• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/32

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

32 Cards in this Set

  • Front
  • Back

8.6 De rol van het cerebellum en de basale ganglia in de bewegings­ controle



Het corticaal motorisch systeem heeft zowel direct als indirect (via de hersenstam) de controle over de initiatie, monitoring, sequentiëring en realisatie van willekeurige bewe­gingen.



Het cerebellum en de basale ganglia spelen door middel van ...

feedbackloops een belangrijke modulerende en ondersteunende rol door deze bewust gecontroleerde en willekeurig geïnitieerde bewegingssequensen vloeiend en automatisch te laten verlopen (Bradshaw & Mattingley, 1995).


8.6.1 Het cerebellum



Het cerebellum (letterlijk "kleine hersenen") neemt ongeveer 10% van het totale hersen­ volume in, maar bevat ongeveer de helft van het totale aantal hersenneuronen.



Macrosco­pisch kan het cerebellum worden onderverdeeld in

-een centraal gelegen vermis en


-twee laterale hemisferen.



-De buitenste laag bestaat uit een laag grijze stof (cerebellaire cortex), daaronder bevindt zich de witte stof met vezel van en naar de cortex.



Onder de witte stof bevinden zich drie paren diepe kernen (Figuur 8.10.) :



nd


nf


ni (ng + ne)

-de nucleus dendatus,


-de nucleus fastigii en


-de nucleus interpositus (die in feite bestaat uit twee kernen, de nucleus globosus en de nucleus emholifonnis).


-de nucleus dendatus,


-de nucleus fastigii en


-de nucleus interpositus (die in feite bestaat uit twee kernen, de nucleus globosus en de nucleus emholifonnis).



Deze kernen vormen de belangrijkste outputstructuren van het cerebellum en projecteren vooral naar

de motorische cortexareas en de hersenstam.

Zijn afferente input krijgt het cerebellum vanuit de



c


b


r

-cerebrale cortex,


-de basale ganglia en


-het ruggenmerg.



Via deze connecties wordt het cerebellum op de hoogte gebracht van de activiteit van het motorisch systeem.



Het cerebellum krijgt ook (directe en indirecte) sensorische input van uit alle lichaamszones.


Het cerebellum krijgt ook (directe en indirecte) sensorische input van uit

alle lichaamszones.

Figuur 8.10.



Grote anatomie van het cerebellum (dorsale zijde en diepe kernen).

Twee dwarse groeven verdelen het cerebellum in een anterieure lob, een posterieure lob en de smalle flocculonodulaire lob (Figuur 8.10.).

Het deel van de hemisfeer dat tot dichtst bij de vermis gelegen is, wordt het intermediale deel genoemd, de rest wordt het laterale deel genoemd (Ghez & Gordon , 1995b).

Het deel van de hemisfeer dat tot dichtst bij de vermis gelegen is, wordt het intermediale deel genoemd, de rest wordt het laterale deel genoemd (Ghez & Gordon , 1995b).

Het deel van de hemisfeer dat tot dichtst bij de vermis gelegen is, wordt het intermediale deel genoemd, de rest wordt …. genoemd.

het laterale deel genoemd (Ghez & Gordon , 1995b).



Functioneel kunnen drie gebieden onderscheiden worden die filogenetisch na elkaar ontstonden (Figuur 8.11.) :



v


s


c

-het vestibulocerebellum,


-het spinocerebellum en


-het cerebro­ cerebellum



(Bradsbaw & Mattingley, 1995 ; Ghez & Gordon, 1995b).



-het vestibulocerebellum,



Het vestibulocerebellum komt overeen met de flocculonodulaire lob en is


filogenetisch het oudst.



Het heeft vooral ….

efferente en afferente verbindingen met de vestibulaire kernen en speelt een rol bij het behouden van het lkhaarnsev enwicht en bij de controle over de extra-oculaire spieren.




-het spinocerebellum



Het spinocerebellum bestaat uit de vermis en het intermediale deel van het cerebellum. Het krijgt somatosenorische input van uit

het rnggenmerg en controleert de ventromedi­ale en laterale componenten van de descenderende motorische banen.



