Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
180 Cards in this Set
- Front
- Back
Basilica |
Overheidsgebouw met rechtbank en enkele tempels op het forum in Romeinse steden. |
|
Civitas |
Onderverdeling van een provincie uit het laat Romeinse rijk. Het woord voor 'stad' (citta, cité, city) is hiervan afgeleid. |
|
Corpus Iuris Civilis |
Bundeling van wetten, procedures en jurisprudentie onder keizer Justinianus (omstreeks 530); grote invloed op de wederopleving van het Romeinse recht in West Europa vanaf de volle middeleeuwen. |
|
Dux |
Onder Diocletianus hoofd van de grenstroepen, in de middeleeuwen de gezagsdrager voor een belangrijk disctrict; dan ook wel hertog genoemd. |
|
Hertog |
Zie Dux |
|
Justinianus(527-565) |
Keizer van het Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk. Hij streeft naar herstel, renovatio, van het oude Romeinse rijk. |
|
Katholieke kerk-organisatie |
Na het inde van de christenvervolgingen(311) wordt de kerkelijke structuur uitgebouwd. De hoogste bestuurslaag wordt die van de patriarchen, daaronder die van de metropolitanen, de bisschoppen (episcopus=opzichter) en de parochiepriester. Dankzij bisschoppen weten tal van Romeinse steden de moeilijke tijden na de val van het rijk te overleven. Zie Constatijn, Theodosius en staatsgodsdienst, |
|
Keizercultus |
De verering van God zelf in plaats van de keizer, in de tweede helft van de zesde eeuw. In de praktijk maakt de overgang weinig verschil aangezien de keizer als Gods plaatsvervanger op aarde wordt beschouwd. Zie keizercultus en dominaat. |
|
Latifundia |
Grote agrarische domeinen, veelal in handen van senatoriale geslachten, die vanaf de 5e eeuw het zwaartepunt gaan vormen van de samenleving in het (voormalige) West-Romeinse rijk. Ze bezitten juridische en militaire autonomie (immuniteiten) en maken gebruik van de arbeidskracht van afhankelijke boeren. Er zijn parallellen met de latere domeinen en de daarop werkende horigen. |
|
Limes |
Gordel van torens en garnizoenssteden langs de Rijn en de Donau ter verdediging van het Romeinse rijk. |
|
Renovatio-politiek |
Politiek van keizer Justinianus, bestaande uit vier onderdelen: 1. Herovering van verloren gegane gebieden. 2. Zuivering en codificatie van het recht (Corpus Iuris Civilis), 3. Economische politiek ter ondersteuning van de strijdkrachten 4. Vestiging van eenheid van godsdienst (zie staatsgodsdienst) |
|
Abbasiden |
Vanaf 749 heersers over het kalifaat. Hun hoofdstad is Bagdad. Elementen uit het hellenisme en de Perzische cultuur worden overgenomen en versmolten tot een nieuwe cultuur. |
|
Barbaren |
Oorspronkelijk de benaming voor iedereen die geen Grieks sprak, later voor de mensen buiten het Romeinse rijk. Men beschouwden hen met een mengsel van angst, bewondering en minachting. |
|
Bedoeíen |
Naam voor nomaden in woestijngebieden |
|
Clovis (465-511) |
Een van de Frankische krijgsheren, die de Frankisch gebied sterk uitbreidt, onder andere met Aquitanié. In 496 gaat hij over op de orthodoxe variant van het christendom. Met Clovis begint de dynastie van de Merovingers. |
|
Etnogenese |
Het proces volgens welke een nieuw volk ontstaat. Bestaande bolken sluiten zich aaneen tot 'multi-etnische confederaties'. In de loop van de tijd ontstaat een nieuw gevoel van identiteit (zie volk), voor een groot deel geënt opde cultuur van de dominantie- en vaak naamgevende- groep binnen de confederatie. |
|
Foedera |
Letterlijk 'bondgenoten'. Volken die toestemming krijgen om zich in dunbevolkte gebieden binnen de limes te vestigen en in ruil daarvoor verdedigingstaken op zich nemen. Ze dienen ter compensatie voor de betrekkelijke lichte verdediging die het gevolg is van het Romeinse concept van de mobiele interventielegers. Het eerste voorbeeld zijn de Franken (omstreeks 340). |
|
'Gefolgschaft' |
De schare van volgelingen van een barbaarse krijgsheer. De band heer-volgelingen is zeer direct en persoonlijk. Volgelingen worden met goederen, voornamelijk bestaande uit buit, beloond ('giftexchange') Voortdurend geweld is een voorwaarde voor het goed functioneren van dit systeem. Zie patronagesysteem. |
|
Germaanse volksverhuizing |
Aanduiding voor de invallen van Germaans sprekende volken (goten, Vandalen, Bourgonden, Franken enz.) in de 5e en 6e eeuw in het Romeinse rijk. Ze variëren van geleidelijke en kleinschalige infiltratie en grensgebieden tot grootschalige invallen van barbaarse confederaties (zie etnogenese). |
|
Hoofdmanschap |
Organisatievorm waarbinnen een lokale elite, met behulp van gewapende volgelingen (Gefolgschaft) zijn machtspositie weet te handhaven. Met oorlogsbuit en/of agrarisch surplus worden de volgelingen beloond. Vaak wordt de maatschappelijke ongelijkheid religieus gesanctioneerd. |
|
Islam |
Het geloof dat met de profeet Mohammed wordt geïntroduceerd. Het bevat elementen van het oudere jodendom en christendom en wordt door de aanhangers beschouwd als de volmaking ervan. Islam betekent letterlijk 'onderwerping' (van de mens aan God) |
|
Kalief |
De opvolger van de profeet Mohammed in zijn wereldlijke functie van 'beschermer van de gelovigen'. De kalief heerst over het kalifaat. |
|
Mohammed (omstreeks 570-632) |
Afkomstig uit Mekka. Volgens de Arabische overlevering de laatste en grootste profeet van God (Allah). Met Mohammed begint een nieuwe godsdienst, de islam. Onder Mohammed en zijn opvolgers, de kaliefen, wordt een groot wereldrijk opgebouwd. Zie koran en soenna. |
|
Natie |
Een volk dat een politieke eenheid en/of zelfstandigheid heeft bereikt; afgeleid van het Latijnse woord natio. |
|
Natio |
In de Romeinse tijd de aanduiding voor een afstammingsgroep van barbaren, later aan de middeleeuwse universiteiten voor een groep die uit dezelfde regio afkomstig is. |
