• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/61

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

61 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Eerst hebben we bij onderzoek te maken met de aanleiding voor het onderzoek:
de probleem formulering.

Daarna volgt om daar een antwoord op te kunnen geven de onderzoeksvraag.
Voor het kunnen stellen van een goede onderzoeksvraag oriënteer je je .
Wat is exact het doel, is het onderzoek haalbaar? Zowel theoretisch als praktisch (bijv financieel of tijd).
In de doelstelling geef je aan wat
je wil bereiken met het onderzoek.

Dit kan theoretisch zijn of praktisch.
Theoretisch is het als het ........
Praktisch als het gaat om ........
Theoretisch is het als het bijdraagt aan kennis op een X terrein

Praktisch als het gaat om het verbeteren van een bepaalde situatie.

Het verbeteren van iets gaat niet per definitie door het onderzoek zelf.
De vraag die je moet stellen is ook of je onderzoek wat is?
ethisch is.

Heeft iedereen voordeel, en ben je open en eerlijk over je onderzoeksplannen en bedoelingen?
Als je specifieke onderzoeksvragen hebt moet je vaststellen welke daarvan je gaat meten.

Dit zijn de
eigenschapsbegrippen.
En uiteraard bij wie je die gaat meten.
En uiteraard bij wie je die gaat meten.

Dat zijn de
onderzoekseenheden.


Je hebt bepaalde verwachtingen die je weergeeft in een model
Factoren die van invloed kunnen zijn op de verbanden of begrippen zijn:
Controle begrippen.
Haalbaar ja of nee?
Of je onderzoek haalbaar is is afhankelijk van tijd, geld en de bereidbaarheid om mee te doen.
Ok, alles is haalbaar. En nu?
Tijd om de onderzoeksvraag uit te werken. Welk type onderzoeksvraag is het. Er zijn er 3:
• Frequentie onderzoeksvraag
• Verschilonderzoeksvraag
• Samenhangonderzoeksvraag.


Het is belangrijk te weten welke vraag het is, omdat het later de wijze van statistische analyse bepaald. Je onderzoek ontwerp wordt er dus door bepaald.
Je hebt te maken met:
1 Probleemstelling
2 Formuleren gewenste situatie.
3 Vergelijking gewenste situatie met huidige situatie.
4 Probleemverheldering: directie interventie of eerst een (voor)onderzoek?
5 Behoefte aan nieuwe informatie? Nee? Dan geen onderzoek doen, is niet nodig.
6 Formulering voorlopige onderzoeksvraag
Probleemstelling
Probleemstelling: meestal komt de onderzoeksvraag niet uit de lucht vallen. Er is namelijk een probleem vastgesteld. Denk aan ziekte, ongelukken ed.
Een onderzoek hoeft niet per se een negatieve ingang te hebben. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld het willen verbeteren van iets. Denk aan marketing.
Hoe dan ook, er is informatie nodig.
Formuleren gewenste situatie.
Er is een probleem vastgesteld of er moet wat verandert worden.

Hierna schetst men de gewenste situatie waar het probleem is verdwenen of minder.

Realiseer je altijd dat het signaleren altijd een normatieve uitspraak is van iets of iemand.
Vergelijking gewenste situatie met huidige situatie.
Door de vergelijking te maken beschouw je het probleem als problematisch of niet.

M.a.w., je stelt een norm voor wat en probleem is ja of nee.

Als het verschil tussen de situatie te groot is, kan er actie ondernomen worden. Dit kan onderzoek zijn. Maar het enen bedrijf zal ‘probleem x’ als probleem oppakken en Y niet. M.a.w., het is ook subjectief.
Probleemverheldering:
directie interventie of eerst een (voor)onderzoek? Als iets eenvoudig is te verhelpen is onderzoek niet nodig. Maar bij complexe is probleemverheldering wel nodig of wenselijk.

