichamelijke vermoeidheid.

Welke leerprincipe past bij 'het neobehaviorisme' en welke persoon is daaraan verbonden? (pg. 99)

'Operant conditioneren'. Skinner.

Van welk standpunt gaat Skinner uit bij zijn 'operant conditioneren'? (pg. 99)

Dat een individu zelf gedrag start (niet uitgelokt door een stimulus) en dat de consequenties ('reinforcement') die volgen op het gedrag bepalen of het gedrag in frequentie zal toenemen of afnemen.




Het gedrag van een organisme ontstaat vanuit een wisselwerking tussen individu en omgeving = 'organistisch').

Wat is 'periferalisme'? (pg. 97, 100)

Het gedrag van mensen wordt bepaald door omgevingsinvloeden.

Welk standpunt nemen behavioristen in ten aanzien van 'cognitie'? (pg.102)

Dat het niet objectief te bestuderen is. Het is een 'blackbox' (kunnen we niet in kijken).

Naar welk (e) aspect (en) vanuit het 'biopsychosociale model' kijkt het behaviorisme? (pg. 102, 103)

Psyche. Invloed van sociale en culturele aspecten wordt ook door Skinner te weinig uitgewerkt.

Welke 3 vormen van 'leren' kunnen onderscheiden worden? (pg. 103)

1. Gewenningsleren ('habituatie')


2. Associatieleren ('klassiek en operant conditioneren')


3. Cognitief of symbolisch leren ('model leren')




Deze leerprocessen lopen op in hiërarchie (complexiteit van gedrag). 1. Alle levende organismen. 2. Complexe organismen zoals zoogdieren. 3. Bij mensen en intelligente zoogdieren.

Wat is 'habituatie'? (pg. 104)

Een vorm van gewenningsleren. Een stimulus die door de selectie is gekomen wordt na verloop van tijd als 'niet meer belangrijk' opzijgeschoven.




Bijvoorbeeld geluid van een wekker of gewenning bij verslaving, waardoor steeds mee nodig is.

Wat is 'sensitisatie'? (pg. 105)

Tegenovergestelde van habituatie. Een lichte variant van de oorspronkelijke prikkel lokt dezelfde angst uit. Bv. geur van barbeque leverde erge angst op bij mensen die betrokken waren bij de bijlmerramp (geur van verbrand vlees).

Wat is 'klassiek conditioneren'? (pg. 105, 106)

Een ongeconditioneerde stimulus leidt tot een ongeconditioneerde respons (bv. hard geluid leidt tot angst).




Als de ongeconditioneerde stimulus (bv. hard geluid) gelijktijdig plaatsvindt met een andere stimulus (bv. rode auto), dan kan deze van oorsprong neutrale stimulus dezelfde schrikreactie (angst) oproepen. De 'rode auto' wordt geconditioneerde stimulus. Little Albert.




Er heeft een leerproces plaatsgevonden waarbij twee stimuli met elkaar verbonden zijn = 'associëren'.




Bv. alcohol als ongeconditioneerde stimulus- lichaam produceert tegengif (ongeconditioneerde response) als reactie-dit kan gekoppeld raken met neutrale stimulus kroeg-waardoor zien van een kroeg (wordt geconditioneerde stimulus) al leidt tot productie tegengif van lichaam (geconditioneerde response).

Welke 4 'leerwetten' zijn gebaseerd op het klassiek conditioneren? (pg. 107, 108)

1. Het leerproces verloopt onbewust. Geconditioneerde respons werkt als een reflex. Kennis heeft er weinig invloed op (bv. zeggen dat een spin een nuttig dier is).


2. Er is sprake van 'discriminatie' en 'generalisatie'. Een stimulus moet aan bepaalde kenmerken voldoen om een geconditioneerde respons uit te lokken. Little Albert bang voor witte muizen. Als hij niet bang reageert op een bruin konijn dan heeft little Albert gediscrimineerd. Als blijkt dat little Albert ook bang wordt van witte konijnen dan heeft hij gegeneraliseerd.


