• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/43

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

43 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Hoe worden De gevolgen van het lidmaatschap van een groep voor de feitelijke interactie in de groep en voor andere processen zoals het verrichten van taken en wederzijdse beïnvloeding genoemd?
groepsdynamica
Wat betekenen groepen voor mensen?
Groepen maken het mogelijk te ruilen.
Wat is groepsdynamica
De gevolgen van het lidmaatschap van een groep voor de feitelijke interactie in de groep en voor andere processen zoals het verrichten van taken en wederzijdse beïnvloedin
7.1 Sociale ruil.

Sociale ruil ligt in de lijn van sterven naar beloning en voorkomen van
straf.
Welke 2 dingen kan je nog meer met groepen doen?
In een groep is een sociaal gegeven de mogelijkheid om:

beloningen, voordelen, te maximaliseren,

en de kosten, nadelen, straffen, te minimaliseren.
De kosten batentheorie. (thibaut & Kelley)
De kosten batentheorie gaat er van uit dat we zoveel mogelijk uit een relatie willen halen. Dus zoveel mogelijk voordeel tegenover zo weinig mogelijk nadelen. Als we dat via de ander doen, zijn we geneigd een ander ook profijt te bezorgen.

Dus wanneer treed iemand toe tot een groep? Als het profijt oplevert. Als we denken dat een andere groep ons meer voordeel op levert, stappen we over op een ander of gaan alleen verder als dat meer oplevert.
Meer profijt is meer tevredenheid in de relatie met anderen.
De kosten batentheorie gaat er van uit dat we......
zoveel mogelijk uit een relatie willen halen. Dus zoveel mogelijk voordeel tegenover zo weinig mogelijk nadelen. Als we dat via de ander doen, zijn we geneigd een ander ook profijt te bezorgen.
Dus wanneer treed iemand toe tot een groep?
Als het profijt oplevert.

Als we denken dat een andere groep ons meer voordeel op levert, stappen we over op een ander of gaan alleen verder als dat meer oplevert.
Meer profijt is meer tevredenheid in de relatie met anderen.
Wie heeft het er voor het zeggen? Ook daar heeft de kosten baten theorie een antwoord op:
In een groep van 2 is de macht van A even groot als de afhankelijkheid van B.

In een groep is A oppermachtig als hij niet alleen externe alternatieven beschikt, maar ook maar ook de groep veel profijt kan verschaffen.

B moet naar de pijpen dansen van A omdat A betere alternatieven heeft dan B. Dus als er onderhandelt moet worden delft B het onderspit. Hij heeft gewoon minder bij te dragen aan de groep.
De kosten batentheorie is vrij beperkt, het is een paraplu-theorie, een algemeen kader want:
1. De theorie zegt niet wat kosten en baten zijn.
2. De kosten en baten vallen in verschillende groepen ook heel verschillend uit.
3. De aanname dat mensen er alleen op uit zijn om hun eigen nut of profijt na te streven behoeft enige nuancering.
7.1.1 Specificatie van kosten en baten

Gelijkheid qua attitude trekt personen tot elkaar aan.
Newcomb toonde dat aan met zijn onderzoek in het studentenhuis: ‘wie raakt gesteld op wie?
Byrne deed dit in een laboratorium onderzoek.

Vanuit de kosten baten theorie is dit te verklaren door de stelling:
‘gelijkheid van attitude beloond.’

1. Omgaan met mensen die de eigen attitudes bevestigd krijgen, krijgen daardoor beloont.
2. Gelijkheid an attitudes fungeert als een voorteken van weinig conflicten in de toekomst.
3. Met mensen die op ons lijken voelen we ons onmiddellijk op ons gemak.
4. Het is psychologisch ongemakkelijk om iemand die veel op ons lijkt niet te mogen. (heider, 1958)
Met betrekking tot de kosten baten theorie kan je dan ook concluderen dat gedrag
alleen te verklaren is als er ook een beroep wordt gedaan op vooronderstellingen over menselijke behoeften die specificeren wat nu kosten en baten zijn.
Soorten relaties.