|
Proto-natievorming |
Het ontstaan van een nieuw besef van bovenlokale saamhorigheid ('samen één volk') door versmelting van barbaarse minderheden en autochtone meerderheden in de periode van de germaanse volksverhuizing. Een vroeg voorbeeld vormt Visgotisch Spanje, waar het begrip 'Hispani' (Spanjaarden) in gebruik komt. |
|
Slavische volksverhuizing |
Aanduiding voor de inval van Slavisch sprekende volken omstreeks 570, zo'n anderhalve eeuw na de Germaanse volksverhuizing, in de Balkan en Griekenland. Grote gebieden gaan voor de Romeinen/Byzantijnen verloren. De Byzantijnen reageren met een beschavingsoffensief en later in de 10e eeuw, ook met een militair offensief. |
|
Stam |
Aanduiding voor een kleine gemeenschap van enige duizenden personen, wel gesegmenteerd (verdeeld in verschillende groepen), maar zonder elite, en daardoor overwegend egalitair. Een complexere en latere organisatievorm is die van het hoofdmanschap (Engels chiefdom) |
|
Theoderik de Grote (493-526) |
Leider van de Ostrogoten, die op Oost Romeins verzoek het rijksgezag in Italië herstelt, maar in feite de eerste koning wordt van het koninkrijk van de Ostrogoten in Italië. Het rijk is wat betreft cultuur sterk op de klassieke oudheid georiënteerd. Het zal ten onder gaan door de veroveringen van Justinianus. |
|
Volk |
Een etnische gemeenschap met een eigen cultuur, waarbij leden zich van hun culturen identiteit bewust zijn. Dit bewustzijn uit zich in een eigen naam voor het volk en een (soms geconstrueerd) besef van een gemeenschappelijke herkomst, gedeeld verleden en te delen lotsbestemming. Opgebouwd uit meerdere hoofdmanschappen. |
|
Aartbisschop |
Aanvankelijk de titel van een bisschop met een bijzondere opdracht, VB bekeringswerk als de Bonifatius, later voor de leider van een kerkprovincie, waaronder verschillende bischoppen vallen. |
|
Ascese |
Onthouding, jezelf wereld geneugten als voedsel, drank, comfort of seksualiteit ontzeggen als vorm van boetedoening en als middel om de geest over het lichaam te laten triomferen en zo dichter tot God te komen. De opeenvolgende hervormingsbewegingen in de kerk in de loop van de middeleeuwen hebben allen ascetische trekjes. |
|
Augustines (354-430) |
De kerkvader met de grootste invloed op het middeleeuwse denken. In zijn hoofdwerk 'de Civitate Dei' (over de stad van God) behandelt hij de verdeling van de mensheid over de -goede- sfeer van God en de -zondige- sfeer van de aarde. Hij sterft als bisschop in Noord-Afrika tijdens het beleg van zijn stad door de Vandalen.
|
|
Beeldenstorm |
Zie Iconoclasme |
|
Benedictijnen |
Monniken die leven volgens de regel van Benedictus van Nursia. |
|
Benedictus van Nursia (ca.485-ca.560) |
Stichter van kloosters met een strenge, maar ook realistische kloosterregel; verbod op het hebben van individuele bezittingen, verbod op het verlaten van het klooster zonder toestemming van de abt, kuisheid en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de abt of abdis. 'Bid en werk' vat de activiteiten van de monniken het beste samen. De regel wordt in West-Europa een groot succes. |
|
Biecht |
Ook wel genoemd 'sacrament van de boetedoening'. De biecht bestaat uit het bekken van schuld (voor een zonde begaan na de doop), gevolgd door vergeving (absolutie) en boeteoplegging (penitentie). In de loop van de middeleeuwen krijgt de biecht steeds meer het karakter van een systematisch gewetensonderzoek. |
|
Bisdom |
Zie bisschop |
|
Bisschop |
De centrale figuur in de kerkelijke organisatie. Zijn ambtsdistrict heet diocees of bisdom. De bisschop waakt over de juiste geloofsopvatting, controleert de geestelijkheid in zijn diocees en spreekt recht. |
|
Bonifatius |
Brengt, met mandaat van de paus (als aartsbisschop) en onder Frankische bescherming het christendom in delen van Duitsland. In 754 bij Dokkum vermoord. |
|
Ceasaropasisme |
Zie Theocratische gezagsidee |
|
Constantijn de Grote |
Romeinse keizer, die in 311 de christenen vrijheid van godsdienst geeft (Edict van Milaan). Hij gaat voorzichtig te werk en manifesteert zich buiten de kerk niet als een christelijke vorst. Constantijn verplaatst zijn hoofdstad van Rome naar Constantinopel (letterlijk'stad van Constantijn) Zie Constantijn en tetrarchie. |
|
Diocees |
Bisschop |
|
Djihad |
Inspanning om de rechten van Allah en de islam over de wereld te verspreiden. 'Heilige Oorlog' is één van de uitingen in deze inspanning. |
|
Doop |
Plechtigheid waarbij een aspirant gelovige volwaardig lid wordt van de kerk en waarbij tevens de weg wordt geopend naar de redding van de ziel. Bij de doop wordt de gelovige schoongewassen van de erfzonde. Eén van de sacramenten. |
|
Eigenkerken-systeem |
Fenomeen uit de vroege middeleeuwen waarbij leden van de aristocratie uit eigen middelen en op eigen grond een kerk of klooster bouwen en zelf zorgen voor de aanstelling van de priester, abt of abdis. |
|
Eurocharistie |
Vaak 'Heilige mis' genoemd. Gezamenlijke herdenken van het laatste avondmaal van Jezus Christus. in 1215 wordt op een concilie bepaald dat wijn en brood tijdens de eucharistie overgaan in bloed en vlees van Christus. |
|
Geestelijkheid |
Groep religieuze specialisten, die als voornaamste taak hebben de gelovigen te helpen bij hun weg naar het eeuwige heil. Er zijn acht graden, waarvan de drie hoogste die van diaken, priester en bisschop zijn; deze laatsten hebben recht de sacramenten toe te dienen. De priesterwijding maakt de priester tot een figuur die duidelijk afgescheiden is van de gewone gelovigen of leken, maar voor deze wel een onmisbare rol vervult. In de volle en late middeleeuwen komen er protesten tegen deze unieke positie van de priester. Zie John Wycliff en anti-cleralisme |