Voor het zelfde geld is men zelf het probleem. Dat kan je moeilijk zelf onderzoeken.
Behoefte aan nieuwe informatie?
Nee? Dan geen onderzoek doen, is niet nodig.
Als eenmaal duidelijk is wat het probleem is besloten en men een onderzoek wil doen, is de vraag of er voldoende kennis in huis is.

Wellicht is er behoefte aan meer informatie. Deze moet via empirisch onderzoek gedaan worden.
Formulering voorlopige onderzoeksvraag
Als er behoefte is aan meer informatie wordt het onderzoeksbureau of onderzoeker benaderd.
Vaak heeft de opdrachtgever al een vraagstelling geformuleerd waarop hij hoopt antw. Te krijgen.
Zo niet moet hij dat alsnog doen.

Als dit duidelijk is kom je na enige onderhandeling tot een definitieve onderzoeksvraagstelling met een of meer specifieke onderzoeksvragen.
Normatief en subjectiviteit in onderzoek.
Als er een probleem ergens wordt gesteld betekend dat dat er tegelijk een bepaalde maatstaf/norm wordt gesteld.

Dit wordt gedaan op basis van de huidige situatie ten aanzien van de gewenste situatie. Dit de basis voor de reden van onderzoek.

Wel is het subjectief, want wat bij de een als niet gewenst wordt beschouwd, is dat wel bij een ander.
Probleemstelling is dus: .......
Probleemstelling is ook: ........
Probleemstelling is dus: Normatief
Probleemstelling is ook: Subjectief
Probleem verheldering
Bij complexe problemen zal er meestal eerst een fase zijn van probleemverheldering voor dat er tot actie (onderzoek) wordt overgegaan. Wellicht is de opdrachtgever namelijk zelf de basis van het probleem. Alles moet helder zijn.
Behoefte aan nieuwe informatie.
Om een probleem te verhelderen is er een behoefte ontstaan aan nieuwe informatie voordat het onderzoek kan starten. Deze informatie wordt door empirisch oinderzoek verkregen.
Opdrachtgever.
Voor dat een onderzoek begint heeft de opdrachtgever meestal al een vraagstelling geformuleerd, zo niet, zal hij dat alsnog moeten doen.
Voorlopige vraagstelling
Als de opdrachtgever een vraagstelling heeft, en er bliojkt behoefte aan nieuwe informatie, kom je meestal eerst tot een eerste globale onderzioeksvraag. Deze zal meestal enkele keren wijzigen/hergeformuleerd worden tot een definitieve vraagstelling ontstaat. Soms zijn dat er meerdere.
Specifieke onderzoeksvraag.
De meeste vragen zijn vrij specifiek, globaal zou ook te lastig zijn om te onderzoeken. Vandaar bij complexe problemen meerdere (specifieke) vragen.
Doelstelling.
Niet alleen is het belangrijk om de probleem- en vraagstelling in overleg met de opdrachtgever te doen, maar ook de doelstelling.

De onderzoeksdoelstelling is het vergaren van kennis en inzichten die en mogelijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem.

De onderzoeker levert de kennis, maar de directie, de opdrachtgever is zelf verantwoordelijk voor de oplossing, mede op basis van de kennis en ervaring uit het onderzoek.

Rol Raadgever
De gene die adviseert hoe het probleem op te lossen. (bijv arbeidsadviseur)

Rol van onderzoeker
De gene die de kennis levert op basis waarvan de raadgever aan de slag kan.
Relevantie van het onderzoek.
Met het onderzoeksdoel wordt de relevantie van het onderzoek aangegeven. Waar ligt de zin er van, wat is het nut, waarom het van belang is.
Soorten relevantie
Praktische en theoretische relevantie.

