• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/82

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

82 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Het oplopen van brandwonden is een traumatische gebeurtenis. Vooreerst is er sprake van een plotselinge gebeurtenis die soms zonder dat de patiënt dat aanvankelijk door heeft, gepaard gaat met een reële levensbedreiging.



Bovendien veroorzaken brandwonden per definitie

lichamelijke schade met schending van de lichamelijke integriteit als gevolg.



Uitgebreide en ernstige brandwonden zijn levensbedreigend; het is pas sinds enkele decennia dat mensen met een verbrand lichaamsoppervlak van meer dan veertig procent een overlevingskans hebben. Momenteel is men in brandwondencentra in staat een gezonde volwassene met tachtig procent brandwonden te laten overleven.

De grotere overlevingskans maakt dat, naast de medisch-lichamelijke aspecten van brandwonden, de kwaliteit van leven steeds

belangrijker wordt.



Het toenemende inzicht in de lichamelijke en psychische gevolgen van het oplopen van brandwonden en het leven met een verminkt lichaam maakt dat hulpverleners beter kunnen inspelen op de behoeften van deze patiënten.

17.1.2 Medische aspecten van brandwonden



Een brandwond is een beschadiging van de huid. Deze beschadiging kan zijn ontstaan door vuur, hete vloeistof, door contact met een heet voorwerp, elektriciteit, chemische stoffen of bevriezing.



De aangetaste huid is hierbij gedeeltelijk of geheel verworden tot dode materie ofwel

necrose.



De ernst van een brandwond wordt bepaald door de diepte, locatie en uitgebreidheid, terwijl leeftijd en eventueel bijkomende ziekten/letsels van grote invloed zijn op de kans op genezing.

De diepte van een brandwond wordt uitgedrukt in termen van een eerste­ graads-, tweedegraads- (oppervlakkig of diep) of een derdegraadsbrandwond.



Over de eerstegraads- (bijv. roodheid bij zonnebrand) en oppervlakkige tweede­ graadsverbrandingen maakt men zich in het algemeen niet zo veel zorgen, daar deze bij goede verzorging binnen drie weken spontaan zullen genezen.



Bij de diep tweedegraads- en diepere brandwonden zal door

het ontbreken van de cellen die nieuwe huid aanmaken, geen spontaan herstel vanuit het wondgebied meer optreden en is chirurgische behandeling noodzakelijk.

Ook de uitgebreidheid van de wond( en) is van belang.



Het oppervlak van een brandwond wordt weergegeven in het percentage

Totaal Verbrand LichaamsOppervlak (TVLO).



Om een idee te geven, één procent TVLO komt ongeveer overeen met

de oppervlakte van een hand.



De overlevingskans wordt voor een groot deel bepaald door

het TVLO en de leeftijd van de patiënt. Jonge kinderen en oude men­sen lopen, gobaal genomen, de hoogste risico's.



Als bij een volwassene de som van de leeftijd in jaren en het percentage verbrand lichaamsoppervlak honderd bedraagt, is de sterftekans ongeveer vijftig procent. Daarboven stijgt de kans op overlijden sterk.



De prognose wordt ongunstig beïnvloed door reeds bestaande af­ wijkingen of bijkomende letsels, waaronder het inhalatietrauma (het inademen van hete lucht en/of chemische stoffen).


17.2 De plaats van de brandwondencentra in de gezondheidszorg



Brandwondenzorg is een hoog specialistische zorg die door een kleine groep deskundigen wordt uitgevoerd in een brandwondencentrum. Het centrum is een hoog gespecialiseerde, geïsoleerde intensive care-afdeling die binnen een ziekenhuis, praktisch gezien, opeert als een

klein zelfstandig categoraal ziekenhuis.



Het heeft specifieke technische faciliteiten zoals een eigen luchtcirculatiesysteem en een eigen operatiekamer, zodat de patiënten beschermd worden tegen infecties.

Daarnaast heeft het een vast multidisciplinair team van gespecialiseerde behandelaars en intensive care-verpleegkundigen.



In het centrum werken een

traumatoloog, intensivist, plastisch chirurg, klinisch psycholoog, medisch microbioloog, hygiënisten, diëtiste, fysiotherapeut, ergotherapeut en speltherapeut nauw samen met gespecialiseerde verpleegkundigen.



Waar nodig, wordt dit team nog aangevuld met een internist, longarts, psychiater, kinderarts of maatschappelijk werker. Vanaf de oprichting van brandwondencentra (na de Tweede Wereldoorlog) is er - gezien de specifieke problematiek van de patiënt met brandwonden - zeer bewust gestreefd naar het integreren van de medische en psychosociale zorg.

17.3 De primaire taken van de brandwondencentra



Brandwondencentra hebben als primaire taak de medische verzorging van de persoon met brandwonden.


Theoretisch kan de hospitalisatieperiode worden onderverdeeld in



• de k
• de a


• de kritieke fase . De strijd om te overleven staat voorop
• de acute herstelfase. Elkaar opvolgende, wekelijkse operaties voor huidtransplantaties, afgewisseld met uitgebreide, vaak pijnlijke, dagelijkse wondverzorgingen en fysiotherapiesessies

de kritieke fase



Tijdens de kritieke fase staat de strijd om te overleven voorop. Bij ernstige brandwonden is het belangrijk dat


de patiënt zo snel mogelijk naar een gespecialiseerd centrum wordt gebracht. waar direct begonnen wordt met het behandelen van de fysiologische shock waar­ in de patiënt terecht is gekomen. Het infuusbeleid, het aanbrengen van ontlastende incisies, het al dan niet intuberen voor beademing , enzovoort staan centraal. De eerste 48 uur vormen de meest kritieke periode.

de acute herstelfase.



Pas wanneer de patiënt medisch gezien stabiel is, vangt de acute herstelfase aan. Deze fase wordt gekenmerkt door


elkaar opvolgende, wekelijkse operaties voor huidtransplantaties, die worden afgewisseld met uitgebreide, vaak pijnlijke, dagelijkse wondverzorgingen en fysiotherapiesessies. De revalidatie wordt uitgebreid naarmate het wondgenezingsproces voortgaat.

Bij ontslag gaan de meeste patiënten rechtstreeks naar huis. Patiënten die echter nog ernstige belemmeringen in de motoriek hebben, moeten aansluitend soms nog maandenlang naar een revalidatiecentrum of verpleeghuis voor ze naar huis kunnen terugkeren.



