• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/15

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

15 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Het begrip toedieningsweg definiëren.
De route die het geneesmiddel aflegt om de werkzame stof in het lichaam of op het lichaam te brengen.
Verschillen noemen tussen lokale en niet-lokale toediening.
Lokaal: werkzame stof direct op de plaats van de aandoening aanbrengen. Niet-lokaal: werkzame stof wordt door het bloed vervoerd naar de plek van aandoening.
De belangrijkste lokale toedieningswegen noemen.
Zalf of crème, oog- en oordruppels, neusspray, zetpil (suppositorium), inhalatie.
Voordelen noemen van lokale toediening.
Eenvoudig in gebruik en kleinere kans op bijwerkingen.
Nadelen noemen van lokale toediening.
Onzorgvuldig omgaan door eenvoudig gebruik welk kans op bijwerkingen geeft.
De belangrijkste niet-lokale toedieningswegen noemen.
Oraal, sublinguaal, parenteraal, rectaal.
De verschillende parenterale toedieningswegen noemen.
Intraveneus (in de ader - i.v.), intramusculair (in de spier - i.m.), subcutaan (onder de huid - s.c.).
Voordelen noemen van niet-lokale toediening.
oraal: makkelijk in gebruik, sublinguaal: snelle werking, parenteraal: toepasbaar door anderen bij shock en coma, afbraak van werkzame stof door organen omzeilen, slechte opname in het bloed omzeilen.
Nadelen noemen van niet-lokale toediening.
Parenteraal: kans op infecties door besmetting met micro-organismen, kans op longembolie bij niet volledig opgeloste werkzame stof, pijnlijke toediening, vaak niet zelfstandig toe te dienen.
Welke vaste toedieningsvormen zijn er.
Tabletten, capsules en poeders.
Welke niet-steriele vloeibare toedieningsvormen zijn er.
Oplossingen, stropen, suspensies.
Welke steriele vloeibare toedieningsvormen zijn er.
Oplossingen, suspensies, poeder voor oplossing, poeder voor suspensies.
Welke half-vaste toedieningsvormen zijn er.
Zalven, crèmes, zetpillen, ovules.
Welke overige toedieningsvormen zijn er.
Aerosolen, pleisters, implantaten, vaginale ringen, hormoon-houdende IUD’s.
Welke diergeneeskunde toedieningsvormen zijn er.
Premix, pour-on.