Praktische relevantie: Als er via onderzoek informatie wordt verzameld waarvan men verwacht di te kunnen gebruiken bij de oplossing van het gestelde probleem.
Theoretische relevantie: Als het onderzoek bijdraagt aan het ontwikkelen van bijvoorbeeld een algemene theorie over een onderwerp. De doelstelling is het vergroten van (wetenschappelijke) kennis.
Samenvatting 1.1
Als de opdrachtgever een onderzoek wil laten doen worden meestal de volgende globale stappen genomen:

De opdrachtgever:
• Stelt een situatie als probleem: probleemstelling
• Geeft aan dat hij het wil oplossen: praktijkdoelstelling
• Besluit om viua kwantitatief onderzoek nieuwe gegevens te verzamelen waarop hij mde zijn maatregelen kan baseren om dde praktijkdoelstelling te realiseren.
• Formuleert een of meerdere (voorlopige en veelal globale vragen) voor het empirisch onderzoek die als uitgangspunt dienen voor het overleg met de onderzoeker over de uiteindelijke onderzoeksvraagstelling
• Voert overleg met de onderzoeker over de bedoelingen van het onderzoek: de onderzoeksdoelstelling, die veelal door de onderzoeker wordt geformuleerd.
Het verzamelen van gegevens is altijd met een bepaald doel. Dit doel ligt vast in de doelstelling. Daarin beschrijf je de relevantie van het onderzoek. En geeft aan waarom je het onderzoek doet.

Er zijn 2 soorten relevantie:
• Praktische relevantie
• Theoretische relevantie
Praktische relevantie: ......
Theoretische relevantie: ......
Praktische relevantie:
De onderzoek informatie leidt tot verbeteringen in de praktijk

Theoretische relevantie:
Beoogt een bijdrage te leveren aan de toename van (wetenschappelijke) kennis.
1.2 ethische aanvaardbaarheid van onderzoek

Bij een onderzoek zijn vaak 3 partijen betrokken:

O
O
R
De onderzoeker,
opdrachtgever en de
respondent.
Uitgangspunt voor een ethisch verantwoord onderzoek is:
• is dat geen van de betrokkenen schade ondervindt van het onderzoek. Daarom zijn er regels vastgelegd in beroepscodes:

• De respondent werkt vrijwillig mee en er worden geen valse voorstelling van zaken gegeven.

• De gegevens worden anoniem verwerkt en de uitkomsten hebben geen nadelig effect voor de respondent.

• De onderzoeker voert het onderzoek voor de opdrachtgever op een betrouwbare, eerlijke en objectieve manier uit en verstrekt geen gegevens aan derden als de opdrachtgever daar niet mee instemt.

De opdrachtgever heeft alleen de rechten van de onderzoeksresultaten en heeft de plicht daarvan de bron te vermelden als hij daarmee naar buiten treed.
1.3 formuleren onderzoeksvragen.
Het is belangrijk de juiste soort onderzoeksvraag te stellen.


Onderzoeksvraagstelling en specifieke onderzoeksvragen.
Er zit verschil tussen de vraagstelling en de specifieke onderzoeksvragen. De vraagstelling kan namelijk vrij globaal zijn. Daarom word ze vaak in stukjes gehakt tot specifieke onderzoeksvragen.
Inhoudelijke en praktische oriëntatie.
Voor het formuleren van een onderzoeksvraag gaat er eerst een oriëntatiefase aan vooraf. Dit kan lang duren. Dit gaar net zo lang door tot duidelijk is wat de opdrachtgever wil weten en de onderzoeksvraag daar antwoord op geeft..
Literatuurstudie.
Om antwoord te kunnen geven op die onderzoeksvraag zal er vaak een literatuurstudie gedaan moeten worden.
Dit omdat de opdrachtgever wel weet wat hij met de informatie wil bereiken, maar niet weet welke informatie hij wil hebben.
Vertaling (veelal versmalling) van vraag uit de praktijk in specifieke onderzoeksvraag.
Uiteindelijk deel je dus de vraagstelling op van de opdrachtgever in en of meer onderzoeksvragen die specifiek zijn.
Reductie van de vraagstelling
Hiervoor is reductie van de vraagstelling nodig.