Na ontslag komen alle patiënten in een


gesloten follow-up voor poliklinische controles. Voor volwassenen is een duur van minimaal één of twee jaar zeer ge­ woon, terwijl voor de kleine kinderen geldt dat ze zolang ze in de groei zijn, onder controle moeten blijven, omdat de getransplanteerde huid niet mee groeit.

Functiebeperkingen die ontstaan door groei of contracties (door de krimp bij de uitrijping van de transplantaten) maken dat de patiënt vaak weer moet worden opgenomen voor reconstructieve operaties .



Bij een jong kind met uitgebreide brandwonden op bijvoorbeeld vierjarige leeftijd kan dit betekenen dat


het jaar in jaar uit moet worden opgenomen voor reconstructies omdat zijn 'jasje' niet mee­ groeit.



Ten slotte zijn er dan nog de wensen van de patiënt tot cosmetische verbeteringen die tot jaren na het trauma leiden tot hernieuwde opnamen.

17.4 De patiënten en hun specifieke psychische problematiek ­ de hulpvraag



17.4.1 Populatie/ premorbide problemen



• Het oplopen van brandwonden kan, in principe, i….
• De populatie bestaat voor ongeveer vijftig procent uit …….
• Allochtone kinderen blijken …….
• patiënten met brandwonden hebben significant meer …….
• De brandwonden kunnen ook een direct gevolg zijn van ……..
• Een aanzienlijk deel van de patiëntengroep in een brandwonden ­ centrum bestaat uit …...
• Ten slotte vormen …...
• Ook mensen met ……….zijn extra risicovol.


• Het oplopen van brandwonden kan, in principe, iedereen overkomen. De populatie patiënten met brandwonden is dan ook vrij heterogeen.
• De populatie bestaat voor ongeveer vijftig procent uit kinderen, meestal heel jonge kinderen
• Allochtone kinderen blijken oververtegenwoordigd te zijn in de groep kinderen met brandwonden.
• patiënten met brandwonden hebben significant meer premorbide psychopathologische problemen De meest voorkomende diagnosen in deze groep zijn depressie, persoonlijkheidsstoornissen en alcohol- en drugsmisbruik. eze patiëntengroep kan in de centra voor de nodige onrust en problemen zorgen door een disfunctionele adaptatie, gekenmerkt door, onder andere, regressie, depressie en vijandigheid.
• De brandwonden kunnen ook een direct gevolg zijn van deze bestaande problemen. Het ongeluk kan, bijvoorbeeld , het gevolg zijn van onbezonnen, risicovol gedrag.
• Een aanzienlijk deel van de patiëntengroep in een brandwonden ­ centrum bestaat uit automutilanten en mensen die een poging tot zelfdoding hebben gedaan door zichzelf in brand te steken. Klasen et al. (1989) rapporteerden dat veertien procent van de door hem onderzochte groep, brandwonden heeft opgelopen door eigen toedoen.
• Ten slotte vormen bejaarden en mensen met fysieke beperkingen een speciale risicogroep.
• Ook mensen met neurologische problemen zijn extra risicovol.


17.4.2 Problemen die optreden tijdens de ziekenhuisopname



• D
• A
• A



• A
• P
• S


• Delirium
• Acute stress-syndroom en posttraumatische stress-symptomen
• Angst
• Aanpassingsproblemen
• Pijn
• Slaapproblemen

Delirium



Een delirium is een toestand die gepaard gaat met


verstoringen in het denken en de waarneming:



denkbeeldige dingen worden voor werkelijk aangezien. Een delirium treedt regelmatig op na een periode van beademing, bij mensen met middelenverslaving of oudere mensen.

Acute stress-syndroom en posttraumatische stress-symptomen



Patiënten die worden opgenomen in een brandwondencentrum, hebben bijna per definitie een schokkende gebeurtenis achter de rug. Meestal betreft het ongevallen die men bij het volle bewustzijn meemaakt.



Bij het oplopen van brandwonden zal het vaak zo zijn dat de persoon in kwestie is blootgesteld aan een traumatische ervaring, waarbij de volgende criteria uit de DSM-IV zonder meer van toepassing zijn:



• Betrokkene heeft o
• De reacties van betrokkene werden gekenmerkt door


• Betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met een of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of anderen.
• De reacties van betrokkene werden gekenmerkt door intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Bij kinderen kan dit zich ook uiten in chaotisch of geagiteerd gedrag.

Een dergelijke traumatische ervaring kan leiden tot stressreacties, zoals een ge­voel van verdoving , herbelevingen, symptomen van angst en prikkelbaarheid. In het brandwondencentrum komen deze symptomen bij veel patiënten voor.



Onderzoek van Bauer et al. (1998) wijst uit dat tot twintig tot veertig procent van de op­ genomen patiënten in brandwondencentra een ……….. ontwikkelt.


posttraumatische stress-stoornis (PTSS) ontwikkelt.



Bijkomend kunnen de dagelijkse, pijnlijke wondverzorgingen, langdurige op­ name en onzekerheid over de duur en uitkomst van de behandeling, stressreacties doen ontstaan of versterken (secundaire traumatisering).

Angst



PTSS en acute stress-stoornis (ASS) worden beschouwd als angststoornissen. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat een aanzienlijk deel van de patiënten die opgenomen worden in een brandwondencentrum angst ervaart (Patterson et al" 1993).



Naast persisterende angsten samenhangend met het doorgemaakte trauma, is er bij patiënten met brandwonden vaak sprake van


heftige anticipatieangst voor de dagelijkse verbandwisselingen en frequente operaties.



Angst en onzekerheid zijn de gevoelens die de patiënt met brandwonden vanaf het begin van de opname tot en met de revalidatie beheersen. Ze komen terecht in een totaal vreemde, geïsoleerde omgeving met vreemde procedures, merkwaardig geklede en onherkenbare mensen. De eerste dagen merken ze bovendien alleen maar dat ze zieker wordt. Onzekerheid over het genezingsproces en de mogelijk blijvende littekens en verminking geven voortdurend voeding aan die angst.



De patiënt worstelt met vragen als:



zal ik 't overleven;


zal ik mijn handen ooit weer kunnen gebruiken;


zal ik mijn werk weer kunnen doen,


hoe zal ik er straks uitzien met al die littekens en hoe zullen anderen (mijn partner, kinderen, vrienden, collega's) op me gaan reageren?



Het is dan ook niet verwonderlijk dat

bij deze onzekerheden met daarbij de on­voorspelbare pijn en duur van een soms langdurige geïsoleerde opname, de stress en angst in veel gevallen zo hoog oplopen, dat het leidt tot aanpassingsproblemen.

