• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/54

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

54 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Het onderzoek van Sherif. Een beroemd onderzoek. Sherif (1956) wilde weten over het ontstaan en de ontwikkeling van groepen. De constatering was dat ze ontstaan uit toevallige ontmoetingen. Ze creëerden een gearrangeerde groep, een experimentele groep, een keek hoe dat ging lopen. Het werd een zomerkamp voor jongens. Ze wisten niets van een experiment.

Er waren diverse fasen

• Fase 1 Spontane interpersoonlijke keuze
• Fase 2 De grote groep opgesplitst
• Fase 3 De kleine groep
• Fase 1 Spontane interpersoonlijke keuze
Binnen 3 dagen was er al een voorkeur en was genoeg sympathie antipathie te creëren.

• Fase 2 De grote groep opgesplitst
De groep werd opgesplitst, maar na enkele dagen bleken hun beste vrienden in hun eigen groep te liggen. In de eigen groep vond men dus de beste vrienden. Je maakt vrienden in de groep je zit.

• Fase 3 De kleine groep
Er traden diverse verantwoordelijkheden op. De taken werden verdeeld.
Er werd ook duidelijk dat er patronen kwamen. Rollen werden verdeeld, in een hgroep ontstonden ‘regels’ /cultuur. Ze gaven de groep ook een naam.

Conclusie:
• Er ontstaat een organisatie, structuur met posities en rollen, een hierchie.
• Er ontwikkelen zich normen, regels en cultuur.
Definitie groep:
Sherif en Sherif

Sherif en Sherif definieerden een groep dan ook als een...
een sociale eenheid, bestaande uit individuen die in een bepaalde rol- en statusrelatie staan tot elkaar, een eenheid die zich enigszins stabiliseert en die een X aantal waarden en normen beschikt wat het gedrag voorschrijft van de groepsleden.
Hoe staan aspecten van groeps functioneren van elkaar?
Aspecten van groep functioneren staan niet los van elkaar. Rolstructuur en invloed structuur hebben met elkaar te maken. De rol bepaald bijv. de invloed in/op de groep.
8.2 Sociometrische voorkeur: Wie mag wie?

Met behulp van een sociogram van Moreno kan men
positieve en negatieve voorkeurs relaties grafisch weergeven.
8.3 Invloed: Wie oefent invloed uit op wie?

Uitoefening van invloed in een klas:
Deskundigheid
Mogelijkheid tot straffen
Socio-emotionele eigenschappen
Geneigdheid tot omgang
Rest
French en Raven (1968) onderscheiden invloed verschillen op diverse gronden:
1. Invloed op basis van beloning of straf
Als thijs denkt dat Piet hem kan straffen heeft Thijs invloed

2. Invloed op basis van referentie macht
Als Thijs een referentie persoon is voor Piet en zich met Thijs vergelijkt en Thijs in dezelfde groep zit, heeft Thijs referentie macht over Piet.

3. Invloedsuitoefening op grond van informatie.
Thijs laat zich door Piet overtuigen, omdat Piet beter, doorslaggevende informatie bezit.

4. Invloedsuitoefening op basis van deskundigheid.
Als Thijs denkt dat Piet deskundig is, is hij geneigd naar Piert te luisteren en te doen wat hij zegt.

5. Invloed uitoefenen op grond van bestaan de normen en waarden.
Als Piet van mening is dat hij op grond van bestaande normen en waarden recht heeft in zijn rol op invloed, dan zal Thijs doen wat hij zegt. Denk maar aan een militair.
Dit werkt alleen maar als het hem is geleerd. Is het hem dat niet, en hij is er niet van overtuigd dat hij op basis van alleen rang recht heeft op gehoorzaamheid, dan heeft hij geen macht over Thijs.
1. Invloed op basis van beloning of straf
Als thijs denkt dat Piet hem kan straffen heeft Thijs invloed
2. Invloed op basis van referentie macht
Als Thijs een referentie persoon is voor Piet en zich met Thijs vergelijkt en Thijs in dezelfde groep zit, heeft Thijs referentie macht over Piet.
3. Invloedsuitoefening op grond van informatie.
Thijs laat zich door Piet overtuigen, omdat Piet beter, doorslaggevende informatie bezit.
4. Invloedsuitoefening op basis van deskundigheid.
Als Thijs denkt dat Piet deskundig is, is hij geneigd naar Piert te luisteren en te doen wat hij zegt.
5. Invloed uitoefenen op grond van bestaan de normen en waarden.
Als Piet van mening is dat hij op grond van bestaande normen en waarden recht heeft in zijn rol op invloed, dan zal Thijs doen wat hij zegt. Denk maar aan een militair.
Dit werkt alleen maar als het hem is geleerd. Is het hem dat niet, en hij is er niet van overtuigd dat hij op basis van alleen rang recht heeft op gehoorzaamheid, dan heeft hij geen macht over Thijs.
Uitoefening van invloed laat zich vrij makkelijk verklaren met behulp van
de kosten-batentheorie (Thibaut en Kelley 1959)
beloningsinvloed of deskundigheidsinvloed.
Piet biedt Thijs een beloning aan als hij doet wat hij zegt. Thijs doet wat Piet zegt als hij de baten hoger acht dan aan de kosten als hij dat niet doet, gehoorzamen aan Piet.
Als Thijs instemt verhoogd hij Piet zijn baten.