Mbt de kosten baten theorie maken Clark en Mills (1991) onderscheid tussen 2 soorten relaties. Dat zijn
Communale relaties en
Zakelijke uitwisselingsrelaties.
1. Communale relaties
Denk aan gezin, vrienden ed. Men is niet uit op eigen belang, maar op belang van de relatie als geheel. Kosten en baten spelen een ondergeschikte rol.
2. Zakelijke uitwisselingsrelaties.
Hier streeft men naar persoonlijk gewin. Voor wat hort wat.
Wat is Distributieve rechtvaardigheid.
Distributieve rechtvaardigheid.

‘het groepsprofijt moet de zelfde verhouding hebben als de leden aan de kosten hebben bijgedragen.

M.a.w. de kosten/profijt ratio moet voor alle groepsleden gelijk zijn. Dit heet Distributieve rechtvaardigheid.
Wat gebeurd er als er onbillijkheid is in de beloning?
1. Doet men erg zijn best maar wordt niet goed beloond heeft men het gevoel van onderbetaald worden.

2. Een 2e vorm van onbillijkheid is overbetaling. Het profijt wordt als te groot ervaren gezien de inspanning.
Toch geldt voor over betaling zelden bijstelling. Waarom?
1. We zijn calculerende burgers. Zo veel mogelijk voor weinig
2. We hebben de neiging de inspanningen te verggroten. ‘ik zal wel belangrijk zijn gezien mijn salaris’.
3. We gaan ons profijt onderwaarderen. We kennen ons salaris minder waarde toe om het evenwicht tussen inspanning en profijt te herstellen.


Dit geldt voor zakelijke uitwisselingsrelaties.
Dit geldt niet voor de communale relaties. Daar geldt het principe wat men krijgt op grond van behoefte.
1. We zijn calculerende burgers. Zo veel mogelijk voor weinig
2. We hebben de neiging de inspanningen te verggroten. ‘ik zal wel belangrijk zijn gezien mijn salaris’.
3. We gaan ons profijt onderwaarderen. We kennen ons salaris minder waarde toe om het evenwicht tussen inspanning en profijt te herstellen.

Voor wie geldt dit we en wie niet?
Dit geldt voor zakelijke uitwisselingsrelaties.
Dit geldt niet voor de communale relaties. Daar geldt het principe wat men krijgt op grond van behoefte.
Procedurele rechtvaardigheid.
Thibaut en Walker (1975) onderzochten of rechtvaardigheid wel zo beïnvloed wordt door de afweging van kosten en baten. Het kwam er op neer dat ....
het vaak gaat om het gevoel van rechtvaardigheid. Voelden ze zich rechtvaardig behandelt. Het bleek dus niet te gaan om beloning of straf, maar de wijze waarop men werd behandeld.
Om wat te kunnen et de kosten baten theorie, moet je weten over wat voor soort behoeften het gaat, anders kan je niets. Welke behoeften zijn er dus?

Er zijn behoeften die tot baten leiden.
Forsyth (1986) noemt:
1. De behoefte om ergens bij te horen
2. De behoefte macht uit te oefenen
3. De behoefte aan informatie
4. Interpersoonlijke behoeften
5. De behoefte om collectieve doelen te bereiken
Om wat te kunnen et de kosten baten theorie, moet je weten over wat voor soort behoeften het gaat, anders kan je niets. Welke behoeften zijn er nog meer?
7.2.1 Behoefte aan informatie

Festinger (1950-1954) gaat er van uit dat we in eerste instantie behoefte hebben aan accurate informatie over.

A. Hoe de wereld in elkaar zit
B. Over onze emoties
C. Onze opvattingen
D. Onze capaciteiten
Festinger (1950-1954) gaat er van uit dat we in eerste instantie behoefte hebben aan accurate informatie over:

A. Hoe de wereld in elkaar zit
B. Over onze emoties
C. Onze opvattingen
D. Onze capaciteiten
A. Sociale vergelijking bij waarneming van objecten.
Als we niet precies weten hoe groot, breed lang bepaalde voorwerpen zijn en wanneer het relevant is te weten gaan we naar anderen toe voor informatie. Weten we het wel, doen we dat niet. Als iemand bijv. onzeker is, blijkt uit onderzoek, trekt hij zich meer aan van het oordeel dan een ander.

B. Sociale vergelijking van emoties.
In nieuwe onbekende situaties die spanning opwekken of angst is dat een reden om emotionele ervaringen te vergelijken met anderen. Zeker in onbekende situaties. Schachter (1959) laat zien dat mensen in nieuwe beangstigen=de situaties zich bij anderen voegen.. Hij betoogd dat ze zich dan emotioneel vergelijken.