|
Gezaghebbende teksten |
De Bijbel, werken van de grote kerkvaders (Ambrosius, Augustines, Hiëronymus en Gregorius I) en verslagen van besluiten van grote oecumenische concilies zijn werken met gezag, waaraan niet getwijfeld kan worden. Zie evangelie. |
|
Heiligen |
Gestorven martelaren of, vanaf de 4e eeuw, personen met een wonderbaarlijk deugdzaam leven, aan wie, vanwege hun contact met God, wonderdadige krachten worden toegeschreven. Tot in de 13e eeuw neemt het aantal heiligen, vooral lokaal en regionaal, sterk toe, waarna de paus paal en perk gaat stellen aan deze uitbreiding en heiligverklaring gaat controleren. Zie relieken. |
|
Hiërocratische gezagsidee |
Gezagsopvatting die de pausen in de 12e en 13e eeuw, na de gewonnen investituurstrijd en voor de grote crisis van 1300 (zie bonifatius VIII), nastreven. Zie Theocratische gezagsidee |
|
Iconoclasme of beeldenstorm |
Term voor het verbieden en bestrijden van de verering van iconen en relieken in het Byzantijnse rijk tijdens de perioden van de 8e en 9e eeuw. In het westen slaan iconoclastische ideeën in de middeleeuwen niet aan. |
|
Kannunik |
Lid van een kapittel |
|
Kapittel |
Vanaf de Karolingische tijd leefgemeenschap van priesters die verbonden zijn aan een kathedraal of een andere belangrijke kerk. De regels zijn minder streng dan in een klooster. |
|
Koran |
Neerslag van Allah's openbaring aan de profeet Mohammed, opgetekend in het Arabisch. De enorme verspreiding van het Arabisch als taal is het gevolg van de optekening van de koran in het Arabisch. |
|
Liturgie |
Het geheel van rituelen en formules waarmee de toediening van de sacramenten is omgeven, alsmede de kerkelijke ceremonies waarbinnen deze plaats hebben. |
|
Magie |
Gebruiken en handelingen waarbij mensen, op voet van gelijkheid, invloed trachten uit te oefenen op onzichtbare of weinig grijpbare krachten in de wereld (met name natuurkrachten, ziekte, dood, geluk of ongeluk) Officieel wordt magie door de kerk verboden. Tal van magische gebruiken zijn echter toch in het christendom doorgedrongen. |
|
Monniken |
Gelovigen die individueel of in groepen uit de wereld hebben teruggetrokken in een klooster. Monniken achten zich als enige christenen in staat de genadeverlenende werking van de sacramenten tijdens het leven te handhaven. Zie Klooster en Benedictijnen. |
|
Parochie |
In de loop van de vroege middeleeuwen aanduiding voor een deelgemeente onder het niveau van bisdom. Grote uitbreiding van het aantal parochies in de 12e en 13e eeuw. |
|
Patriarch |
Vanaf 325 de erenaam van de bisschoppen van de belangrijkste steden van het Romeinse rijk: Rome, Constantinopel, Antiochië en (later) Jeruzalem. |
|
Patrick |
Half legendarische figuur, die omstreeks 450 het Christendom naar Ierland gebracht zou hebben. |
|
Paus |
Patriarch van Rome; eist het primaat over de christelijke kerk op en weet dit in het westen ook daadwerkelijk te verkrijgen. Conflicten met de westelijke keizer over de universele macht over de christenheid zijn onvermijdelijk. Zie Tweezwaardenleer en investituurstrijd. |
|
Pauselijke staat |
Begint als een vaag omschreven conglomeraat van pauselijke bezittingen rond Rome. Door de Franken (zie Pippijn III) wordt de streek rond Ravenna hieraan toegevoegd. Met nog enkele latere uitbreidingen ontstaat zo de pauselijke Staat, een middelgrote staat in Italië onder leiding van de paus. Tegenwoordig is het wereldlijke machtsgebied van de paus ingekropen tot het staatje Vaticaanstad. |
|
Peregrinatio |
Gewoonte van de Ierse monniken om de wijde wereld in te trekken en nieuwe kloosters te stichten. De Ierse invloed op kloosters in het Frankische rijk is daardoor vrij groot, wat ondermeer blijkt uit de uit Ierland overgenomen gewoonte om kloosters op onherbergzame plaatsen te stichten. |
|
Relieken |
De tastbare overblijfselen van heiligen , die voorwerp van verering zijn geworden voor de christenen. |
|
Sacramenten |
Zichtbare, door Christus zelf ingestelde tekenen van de persoonlijke band tussen God en gelovige. Vanaf de 12e eeuw worden ze beschouwd als noodzakelijk voor het verwerven van Gods genade. De belangrijkste drie zijn: 1.eucharistie, 2.doop en 3.biecht. Zie Geestelijkheid/Jezus. |
|
Sharia |
Het geheel van leefregels binnen de islam. Onderscheid tussen wereldlijk en geestelijk recht, als bij het Christendom, is hierbij afwezig. |
|
Sjiieten |
Groepering die teruggaat op MOhammed's neef en schoonzoon Ali. Sjiieten hebben een eigen geestlijk leider, de imam, die van Ali dient af te stammen. Zij erkenden daarom niet het gezag van kaliefen uit het huis van Omajjaden en Abbasiden. |
|
Soenna |
Uitspraken en daden (letterlijk de gewoonten) van de profeet Mohammed. Naast de koran de belangrijkste bron van religieus gezag. |
|
Sticht |
Het gebied waarover een bisschop de wereldlijke macht uitoefent. Zie rijkskerk en leke-invesituur |
|
Theocratische gezagsidee |
Het idee dat elk legitiem gezag rechtstreeks van God afkomstig is. Hierop bestaan drie varianten: 1. de ceasaropapistische (de hoogst wereldlijke machthebber is ook hoofd van de kerk) 2. de hiërocratische (de hoogst religieuze gezagsdrager bezit ook de hoogste wereldlijke macht) en 3. de dualistische (wereldlijke en geestelijke macht vormen gescheiden sferen). |
|
Theodosius I de Grote (379-395) |
Romeinse keizer, die als laatste over een ongedeeld rijk heerst. Hij verheft het christendom tot staatsgodsdienst. Zie Theodosius. |
|
Tienden |
Belasting, bestaande uit een tiende deel van de agrarische productie, te betalen door boeren en bestemd voor de kerk. In de praktijk verdwijnen de tienden vaak in de zakken van de eigenaren van eigenkerken. Met de Gregoriaanse hervormingsbeweging raken de tienden weer in kerkelijke handen. |