Dat is beloningsinvloed of deskundigheidsinvloed.
bestraffingsinvloed.
Maar, als hij dat niet doet, en niet gehoorzaamd, kan hij die macht verkleinen. Dat is bestraffingsinvloed.
referentie invloed
Bij referentie invloed kan Thijs terugvallen op de speciale relatie die hij met Piet heeft.
Legitieme invloed
Ook Legitieme invloed kan het geval zijn in de kosten baten visie. Als soldaat Thijs doet wat officier Piet zegt, heeft hij het gevoel, en dus baten, dat hij bijdraagt aan de normen en waarden die hij belangrijk vindt.
Alle vormen van macht hangen sterk met elkaar samen behalve
informatie macht.

Informatie macht springt er uit en wordt het belangrijkste gevonden.
Invloed uitoefenen en afwegingen tussen kosten en baten
Thibaut en Kelley (1959) gaan er van uit dat
in alle vormen van interacties tussen mensen kosten baten worden afgewogen. Iemand zal geneigd zijn invloed uit te oefenen als hij schat dat de psychologische baten opwegen tegen de psychologische kosten.
Wanneer Iemand zal geneigd zijn invloed uit te oefenen?
als hij schat dat de psychologische baten opwegen tegen de psychologische kosten.
Wat gebeurd er met iemans waarop invloed wordt uitgeoefend?
Op wie invloed uitgeoefend wordt staat ook voor een keuze. Stem ik er mee in of niet? Ook dit is een afweging van kosten en baten.
Hoe stimuleert een arts?
Hoe kan bijv. gestimuleerd worden op de juiste wijze medicatie te nemen. Het beste werkt referentie macht. De arts moet er voor zorgen dat hij hem als belangrijk referentie punt blijft beschouwen. Dat is nog niet genoeg. De arts moet ook zeer specifiek zijn. Ook moet de patiënt toezeggingen doen dat ook te doen. Tenslotte moet je er op wijzen dat de patiënt zelf verantwoordelijk is.
Rolverdeling of rol differentiatie:
De voorspelbaarheid ven de toekomstige interactie en de ‘anticipatory socialization’. En de onverenigbaarheid van rollen, het rolconflict.
Roldifferentiatie.
De rollen die men op zich neemt. Sociale rollen worden ook wel omschreven als ‘de normen en waarden die men aan iemand in een bepaalde positie stelt’.
De rollen die men op zich neemt. Sociale rollen worden ook wel omschreven als ‘de normen en waarden die men aan iemand in een bepaalde positie stelt’.

Zo heb je de:
1. Prescribed role: Elke rol heeft eigen voorschriften
2. Enacted role: hoe een rol wordt ingevuld. Dit hangt voor een deel af van hoe de rolbekleder de rol interpreteert. Het is de rol zoals hij hem werkelijk uitvoert. Ze is ook afhankelijk van hoe er verlangt worden dat hij wordt uitgevoerd. De verwachtingen van groepsleden.
3. Perceived role: De interpretatie van de rol die hem bekleed.
Alle rollen vormen een
structuur die samenhangen. Deze verdeling van rollen komt voornamelijk voor in standaard situaties.

De rollen in een standaard situatie komen voort uit de werkzaamheden.

Rollen worden vaak verdeeld op grond van iemands capaciteiten en de motivatie.
De rollen in een standaard situatie komen voort uit de
werkzaamheden.
Rollen worden vaak verdeeld op grond van
iemands capaciteiten en de motivatie.
Rolverwachtingen zijn erg belangrijk.