Dat deed hij met zijn onderzoek met een onderzoek naar het effect van elektrische schokken. Als mensen van te voren kregen te horen dat het best heftig zou zijn dan zochten ze contact met elkaar door te kiezen samen te wachten in plaats van alleen.

C. Vergelijking en benoemen van emoties.
Schachter onderzocht ook de rechtvaardiging van mate van emotionaliteit. Het bleek dat mensen ook de aard van emotionaliteit door sociale vergelijking proberen vast te stellen.

In zijn onderzoek waren er 3 groepen. Tegen allen was gezegd dat er vitaminen werden ingespoten.
1 groep kreeg te horen over bijverschijnselen als hartkloppingen
1 groep kreeg niets te horen van bijwerkingen
1 groep kreeg verkeerde informatie en kreeg te horen over jeuk, lichte hoofdpijn en stijfheid.

Elke persoon kreeg 1 acteur als lotgenoot die was getraind kwaad of uitbundig vrolijk te doen.

De proefpersonen uit de ‘onwetende’ groep en de ‘verkeerd geïnformeerde groep’ namen de reacties over van de acteur als lotgenoot. Fe ‘geïnformeerde groep niet.

Conclusie.
Schachter concludeert dat emoties een fysiek en cognitief aspect hebben.
We interpreteren een fysieke prikkeling aan de hand van de situatie waarin die prikkeling zich voordoet.
De ‘etiketten’ die we geven aan die gevoelens die we bij onszelf waarnemen, ontlenen we aan anderen.



D. Vergelijking van opvattingen en capaciteiten
Festingers sociale vergelijkings theorie (Festinger 1950-1959) is een belangrijke theorie mbt dat we onszelf met anderen vergelijken.

Volgens de Sociale vergelijkingstheorie:
Als we onzeker zijn over wat we moeten denken van dingen om ons heen, van emoties, en van opvattingen en capaciteiten gaan we te rade bij anderen. De theorie voorspelt dat we daarvoor anderen uitzoeken die op ons lijken.

De tendens tot vergelijken neemt af naarmate mensen meer van ons verschillen.
We vergelijken ons eerder met mensen die niet te veel van ons verschillen.

Bij het vergelijken van capaciteiten of bekwaamheden spelen 2 tendensen tegelijk een rol.
1. Hoe gelijker de ander des te groter we hem als vergelijkings ander uitkiezen
2. Een ander met veel capaciteiten kiezen we eerder als vergelijking dat iemand die weinig capaciteiten heeft. We vergelijken ons graag met iemand die neet iets beter is, capaciteiten heeft.

Ook met ziekte gaan mensen liever om die er beter aan toe zijn.
A. Sociale vergelijking bij waarneming van objecten.
Als we niet precies weten hoe groot, breed lang bepaalde voorwerpen zijn en wanneer het relevant is te weten gaan we naar anderen toe voor informatie. Weten we het wel, doen we dat niet. Als iemand bijv. onzeker is, blijkt uit onderzoek, trekt hij zich meer aan van het oordeel dan een ander.
B. Sociale vergelijking van emoties.
In nieuwe onbekende situaties die spanning opwekken of angst is dat een reden om emotionele ervaringen te vergelijken met anderen. Zeker in onbekende situaties. Schachter (1959) laat zien dat mensen in nieuwe beangstigen=de situaties zich bij anderen voegen.. Hij betoogd dat ze zich dan emotioneel vergelijken.

Dat deed hij met zijn onderzoek met een onderzoek naar het effect van elektrische schokken. Als mensen van te voren kregen te horen dat het best heftig zou zijn dan zochten ze contact met elkaar door te kiezen samen te wachten in plaats van alleen.
C. Vergelijking en benoemen van emoties.
Schachter onderzocht ook de rechtvaardiging van mate van emotionaliteit. Het bleek dat mensen ook de aard van emotionaliteit door sociale vergelijking proberen vast te stellen.

In zijn onderzoek waren er 3 groepen. Tegen allen was gezegd dat er vitaminen werden ingespoten.

