• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/29

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

29 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Welke basisuitgangspunten heeft de 'cognitieve psychologie'? (pg. 185)

1. De inhoud van de black box (hersenprocessen) staat centraal bij het verklaren van menselijk gedrag. Centralisme.


2. De cognitief psycholoog wil begrijpen hoe gedrag tot stand komt (terwijl behaviorist gedrag vooral wil voorspellen).


3. Begrip 'informatieverwerking' staat centraal. Mens is als machine en verwerkt binnenkomende informatie en reageert vervolgens wel of niet.


4. De mens wordt opgevat als een actief en creatief wezen dat zelf zijn gedrag aanstuurt.


5. Er is een essentieel verschil tussen mensen en dieren; mensen hebben 'taal'; maken gebruik van symbolen om de werkelijk te ordenen.


6. Kinderen verschillen wezenlijk van volwassenen. Cognitieve ontwikkeling van kinderen hangt af van rijping en de invloed van de omgeving: het leren.

Welke ontwikkelingen waren van invloed op het ontstaan van de cognitieve psychologie? (pg. 186, 187)

1. Tijdens de oorlog aandacht voor communicatieprocessen. Bv. hoe lang kan iemand een bericht onthouden en hoe kan aandacht scherp blijven? Behaviorisme geen antwoord. Er ontstond een theorie over informatieverwerking.


2. Uitvinding van de computer.


3. Ontwikkeling taal gaat veel sneller dan op basis van leerprocessen (behaviorisme) verwacht kon worden. Mens komt dus niet blanco ter wereld. En mens echter anders dan dier door taal (= anders dan communicatie).


4. Eerst nog wel mechanistische visie vanuit idee dat objectieve kennis alleen vanuit experimenteel wetenschappelijk onderzoek kan komen en niet vanuit introspectieve methode (wat mensen zelf vertellen).

Welke mensbeeld heeft de cognitieve psychologie? (pg. 188, 189)

In eerste instantie mechanistisch. Lineair causale relatie. Je stopt wat informatie in het organisme (input of oorzaak) en je krijgt er gedrag uit (output of gevolg).




Al spoedig werd organistisch mensbeeld gehanteerd. Mens is actief organisme, ze selecteren welke informatie ze tot zich nemen en bewerken deze informatie. Ze construeren de werkelijkheid. Mensen hebben emoties en die beïnvloeden waarneming. Mens is actief organisme dat in wisselwerking staat met omgeving.




Sommige cognitief psychologen hanteren zelfs een personalistische visie. Mens actief en creatief en geeft zelf richting aan zijn leven op basis van de informatieverwerking (betekenis verlenen en construeren). Mens als scheppend wezen.




Bij organistische en personalistische visie wordt wel gebruik gemaakt van introspectie. Er kwam ruimte voor de inhoud van de cognities.

Wat is een 'cognitief schema'? (pg. 192, 193)

Een innerlijke weergave van een object of situatie.




Schema's werken op vier manieren:


1. Beinvloeden welke informatie wordt waargenomen en genegeerd (selectie).


2. Op basis van schema's wordt aan geselecteerde informatie betekenis toegekend (interpretatie) en wordt de informatie verder bewerkt tot nieuwe betekenissen (transformatie).


3. Schema's beïnvloeden welke informatie iemand uit zijn geheugen kan ophalen en welke betekenis daaraan wordt toegekend (herinnering).


4. Schema's beïnvloeden en sturen het gedrag dat iemand uitoefent. Als schema's veranderen dan zal het gedrag veranderen.

Wat houdt de 'waarnemingscyclus' van Bruner in? (pg. 193-195)

Er zijn drie fasen in waarneming: hypothesefase, informatiefase en confirmatiefase. Eerste fase kenmerkt zich door verwachtingen van de persoon. In de tweede fase staat informatieverwerking centraal en vindt selectie plaats, In de derde fase vindt toetsing van de informatie plaats. Voldoet de info aan de hypothese? Zo nee, dan kan de hypothese (het cognitieve schema) aangepast worden.




Waarneming kan bewust (slechts een situatie of probleem krijgt aandacht) of onbewust (er kan zeer veel informatie tegelijkertijd verwerkt worden) zijn.

Welke drie soorten geheugen worden onderscheiden tussen input en output? (pg. 195)

Sensorisch geheugen (zintuigen houden kort informatie vast), kortetermijngeheugen (informatie wordt circa twee minuten vastgehouden) en langetermijngeheugen (in principe onbeperkte capaciteit).