Het moduleert de uitvoering van bewegingen met de ledematen en speelt zo een belangrijke rol bij het gaan en daarbij aanpas en van de lichaam houding.



Bij stoornissen van het spinocerebellum (chronisch of via acute alcohol intoxicatie) kan de zogenaamde dronkemansgang (gait ataxia) optreden.

gait ataxia

dronkemansgang

-het cerebro­cerebellum



Het cerebrocerebellum vormt het laterale deel van de cerebellaire hemisferen.



Het krijgt sensorische, motorische en premotorische corticale input. De output gaat via de thalamus naar de premotorische en motorische cortex, waaronder de zone van Broca.



Het cerebrocerebellum speelt een belangrijke rol in

het plannen, voorbereiden, initiëren en timen van aangeleerde vaardigheden (zoals bijvoorbeeld handvaardigheid en spreken) die fijne snelle bewegingsreeksen vereisen van de extremiteiten en de hoofdspieren (van ogen, tong en keel).



Letsels van het cerebrocerebellum leiden tot

een vertraging van de cortexactivatie, een verhoging van de reactiesnelheid en een verlengde agonistcontractie, zodat zowel de voorbereiding als de uitvoering van de beweging gestoord is (Adams & Salam-Adams, 1992).



Volgens Leiner, Leiner en Dow (1993ab) medieert het cerebrocerebellum de controle over syntactische, symbolische en ideationele sequensen intrinsiek aan taal en denken.



Zowel tellen, timing , sequentiëren , voorspellen , anticipatorisch plannen , foutdetectie als correc­tie, aandachtsshifts, aanpassing en leren zouden onder toezicht van het cerebrocerebellum gebeuren.



Volgens Manto, Godaux en Jacquy (1994) zou het cerebrocerebellum niet enkel de timing van de agonist-antagonistactiviteit moduleren , maar eveneens

de inten­siteit van de contractie, door het berekenen van de parameters voor de onderbrekings­ functie van de antagonist.

Ondanks het feit dat het cerebellum geen directe efferente connecties heeft met het ruggenmerg, speelt het op een indirecte manier toch een belangrijke rol in de bewegings­ controle door de output van


de descenderende motorische systemen aan te passen.

Klassiek wordt het cerebellum beschouwd als een soort vergelijker die bewegingsfouten compenseert door het initiële plan met het eigenlijke resultaat te vergelijken via feedback en feedforward, zoals de pariëtale cortex, maar dan op een onbewust niveau.



De feed­ backinformatie bestaat zowel uit

proprioceptieve input van uit de spieren en de vestibu­ laire evenwichtsorganen, al uit exteroceptieve input, vooral van visuele aard.



Wanneer bewegingen afwijken van hun beoogde doel, zal het cerebellum ze corrigeren.



Deze correcties gebeuren door in te werken op de hersenstam en de motorische cortex om zo bijvoorbeeld de tonus, coördinatie, timi ng en bewegingssynergieën te regu leren (Brad­ shaw & Matti ngley 1995 ; Ghez & Gordon l 995b).

Deze correcties gebeuren door in te werken op de hersenstam en de motorische cortex om zo bijvoorbeeld

de tonus, coördinatie, timing en bewegingssynergieën te reguleren.

Allen en Tsukahara stelden het volgende model voor over het functioneren van het cerebellum (Figuur 8.12.).



Volgens dit model zouden het cerebrocerebellum en de basale ganglia instaan voor de verwerking van sensorische informatie komende van uit de pariëto-temporo-occipitale cortex (waar deze informatie geïntegreerd wordt).


Volgens dit model zouden het cerebrocerebellum en de basale ganglia instaan voor de verwerking van sensorische informatie komende van uit

de pariëto-temporo-occipitale cortex (waar deze informatie geïntegreerd wordt).



Deze informatieverwerking is cruciaal om bewegingen te plannen en om de motorische systemen voor te bereiden op de beweging.



Deze informatieverwerking is cruciaal om bewegingen te plannen en om de motorische systemen voor te bereiden op de beweging.