Omdat er in groepen roldifferentiatie optreedt wordt de voorspelbaarheid van gedrag van groepsleden groter.

Hoe wordt rol verwachting ook wel genoemd?
Rol verwachting wordt ook wel ‘anticipatory socialization’ genoemd. Rolverwachtingen bereiden mensen vaak voor op hun gedrag in de toekomst.
Wanneer ontstaat er een Rolconflict?
Rolconflict.

Er ontstaat een rolconflict als er niet aan de verwachtingen van een rol kan worden voldaan, tegenstrijdig zijn, of moeilijk te verenigen. Denk aan een arts die een euthanasie verzoek krijgt. Hij moet mensen beter maken, maar doet hij dat dan?
Wat doet iemand die in een rolconflict komt? Er zijn vier oplossingen:
1. Terugspeelgedrag. Als hij kennis en ervaring heeft.
De arts speelt het conflict terug naar de zender en legt daar de verantwoordelijkheid en behoud de onafhankelijkheid
2. Keuze gedrag. Hij kiest voor de partij met de meeste macht.
Hij kiest een partij. Luistert hij naar het verzoek of volgt hij advies van de artsen club?
3. Compromis gedag. Heeft elke partij veel macht zoek hij een compromis.
Hij gaat voor een compromis. Overlegd met iedereen, weegt alle vors en tegens, brengt partijen bij elkaar geeft de artsen club gelijk, maar toont ook begrip voor het besluit euthanasie
4. Vermijdingsgedrag. Hebben alle partijen weinig macht, doet hij of hij van niets weet.
Hij doet net alsof hij niets van tegenstrijdige rolverwachtingen weet.
1. Terugspeelgedrag.
Als hij kennis en ervaring heeft.
De arts speelt het conflict terug naar de zender en legt daar de verantwoordelijkheid en behoud de onafhankelijkheid
2. Keuze gedrag.
Hij kiest voor de partij met de meeste macht.
Hij kiest een partij. Luistert hij naar het verzoek of volgt hij advies van de artsen club?
3. Compromis gedag.
Heeft elke partij veel macht zoek hij een compromis.
Hij gaat voor een compromis. Overlegd met iedereen, weegt alle vors en tegens, brengt partijen bij elkaar geeft de artsen club gelijk, maar toont ook begrip voor het besluit euthanasie
4. Vermijdingsgedrag.
Hebben alle partijen weinig macht, doet hij of hij van niets weet.
Hij doet net alsof hij niets van tegenstrijdige rolverwachtingen weet.
In situatie waarin beide partijen even weinig of veel macht hebben over de bemiddelaar, reageert de laatste eerder met
compromisgedrag.
Hoe ontstaan normen?
Moscovici & Faucheux (1972) maken onderscheid tussen:
1. Normalisatie
Treed op als er geen norm is. De groep zoekt naar een norm. Dit gebeurd door onderhandelen tot er een eensluidend oordeel wordt bereikt.
2. Conformiteit.
Een groep probeert een norm te handhaven. Afwijken wordt ontraden. Dit betekend minder kans op conflicten.
3. Innovatie.
De aanvaarding van een nieuwe norm waarmee de oude wordt verworpen. Conformiteit is het oplossen van conflicten en voorkomen, innovatie is meet het scheppen van conflicten.
1. Normalisatie
De resultaten van sherif lijken in te houden dat een groepsoordeel, de norm van de groep, altijd ongeveer gelijk is aan het gemiddelde van de oordelen van de groepsleden individueel vooraf.

Met uitzondering van drie onderzoekingen waarbij de norm niet het gemiddelde was met de volgende termen en verschijnselen:
1. Risky shift
2. Cautiousshft
3. Choice shift.
1. Risky shift
Een verschuiving naar meer risico. (stoner, 1961) Het individu is na een groepsdiscussie bereid meer risico te nemen.
2. Cautiousshift
Het groepsoordeel is voorzichtiger. (Nordhoy 1962) na een groepsdiscussie is men voorzichtiger dan het individuele oordeel.
3. Choice shift.
Groepspolarisatie. Het groepsoordeel is radicaler dan het oordeel van een individu.
Teger en Pruitt (1967) onderzochten shifting als eerste. Ze legden eerst individuen en daarna groepen een groot aantal discussie punten voor. Wat bleek?
• Als het aanvankelijke gemiddelde dan de individuele oordelen op de midden schaal ligt, treed er geen verschuiving (shift) op.