Gaat uit van bewuste processen, maar er lijken ook onbewuste processen te zijn, zoals dromen en informatie kan ook automatisch verwerkt worden (zonder bewust van te zijn). Er werden later meer vormen van geheugen onderscheiden.

Wat is het 'semantisch geheugen'? (pg. 199)

Algemene kennis zoals talenkennis, kennis van rekenen, aardrijkskunde feiten.

Wat is het 'episodisch geheugen'?

Opslag van autobiografische kennis. Tijdgebonden, plaatsgebonden, stemmingverbonden.

Wat is het verschil tussen het expliciete en het impliciete geheugen? (pg. 199)

Expliciet verloopt bewust en impliciet verloopt onbewust.

Wat staat centraal in de cognitieve theorie van Piaget?

Cognitieve schema's. Die ontwikkelen zich door de continue wisselwerking tussen een persoon en zijn omgeving.

Welke twee mechanismen staan centraal bij de ontwikkeling en aanpassing van cognitieve schema's? (pg. 203)

1. Assimilatie = nieuwe informatie wordt geïntegreerd in de cognitieve schema's die iemand al bezit (vooral bij kinderen).


2. Accomodatie = nieuwe informatie leidt tot construeren van een nieuw schema of bijstellen van een bestaand schema.

Welke 'cognitieve stadia' onderscheidt Piaget? (pg. 203-205)

1. Sensomotorisch stadium. Waarnemen en motoriek staan centraal. Kind maakt onderscheid tussen zichzelf en de wereld op basis van motorisch handelen. Objectconstantie.


2. Preoperationele stadium. Denken nog strikt waarnemingsgebonden. Kan nog maar op 1 aspect richten. Denken is egocentrisch. Magisch denken (levensloze objecten hebben bewustzijn).


3. Concreet operationele stadium. Minder egocentrisch. Andere mensen kunnen andere kijk op wereld hebben. Beetje logisch redeneren (maar wel zichtbaar object voor nodig, bv telraam). Conservatiebegrip.


4. Formeel operationele stadium. Logisch redeneren en uit het hoofd rekenen.

Wat wordt in de cognitieve psychologie verstaan onder 'persoonlijkheid'?

Geheel van karaktertrekken en gedragingen die kenmerkend zijn voor individu.

Wat is 'attributiestijl'? (pg. 207)

Manier waarop iemand de werkelijkheid oorzakelijk verklaard.

Op welke drie criteria kunnen 'attributiestijlen' onderscheiden worden. (pg. 207, 208)

1. Gedrag toeschrijven aan interne (ik ben onaantrekkelijk) of externe factoren (zij had er geen zin in).


2. Gedrag toeschrijven aan stabiele (ik ben onaantrekkelijk) of variabele (ik pakte het bij haar verkeerd aan) oorzaken.


3. Gedrag toeschrijven aan algemeen (ik ben onaantrekkelijk) geldende of specifieke (voor haar ben ik onaantrekkelijk) oorzaken.

Benoem twee nieuwe ontwikkelingen inde cognitieve psychologie? (pg. 211)

1. Sociaal constructivisme.


2. Mindfulness

Wat houdt het 'sociaal constructivisme' in? (pg. 211, 212)

Inhoud van cognities wordt benadrukt. Mensen verlenen betekenis vaan interne en externe stimuli en hoe iemand dat doet is sterk afhankelijk van de cultuur waarin iemand opgroeit.




Cultuur, taal en cognitie zijn verweven en mensen construeren samen de wereld (co-constructie). Gemeenschappelijke constructies.




Zeer kritisch over 'vanzelfsprekende kennis'. Hoe wij de wereld ordenen hoeft niet te zijn hoe het echt is. De manier waarop wij de wereld zien is historisch en cultureel bepaald.

Wat is 'mindfulness'? (pg. 213)

Opmerkzaam zijn. Niet te veroordelen wat ons beroert, maar accepteren. Men probeert eigen gedachten, emoties enz. enigszins objectief te beschouwen. Boeddhisme en cognitieve psychologie.

Hoe ontstaat een depressie volgens de cognitieve psychologie? (pg. 214,215)

Volgens Beck ontstaat een depressie als gevolg van inadequate cognities en cognitieve stijlen.