Aanpassingsproblemen



Alle patiënten ervaren een zekere mate van stress - door eerdere problemen, als reactie op hun verwondingen of door de omstandigheden gedurende opname - maar bij sommige mensen leidt de spanning tot aanhoudende huilerigheid, rusteloosheid, opstandigheid en gevoelens van hopeloosheid. Als deze symptomen langer dan drie maanden aanwezig zijn, kan men spreken van een aanpassingsstoornis in engere zin eventueel te specificeren naar stemming (angst/ depressie) of gedrag.



Het is niet verwonderlijk dat de patiënt met brandwonden steeds meer

gaat opzien tegen de dagelijkse (pijnlijke) wondverzorging, zich al gespannen gaat voelen bij de gedachte eraan en dat als gevolg hiervan de wondverzorging daadwerkelijk pijnlijker en moeizamer verloopt.



Het is de taak van het behandelteam om alert te blijven dat er geen vicieuze cirkel ontstaat waar de patiënt niet meer uit kan komen.

Pijn



Iedere patiënt met brandwonden heeft pijn. Er wordt een onderscheid gemaakt tus­sen procedurele pijn en de zogenaamde achtergrondpijn.



Achtergrondpijn is

de pijn van de wonden die patiënten gedurende de hele dag hebben, ongeacht hun bezig­heden.



Procedurele pijn is de acute pijn die wordt veroorzaakt bij

het manipuleren van de wonden, zoals bij de verbandwisseling en schoonmaken van de wonden.



Het steeds meer opzien tegen de verbandwisseling en het schoonmaken van de wonden wordt in de brandwondenzorg benoemd als anticipatieangst:

angst voor pijn bij komende verwachte pijnlijke procedures (fysiotherapie, verbandwisselingen, wondverzorgingen en medische ingrepen) en het bezorgd zijn over de toekomstige genezing .



Het verband tussen het oppervlak en diepte van de brandwond en pijnklachten , is niet eenduidig. Het blijkt dat patiënten met PTSS-symptomen, meer pijn aangeven dan patiënten zonder deze symptomen (Patterson, 1995; Taal & Faber, 1998). Overigens kan ook een genezen brandwond pijnklachten blijven geven.

Slaapproblemen



Een veelvoorkomend probleem bij patiënten met brandwonden zijn de slaappro­blemen . Deze hangen samen met


de ernst van de brandwonden.



Patiënten met een groter TVLO hebben meer slaapproblemen. Dit blijkt vooral het gevolg van krachtverlies, reactie van de littekens op temperatuurschommelingen en jeuk. Hiermee wordt de interactie tussen lichamelijke en psychische klachten onder­ streept.

17.4.3 Problemen op langere termijn



-P
-L

-Posttraumatische stress en aanpassingsproblemen
-Lichaamsbeeld en sociale problemen

Posttraumatische stress en aanpassingsproblemen



Onderzoek heeft uitgewezen dat 25-30% van de patiënten met brandwonden op langere termijn problemen houdt.



Naast PTSS en aanpassingsstoornissen, komt dit vooral tot uiting in


(sociale) fobieën, relatiestoornissen, somatoforme stoornissen en depressies in engere zin.



Dat de problemen zich niet beperken tot de acute en revalidatiefase wordt duidelijk uit follow-up onderzoek . Eén jaar na het ongeval heeft twintig tot dertig procent van de populatie nog PTSS-symptomen (Bauer et al., 1998; Ehde et al., 2000).

Uit een multicenter longitudinaal onderzoek in Nederland en België bleek een aantal factoren sterk samen te hangen met posttraumatische stress-symptomen.



Een belangrijke voorspeller voor PTSS is

de peri-traumatische angst die werd ervaren tijdens het ongeval en anticipatieangst voor pijn.



Beide maten van angst, die bovendien ook sterk gecorreleerd waren, geven een verhoogde kans op posttraumatische stressproblemen.

Er was ook een aantal objectieve kenmerken dat samenhing met deze klachten.



• Zo waren vrouwen en patiënten met handverbrandingen ….
• Mensen met uitgebreide brandwonden rapporteerden …...
• Twee jaar na het trauma geeft zo'n …...


• Zo waren vrouwen en patiënten met handverbrandingen meer vatbaar en was ook het percentage verbrand lichaamsoppervlak belangrijk. Opvallend hierbij was dat dit aanvankelijk geen rol scheen te spelen, een jaar na het ongeval was echter een duidelijke relatie te zien.
• Mensen met uitgebreide brandwonden rapporteerden meer klachten. Dit is mogelijk verklaarbaar doordat zij beperkt worden in hun lichamelijk en sociaal functioneren (Van Loey et al., aangeboden).
• Twee jaar na het trauma geeft zo'n 21% van de patiënten nog expliciet aan behoefte te hebben aan hulp bij hun emotionele problemen (Faber et al., 1987).

Nasleep



Mensen die als gevolg van een bedrijfsongeval brandwonden oplopen, kunnen te maken krijgen met een ingewikkelde nasleep (zoals onderzoek door de arbeidsinspectie en/of verzekeringskwesties).



In dergelijke gevallen wordt de toedracht onderzocht en de vraag die al snel een rol speelt is 'wie krijgt de schuld?'.



Bij reeds gespannen arbeidsverhoudingen kan dit bij de patiënt


veel stress veroorzaken. Als de werknemer zich in de steek gelaten voelt door de werkgever, kan het vertrouwen dusdanig zijn beschadigd dat terugkeer naar de werkplek onmogelijk is geworden en de patiënt met extra problemen geconfronteerd wordt.

Lichaamsbeeld en sociale problemen



In onze maatschappij viert fysieke aantrekkelijkheid hoogtij.



Ernstige brandwonden gaan onvermijdelijk gepaard met een aanslag op


de lichamelijke schoonheid.



In de klinische fase zijn er de uitgebreide wonden die in loop van de tijd worden gedicht en zullen overgaan in littekens.

Littekens die ontstaan na brandwonden zijn vaak hypertrofisch.



Een hypertrofisch litteken is

rood, verdikt, hard en ruw. De littekens veranderen voortdurend van aspect en zullen pas na één tot twee jaar zijn uitgerijpt.



Dit betekent dat het eerste jaar na de verbranding een tijd is waarin veel lichamelijke veranderingen plaatsvinden, waarin de
patiënt volledig gefocust is op zijn lichaam met littekens.