• Wanneer het gemiddelde van de individuele oordelen vooral al extreem is, dan wordt het later na discussie met de groep nog extremer.
Verklaring 1. Shifting: sociale vergelijkingstheorie van Festinger

De 1e verklaring berust op de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954). Hoofdstuk 7.
Brown meent dat een keuze dilemma individueel 3 kanten op kan gaan:
1. De riskante richting
2. De gemiddelde richting
3. De voorzichtige richting

Voordat de proefpersoon de oordelen van medegroepsleden hoort, maakt hij een voorstelling bij de anderen van hun keuze. Hij neemt aan dat het wenselijke standpunt is, en dat hij daarin beter dan de anderen is.

Als hij nu hoort dat het niet het standpunt is van de groep, en hij dus niet ‘beter is’, ‘schuift hij op’ richting de groep in de gewenste richting.

Mensen blijken anderen die meer risico nemen als capabeler te achten. Ze kennen meer bewondering toe aan mensen die meer risico durven nemen dan zij (livine en Schneider).
Verklaring 2. Shifting: argumentatie

De 2e verklaring berust op argumentatie. Uit een onderzoek van Teger en Spruit ((1967) blijkt ook dat de uitwisseling van standpunten in de groep op zichzelf al effect heeft. Maar, de verschuiving is groter als er ook nog eens een groeps discussie plaatsvindt.
Browm (1986) zegt dat dit komt doordat er in een groepsdiscussie argumenten worden uitgewisseld.

Hoe werkt het?
• Er zijn voor elk keuze dilemma meerdere argumenten.
• Elk lid van een groep baseert het standpunt op een beperkt aantal argumenten.
• Door de groepsdiscussie leert men ‘nieuwe’ argumenten kennen.
• Als die meer riskant zijn, verschuift men naar de riskante kant.
• Zijn ze meer voorzichtig, verschuift men meer naar de voorzichtige kant.
• Als er evenveel riskante als voorzichtige argumenten zijn, blijft het oorspronkelijke standpunt van het individu het zelfde.
2. Conformiteit.

Wat gebeurd er in een groep als er al een norm is aanvaard?
Het Asch experiment (1951).

Ash keek in hoeverre mensen meegaan met de groep als er al een oordeel is op basis van zijn onderzoek mbt de lengte van lijntjes die zichtbaar verschillend zijn in lengte. Wat bleek, 33 procent van de proefpersonen gaat mee met het groepsoordeel, willens en wetens met het verkeerde oordeel dus.

Een hand vol doet dat ook achteraf privé. En blijkt echt overtuigd.

Hoe en in welke omstandigheden beïnvloeden die conformiteit?
Er is meer druk als de groepscohesie groter is en dat er in groepen dan ook minder tolerantie is voor afwijkend gedrag.

Omstandigheden die de neiging zich te conformeren aan de groep bevorderen of juist tegengaan.

Hoe afhankelijker een individu is van de rest van de groep, des te sterker is zijn neiging om zich aan te passen.
Hoe afhankelijker een individu is van de rest van de groep, des te sterker is zijn neiging om zich aan te passen.
1. In een groep met bekende groepsgenoten past men zich vaker aan.
2. In een groep waar men zich toe aangetrokken voelt past men zich eerder aan.
3. Als men zich niet erg capabel voelt past men zich eerder aan.
4. Als de taken onduidelijk zijn past men zich eerder aan. (bij onduidelijkheid voelt men zich eerder niet capabel).
5. Bij moeilijke taken zal men zich eerder conformeren dan bij makkelijke taken. (hierbij geld het zelfde als bij onduidelijkheid).
6. De afwezigheid van een medestander vergroot de neiging zich te conformeren.
7. Extremiteit van groepsoordelen roept in het algemeen vaker conformiteit op bij anderen. (als ze te extreem zin vindt het individu ze weer ongelloofwaardig)
Niet alleen het individu speelt een rol, ook
de groep zelf. Die kan een wisselende druk uitoefenen om zich aan te passen.
Niet alleen het individu speelt een rol, ook de groep zelf. Die kan een wisselende druk uitoefenen om zich aan te passen.


Wat gebeurt er als het lid toch blijft afwijken van de groep?
De druk tot uniformering of conformering neemt ook af (festinger) als de groep waarneemt dat een lid zich ongeacht de groepsmening, toch blijft afwijken en niet in de gewenste richting ombuigt.