De vraagstelling is namelijk vaak....
te breed.
Een onderzoeksvraag eindigt altijd op een…..
vraagteken. (?)
Richtlijnen bij het formuleren van onderzoeksvragen.
Wat voor soorten vragen moet je vermijden?
‘Hoe komt het en ‘waarom …’ vragen.
Deze vragen zijn te open, te vaag en te globaal voor kwantitatief onderzoek.

Beleidsvragen
Ook moet je alert zijn op speciale ‘hoe-vragen’, namelijk beleidsvragen als ‘hoe kunnen we de omzet vergroten., hoe kan ik de leerprestaties van allochtonen kinderen verhogen.’
Waarom?
Beleidsvragen

Ook moet je alert zijn op speciale ‘hoe-vragen’, namelijk beleidsvragen als ‘hoe kunnen we de omzet vergroten., hoe kan ik de leerprestaties van allochtonen kinderen verhogen.’

Waarom?
Onderzoeksgegevens kunnen bijdragen aan de kennis voor dit soort problemen op te lossen, maar kunnen nooit zelf het probleem oplossen.

Wel kun je de beslissing die genomen is door de opdrachtgever als onderzoeker evalueren.
Je gaat dus de effecten na van een genomen (beleids)beslissing.
Normatieve vragen.

Vermijd normatieve vragen.
Waarom?
Deze zijn niet met onderzoek te beantwoorden.
Denk aan vragen als ‘wat is goed voor…’.
Goed is een normatief begrip en dus subjectief.
Wat is ‘goed’ voor werknemers?
Is straf ‘goed’ voor kinderen?

Je kan onderzoeken of iemand agressiever wordt, maar niet zeggen dat agressiever slechter is. Dat is afhankelijk van de omgeving met haar normen en waarden.
Ethische vragen

Ook ‘wat is mooi’ kan je niet beantwoorden. Wel ‘wat vinden de meeste mensen het mooist’.
Samenvatting 1.3
Het formuleren van een onderzoieksvraag is een proces dat meestal begint met een globale, brede vraagstelling en eindigt met een beperktere, maar daardoor vaak concretere onderzoeksvraag of onderzoeksvragen.


Een belangrijk onderdeel van dit proces is de oriëntatie op het onderzoeksonderwerp aan de hand van gesprekken met deskundigen, en opdrachtgevers, literatuuronderzoek en mogelijk (kwalitatief) onderzoek.
In de onderzoeksvraag geef je aan wat je precies wilt weten.

Vermijd bij probleemstellingen:
-Hoe- en waaromvragen, bijvoorbeeld beleidsvragen als: ’hoe vergroot ik mijn omzet’.
-normatieve en ethische vragen als: ’wat is een goede opvoeding?’.
1.4 Eenheids en eigenschapsbegrippen.

Eigenschapsbegrippen/ Variabelen:
Eigenschapsbegrippen zijn ....
kenmerken van iemand of van een object, situatie of proces.

Eigenschappen ga je meten
Variabelen zijn een ander woord voor eigenschapsbegrippen, maar pas op het moment dat ze meetbaar gemaakt zijn/geoperationaliseerd zijn.
Eenheidsbegrippen:
Eenheidsbegrippen zijn
het gene aan wie of wat een eigenschap toebehoort.
Populatie.
Populatie zijn alle
eenheden samen waarover je uitspraken gaat doen. Bijv: over gedrag in het verkeer door wegdeelnemers op rotondes.
Verschil tussen eenheids- en eigenschapsbegrippen.

Het verschil tussen eenheids- en eigenschapsbegrippen is .....
dat er bij de eigenschapsbegrippen sprake is van variatie. Meer minder, man vrouw

‘Werknemers’ is dan ook een eenheidsbegrip, daar ga je uitspraken over doen naar aanleiding van de eigenschapsbegrippen.
Samenvatting 1.4
Het is belangrijk om bij de onderzoeksvraag onderscheid te maken tussen eenheidsbegrippen en eigenschapsbegrippen. De eigenschapsbegrippen zijn kenmerken van de eenheden waarover je uitspraken gaat doen.
De eigenschappen kunnen variëren in grootte, de eenheden niet. Daardoor kun je een eigenschapsbegrip als stress meten, maar eenheden als bankmedewerkers niet.
We spreken pas over de variabele als stress als deze eigenschap geoperationaliseerd is. We hebben haar meetbaar gemaakt.