Zo krijgen de commando's die nodig zijn voor het uitvoeren van de beweging vorm, en worden ze doorgegeven aan

de premotori­sche en motorische cortex die debeweging uitvoeren.



Tegelijk wordt het spinocerebellum geïnformeerd over het resultaat van de beweging zodat fouten in de beweging kunnen worden gecorrigeerd en gecompenseerd.

Figuur 8.12.



Model van Allen en Tsukahara (1974) over het functioneren van het cerebellum .

Het cerebellum speelt ook een belangrijke rol bij het aanleren van motorische vaardighe­den.



Dit gebeurt door het aanpassen van centrale motorische bewegingsprogramma's zodat daaropvolgende bewegingen hun beoogde doel met minder fouten kunnen bereiken .



De activiteit van het cerebellum verandert dus naargelang

de ervaring.



De rol van het cerebellum in motorische leerprocessen blijkt onder meer uit experimenten met de vestibulo-oculaire reflex.



Deze reflex houdt de oriëntatie van de ogen gefixeerd op één welbepaald punt wanneer het hoofd gedraaid wordt. Een hoofdbeweging wordt gevoeld door het vestibulaire labyrint , wat aanleiding geeft tot een bewegen van de ogen in tegengestelde richting zodat het beeld op het netvlies stabiel blijft.



Deze vestibulo-oculaire reflex houdt de oriëntatie van de ogen gefixeerd op één welbepaald punt wanneer het hoofd gedraaid wordt. Een hoofdbeweging wordt gevoeld door het vestibulaire labyrint , wat aanleiding geeft tot een bewegen van de ogen in tegengestelde richting zodat het beeld op het netvlies stabiel blijft.



Wanneer subjecten een speciale bril aankrijgen die rechter- en linkergezichtsveld omdraait, vertonen ze

een onaangepaste vestibulo-oculaire reflex (draaien van de ogen in de verkeerde richting). Na verloop van tijd echter verandert de reflex van richting .



Bij letsels van het vestibulo­ cerebellum treedt dit leerproces niet op (Ghez & Gordon, 1995b).

De symptomen van cerebellaire disfunctie verschillen fundamenteel van deze van corti­cale letsels, en hebben geen verlamming of krachts- en snelheidsvermindering tot gevolg.



Cerebellaire letsels veroorzaken stoornissen in de coördinatie van de


willekeurige bewe­gingen, evenwichtsstoornissen en een verminderde spiertonus.



De symptomen die optre­den bij cerebellaire letsels, werden voor het eerst beschreven door Gordon Holmes in de
jaren twintig en dertig op grond van zijn ervaringen met patiënten die tijdens de Eerste Wereldoorlog schotwonden hadden opgelopen aan het cerebellwn (Ghez & Gordon, 1995b).

Letsels aan het spino- en cerebrocerebellum zouden vooral gevolgen hebben voor snelle aangeleerde bewegingen zoals spreken, typen en het bespelen van muziekinstrumenten.



De fouten die daarin optreden, kunnen twee vormen aannemen (Bradshaw & Mattingley, 1995).


-Eerst en vooral zijn er de fouten in richting, intensiteit, versnelling en vloeiendheid van een beweging, met als gevolg een te snel of te traag stoppen ("under-and-over-shoot", dysmetrie ), en een teloorgaan van de normale fasische cycJus van agonist-antagonist-ago­ nistactiviteit, waardoor de persoon steeds opnieuw moet gaan corrigeren.



-Ten tweede zijn er ook de problemen met de sequentiëring, timing en temporele coördinatie van bewegingen waarbij meerdere gewrichten betrokken zijn (d.i. de spatio­ temporele coördinatie van hand- en vingergewrichten), wat tot asynergie leidt.




Eerst en vooral zijn er de fouten in richting, intensiteit, versnelling en vloeiendheid van een beweging, met als gevolg een te snel of te traag stoppen ("under-and-over-shoot", dysmetrie ), en een teloorgaan van de normale fasische cycJus van agonist-antagonist-ago­ nistactiviteit, waardoor de persoon steeds opnieuw moet gaan corrigeren.