3. Belangrijke voorwaarde voor optreden geconditioneerde respons is 'contiguiteit'= dat de twee stimuli gelijk of vlak na elkaar moeten plaatsvinden.


4. Wat gebeurt er als de verbinding tussen de twee de ongeconditioneerde stimulus en de geconditioneerde stimulus verbroken wordt? Het gedrag dooft langzaam uit = 'extinctie'.

Wat is 'operant conditioneren'? (pg. 109)

Gebaseerd op 'de wet van effect' van Thorndike. Gedrag (een response) zal in frequentie toenemen als het gevolgd wordt door een prettige consequentie. Skinner bouwt hierop voort met 'operant conditioneren' door verschillende consequenties te onderscheiden en verschillende manieren waarop de consequenties op het gedrag volgen (frequentie en tijd). Skinner breidt R-C model uit met aandacht voor de stimulus. S-R-C model. Een organisme leert in welke situatie (stimulus) bepaald gedrag beloond, gestraft of genegeerd zal worden.




Bv alleen snoep van moeder in de middag = 'discriminante stimulus' (Sd)= alleen specifieke stimuli lokken bepaald gedrag uit.




Bv. hoofdbonken van verstandelijk gehandicapt meisje (R) in aanwezigheid van groepsleiding (Sd) leidt tot aandacht (C).



Op welke manier kunnen 'consequenties bij operant conditioneren' ingedeeld worden? (pg. 111, 112)

1. Prettig- niet prettig


2. Procedure: a. er verschijnt een nieuwe consequentie, b. een consequentie die er al is wordt weggenomen, c. een consequentie die een individu verwacht blijft uit.

Welke zes soorten 'consequenties' kunnen onderscheiden worden bij operant conditioneren? (pg. 112)

Aard conseq prettige +toedienen = Positieve beloning (effect individu prettig)


Aard conseq prettig + wegnemen = Negatieve straf (effect individu onprettig)


Aard conseq prettig + uitblijven = negeren en uitdoven (effect individu onprettig)


Aard conseq niet prettig +toedienen = positieve straf (effect individu niet prettig)


Aard conseq niet prettig + wegnemen = negatieve beloning (effect individu prettig)


Aard conseq niet prettig + uitblijven = confrontatie en uitdoven (effect individu prettig)

Wat is 'positieve beloning' bij operant conditioneren? (pg 112)

Iemand doet iets en krijgt daar iets prettigs voor terug.




Bv. heitje voor een karweitje




Intrinsieke beloning (bij honger gaan eten levert verzadigd gevoel) en extrinsieke beloning (ouders geven compliment als kind bord leeg eet).

Wat is 'positieve straf' bij operant conditioneren? (pg. 112)

Is toegediende straf.




Bv. Kind voetbalt op straat, bal raakt in tuin buurman en buurman steekt bal kapot.

Wat is 'negatieve straf' bij operant conditioneren? (pg. 112)

Een prettige situatie wordt weggenomen.




Bv. Bij afleren duimzuigen. Tv uitzetten wanneer kind aan duim zuigt.




Een prettige situatie kan ook onprettig worden gemaakt, waardoor 'verzadiging' kan optreden. Iemand speelt graag met lucifers en moeder koopt veel doosjes lucifers die een voor een afgestreken moeten worden.

Wat is 'negatieve beloning' bij operant conditioneren'?

Het wegnemen van een onprettige consequentie/situatie. Kan zowel intrinsiek (bv. vermijdingsgedrag) als extrinsiek.




Bv. kind met eczeem kan huid openkrabben . Pijn werkt als negatieve beloning, want is beter dan jeuk.




Bv. bij vandalisme. Gaan vernielen uit verveling. Verveling wordt opgeheven.

Wat is 'negeren en uitdoven' bij operant conditioneren?

Een persoon heeft al een verband geleerd tussen gedrag en een consequentie. Negeren wordt toegepast om het gedrag af te leren. Extrinsiek mechanisme. Het gedrag zal uitdoven.

Wat is 'confronteren en uitdoven' bij operant conditioneren?