Alle eenheden samen vormen de populatie waaruit je meestal een steekproef trekt.
Zowel eenheids- als eigenschapsbegrippen kunnen betrekking hebben op personen, dingen, situaties, landen, objecten, processen, situaties.
1.5 conceptueel model en controlebegrippen.
Meestal is eer sprake van een idee van een verband voordat er een onderzoek begint. Dat idee heet een concept.

Een Conceptueel model is...
Het idee wat er is met de verbanden daarin wordt het conceptueel model genoemd en wordt grafisch weergegeven waar en hoe de verbanden samenhangen.
De samenhang wordt weergegeven door een lijn als nog niet duidelijk is welk begrip oorzaak en gevolg is.


Dit gaat niet op bij een beschrijvendonderzoek. Daarbaij gaat het niet om verbanden, maar slechts om weergave.
Causaal model

Als er sprake is van een verband is er een....
Als er sprake is van een verband is er een Causaal model. Dit verband kun je weergeven door een lijn, maar dan met een pijl. Er moet een causale relatie zijn.

Toetsen van causale verbanden doe je meestal door op verschillende momenten metingen te doen of onder verschillende condities.
Experiment.
Een techniek om causaliteit vast te stellen is het experiment.. Dit is niet zo kostbaar.
Controle begrippen.
Controlebegrippen zijn:
Controle begrippen zijn begrippen die samenhangen met een ander begrip. Zoals werkdruk op stress ervaring. Of sekse en stressbeleving.
Controle variabelen zijn:
Controlevariabelen zijn de controlebegrippen als ze geoperationaliseerd zijn. Ze zijn meetbaar gemaakt.
De relaties hiertussen worden, hoe ze samenhangen, in een model weergegeven.
Controle begrip:
Wanneer er verband is tussen twee begrippen zoals bij werkdruk en stress en er is sprake van een 3e begrip zoals leeftijd, dan is dit een controlebegrip.

Schijnbaar verband.
Er kan een schijnbaar verband zijn tussen twee begrippen wat verdwijnt als .....
er een derde begrip bij komt kijken. Er is dan sprake van een schijnbaar verband. Immers, juist het derde begrip verklaard het verband. Er is dus een vals verband of een schijnverband tussen de eerste twee begrippen.
Soorten controlevariabelen.
• Kwalitatieve controle variabelen
• Kwantitatieve controle variabelen.
Kwantitatieve controle variabelen:

Er kan gesproken worden over meer of minder, hoger of lager, sterker of zwakker.

Je spreekt hier van interveniërende of mediërende controle variabelen. De positie medieert (heeft invloed) op het verband tussen bijvoorbeeld opleiding en werkdruk. Leeftijd bijvoorbeeld, maar ook een functie omdat hoe hoger je komt, hoe autonomer je vaak bent. En dat helpt tegen stress.

Kwalitatieve controle variabelen:
Hier is geen sprake van meer of minder. Denk aan bijvoorbeeld geslacht. Het is een nominale variabele. Geslacht kan een verband verhullen. Op een groep is er bijvoorbeeld als totaal geen of weinig verband. Maar zodra er naar mannen alleen wordt gekeken, kan dat wel zo zijn.
Specifieke- of interactievariabele.

In het geval van een Kwalitatieve controle variabele als geslacht spreek je van een Specifieke of interactievariabele.