|
Tweezwaardenleer |
Door paus Gelasius I (492-496) geformuleerde interpretatie van de dualistische opvatting van de theocratische gezagsidee, waarbij in zijn visie het geestelijk gezag uiteindelijk superieur is. Zie investituurstrijd. |
|
Volkeren van het Boek |
Voor islamieten de aanduiding voor joden, christenen en islamieten, omdat deze immers allen meer of minder zuivere en meer of minder complete versies van hetzelfde heilige boek gebruiken. |
|
Willibrord (685-739) |
'Apostel der Friezen', afkomstig uit Engeland. Hij brengt, onder invloed van de peregrinatio-gedachten het christendom naar de gebieden van de Friezen. Standplaats Utrecht; samenwering met de Franken. |
|
Zuilen van het Geloof |
de vijf religieus-ethische plichten voor de moslim |
|
Domaniaal stelsel |
Organisatie van het grootgrondbezit in domeinen. |
|
Domein |
Typerende organisatievorm van het grootgrondbezit in de Karolingische tijd. Een domein is een landgoed met een duidelijk beheerscentrum, waar de grondheer zetelt en horige boeren hun opwachting maken. Zie Villa |
|
Dorestad |
Belangrijk centrum van het Friese handelssysteem in de 8e en 9e eeuw; ondanks zijn uitgestrektheid en commerciële betekenis geen stad in de eigenlijke zin van het woord. |
|
Felonie |
Overtreding van het leenrecht, bestraft met het ontbinden van het leencontract door de heer. |
|
Friese handelssysteem |
Opgebouwd door de Friezen, die wonen langs de monding van de grote rivieren, van Zeeland tot Weser. Friezen leven van rundvee en schapenhouderij. Vanaf ongeveer 650 worden zij de voornaamste transporteurs tussen het Rijnland, het noorden van het Frankische rijk en delen van Engeland en Scandinavië. |
|
'Gift-exchange' |
Uitwisseling van geschenken in primitieve samenlevingen. De relatie tussen schenker en verkrijger is niet neutraal (zoals in een markteconomie), maar wordt gekenmerkt door een vorm van morele wederkerigheid (morele economie). Zogenaamde handel in de vroege middeleeuwen blijkt vaak geen echte handel te zijn, maar eerder een vorm van 'Gift-exchange'. |
|
Grondheerlijkheid |
Het verschijnsel dat grootgrondbezitters grote rechten over hun boeren uitoefenen (horigheid). Hierbij zijn private elementen (de heer als eigenaar van de grond) en elementen van publieke gezagsuitoefening (de heer als rechter en belastinginner) onontwarbaar met elkaar verbonden. |
|
Hoeven |
Het deel van het domein dat in erfelijk bezit aan de horigen is gegeven. |
|
Hofstelsel |
Andere naam voor domaniaal stelsel. In zijn zuivere vorm verdwijnt het in de volle middeleeuwen in grote delen van West-Europa. |
|
Horigheid |
Het verschijnsel dat ontstaat wanneer oorspronkelijk vrije boeren een deel van hun vrijheid hebben moeten opgeven. De grondheer/domeinheer spreekt recht over de horige boeren, bepaalt of zij het domein wel-of niet mogen verlaten en verplicht hen tot arbeidsdiensten en/of afdracht van goederen. Zie grondheerlijkheid, domein, surplus-extractie. |
|
Longobarden |
Germaans volk dat in de 6e eeuw een deel van Italië verovert en Rome bedreigt. De paus reageert door de Franken onder Pippijn te hulp te roepen. |
|
Magyaren |
Eigenlijke naam voor 'Hongaren'. Ruitervolk dat in de 9e en 10e eeuw Midden-en West Europa plundert en dat zich na de kerstening vestigt in het tegenwoordige Hongarije. |
|
Morele economie |
Een economie waarin niet de marktwerking en geld centraal staan, maar het onderling delen en de wederkerigheid (dienst en wederdienst). Sterk verankerde normen zijn voor het functioneren van deze vorm van economie noodzakelijk. Typerend voor grote delen van de vroege middeleeuwen. Gift Exchange |
|
Patronagesysteem |
Systeem dat voortborduurt op laat-Romeinse tradities. In de tijd van de Karolingers het systeem waarbij koningen hun krijgers belonen met de uitgifte van land en met hoge (wereldlijke en geestelijke) ambten. Resten van gift-exchange blijven hierbij bestaan. Het kan als de opvolger worden opgevat van het gefolgschaftsysteem, dat overigens buiten de grenzen van het oude rijk nog lang in gebruik blijft. Zie Ieke-investituur. |
|
Reciprociteit (wederkerigheid) |
Hiervan is sprake wanneer uitwisseling van goederen (gift-exchange) plaats vindt op basis van gelijke wederkerigheid, VB tussen bondgenoten. Tussen leden van de elite en gefolgschaft/horige boeren is sprake van ongelijke wederkerigheid. |
|
Russen |
Oorspronkelijke naam voor de Zweedse vikingen die in Oost-Europa handel drijven en een rijk stichten. |
|
Saalland |
Het deel van het domein dat de grondheer voor zichzelf, in rechtstreekse exploitatie, houdt. |
|
Surplus Extractie |
Het met behulp van grondheerlijke macht aftappen van het agrarisch surplus ten behoeve van de elite. Marktwerking speelt hierbij geen rol. |
|
Vikingen |
Bewoners van Scandinavië, die vanaf de 8e eeuw door handel en roof in grote delen van Europa rijkdommen weten te verzamelen. Vikingleiders hebben deze rijkdommen nodig om hun gefolgschaften aan zich te binden. Zie gift exchange. Zeer grote invloed op de geschiedenis van de Britse eilanden, de kustgebieden van Frankrijk, Zuid-Italië en Oost-Europa. |
|
Wederkerigheid |
Ander woord voor reciprociteit. |
|
Aken |
Vanaf 794 de belangrijkste residentie van het Karolingische rijk, sterk geïnspireerd op keizerlijke steden als Rome en Ravenna, maar dan op veel kleinere schaal. Een vaste hoofdstad was Aken niet. |
|
Alcuïn |
Angelsaksische geleerde aan het hof van Karel de Grote, leider van de paleisschool en verantwoordelijk voor het uitwerken van een nieuwe keizerlijke ideologie, volgens welke de keizer Gods uitverkoren beschermer van het geloof is (en dus niet de paus) Zie Karolingische renaissance en renaissance van de twaalfde eeuw. |