Een patiënt verwacht een negatieve consequentie (bv. angst) als hij bepaald gedrag vertoond (bv. ingaan van lift). Deze verwachting blijft bestaan door vermijden (negatieve beloning). Therapeut neemt iemand mee naar de angstige situatie (lift) en zorgt dat de angstverwekkende situatie niet vermeden kan worden en dat er geen angst optreedt ('exposure'). De associatie tussen de stimulus (lift) en de consequentie (angst) wordt verminderd en het gedrag zal uitdoven.

Welke leerwetten volgen uit de theorie van operant conditioneren? (pg. 114-118)

1. Er kunnen meerdere consequenties op gedrag volgen. Bv. jongen driftbuien aan tafel- wordt van tafel gestuurd. Hij weet dat. Ouders stoppen zijn negatieve gedrag door hem van tafel te sturen naar zijn kamer (negatieve beloning) en op zijn kamer kan hij bijvoorbeeld met speelgoed gaan spelen (positieve beloning).


2. 'Frequentie' en 'directheid' van consequenties spelen een rol. Als gedrag altijd gevolgd wordt door een prettige consequentie dan dooft gedrag snel uit wanneer de consequentie stopt. Gedrag dat zo nu en dan beloond wordt dooft langzaam uit ('intermittant reinforcement'). Directe of snelle consequenties hebben het meest effect ('contiguiteit'). Daarom heeft het op rokers weinig effect dat ze kanker kunnen krijgen van roken. De kortetermijneffecten spelen hier een rol (roken levert directe ontspanning).


3. Effect van straffen. Straf kan negatieve neveneffecten (bv. Kind straffen met pak slaag leidt tot meer agressie bij kinderen.) hebben en er zijn ethische bezwaren. Straf hoeft niet altijd onprettig te worden ervaren (aandacht). Straf kan wraak oproepen. Straf kan zowel ongewenst gedrag als gewenst gedrag onderdrukken (bv. uit angst voor straffende vader wordt hij niet meer opgezocht). Negatieve straf is milder dan positieve straf (hulpverlener laat zien wat wel bereikbaar is).


4. 'Ritssluitingseffect'= gedrag van kind en opvoeder beloont elkaar wederzijds (negatief).


Meisje in de klas-braken-mag klas verlaten (negatieve beloning) en brakend meisje in de klas- verwijderen meisje uit de klas- rust keert terug in de klas (negatieve beloning)


5. Generalisatie en discriminatie geldt ook bij operant conditioneren. Bv. braken heeft alleen zin als leraar aandacht richt op andere kinderen en braken heeft niet alleen op school effect, maar ook in leefgroep.





Wat wordt bedoeld met de term 'shaping' vanuit het behaviorisme? (pg. 118, 119)

Complex gedrag wordt in kleine stukjes opgedeeld en die stukjes worden achter elkaar zelfstandig aangeleerd. Bv. bij circusact van hond. Lijkt het beste te werken wanneer achteraan in de keten begonnen wordt = 'chaining'.

Wat is 'model-leren'? (pg. 119)

Een persoon neemt een ander persoon waar en leert van diens gedrag (= 'sociaal leren'). Vereist cognitieve visie. Bandura. Sociale vaardigheidstrainingen + 'voorleven' van ouders en leraren

Wat houdt het 'neobehaviorisme' in? (pg. 121)

Besteedt niet alleen aandacht aan stimulus die respons veroorzaakt, maar ook aan interveniërende variabelen. S-R-C werd S-O-R-C. O staat voor organisme (motivatie, persoonlijkheidskenmerken, cognities).

Wat levert toevoegen van 'cognitie' aan klassiek en operant conditioneren op? (pg. 122)

Voorspelbaarheid en controle

Hoe wordt het ontstaan van een depressie verklaard vanuit het behaviorisme? (pg. 123)

Depressie vanuit operant conditioneren.




Depressief gedrag ontstaat doordat normaal gedrag uitdooft ('extinctie'). Prettige consequenties (positieve beloning en negatieve beloning) zijn te weinig aanwezig en een potentieel depressief persoon heeft te weinig sociale vaardigheden om prettige consequenties te ontlokken.