Hoe kan je het effect van controlevariabelen neutraliseren?
Dit kan je oplossen door:
• Statistische technieken te gebruiken
• Analyses voor subgroepen afzonderlijk te doen. Je deelt de groepen in op bijvoorbeeld geslacht.
• Als je onderzoek klein is, kan je je ook beperken tot 1 groep. Zeker als je steekproef klein is.
Samenvatting 1.5
Je kan eigenschapsbegrippen grafisch weergeven in een conceptueel model. Via onderzoek wordt getoetst of dat model overeenkomt met de werkelijkheid (=empirie).
Als er causale verbanden verondersteld worden trek je pijlen. Met alleen een relatie alleen lijnen.
Naast de centrale eigenschapsbegrippen heb je ook controlebegrippen. Deze controlebegrippen hebben invloed op het verband tussen de centrale begrippen en de onderzoeksvraag. Interveniërende variabelen hebben soms zo sterk invloed tussen begrippen dat er sprake is van een vals of schijnverband. Specificatie of interactievariabelen kunnen ook een verband verhullen.
1.6 Uitvoerbaarheid van onderzoek.
De factoren die bepalen of een onderzoek uitvoerbaar is zijn:
• Tijd
• Geld
• De bereidheid en bereikbaarheid van respondenten of proefpersoenen.
• Bereikbaarheid proefpersoenen/doelgroepen (als je geen adressen hebt oid kan je weinig)

Voor dat je begint met een onderzoek maak je:
• Een tijdsbegroting
• Berekening van de kosten
• Ga je na of er voldoende bereidheid is voor deelname aan het onderzoek.
Of mensen meewerken hangt af van bijvoorbeeld:
• Wie het onderzoek uitvoert
• De wijze hoe je mensen benadert
• De tijd die het mensen kost voor het onderzoek.
• De aantrekkelijkheid van het onderwerp
• Nut van het onderzoek
• Een blijk van (materiele) waardering
Samenvatting 1.6
De uitvoerbaarheid van een onderzoek hangt af van:
• Beschikbare tijd
• Onderzoeksbudget
• Bereidheid respondenten mee te doen
• Bereikbaarheid van respondenten.

Eerst maak je een globale financiële en personele begroting. Op basis daarvan beslis je of het onderzoek haalbaar is ja of nee.
1.7 Typen onderzoeksvragen
Er zijn diverse soorten onderzoeksvragen. Welke?
• Frequentie onderzoeksvragen
• Verschil onderzoeksvragen
• Samenhangonderzoeksvragen


Frequentie onderzoeksvragen
Hier gaat het om vragen als: Hoe veel en hoe vaak’.
Ze is beschrijvend.

Verschil onderzoeksvragen
Vragen als wat is het effect voor een behandeling en na een behandeling.
Het gaat om een vergelijking tussen ‘groepen’ of situaties van een of meer eigenschappen.
Je maakt een kruistabel.

Samenhangonderzoeksvragen
Vragen als: ‘is er een relatie tussen stress en gezondheid?’
Dit geef je weer als correlatie in een spreidingsdiagram.
Frequentie onderzoeksvragen
Hier gaat het om vragen als: Hoe veel en hoe vaak’.
Ze is beschrijvend.

Verschil onderzoeksvragen
Vragen als wat is het effect voor een behandeling en na een behandeling.
Het gaat om een vergelijking tussen ‘groepen’ of situaties van een of meer eigenschappen.
Je maakt een kruistabel.

Samenhangonderzoeksvragen
Vragen als: ‘is er een relatie tussen stress en gezondheid?’
Dit geef je weer als correlatie in een spreidingsdiagram.


Dit onderscheid tussen soorten onderzoeksvragen is belangrijk omdat:
het type onderzoeksvraag het onderzoeksontwerp en de data-analyse bepaald.
Bij het maken van een onderzoeksopzet hou je al rekening met de karakterisering van je onderzoeksvraag als frequentie, verschil- of samenhangvraag.

Heb je diverse specifieke onderzoeksvragen geformuleerd, doe je het voor elke onderzoeksvraag apart.