Bv. iemand hoort levenslang dat er van alles aan hem mankeert krijgt cognitief schema 'niets waard zijn' en vervolgens worden neutrale gebeurtenissen/situaties negatief geïnterpreteerd. Vicieuze cirkel. Iets neutraal wordt negatief geïnterpreteerd - iemand gaat ernaar handelen- waar iemand bang voor is gebeurt.




Persoonlijke vroegere ervaringen-disfunctionele schema's-nieuwe gebeurtenissen-interpretaties met disfunctionele cognities-disfunctioneel gevoel en gedrag (depressie).




Een disfunctioneel schema kan leiden tot systematische fouten in waarneming en interpretatie van informatie= automatische gedachten.




Ook aangeleerde hulpeloosheid. Negatieve gebeurtenissen waar men niet aan kan ontsnappen worden oorzakelijk verklaard. Intern, stabiel en algemeen (Ik ben het die het veroorzaakt. Het zal altijd zo blijven en alles wat ik probeer zal mislukken). Attributiestijlen.

Wat is 'overgeneralisatie'? (pg. 215)

Een automatische gedachte waarbij op grond van een of enkele voorvallen een algemeen geldende conclusie wordt getrokken. Bv. iemand zegt dat je foutje op je werk hebt gemaakt en jij zegt 'ik ben totaal ongeschikt voor dit werk'.

Wat is 'personalisatie'? (pg. 215)

Externe gebeurtenissen worden door een depressief persoon op zichzelf betrokken, terwijl daar helemaal geen aanleiding toe is.

Hoe wordt angst verklaard door de cognitieve psychologie? (pg. 216,217)

Schema's waarin gevaar centraal wordt gesteld spelen een grote rol. Iemand die bang is voor een hond gaat het park waar honden uitgelaten worden vermijden (niet omdat dit beloond wordt met minder angst=behaviorisme, maar om controle over de omgeving te houden). Kennis speelt een rol.




Obsessief compulsieve gedachten- mensen doen hardnekkige pogingen om vreemde gedachten te onderdrukken en daardoor nemen ze juist in frequentie toe.

Noem enkele praktische toepassingen van de cognitieve psychologie?

1. Psycho-educatie


2. Cognitieve psychotherapie (RET)


3. Cognitieve prothesen

Wat is 'psycho-educatie'?

Uitbreiden van cognitief schema met nieuwe informatie of nieuwe schema's laten ontstaan. Voorlichting met therapeutisch doel.

Wat gebeurt er in 'cognitieve psychotherapie'? (pg. 219)

Nadruk op cognities die gevoel en gedrag verklaren. Het gaat om interpretaties.

Wat is 'RET-therapie'? (pg. 219-222)

Een vorm van cognitieve therapie. Rationeel-emotieve therapie (Ellis). Nadruk op 'evaluatieve gedachten'. Irrationele gedachten worden onder vuur genomen.




ABC schema= Activating event (gebeurtenis die gedachten uitlokt), Belief system (rationele en irrationele gedachten), emotional and behavioral Consequences (de consequenties waar de persoon last van heeft).

Wat zijn 'cognitieve prothesen'?

Verloren gegane cognitieve functies worden vervangen. Bv. iemand structuur bieden, waardoor voorkomen wordt dat mensen faalervaringen opdoen. ROT (realiteit oriëntatie training) bijvoorbeeld goed vertellen wie je bent tegen iemand doe dementeert of tekstbordjes op lades en naambordje met jeugdfoto op deur.

Benoem kanttekeningen bij de cognitieve psychologie?

1.In eerste instantie nadruk op bewust processen, terwijl onbewuste processen ook grote invloed hebben.


2. Invloed van historische en culturele normen op cognities werd in eerste instantie weinig tot geen aandacht aan besteed.


3. Centraal uitgangspunt is dat cognities emoties en gedrag veroorzaken. Kan echter ook andersom.


4. Emoties hebben een cognitief aspect, maar ook een lichamelijk aspect. Bijvoorbeeld hardlopen voor mensen met depressie.




Positief punt= verwevenheid wetenschappelijk onderzoek. Evidence-based.

Op welke aspecten van het bio psychosociale model richt de cognitieve psychologie zich? Voornamelijk psychologie, ook bio. (Pg. 191)

Voornamelijk psycho. Maar onderkennen aangeboren mogelijkheden om gedrag te ontwikkelen. Bv taal, maar ontwikkeling afhankelijk van stimulatie sociale omgeving.