|
Beneficium |
Letterlijk 'weldaad' of 'gunst'. Kerkelijk eigendom, waarbij bezit (niet het eigendom) met recht van vruchtgebruik langdurig in handen van leken is gekomen. De kerk weet zich daarmee verzekerd van beveiliging van zijn eigendommen. Ook tegenover (rancuneuze) familieleden van de oorspronkelijke schenker. Niet te verwarren met eigenkerken |
|
Capitularia |
Koninklijke of keizerlijke decreten, opgesteld op de kanselarij van Karel de Grote, waarin voorschriften van bestuurlijke en wetgevende aard zijn vastgesteld. |
|
Eerwraak |
Zie Vete |
|
Feodaliteit |
Een systeem van machtsuitoefening door bilaterale, persoonlijke verdragen tussen heer en man, juridisch gelijk aan elkaar, maar sociaal-economisch ongelijk. Beide partijen beloven elkaar trouw en bescherming, de man aan de heer 'raad' (in de leenraad) en 'daad' (in het bijzonder het vechten als ruiter in dienst van de heer); de man krijgt in de Karolingische tijd vaak een leen (beneficium) en wordt dan leenman en/of krijgt publieke ambten, in het bijzonder dat van graaf, waaraan vaak een burcht en domeinen zijn verbonden. De man wordt door de heer 'bekleed' met de tekenen van zijn ambt. Zie Leke-investutuur. |
|
Graaf |
Onder Karel de Grote vertegenwoordiger van de koning in een bepaald district (graafschap), ongeveer 400 in getal, die namens de koning recht spreekt, de verdediging leidt en toezit op naleving van de capitularia. In principe, maar niet in de praktijk, een ambtenaar. In de loop van de 9e eeuw worden in het West Frankische rijk graven steeds zelfstandiger. Zie Patrimonialisering. |
|
Graafschap |
Ambtsgebied van een graaf. |
|
Hofmeier |
Belangrijkste functionaris aan het hof van de Merovingische koningen, die in de loop van de tijd steeds meer op de voorgrond treedt. Op den duur wordt het ambt gemonopoliseerd door leden van (later zo genoemde) Karolingers |
|
Hommage |
Plechtigheid waarbij een man vazal (dmv een eed) en leenman (dmv het overhandigd krijgen van het leen of van een symbool daarvan) van een heer wordt |
|
Kanselarij |
Secretarie, in rudimentaire vorm, van middeleeuwse vorsten. |
|
Karel de Grote |
Zoon en opvolger van Pippijn III. Hij breidt het Frankische rijk naar alle kanten uit en wordt in 800 door de paus in Rome gekroond tot keizer, Evenals zijn vader en grootvader vecht hij bij voorkeur met (enkele duizenden) zwaar bewapende ruiters, die gerecruteerd worden dmv het hofstelsel en de feodaliteit. |
|
Karel Martel |
Karolingische hofmeier , die in de eerste helft van de 8e eeuw de feitelijke macht in het rijk van Merovingers in handen krijgt. Hij durft het echter niet aan de Merovingische koningen terzijde te schuiven. |
|
Leenraad |
Vergadering van de heer en zijn vazallen, waar gemeenschappelijke zaken besproken worden. zie statenvergadering |
|
Lodewijk de Vrome (814-840) |
Zoon en opvolger van Karel de Grote |
|
Marken |
Onder krachtig militair bestuur staande grensdistricten van het rijk Karel de Grote. |
|
Merovingers |
Geslacht dat vanaf eind 5e eeuw het koningsschap over het Frankische rijk in handen heeft (zie clovis). Regelmatig is het rijk over verschillende koningen verdeeld. In de tweede helft van de 7e eeuw neemt de macht van de aristocratie toe, in het bijzonder die van de familie die later die van de Karolingers genoemd zal worden. |
|
Middenrijk |
Zie verdrag van Verdun, Otto de Grote |
|
Oost Frankische-Rijk |
Duitse rijk. Zie verdrag van Verdun, Duitse rijk |
|
Parlement |
Betekent letterlijk 'gesprek', en wel tussen heer en vazallen in de leenraad. Later wordt de naam ook wel gebruikt om de meer uitgebreide leenraad, de statenvergadering, mee aan te duiden. |
|
Pippijn III |
Zoon van Karel Martel. Zet in 750 met steun van de paus de laatste Merovingische koning af en wordt vervolgens door Bonifatius gezalfd tot koning Pippijn I (751-768). De samenwerking tussen de Karolingers en de paus neemt hiermee een aanvang. |
|
Verdrag van Verdun 843 |
Verdrag waarbij de drie nog levende zonen van Lodewijk de Vrome het rijk onderling verdelen. Karel de Kale krijgt het meest westelijke gedeelte, Lodewijk de Duitser het oostelijke gedeelte en Lotharius het middelste gedeelte en de keizerstitel. Deze rijken worden ook wel genoemd het West-Frankische rijk, het Oost Frankische rijk en het Middenrijk. |
|
Vete |
Families voeren na een misdrijf, en wanneer zij het over het betalen wergeld niet eens kunnen worden, over en weer wraaksoefeningen uit ten einde hun eer te handhaven (eerwraak). Na veel geweld vindt er een (letterlijke) verzoening plaats. |
|
Vazallititeit |
Verschijnsel van onderwerping van vrije mensen aan een heer, wiens vazal zij worden. Vanaf de Karolingische tijd gaat het hierbij om mensen van aanzien. Wanneer aan het aangaan van de band van vazalliteit een beneficium wordt gekoppeld, spreken we van feodaliteit. |
|
Wergeld |
Het bedrag dat door de familie van de dader ter compensatie wordt betaald aan de familie van iemand die beledigd, verwond of gedood is. |
|
Zendgraaf |
Rondreizende graaf, belast met de controle over de overige graven, omstreeks 800. |
|
Banale heerschappij |
Heerschappij van een banheer (zie banheerlijkheid). |
|
Banheerlijkheden |
Dezer ontstaan wanneer het proces van patrimonialisering zich ook gaat voordoen op het niveau onder dat van (mark)graven en hertogen. Grondheren (zie:grondheerlijkheid) en hofstelsel) krijgen nu banrechten in handen; hierdoor kunnen ze voortaan in hun domeinen ernstige midrijven zelf berechten, algemene belastingen opleggen en allerlei hand-en spandiensten verplicht opleggen, ook aan de vrije boeren en hun domein. Een kasteel en een bende goed bewapende strijders (zie ridders) vormen de materiële basis voor de macht van de banheer. |