In dat geval bestaat de neiging niet meer met het groepslid te communiceren over het onderwerp. Dat kan ver gaan. Schachter heeft hier onderzoek naar gedaan.
Omgang met en verwerping of afwijzing van afwijkend gedrag (schachter)
Schachter zette 4 typen clubs op:

1. 8 sociaal werkclubs (met interesse in het onderwerp)
2. 8 filmclubs (met interesse in het onderwerp)

3. 8 schrijfclubs (zonder of weinig interesse in het onderwerp)
4. 8 radioclubs (zonder of weinig interesse in het onderwerp)

Er werd verwacht dat de clubs waar interesse was een grote cohesie zou zijn of ontstaan.

Het resultaat was een x aantal rollen. Welke?
De uitkomst:

• De ‘deviant’
De ‘deviant’, het buitenbeentje wordt vaak afgewezen en niet vaak voor commissies voorgedragen. Hij wordt geschuwd. En, dit gebeurd meer in groepen met een sterke cohesie. In dit geval de groepen waar de interesse er oprecht was. De filmclubs en de sociaalwerk clubs.

In het begin is er veel, het vaakst contact met de deviant. Vanaf een X tijd neemt dat af. Het overtuigen lukt niet.

• De ‘middenspeler’.
Er gaat betrekkelijk weinig communicatie maar de ‘middenspeler’.

• De ‘bijtrekker’
De bijtrekker krijgt eerst veel communicatie, later, eenmaal bijgetrokken, betrekkelijk weinig.
Het effect van afwijkend gedrag op het groeps functioneren.

Groepen zijn er op uit om leden tot uniforme opvattingen te brengen. Dat is sterker als de cohesie groter is en als er aan de taak waarde wordt toebedeeld.

Meer cohesie is=minder plek voor afwijkend gedrag.
Weinig cohesie en de taak is niet van belang=meer plek voor afwijkend gedrag.

Kortom:
hoe relevanter de taak, en groter de cohesie, hoe groter de invloed die de groep uitoefent.
Cohesie op het werk:
Grote cohesie =
• Positieve gevoelens over de groep
• Minder wisselen van baan
• Minder stress
• Meer sociale steun
Maar… is de productiviteit dan hoger met een grote cohesie op het werk?
Seashore vond:
• Geen positieve correlatie tussen commitment en productiviteit.
• Wel was er in cohesieve groepen dat de medewerkers een even grote prestatie.
• In weinig cohesieve groepen bestaat er een groot verschil in prestatie tussen individuele werknemers.
Er is veel onderzoek gedaan dat mensen zich aanpassen naar de meerderheid. Maar ook kan een minderheid een meerderheid beïnvloeden (Moscovici en Faucheux, 1972). Maar dat gebeurd minder dan bij een meerderheid.
Wel is het weer zo dat hoe meer leden in een groep een afwijkend standpunt innemen, hoe groter de kans op invloed.

De invloed van een minderheid is ook anders (Nemeth 1986). Ze verschilt kwalitatief. Hierdoor gaan anderen in de groep nadenken.
Bij een meerderheid neemt men het standpunt vaak gewoon klakkeloos over.

Ter plekke neemt men het standpunt eerder van de meerderheid van de groep over
Op de lange termijn blijkt het effect van de minderheid groter.
8.7 Relaties tussen groepen: Wat denkt onze groep over de eigen groep en over andere groepen?

Sherif probeerde ook inzicht te krijgen in relaties tussen groepen.

Hoe komen groepen met elkaar in conflict (intergroepsconflict) en wat is het effect op de relaties binnen de groep?
Er werd in het experiment een wedstrijd georganiseerd.


De hypothese was: Wanneer groepen met elkaar tegenstrijdige doelen nastreven, waardoor de ene club zijn doelen alleen ten koste van de ander kan bereiken, ontstaat er vijandigheid te opzichte van elkaar.
Het resultaat:

• Ze bedreigden elkaar
• Vielen elkaar aan
• De andere groep werd sociometrisch negatief beoordeeld.

De solidariteit onderling groeide door het conflict.
Hoe kunnen groepsconflicten worden opgelost?
Door gemeenschappelijke doelen.
Na het uitvoeren van een X aantal opdrachten die geen enkele groep alleen had gekund werd het oordeel positiever.