1 groep kreeg te horen over bijverschijnselen als hartkloppingen
1 groep kreeg niets te horen van bijwerkingen
1 groep kreeg verkeerde informatie en kreeg te horen over jeuk, lichte hoofdpijn en stijfheid.

Elke persoon kreeg 1 acteur als lotgenoot die was getraind kwaad of uitbundig vrolijk te doen.

De proefpersonen uit de ‘onwetende’ groep en de ‘verkeerd geïnformeerde groep’ namen de reacties over van de acteur als lotgenoot. Fe ‘geïnformeerde groep niet.

Conclusie.
Schachter concludeert dat emoties een fysiek en cognitief aspect hebben.

We interpreteren een fysieke prikkeling aan de hand van de situatie waarin die prikkeling zich voordoet.
De ‘etiketten’ die we geven aan die gevoelens die we bij onszelf waarnemen, ontlenen we aan anderen.
Schachter concludeert dat
emoties een fysiek en cognitief aspect hebben.

We interpreteren een fysieke prikkeling aan de hand van de situatie waarin die prikkeling zich voordoet.
De ‘etiketten’ die we geven aan die gevoelens die we bij onszelf waarnemen, ontlenen we aan anderen.
D. Vergelijking van opvattingen en capaciteiten
Festingers sociale vergelijkings theorie (Festinger 1950-1959) is een belangrijke theorie mbt dat we onszelf met anderen vergelijken.

Volgens de Sociale vergelijkingstheorie:
Als we onzeker zijn over wat we moeten denken van dingen om ons heen, van emoties, en van opvattingen en capaciteiten gaan we te rade bij anderen. De theorie voorspelt dat we daarvoor anderen uitzoeken die op ons lijken.

De tendens tot vergelijken neemt af naarmate mensen meer van ons verschillen.
We vergelijken ons eerder met mensen die niet te veel van ons verschillen.
Bij het vergelijken van capaciteiten of bekwaamheden spelen 2 tendensen tegelijk een rol.
1. Hoe gelijker de ander des te groter we hem als vergelijkings ander uitkiezen
2. Een ander met veel capaciteiten kiezen we eerder als vergelijking dat iemand die weinig capaciteiten heeft. We vergelijken ons graag met iemand die neet iets beter is, capaciteiten heeft.
Ook met ziekte gaan mensen liever om met mensen die
er beter aan toe zijn.
7.2.2 Behoefte aan macht

Groepsleden die het meer voor het zeggen hebben, hebben vaak
betere alternatieven buiten de groep.. Zie de kosten baten theorie. Ze kunnen meer bijdragen aan de groep.
Mulder en ook Emerson omschrijven een machtsverhouding tussen twee groepsleden als
de mate waarin groepslid A meer invloed heeft op het gedrag van groepslid B, dan B op het gedrag van A.
De machtstheorie van mulder (1972)
De machtstheorie van mulder stelt dat mensen streven naar macht omdat macht bevrediging geeft. Als iemand macht heeft, dan is hij minder afhankelijk van de ander, of omgekeerd, wordt hij in zijn gedrag minder gecontroleerd door anderen.

Dit heeft gevolgen, macht leidt tot meer voldoening, de proefpersoon in het onderzoek van Mulder was tevredener over zijn eigen functioneren en vond zijn taak ook interessanter.

Mulder voorspelt dat wanneer de machtsafstand kleiner is de proefpersoon zich meer met de leider zal identificeren. Ook zal als de afstand kleiner is de proefpersoon de machtsafstand proberen te reduceren dan in een geval waarin de machtsafstand groot is.
Naar mate de machtsafstand kleiner is bestaat er de neiging de machtsafstand kleiner te maken. Minder als deze groot is.

De meest machtige zal de minst machtige meer op afstand willen houden dan iemand die dichterbij staat qua macht.
Het totale beeld:

Je hebt een machtsladder waar iedereen op staat. Aan de ene kant proberen degenen die hoog staan hoog te blijven en houden de genen die laag staan op afstand. Dit doen ze meer als de machtsafstand groter is.

De lager geplaatsten proberen hoger op de ladder te komen. Deze neiging is sterker bij degenen die hoger op de ladder staan, dus dichterbij de meest machtige staan.
De drijfveer is dat het bezitten van meer macht als aantrekkelijk wordt gevonden.
Macht is vrijheid.
In hiërarchische groepen waarin een rangorde bestaat van meer naar minder macht moet de theorie van Mulder wat moeten bijgesteld.