Deze dysmetrie en de voortdurende nood aan optische correcties leidt tot

de zogenaamde actie- of intentietremor .



Deze tremor begint bij het initiëren van een willekeurige beweging, neemt toe naarmate de beweging vordert en is het ergst aan het einde van de beweging (Beatty, 1995 ; Bradshaw & Mattingley, 1995 ; Ghez & Gordon, 1995b).



Deze symptomen kunnen geobserveerd worden bij de hiel-knieproef waarbij de patiënt zijn hiel in een vloeiende beweging precies op de knie van bet andere been moet plaatsen , even wachten en vervolgens in een vloeiende beweging de hiel precies over de rand van het scheenbeen naar de grote teen bewegen.



Bij cerebellaire letsels schiet de patiënt voorbij de knie (dysmetrie), de beweging verloopt in cbokken (tremor) en de hiel komt ten slotte naast het onderbeen terecht. Dysmetrie kan men ook observeren bij het lopen, wanneer het been te sterk in de heup gebogen wordt en te ver naar voren wordt uitgeschopt, terwijl men de tremor eveneens kan observeren bij de top-neusproef waarbij de patiënt met de top van de wijsvinger van de zijdelings maximaal uitgestrekte arm naar de punt van zijn eigen neus moet gaan.



Bij cerebellaire letsels gaat de vinger schokken naarmate het doel meer genaderd wordt (Oosterhuis, 1985).


Deze symptomen kunnen geobserveerd worden bij de

hiel-knieproef waarbij de patiënt zijn hiel in een vloeiende beweging precies op de knie van bet andere been moet plaatsen , even wachten en vervolgens in een vloeiende beweging de hiel precies over de rand van het scheenbeen naar de grote teen bewegen.



Bij cerebellaire letsels schiet de patiënt voorbij de knie (dysmetrie), de beweging verloopt in schokken (tremor) en de hiel komt ten slotte naast het onderbeen terecht.



Dysmetrie kan men ook observeren bij het lopen, wanneer het been te sterk in de heup gebogen wordt en te ver naar voren wordt uitgeschopt, terwijl men de tremor eveneens kan observeren bij de

top-neusproef waarbij de patiënt met de top van de wijsvinger van de zijdelings maximaal uitgestrekte arm naar de punt van zijn eigen neus moet gaan.



Bij cerebellaire letsels gaat de vinger schokken naarmate het doel meer genaderd wordt (Oosterhuis, 1985).




Ten tweede zijn er ook de problemen met de sequentiëring, timing en temporele coördinatie van bewegingen waarbij meerdere gewrichten betrokken zijn (d.i. de spatio­ temporele coördinatie van hand- en vingergewrichten), wat tot asynergie leidt.



De patiënt moet elke beweging stap voor stap bewust plannen waarbij complexe bewegingen worden opgedeeld in hun verschillende deelcomponenten, met algemene ataxie (gebrek aan coördinatie), dysdiadocbokinese en dysartlie tot gevolg (Bradshaw & Mattingley, 1995).



Dysdiadochokinese is een stoornis in

het ritme en de regelmatigheid van de timing van snelle alternerende bewegi ngen (bv. een oefening waarbij men eerst de rug van de hand op de dij moet houden, dan de vuist tegen de borst en vervolgens de handpalm tegen het voorhoofd).



De cerebellaire dysartrie is een articulatiestoornis ten gevolge van een coördinatiestoornis van de bulbaire spieren.



De patiënt struikelt over zijn woorden als hij snel spreekt en heeft het gevoel een dikke tong of iets in zijn mond te hebben. Bij ernstigere stoornissen is de zinsmelodie gestoord en het tempo vertraagd. De woorden worden in aparte lettergrepen uitgesproken en gescandeerd.



Bij zeer ernstige stoornissen is het alsof

de woorden worden "gekauwd en uitgespuugd" (Oosterhui , 1985).



Cerebellaire letsels komen ook tot uiting in het schrift dal er algeheel heel slordig uitziet en zich kemnerkt door een onregelmatige grootte en een vergroting van de letters (megalografie ) (Oosterhuis, 1985).