|
Domesday Book |
Opgesteld in Engeland ten tijde van Willem de Veroveraar, 1086, een unieke bron, want het oudste voorbeeld van een redelijk betrouwbare landelijke bevolkingsstatistiek. |
|
Dorpsgemeente |
Vorm van lokale organisaties van boeren die in de volle middeleeuwen ontstaat en feitelijke rechtspersoonlijkheid heeft gekregen. De gemeente kan daardoor rechtshandelingen verrichten en lagere rechtspraak uitoefenen. |
|
Drieslagstelsel |
Stelsel waarbij door terugdringen van de braak geprobeerd wordt de landbouwproductie te vergroten. Per seizoen ligt bij dit stel een derde deel van de grond braak, tegen de helft bij het oudere tweeslagstelsel. In gebruik in de 11e en 13e eeuw in Vlaanderen, Noord-Frankrijk en Engeland. |
|
Driestandenleer |
Een maatschappij-filosofisch bepaalde indeling van de maatschappij, opgesteld rond het jaar 1000 in kerkelijke kringen. Volgens de driestandenleer is de samenleving verdeeld in 'zij die bidden, zij die vechten, zij die werken', te interpreteren als priesters, edelen en boeren. Essentieel voor deze visie is dat de drie geledingen organisch geordend zijn, wt wil zeggen dat zij onderling afhankelijk zijn, samenwerken en hiërarchisch geordend zijn, zoals de delen van een lichaam dat ook zijn. |
|
Hoofse cultuur |
Letterlijk 'de cultuur van het hof', de literaire stroming die geënt is op het ridderetheos en waarin een ridderlijke gedragscode wordt gepropageerd. Het gaat hierbij vooral het verwerven van eer, te verwerven door dappere daden in dienst van een vrouw, een vorst of (het liefst) het christelijk geloof. |
|
Patrimonialisering |
De tendens, na het uiteenvallen van het rijk van Karel de Grote, dat hoge Karolingische ambtsdragers (graven, markgraven en hertogen) hun ambt als persoonlijk en overerfbaar bezit gaan beschouwen. In Frankrijk vindt deze ontwikkeling eerder plaats en meer uitgesproken dan in het Duitse rijk. Koningen raken hun banrechten door deze ontwikkeling kwijt (zie:banheerlijkheden). De eerste stap naar de vorming van territoriale vorstendommen (graafschappen enz.) is hiermee gezet. |
|
Ridderethos |
Ethiek van de ridders. Toegang tot de groep wordt een ritueel (In de 13e eeuw de ridderslag). De ethiek omvat naast moet, loyaliteit en trouw (afkomstig van de gefolgschaft), ook door de kerk ingebrachte noties van godsvrucht, bescherming van weerlozen een handhaving van de vrede, tenminste jegens mede-christenen. Zie godsvrede, vita apostolica. |
|
Ridderorde-geestelijk |
Uitwerking van de nieuwe ridderethos van de volle middeleeuwen. Wereldse ridders worden beschouwd als teveel op uiterlijk gericht zijn. Religieuze ridderorden kunnen, zo wordt gedacht, nog veel beter de belangen van de kerk en van de gelovigen beschermen. Invloed van de ideeën van Bernadus van Clairvaux. In de kruisvaarderstaten vormen de geestelijke ridderorden de grootste militaire macht. Zie kruistochten, Johannieters, Tempeliers, krak. |
|
Ridders |
Leden van de ridderschap. Technische en tactische verbeteringen maken hen in de 11e eeuw tot zeer geduchte strijders. Hun prestige wordt zo groot en hun erecode zo aantrekkelijk, dat ook edelen en zelfs koningen zich als ridders gaan presenteren (en zich bijvoorbeeld laten afbeelden op een paard en niet op een troon) |
|
Ridderschap |
Groep die ontstaat uit drie elementen: 1. Het groeiende belang van zwaarbewapende ruiterij tegen het einde van de vroege middeleeuwen. 2. de vorming van- zeer gewelddadige-bereden militia's in dienst van banheren 3. Het streven van de kerk om de aristocratie voor te stellen als strijders in dienst van de heilige kerk. |
|
Risterploeg |
Type ploeg uit de volle middeleeuwen die door paarden wordt getrokken en op de zware grond van Noordwest Europa veel betere prestaties levert dan eerdere ploegtypen. |
|
Seigneurie |
Ander woord voor banheerlijkheid |
|
Tempeliers, orde van de |
Leden van een geestelijke ridderorde, in 1128 erkend. Invloed van de ideeën van Bernard van Clairvaux. Ook wel 'Orde van de Tempel' genoemd naar het hoofdkwartier nabij de vermeende resten van de tempel in Jeruzalem. Met hun militaire kwaliteiten en permanenten aanwezigheid (in tegenstelling tot gewone kruisridders, die vaak komen en gaan) vormen zij samen met de johannieters de belangrijkste militaire macht in het Heilige Land. Na het einde van de kruistochten gaan de tempeliers zich, vanuit hun versterkte centra in grote Europese steden, richten op het bankierswerk. Dit laatste wordt hun ca1310 fataal, wanneer de Franse koning uit hebzucht de orde 'ontmaskert' als een centrum van ketterij en sodomie(een tactiek die hij eerder had gebruikt tegen paus Bonifatius VIII) en hun bezittingen in beslag neemt. |
|
Troubadourspoëzie |
Literair genre uit Zuid-Frankrijk en de Provence, met Spaanse-Arabische invloeden, gebaseerd op de hoofse cultuur en de hoofse liefde. De vrouw wordt verheerlijkt; de liefde wordt verheven tot een ideaal voor morele zelfvervulling. |
|
Apostolische armoede |
Het ideaal voor diegenen, die de via apostolica nastreven. |
|
Bedelorden |
Kloosterorden uit de 13e eeuw, die het ideaal van apostolische armoede in extreme mate navolgen. Anders dan oudere kloosterorden leven bedelmonniken vooral in steden en hebben veel contact met gewone gelovigen. Ze gaan ook een belangrijke rol spelen bij de uitbreiding van het christendom en op de universiteiten. |
|
Bernardus van Clairvaux (1090-1153) |