Bruins en Wilke constateerden namelijk dat iedereen wel een stapje hoger wil, maar niet per se de top wil halen. Ook zagen ze het afzetten tussen/tegen meer of minder machtigen niet bevestigd. Kortom, niet iedereen gaat en hoeft de strijd aan te gaan.
7.2.3 Behoefte om gemeenschappelijke doelen te bereiken

Groepen komen vaak tot stand om bepaalde doelen te bereiken door een een of andere reden of combinatie van behoeften. Wat zijn daarvan de consequenties?
Festinger (1950) heeft antwoord proberen te krijgen. Hij zegt:
Gemeenschappelijke doelen komen veelal door communicatie naar boven. Men praat er over.
Eerst moet men het eens worden over de richting. De uniformiteitstendens.

In het begin zijn ze het niet helemaal eens. Dankzij de uniformiteitstendens wordt dat glad gestreken. Iedereen doet water bij de wijn.
Festinger:
De uniformiteitstendens houdt in dat
groepsleden ertoe gebracht worden hun meningsverschillen te verkleinen met het oog op het bereiken van gemeenschappelijke doelen.
Gevaren Gevolgen:
1. Intolerantie ten aanzien van groepsleden die een afwijkend standpunt in nemen met uitsluiting als gevolg.
2. Individuele bijdragen komen niet tot hun recht door de sterke uniformiteits druk.
3. Individuele leden komen onder sterke druk te staan om te voldoe aan de groepseisen.
4. Dit zijn dus negatieve gevolgen.
1 De sociale vergelijkingstheorie
2 De attributie theorie.

hebben gemeen dat:
Gemeenschappelijk hebben ze de ze er van uit gaan dat mensen streven naar controle over hun situatie en dat ze, de mensen, als de controle afneemt, dat proberen te herstellen.
Er zijn 3 strategieën om als de controle afneemt, dat proberen te herstellen
1. Op zoek gaan naar informatie
2. Steun en troost zoeken bij anderen
3. Oorzaken aan gebeurtenissen toekennen.
2 Theorieen die daarmee samenhangen:
1 De sociale vergelijkingstheorie.
Verklaart dat de patiënten in eerste in stantie een zo objectief oordeel willen en op zoek gaan naar een specialist. Kan dat niet gaan ze op zoek naar anderen, liefst lotgenoten. Zo kan men vergelijken en dat zwakt de negatieve gevoelens af en leert de eigen gevoelens te hanteren en vergroot het gevoel van eigenwaarde en controle over hun situatie .

2 De attributie theorie.
Deze theorie verklaart waarom de meeste patiënten de oorzaak van de ziekte aan externe factoren toekennen, het lot, en hun kansen op genezing vaak aan interne factoren. Flink zijn dus, doorbijten, adviezen opvolgen. Ook verklaart het dat als dat onder controle krijgen niet lukt, patiënten ten prooi komen aan neerslachtigheid, hulpeloosheid of depressie.

Kortom, contact met anderen is heel belangrijk.
1 De sociale vergelijkingstheorie.
Verklaart dat de patiënten in eerste in stantie een zo objectief oordeel willen en op zoek gaan naar een specialist. Kan dat niet gaan ze op zoek naar anderen, liefst lotgenoten. Zo kan men vergelijken en dat zwakt de negatieve gevoelens af en leert de eigen gevoelens te hanteren en vergroot het gevoel van eigenwaarde en controle over hun situatie .
2 De attributie theorie.
Deze theorie verklaart waarom de meeste patiënten de oorzaak van de ziekte aan externe factoren toekennen, het lot, en hun kansen op genezing vaak aan interne factoren. Flink zijn dus, doorbijten, adviezen opvolgen. Ook verklaart het dat als dat onder controle krijgen niet lukt, patiënten ten prooi komen aan neerslachtigheid, hulpeloosheid of depressie.

Kortom, contact met anderen is heel belangrijk.
Behoefte aan ondersteuning.
Behoefte aan sociale ondersteuning is ook belangrijk.
Mensen met veel sociale ondersteuning ervaren minder stress bij negatieve ervaringen.

Groepen beschermen ons dus ook m.b.t. twijfel aan onszelf en verveling.