Belangrijke aspecten die van invloed zijn op het lichaamsbeeld van de brandwondenpatiënt zijn:



• f
• e


• functievermindering of -verlies (contracties van de littekens en amputaties kunnen voor lichamelijke beperkingen zorgen)
• esthetische veranderingen (verminken de littekens en/of amputaties kunnen het lichaam aanzienlijk ontsieren)

De patiënt heeft vaak veel tijd nodig om deze lichaamsveranderingen een plaats te kunnen geven in zijn leven {Faber et al., 1987).



In tegenstelling tot iemand met aangeboren misvormingen is de brandwondenpatiënt pre morbide meestal een fysiek gezond mens met een normaal lichaamsbeeld en zelfvertrouwen, wat abrupt verandert door het ongeval. De transformatie van een onopvallend uiterlijk naar een uiterlijk dat als afstotend ervaren wordt, gebeurt

eensklaps.



De psychologische aanpassing die daarop nodig is, volgt niet zo snel.

Na een periode met het aftasten van zijn (on-)mogelijkheden, het zoeken van mensen die hem de nodige steun kunnen bieden en het niet terugdeinzen voor vaak harde confrontaties, volgt een periode waarin de patiënt langzaam maar zeker de veranderingen in zijn leven inpast.



Met het aangepaste zelfbeeld en lichaamsbeeld en het nieuwverworven zelfvertrouwen moet hij verder leven en het hoofd bieden aan de altijd aanhoudende negatieve reacties van de buitenwereld.



Met onder kleding te verbergen littekens is dit vaak

nog een moeilijker opgave dan met zichtbare verminkingen.



Mensen met een gezichtsmisvorming zijn zich bewust van hun gezicht en de reacties die de misvormingen oproepen. Zij hebben geen keus en moeten wel continu blijven werken aan het instandhouden van een gevoel van zelfvertrouwen zonder terug te kunnen vallen op schoonheid (Bernstein, 1990).



Of anders gezegd: opvallen is niet voor iedereen een keuze.

Uit onderzoek blijkt dan ook dat brandwonden vaak een negatieve invloed hebben op het lichaamsbeeld van de betrokkene;



gesuggereerd wordt dat ontevredenheid met het lichaamsbeeld effect heeft op

de levenskwaliteit (Fauerbach et al., 2000).



De gevolgen van een negatief zelfbeeld laten zich vooral gelden op relationeel vlak.

James Partrige, de oprichter van Changing Faces, een belangengroep voor mensen met zichtbare verminkingen, heeft zelf als jong volwassene zware brandwonden opgelopen.



Hij beschrijft dat de impact van brandwonden pas goed doordringt bij terugkeer naar huis (Partridge & Robinson , 1995).



-Enerzijds is er ..


-Anderzijds verlaat ….

-Enerzijds is er de opluchting om het ontslag uit het brandwondencentrum, een moment waar de meeste patiënten reikhalzend naar uitkijken.



-Anderzijds verlaat de patiënt een relatief veilige plaats waar medepatiënten en het behandelteam niet vreemd opkijken van ernstige brandwonden en littekens.



Thuis kunnen familieleden en vrienden echter ongemakkelijk reageren, vaak omdat ze verlegen zijn met de situatie. De praktijk leert dat mensen met littekens van brandwonden vaak heel wat weerstanden moeten overwinnen in de contacten met anderen.

Daarbij komt dat, in de publieke sfeer, medemensen soms zeer kwetsend reageren bij het zien van verminkingen.



Partridge omschrijft deze reacties met het acroniem SCARED:

Staring (staren, aangapen), Curiosity (nieuwsgierigheid), Anguish (angst), Recoil (terugdeinzen), Embarrassment (verlegenheid) en Dread (vrees).



Patiënten met brand­ wonden, die toch al zo bezig ziJn me hun veranderde lichaam, hebben het met deze reacties vaak erg moeilijk. Ze gaan zich er 'anders' door voelen en gedragen.

In extreme gevallen kan dit zelfs leiden tot een social death omdat


ze zich volledig terugtrekken uit het sociale leven.



Ook in de intieme sfeer kan het tot problemen leiden. Hoewel aan de seksuele beleving van de brandwondenpatiënt relatief weinig aandacht is besteed in het wetenschappelijk onderzoek, is er sprake van een tendens die aangeeft dat ver­ minderde seksuele voldoening regelmatig voorkomt bij vrouwen.

Kinderen en brandwonden



Voor kinderen met brandwonden geldt dat ze vaak zeer jong zijn als ze op een brandwondencentrum worden opgenomen. Hun reacties op het trauma en de opname uiten zich gedurende de opnameperiode voornamelijk in

slaap-, eet- en gedragsproblemen .

Zowel het regressieve, het superaangepaste ('identificatie met de agressor'), het in zichzelf gekeerde, als het extreem boze en agressieve gedrag komen voor.



Dat een kind zich in sterke mate onzeker en angstig voelt in de vreemde en als vijandig ervaren omgeving, zal niemand verwonderen.



Het verzet tegen de gedwongen afzondering , de dagelijkse pijnlijke verbandwisselingen, de spuitjes en het beperkte contact met de ouders is een

natuurlijke en invoelbare reactie met een duidelijke psychologische impact.



Separatieangst, irreële gedachten en schuldgevoelens bij de ouders komen frequent voor.

Problemen van verpleegkundigen



Verpleegkundigen op een brandwondencentrum hebben doorgaans een langdurig en intensief contact met de patiënten, waardoor hun betrokkenheid groot is. Dit geeft enerzijds veel voldoening , maar anderzijds

kunnen verpleegkundigen zich hierdoor de problemen van de patiënten zeer gaan aantrekken.



Dit gevaar is vooral aanwezig in geval van patiënten die een poging tot zelfdoding hebben gedaan (tien tot vijftien procent!) en kinderen die door mishandeling brandwonden heb­ ben opgelopen.



De emotionele belasting voor verpleegkundigen is groot en het risico voor het oplopen van een 'secundair trauma' is reëel aanwezig .

De emotionele belasting voor verpleegkundigen is groot en het risico voor het oplopen van een …… is reëel aanwezig .

'secundair trauma' is reëel aanwezig .

Een ander punt is dat verpleegkundigen in een brandwondencentrum worden geconfronteerd met een dubbele, schijnbaar paradoxale taak:



-enerzijds


-anderzijds

-enerzijds zorgen voor een zo comfortabel en plezierig mogelijk verblijf in het ziekenhuis,



-anderzijds zijn juist zij ook degenen die de patiënt dagelijks pijn moeten doen bij de wondverzorging.