Genoemd naar het door hem gestichte derde cisterciënzerklooster Clairvaux. Een conservatieve mysticus, die zich fel verzet tegen de moderne dialectiek en logica, belichaamd door Abelard. Zeer invloedrijke figuur, die met veel leidende figuren van zijn tijd contact heeft. |
|
Canossa |
Kasteel in Toscane, waar het bekendste incident uit de investituurstrijd plaats vindt. De Duitse koning Hendrik IV vraagt hier aan de paus Gregorius VII vergiffenis voor zijn zonden en krijgt deze ook. (1075) De koning weet hiermee een door de paus geleide oorlog tegen zich te voorkomen. |
|
Cisterciënzers |
Leden van een zeer succesvolle, en centraal bestuurde kloosterorde (1098 voor het eerst vermeld) die zich- net als de Kartuizers- richt op armoede en devotie. Veel kloosters worden gebouwd op ver af gelegen plekken. Daardoor hebben de cisterciënzers een rol kunnen spelen bij de ontginningsactiviteiten van de volle middeleeuwen. De orde heeft veel te danken aan Bernardus van Clairvaux |
|
Cluny |
Bakermat van het hervormingsstreven in de kloosterwereld. Inzet is het herstel van de zuivere regel van Benedictus. Bidden, met name voor het ziekenheil van de doden, staat centraal in het leven van de monniken. De kloosters zijn rijk uitgevoerd, hetgeen tot kritiek leidt van Bernardus van Clairvaux. Grote invloed op andere kloosters en op de pausen in Rome. (zie Urbanus II) |
|
Concilie |
Naam voor een oecumenische (=algemene) kerkvergadering, die als enige beslissingen kan treffen over kwesties van geloofsleer. Vanaf de 12e eeuw zit de paus alleen (dus zonder keizer) deze vergaderingen voor. De concilies gaan dan een offensieve strategie ondersteunen, namelijk de lekenwereld te zuiveren van alles wat de kerk onwelgevallig is (Gregoriaanse hervormingsbeweging). Gewoonlijk worden concilies in de volle middeleeuwen gehouden in het Lateraanse paleis in Rome. |
|
Conclaaf |
Een van de eerste successen van de Gregoriaanse hervormingsbewegingl de pauskeuze wordt in handen gelegd van de belangrijkste geestelijken van Rome (de Kardinalen). 1059. De kardinalen komen voor de pauskeuze bijeen in conclaaf. (zie regel in 1274)
|
|
Concordaat van Worms 1122 |
Compromis in de investituurstrijd tussen de Duitse keizer en de paus. De koning doet afstand van de leke-investituur van bisschoppen voor zover het de bevestiging in het geestelijke ambt betreft, niet wat betreft de wereldlijke macht van de bisschop. |
|
Dominicanen |
Leden van de tweede grote bedelorde (1216). Hoofdstaak van de dominicanen is het preken (ze worden ook wel 'predikheren genoemd'), in de volkstaal, voor gewone gelovigen. Ook beoefenen veel dominicanen de theologie. Zie inquisitie. |
|
Donatio Constantini (schenking van Constantijn) |
Een vervalste oorkonde, ergens uit de 8e eeuw, waarin keizer Constantijn de Grote de volledige macht over het westelijke deel van de kerk aan de paus zou hebben gegeven. Paus Innocentius III gebruikt deze tekst om te bewijzen dat de paus de vrije beschikking heeft over beide zwaarden. (zie tweezwaardenleer) |
|
Franciscanen |
Leden van een bedelorde, gesticht door Franciscus van Assisi |
|
Franciscus van Assisi |
Stichter van de bedelorde van de franciscanen. Franciscus interpreteert de vita apostolica als het na-leven van Christus' leven en is voorstander an absolute bezitloosheid. Franciscus en zijn volgelingen trekken rond en bedelen om voedsel en onderdak. |
|
Godsoordeel |
In de vroege middeleeuwen gebruikelijke methode om het oordeel van God te vernemen over schuld of onschuld van een aangeklaagde. Men laat het slachtoffer een verwonding oplopen, VB door een witheet stuk ijzer aan te pakken en leest Gods oordeel af aan de mate van de verwonding. Op dezelfde wijze zou God bij een tweegevecht diegene die de waarheid spreekt, de overwinning schenken. Begin13e eeuw verbiedt de kerk op een concilie de geestelijkheid aan dit soort praktijken mee te werken. |
|
Godsvredebeweging |
Een beweging die beinvloed is door Cluny en een reactie is op het ongebreidelde geweld dat gepaard ging met de opkomst van de banheerlijkheden (zie ridderethos). De Godsvrede bestaat uit een aantal regels voor het ontzien van bepaalde maatschappelijke groepen (geestelijken, vrouw, kooplieden (zie gilden van kooplieden), later voor het afzien van alle geweld gedurende bepaalde perioden. In feiten proberen geestelijke leiders hiermee de maatschappelijke, ordenende taken van koningen over te nemen. Het afkondigen van een godsvrede en het oproepen tot een kruistocht gaan vaak samen. Zie ridderethos |
|
Gregoriaanse hervormingsbeweging |
Hervormingsbeweging in de kerk in de 10e en 11e eeuw, die de grote lekeninvloed op de kerk (eigenkerken, leke-investituur) wil uitbannen en vervolgens de wereld wil zuiveren. Genoemd naar paus Gregorius VII (1073-1085) Zie investituurstrijd en kruistochten. |
|
Gregorius VII |
Paus van 1073-1085. Speelt een grote rol als kardinaal en later als paus tijdens de investituurstrijd. Zie Gregoriaanse hervormingsbeweging en kruistochten |
|
Innocentius III |
Paus van 1198 tot 1216. Tijdens zijn pontificaat bereikt de pauselijke macht een hoogtepunt; de keizer is als concurrent uitgeschakeld (Concordaat van Worms)- door middel van conciliebesluiten wordt de greep van de kerk op het dagelijks leven van de gelovigen steeds groter. |
|
Kardinalen |
Geestelijken van het bisdom Rome, belast met de pauskeuze. Vanaf de 11e eeuw kunnen belangrijke geestelijken van buiten de stad formeel een kerke in Rome krijgen en daarmee eveneens de waardigheid van kardinaal (vb de huidige aartsbisschop van Utrecht). In de 12e eeuw gaan pausen en kardinalen inzetten als hun persoonlijke en gevolmachtigde gezanten. Kardinalen dragen het kardinaalrood. |
|
Kartuizers |