Het depressieve gedrag wordt wel gevolgd door prettige consequenties zoals bijvoorbeeld aandacht (positieve beloning) en hoeft taken en plichten niet meer zo goed uit te oefenen (negatieve beloning).




Vanuit klassiek conditioneren: normale situaties kunnen depressiviteit uitlokken. De normale situaties kunnen geassocieerd worden met andere situaties die op hun beurt ook weer depressief gedrag gaan uitlokken.




'Aangeleerde hulpeloosheid' wanneer stimuli hun voorspellende waarde verliezen. Bv branden van de lamp bij de kooi voorspelde niet meer dat die helft onder stroom werd gezet. Gebeurt ook in situaties waarin mensen leren dat eigen initiatief geen zin heeft bv. iemand vragen of hij een glas melk wil en het al inschenken voordat er antwoord komt of gaat u gezellig mee naar buiten en voor het antwoord komt wordt de rolstoel al naar buiten geduwd.

Hoe wordt het ontstaan van angst verklaard vanuit het behaviorisme? (pg. 124, 125)

Tweefactorenmodel. Ontstaat door klassiek conditioneren en blijft in stand door operant conditioneren.




Bv. bij angst voor liften. Iemand kwam vast te zitten in lift en dat leidde tot angst. Angst blijft vervolgens in stand door vermijding (negatieve beloning).


Bv. obsessief compulsieve stoornis. Angstaanjagende gedachten worden geneutraliseerd door dwanghandelingen (extreem vaak). Bv. handen wassen. Geeft negatieve beloning (neemt spanning weg).

Wat doet men bij een 'gedragsanalyse'? (pg. 126, 127)

Waarnemen van gedrag, waarbij gelet wordt op frequentie, tijdsduur en intensiteit. Er kan een S-O-R-C schema gemaakt worden.




Bv. Carolien speelt buiten (Sd)- buiten spelen is leuker dan naar binnen gaan (O)- gaat niet naar binnen en speelt verder buiten (R) en heeft daardoor (C) plezier in het spel (positieve beloning) en naar binnengaan wordt uitgesteld (negatieve beloning)

Welke drie vuistregels gelden bij een 'gedragsanalyse'? (pg. 128)

1. Als gedrag vaak voorkomt dan levert dit prettige consequenties op voor het organisme.


2. Ritssluitingseffect. Gedrag van het individu wordt in stand gehouden door positieve of negatieve beloning en gedrag opvoeder/hulpverlener vaak ook.


3. Problematisch gedrag wordt vaak vertoond doordat het aandacht oplevert. Vooral wanneer normaal gedrag genegeerd wordt.

Hoe zie je het behaviorisme terug in de praktijk? (pg. 126-134)

Gedragsanalyse




Exposuretechnieken




Beloningssystemen (token economy, operant conditioneren)




Sociale vaardigheidstrainingen (model-leren en operant conditioneren (opdoen van nieuwe ervaringen door vertonen van gewenst gedrag en complimenten)). Shaping kan belangrijk zijn en generalisatie.

Benoem enkele kanttekeningen bij het behaviorisme? (pg. 134-136)

1. Er moet met meer factoren rekening gehouden worden dan alleen factoren buiten het individu. Aandacht voor cognitieve processen.


2. De leerwetten komen vanuit laboratoriumexperimenten. In de praktijk kan echter niet overal controle over worden gehouden en zijn sommige zaken niet ethisch verantwoord.


3. Behaviorisme kan afkeer oproepen. Mensbeeld botst met dagelijks mensbeeld en hulpverlening kan autoritair overkomen.


4. Vanuit behaviorisme is objectief werken overgebleven. Gedragstherapie is klachtgericht en streeft naar het veranderen van concreet gedrag. Dit blijkt effectief.


5. Stromingen worden beïnvloed door tijd en cultuur. Behavioristische hulpverleningstechnieken ook. BV. wat is gewenst gedrag.