Dit kan leiden tot gemengde gevoelens bij patiënten, maar zeker ook bij verpleegkundigen. Verpleegkundigen kunnen zich erg machteloos voelen als zij wanhopige patiënten moeten verzorgen.

Nagy (1999) onderscheidt vier stresshanteringsstrategieën die verpleegkundigen toepassen als ze patiënten die veel pijn hebben, behandelen:



1. a
2. a
3. het zoeken van s
4. het h


1. afstand nemen van de pijn van de patiënt;
2. aandacht schenken aan de pijn;
3. het zoeken van sociale steun;
4. het herformuleren van de rol van verpleegkundige, zodat verlichten van pijn en bezorgen van pijn met elkaar in overeenstemming worden gebracht.

Ook een psycholoog is niet van steen...



Psychologen in brandwondencentra kunnen schokkende verhalen te horen krijgen. Daarnaast gebruiken ze bij de behandeling van getraumatiseerde patiënten soms verschillende vormen van exposure. Dit houdt in dat de patiënt tijdens de sessies wordt geconfronteerd met de herinneringen aan de traumatische gebeurtenis.



Dit kan ook bij de therapeut resulteren in overweldigende gevoelens van angst. McCann en Pearlman (1990) hebben in dit kader de term …………….. geïntroduceerd.


vicariaus traumatizatian geïntroduceerd.

vicariaus traumatizatian



Therapeuten kunnen als gevolg van het aan horen van verhalen over traumatische gebeurtenissen zelf ook


klachten gaan vertonen, die gelijkenis vertonen met de PTSS-klachten van de patiënt.



Bijvoorbeeld nachtmerries, schrikachtigheid, intrusieve gedachten, vermijding, hyperarousal, geheugenverlies, herbeleving, derealisatie en allerlei psychosomatische klachten.



Daar­naast kan er sprake zijn van verstoringen in de cognitieve schema's van de therapeut; veranderingen in de kijk op de wereld, op anderen en zichzelf, overtuiging over zichzelf, en veranderde ideeën over za ken als veiligheid en intimiteit . Soms is er sprake van gevoelens van afstomping.

Van Minnen et al. (1998) deden onderzoek naar dit fenomeen van vicariaus traumatizatian
bij twintig therapeuten.



Het onder­zoek richtte zich op de negatieve, maar mogelijk ook positieve gevolgen van het werken met ge­traumatiseerde patiënten. Verder wilden ze weten wat de therapeuten zelf kunnen doen om negatieve gevolgen te voorkomen.



Suggesties die gedaan worden om zich hiertegen te wapenen zijn onder meer


het zich bewust zijn dat het kan gebeuren, grondige training in het werken met deze patiënten, er met collega's openlijk over praten tijdens super- en intervisiebijeenkomsten, te pro­beren de case-load evenwichtig over de werktijd te verdelen, en door rituelen en ontspanning.

De verwijzing en doorverwijzing van de patiënten



Brandwondencentra zijn een tweedelijns-supraregionale zorgvoorziening, wat betekent dat

zij patiënten opnemen die uit het hele land afkomstig kunnen zijn.
Deze komen veelal rechtstreeks van de plaats van het ongeval naar het brandwondencentrum. Ze zijn soms gezien door een huisarts of de EHBO-afdeling van een ander ziekenhuis.



Over het aantal mensen dat jaarlijks brandwonden oploopt, bestaan geen exacte gegevens, maar er bestaan wel globale schattingen van de aantallen patiënten die zich jaarlijks onder medische behandeling stellen als gevolg van brandwonden:



huisarts:
polikliniek
ziekenhuisopname
brandwondencentrum

huisarts: 35.000
polikliniek 12.000
ziekenhuisopname 4.000 (waarvan 2.000 met hoofddiagnose brandwonden)
brandwondencentrum 450

Zoals uit de cijfers is af te lezen, wordt slechts een kleine groep van alle patiënten met brandwonden opgenomen en behandeld in een van de drie Nederlandse brandwondencentra die zijn gevestigd in Groningen, Beverwijk en Rotterdam. Al­leen de zeer ernstig verbrande patiënten en patiënten met een verhoogd risico worden in een brandwondencentrum opgenomen. Volgens internationale criteria behoren de volgende patiënten in een brandwondencentrum behandeld te worden:



• patiënten met een TVLO van
• patiënten met d
• patiënten met een i
• patiënten met e
• patiënten met b



• patiënten met een TVLO van tien procent of meer voor volwassenen en vijf procent of meer voor kinderen en senioren;
• patiënten met diepe (sub-thermale) brandwonden van vijf procent of meer;
• patiënten met een inhalatietrauma (verbranding van de luchtwegen) en bestaan- de nevenletsels;
• patiënten met elektrische en/ of chemische verbrandingen;
• patiënten met brandwonden in functionele gebieden (gelaat, handen, voeten, grote gewrichten en perineum).

De specifieke taken en werkzaamheden van de psycholoog in een brandwondencentrum


De klinisch psycholoog in een brandwondencentrum is staflid binnen een multi­ disciplinair team dat gezamenlijk verantwoordelijk is voor de patiëntenzorg. Zijn taak is het best te omschrijven als bewaker van het psychologisch proces dat de patiënt met ernstige brandwonden en zijn familie gedurende de opname en revalidatieperiode ondergaan. Daarnaast heeft hij een specifieke verantwoording met betrekking tot het afdelingsklimaat.



Zijn werkzaamheden daarbij zijn te onderscheiden in:



• p


• k


• t


• patiëntgebonden werkzaamheden:


informatieverstrekking aan patiënt en familie;


diagnostiek;



• klinische begeleiding/behandeling; poliklinische nazorg.



• teamwork: opleiding; voorlichting; research.

Informatieverstrekking en voorlichting



Informatie wordt natuurlijk vooral verstrekt door de medici en verpleegkundigen. Het blijkt echter telkens weer dat deze informatie, hoe zorgvuldig ook verteld en hoe goed ondersteund door schriftelijk voorlichtingsmateriaal, in de stress van het trauma en de opname slecht overkomt en nauwelijks beklijft.



Het nog eens rustig,……...

rustig, in niet-medische termen herhalen van deze informatie met uitleg over brandwonden in het algemeen en het te verwachten beloop, is geen luxe.

Patiënt en familie dienen voorbereid te worden op de ingrijpende veranderingen die op zeer korte termijn kunnen ontstaan; dat niet alleen het uiterlijk in de eerste 24 uur dramatisch zal veranderen (bijv. het opzetten van het gelaat en het dicht gaan zitten van de ogen) maar ook dat de patiënt in het verloop van de behandeling eerst zieker en emotioneel labieler zal worden.



Goede informatie is van essentieel belang daar het precies weten wat er te wachten staat, zowel procedureel als ook wat men zal ervaren en voelen, een belangrijk element vormt voor

het vertrouwen dat de patiënt en zijn familie in het team van behandelaars en verzorgers zal ontwikkelen.

Het behoort tot de taak van de psycholoog om na te gaan of de informatie goed opgenomen en begrepen wordt.



Door hierin actief te participeren wordt er een belangrijke eerste stap gezet in

het contact met de getraumatiseerde patiënt en zijn familie. Tevens leveren deze gesprekken vaak spontaan achter­ grondinformatie op, die in het beloop van de behandeling van groot belang is, bijvoorbeeld specifieke voor- en afkeuren van de patiënt en blootstelling aan eerdere ingrijpende levenservaringen.



Tevens is een aparte sessie voor de sociale anamnese na deze gesprekken overbodig omdat alle relevante informatie reeds verkregen is. Door de betrokkenen ruimte te bieden om hun verhaal te doen, is ongemerkt de begeleiding of behandeling begonnen.

Informatieverstrekking en voorlichting


Informatie diverse malen aanbieden is belangrijk gezien:



• de stress …..
• Patiënt en familie …..
• Het is belangrijk …..


• Het behoort tot de taak van de psycholoog om na te g…...
• Door hierin …..
• Deze gesprekken …..
• Tevens is een aparte sessie v…..


• de stress van het trauma en de opname van informatie slecht overkomt en nauwelijks beklijft.
• Patiënt en familie dienen voorbereid te worden op de ingrijpende veranderingen die op zeer korte termijn kunnen ontstaan;
• Het is belangrijk precies weten wat er te wachten staat, zowel procedureel als ook wat men zal ervaren en voelen, aangezien dat een belangrijk element vormt voor het vertrouwen dat de patiënt en zijn familie in het team van behandelaars en verzorgers zal ontwikkelen.


• Het behoort tot de taak van de psycholoog om na te gaan of de informatie goed opgenomen en begrepen wordt.
• Door hierin actief te participeren wordt er een belangrijke eerste stap gezet in het contact met de getraumatiseerde patiënt en zijn familie.
• Deze gesprekken vaak spontaan achter­ grondinformatie op, die in het beloop van de behandeling van groot belang is, bijvoorbeeld specifieke voor- en afkeuren van de patiënt en blootstelling aan eerdere ingrijpende levenservaringen.
• Tevens is een aparte sessie voor de sociale anamnese na deze gesprekken overbodig omdat alle relevante informatie reeds verkregen is. Door de betrokkenen ruimte te bieden om hun verhaal te doen, is ongemerkt de begeleiding of behandeling begonnen.

Begeleiding



• Bij de begeleiding van een patiënt in het brandwondencentrum zijn de gesprekken vooral gericht op ...
• Een ander aandachtspunt is …...
• Het is de taak van de psycholoog om …...
• Aandacht voor zijn herbelevingen van …….
• In de hightechomgeving , ….


• Bij de begeleiding van een patiënt in het brandwondencentrum zijn de gesprekken vooral gericht op het ongeval dat hem is overkomen en het 'hier en nu'. Zijn grote behoefte om te vertellen wat hem allemaal is overkomen en dit (soms meermalen) in detail te bespreken, heeft voor de patiënt therapeutische waarde bij het verwerken van zijn trauma. Langzaamaan krijgt hij weer vat op wat hem zo plotseling is overkomen.
• Een ander aandachtspunt is het omgaan met de situatie op de afdeling, dat vaak een grote aanpassing van de patiënt vereist. Hij is ineens extreem afhankelijk geworden en is beperkt in het kunnen verzorgen en regelen van zijn meest basale behoeften. In deze situatie wordt iemand sterk geconfronteerd met de kwetsbaarheid van het bestaan, met acute pijn, ongemak, onzekerheid en verlies.
• Het is de taak van de psycholoog om een inschatting te maken van de draaglast en het draagvermogen van de patiënt. Daar waar het evenwicht verstoord raakt, is het nodig ondersteuning te bieden en de voor hem meest geëigende coping-strategieën aan te reiken.
• Aandacht voor zijn herbelevingen van het trauma, zijn onder de verminderde afweer vaak oplevende oude trauma's, zijn angsten, zijn pijnbelevingen en zijn onmachtgevoelens in de onzekere situatie, helpen de patiënt om het hoofd boven water te houden.
• In de hightechomgeving , waar de aandacht voortdurend en vrijwel uitsluitend uitgaat naar de lichamelijke toestand, verdwijnt de persoonlijke aandacht maar al te gemakkelijk naar de achtergrond. Door juist begrip te hebben voor dat wat hij in psychologisch opzicht doormaakt en daarbij ruimte gevend aan zijn kwetsbare kanten, ontwikkelt de patiënt weer wat zelfvertrouwen.


• Bij de begeleiding van een patiënt in het brandwondencentrum zijn de gesprekken vooral gericht op

het ongeval dat hem is overkomen en het 'hier en nu'. Zijn grote behoefte om te vertellen wat hem allemaal is overkomen en dit (soms meermalen) in detail te bespreken, heeft voor de patiënt therapeutische waarde bij het verwerken van zijn trauma. Langzaamaan krijgt hij weer vat op wat hem zo plotseling is overkomen.


• Een ander aandachtspunt is het omgaan met

de situatie op de afdeling, dat vaak een grote aanpassing van de patiënt vereist. Hij is ineens extreem afhankelijk geworden en is beperkt in het kunnen verzorgen en regelen van zijn meest basale behoeften. In deze situatie wordt iemand sterk geconfronteerd met de kwetsbaarheid van het bestaan, met acute pijn, ongemak, onzekerheid en verlies.


• Het is de taak van de psycholoog om een inschatting te maken van

de draaglast en het draagvermogen van de patiënt. Daar waar het evenwicht verstoord raakt, is het nodig ondersteuning te bieden en de voor hem meest geëigende coping-strategieën aan te reiken.


• Aandacht voor zijn herbelevingen van het trauma, zijn onder de verminderde afweer vaak

oplevende oude trauma's, zijn angsten, zijn pijnbelevingen en zijn onmachtgevoelens in de onzekere situatie, helpen de patiënt om het hoofd boven water te houden.


• In de hightechomgeving , waar de aandacht voortdurend en vrijwel uitsluitend uitgaat naar de lichamelijke toestand, verdwijnt

de persoonlijke aandacht maar al te gemakkelijk naar de achtergrond.



Door juist begrip te hebben voor dat wat hij in psychologisch opzicht doormaakt en daarbij ruimte gevend aan zijn kwetsbare kanten, ontwikkelt de patiënt weer wat zelfvertrouwen.

Door expliciet te zeggen dat hij het niet zo gek doet, wordt hij gesterkt in zijn motivatie om door te vechten.



Zo ontstaat er vaak een speciale vertrouwensrelatie tussen de psycholoog en de patiënt en is deze

eerder bereid meer te laten zien van zijn steeds weer opduikende onzekerheden, of het nu gaat om de zoveelste operatie of zorgen over thuis, het werk of hoe alles nu verder moet.



Ook stoom afblazen over, of het kritiek uiten op zijn behandeling behoren tot de zaken die de patiënt praktisch alleen in een vertrouwde relatie met de psycholoog durft of wenst te ventileren. Door hem structuur en hoop te bieden, hem te helpen zo snel mogelijk weer ze verantwoordelijkheid te nemen voor onderdelen van de behandeling en door hem te helpen bij het stellen van kortetermijn- en haalbare doelen, krijgt hij weer grip op zijn leven.

De rouw om het verlies (littekens , sociale aantrekkelijkheid en/ of functiebeperkingen) komt vaak pas

tegen de tijd van het naderend ontslag uit het brandwondencentrum op gang.



De behandeling hiervan vindt dan ook meestal plaats in het nazorgtraject.

Naast begrip, kennis van zaken en inzicht in traumaverwerking, is een aantal specifieke vaardigheden van belang voor de klinisch psycholoog die werkt met patiënten met brandwonden:



• O
• co
• s
• De psycholoog dient dan ook alert te zijn op
• Bij sociale problemen rond een patiënt , zal de psycholoog
• Voor de begeleiding van kinderen zijn binnen de centra


• Ontspanningsoefeningen en eventueel hypnose,
• cognitieve technieken komen van pas.
• structuur moeten geven en aangeven dat sommige zaken beter nog onaangeroerd kunnen blijven. Het is een gegeven dat het fysieke her­ stel voorop dient te staan en dat een te grote psychische belasting de genezing niet ten goede zal komen.
• De psycholoog dient dan ook alert te zijn op signalen van de patiënt dat hij het mentaal niet (meer) kan bolwerken. Vooral mensen met een psychiatrische achtergrond zijn kwetsbaar.
• Bij sociale problemen rond een patiënt , zal de psycholoog een rol hebben in de begeleiding van familie en vrienden.
• Voor de begeleiding van kinderen zijn binnen de centra pedagogisch medewerkers aanwezig waarmee nauw wordt samengewerkt. Deze passen vooral afleidingstechnieken toe en laten inspelende patiëntjes hun emoties ventileren.



Tijdens de opname wordt reeds begonnen met de weg terug naar school. Leerkrachten en medeleerlingen worden door videobeelden van het slachtoffertje en voorlichting voorbereid op zijn terugkomst. De begeleiding van de ouders behoort in de mees­ te gevallen weer tot de taken van de klinisch psycholoog .

17.6.3 Teamwork



Teamwork betekent voor de klinisch psycholoog:


• dat hij praktisch dagelijks op het centrum aanwezig is en deelneemt aan de patiëntenbesprekingen.
• Hij brengt zijn kennis en informatie in en volgt het proces dat de patiënt in fysiek en psychologisch opzicht doormaakt.
• De informatie die hij in deze besprekingen krijgt aangereikt van de andere disciplines zijn het kompas waarop hij vaart met betrekking tot wat hem te doen staat in de patiëntenzorg.
• Dit houdt ook vaak in dat hij met andere leden van het team samenwerkt.
• Dat kan variëren van zorgen voor wat afleiding of ontspanning tijdens de wondverzorging door verpleegkundigen tot en met het gezamenlijk met de chirurg of intensivist voeren van slecht-nieuwsgesprekken met familieleden of patiënt.

Behalve in de directe patiëntenzorg heeft de psycholoog ook teambegeleiding als taak. Zoals eerder beschreven, ondervinden verpleegkundigen in een brandwon­dencentrum vaak moeilijkheden ten gevolge van het soort patiënten en de behandelingen die ze moeten geven. De verzorging en behandeling zijn voor hen om verschillende redenen stressvol:



-Allereerst werkt men op een gesloten IC-afdeling die strikt geïsoleerd is van de rest van het ziekenhuis. Hierdoor kunnen makkelijk allerlei groepsprocessen ontstaan, die voor het individu belastend kunnen zijn.



-Daarbij komt dat het verzorgen van patiënten met brandwonden een aversieve vorm van verzorging is. De patiënten 'ruiken', het is zwaar werken bij vaak tropische temperaturen, bij de wondverzorgingen ontkomt men er niet aan de patiënt pijn te doen, de patiënten worden nooit meer echt de oude en hebben vaak een traject van jaren nodig voor ze zich weer enigszins vrij en zelfstandig kunnen red­den. Dit roept niet zelden ethische vragen op ten aanzien van zin en onzin van een behandeling.



-Ook komt het vaak voor dat deze veelal jonge vrouwen die zelf jonge kinderen hebben of wensen, zich gemakkelijk gaan identificeren met de slachtoffers, vooral als het gaat om kleine kinderen.



Kortom, een reeks van factoren kan leiden tot onlust en onvrede, die maken dat het moeilijk is verpleegkundigen vast te houden en gemotiveerd te houden.



Het behoort tot de taak van de psycholoog om

vanuit zijn discipline in de staf mee te sturen naar een optimaal afdelingsklimaat.



Wekelijkse groepscounseling over de emotionele roerselen die hun werk oproept en extra debriefing-bijeenkomsten bij het verliezen van een patiënt, zijn geen over­ daad.



Door het geven van klinische lessen, een luisterend oor te hebben voor de ervaringen van verpleegkundigen en inzicht te geven in gedrag van patiënten en eigen gedrag, heeft de klinisch psycholoog op de afdeling een meerwaarde voor het medisch personeel.


Ten slotte wordt van de klinisch psycholoog op een brandwondencentrum in Nederland verwacht dat hij openstaat voor en participeert in


opleiding, voorlichting en research.



Geen van de drie Nederlandse brandwondencentra is verbonden aan een academisch ziekenhuis. Dit betekent dat voorlichting, onderzoek en ontwik­keling op dit terrein in Nederland geïnitieerd en uitgevoerd moet worden vanuit de centra zelf.


De belangrijkste vaardigheden van de psycholoog in een brandwondencentrum


Naast de algemene en specifieke kennis van psychodiagnostiek (in het bijzonder PTSS en verwerkingsproblematiek) en kennis van een breed scala van behandel­ methoden, zijn van belang:



• g
• d,
• g,
• s,



• t
• v
• v


• groot inlevingsvermogen,
• doorzettingsvermogen,
• goede sociale vaardigheden,
• stressbestendigheid en humor,
• teamgeest,
• vakkennis op het gebied van brandwonden en traumaverwerking en
• voldoende vermogen tot zelfreflectie.

Trends en nieuwe ontwikkelingen


Nazorg



Nazorg door middel van:



• m
• n
• s
• Z


• medische als psychologische nazorg
• netwerk formeren van psychologen psychologen die geschoold zijn in de specifieke problemen die samenhangen met brandwonden.
• sociale vaardigheidstraining/ behavioral rehearsal
• Zelfhulpboeken

Uit praktijk en onderzoek blijkt dat de gevolgen van het oplopen van brandwonden complex en langdurig zijn en niet ophouden bij ontslag (Faber & Hoogeveen, 1984). Gilboa et al. (1994) omschrijven het dan ook als een …….. syndrome.

een continuous traumatic stress syndrome.

Na het traumatiserende ongeval en de een pijnlijke behandeling volgt de sociale en maatschappelijke reïntegratie.



De nasleep van het trauma met zijn fysieke consequenties, een lichaam dat mogelijk functioneel beperkt is (handicaps) en zeker esthetisch geschonden is (littekens), kan

zeer langdurig zijn.

medische als psychologische nazorg



Vanuit de brandwondencentra wordt zowel medische als psychologische nazorg geboden. De aard en intensiteit daarvan verschillen echter nogal per centrum. Het ene centrum biedt een


gesloten follow-up voor volwassenen en kinderen, die voor kinderen jaren kan beslaan, terwijl een ander centrum zich beperkt tot een hoofdzakelijk medische controle en in geval van psychische problemen verwijst naar bestaande instellingen.

Op dit moment bestaat er buiten de centra geen specifieke psychosociale nazorg voor patiënten met brandwonden en blijven psychosociale problemen vaak onderbelicht.



Dit leidt tot

ontevredenheid over de actuele nazorg. Uit onderzoek van Van Loey et al. (2001) over het nazorggedrag van Nederlandse brandwonden ­ patiënten blijkt dat 92% een arts consulteert, de huisarts of de specialist; 57% consulteert beiden.



Een kwart is ontevreden over de ontvangen nazorg. Wanneer wordt gevraagd of zij gebruik zouden maken van multidisciplinaire nazorg, antwoordt 68% bevestigend.

Hun motivatie hiervoor is de aandacht die ze wensen voor psychische problemen.



Psychosociale problemen blijken voor hen een ernstige bron van stress te vormen.



Indirect kunnen we uit deze bevindingen afleiden dat de ontevredenheid van de brandwondenpatiënt waarschijnlijk het gevolg is van

de onvoldoende aandacht voor psychische problematiek.



Mede door de relatieflage incidentie van brandwonden zijn de psychosociale consequenties voor de patiënt met brandwonden buiten de brandwondencentra vaak weinig bekend. De NBS wil samen met de drie Nederlandse brandwondencentra daarin verandering brengen en heeft zich het verbeteren van de psychosociale nazorg ten doel gesteld.

Netwerk formeren van psychologen psychologen die geschoold zijn in de specifieke problemen die samenhangen met brandwonden.



De NBS faciliteert de nazorg inmiddels door een meldpunt waar zowel patiënten als hulpverleners terechtkunnen met hun vragen. Op het vlak van individuele begeleiding gaat ze een netwerk formeren van psychologen die geschoold zijn in de specifieke problemen die samenhangen met brandwonden.



Het accent zal hierbij liggen op de
• t
• a
• o


• traumaverwerking,
• acceptatie van het beschadigde lichaam en
• omgaan met reacties van de buitenwereld.

sociale vaardigheidstraining/ behavioral rehearsal



Tevens heeft de NBS in navolging van Changing Faces in Engeland een sociale vaardigheidstraining voor mensen met brandwonden ontwikkeld die gericht is op het trainen van


sociale vaardigheden ( behavioral rehearsal ) om adequater te leren reageren op reacties van anderen.



Hierbij wordt gebruikgemaakt van cognitieve technieken om het zelfbeeld positief te beïnvloeden en van psychomotore technieken om het lichaamsbeeld te wijzigen.

Zelfhulpboeken



Ten slotte heeft de NBS zelfhulpboeken vervaardigd voor kinderen met brand­ wonden en hun ouders. Hierin wordt getracht


hen te leren om op een adequate wijze met hun omgeving om te gaan. Deze zullen ook toegankelijk worden ge­maakt voor allochtonen.



De Vereniging voor Brandwond Patiënten (VBP) beschikt over een landelijk netwerk van contactpersonen en organiseert regelmatig bijeenkomsten voor lotgenotencontact.

Behandeling



virtual reality


Een zeer nieuwe ontwikkeling is de vooralsnog experimentele toepassing van virtual reality als methode van pijnbestrijding bij het wisselen van verband of tijdens fysiotherapie.



De eerste resultaten van de toepassing van deze techniek bij kinderen en adolescenten zijn

zeer positief (zie Hoffman et al., 2001). Met behulp van deze techniek (bijv. door een programma aan te bieden waarbij men in een mooi landschap door de sneeuw loopt) blijkt men een aanzienlijke reductie in de ervaren pijn te kunnen bewerkstelligen. Verder onderzoek is nog nodig om het effect te maximaliseren en om vast te stellen welk soort patiënten bij uitstek geschikt zijn voor een dergelijke interventie en welke minder, maar het heeft er alle schijn van dat deze methode op termijn in de kliniek geïntroduceerd zal gaan worden.

Behandeling



virtual reality als middel tegen

pijnbestrijding. Bijvoorbeeld lopen in de fictieve sneeuw. De onderzoeksresultaten zijn veelbelovend.