Leden van een nieuwe kloosterorde (1084), die zich verzetten tegen de luxe en de rijkdom van Cluny. Armoede en contemplatie, de oorspronkelijke kloosteridealen uit de begintijd van het christendom staan centraal. |
|
Katharen |
Grieks voor 'zuiveren'; het woord 'ketter' is op zijn beurt weer van 'kathaar' afgeleid. Ketterse beweging die in de 12e eeuw grote aanhang krijgt in Zuid-Frankrijk en Noord-Italie. De theologie van de katharen wijkt op wezenlijke punten sterk af van die van de orthodoxe kerk. De kerk treedt zeer hard op tegen de katharen. |
|
Ketterij |
Ontstaan in de 11e eeuw in de dichtbevolkte steden van West-Europa. Ketters hebben scherpe kritiek op de luxe en verwereldlijking van de kerk en staan daarmee dichtbij de aanhangers van de vita apostolica. Ze worden niet door de kerk erkend en worden- door de inquisitie- vervolgd. |
|
Leke-Investituur |
De praktijk in de vroege middeleeuwen waarbij de geestelijke hoogwaardigheidsbekleders (bisschoppen en abten) voor hun wijding door aartsbisschop of paus door de koning worden bekleed met de tekenen van hun geestelijke waardigheid: in de ogen van de aanhangers van de Gregoriaanse hervormingsbeweging , een grove indruk op de waardigheid van de kerk. Zie: feodaliteit, rijkskerk, sticht, investituurstrijd. |
|
Rijkskerk |
Het systeem waarbij Duitse koningen/keizers bisschoppen (VB die van Utrecht) stelselmatig belenen met de waardigheid van graaf of hertog (leke-investituur). Bisschoppen zijn in het algemeen betrouwbaarder en bekwamer dan hun wereldlijke tegenhangers en kunnen geen dynastie vormen. Zwak punt is de afhankelijkheid van de bereidheid van de kerk om wereldlijke invloed te accepteren. De Gregoriaanse hervormingsbeweging, die zich hiertegen verzet, zal dan ook leiden tot de investituurstrijd en daarmee uiteindelijk tot ernstige verzwakking van het Duitse Rijk. Zie sticht. |
|
Vita Apostolica |
Letterlijk 'leven als de apostelen'. In de 11e eeuw opkomende nieuwe religieuze gevoeligheid, gekenmerkt door het streven om een moreel zuiver en van aardse verleidingen ontdaan leven te leiden. Verbonden hieraan is de spiritualiteit: het streven naar een persoonlijke relatie met God. Radicale apostolische stromingen brengen dit streven ook in praktijk onder leken in de snel groeiende steden van Noord-Italië, Rhonedal en de Zuidelijke Nederlanden. De vita apostolica kan gezien worden als een nadere uitwerking van de Gregoriaanse hervormingsbeweging. Zie Ridderethos, Waldensen |
|
Waldensen |
Groepering van leken in het Rhonedal. Hun streven is te leven volgens de Vita Apostolica. Uit achterdocht (angst voor ketterij) verbiedt de paus het actief verspreiden van hun denkbeelden. |
|
Baljuw |
Franse koninklijke ambtenaar, afzetbaar en gesalarieerd (13e eeuw). Baljuws bewaken de openbare orde, zitten rechtszittingen voor en leggen vonnissen ten uitvoer. Te vergelijken met de Engelse sheriff. |
|
Capetingers |
Familie van Franse koningen, 987-1328. Aan het begin van de periode zijn de Capetingers, zwakker dan hun grote leenmannen, aan het einde van de periode hebben ze hun machtspositie, vooral door uitbreiding van het kroondomein, aanzienlijk vergroot. |
|
Common Law |
Het in de 12e eeuw ontstane gemeenschappelijke recht voor alle vrije mannen in Engeland ( ongeveer 1/3 v/d bevolking). Onvrijen blijven intussen aangewezen op de rechtbanken van hun domeinheer; het oudste nationale eenheidsrecht van Europe en een vb van de mate van gecentraliseerdheid die het Engelse koninkrijk in de 12 en 13e eeuw heeft bereikt. |
|
Duitse rijk |
Het koninkrijk Duitsland, de voortzetting van het Oost Frankische Rijk. |
|
Eleanora van Aquitanie |
Erfdochter van de laatste zelfstandige hertog van Aquitanië, hertogin van Aquitanië(1122-1204), beschermvrouwe van de troubadourcultuur. Zij huwt eerst de Franse kroonprins en daarna, na het uitblijven van mannelijke troonopvolgers, Hendrik Plantagenet, die daarmee zijn Franse bezittingen verdubbelt. Moeder van de Engelse koningen Richard Leeuwenhart en Jan Zonderland. |
|
Fillips II Augustus |
Koning van Frankrijk (1180-1223) uit het huis Capet, weet vanuit het kroondomein de feitelijke macht van de koning over Frankrijk uit te breiden, met name over Artesië en Normandie. Fillips Augustus wordt beschouwd als de grondlegger van het gecentraliseerde Frankrijk. |
|
Frederik I Barbarossa 1152-1190 |
Keizer van het Heilige Roomse Rijk: doet een indrukwekkende poging het centrale gezag in het Duitse Rijk te versterken. Eenzelfde poging in Italië mislukt, ondanks adviezen van juristen aan de Universiteit van Bologna, die het Romeinse recht, met name het Corpus Iuris Civilis,beheersen. Oorzaak is de macht van Noord-Italiaanse steden als: Milaan. Frederik Barbarossa komt om het levens tijdens de derde kruistocht. |
|
Gotiek |
Bouwstijl die zijn grootste expressie vindt in de kathedralen van Noord Frankrijk 13-14e eeuw. Gekenmerkt door veel grote ramen, waardoor licht (de expressie van Gods almacht, naar neoplatonistisch model) kan binnenstromen, spitse gewelfconstructies en steunberen en luchtbogen aan de buitenkant. |
|
Hastings, slag bij 1066 |
Veldslag waarbij hertog Willem van Normandië de overwinning behaalt op het Engelse voetleger, waarna hij als Willem I koning van Engeland wordt. |
|
Heilige Roomse Rijk |
Het Duitse rijk, alsmede de koninkrijken Bourgondie en Italie en de wereldlijke heerschappij over Rome, dat alles onder het overkoepelende gezag van de Roomse =Romeinse, keizer. |
|
Hendrik II Plantagenet |
Koning van Engeland (1154-1189). Hendrik krijgt van zijn vader het graafschap Anjou ( vanouds in handen van de Plantagenets), van zijn moeder de titel 'koning van Engeland'. Heeft als feodaal heerser de feitelijke macht in het westelijk deel van Frankrijk in handen. Gehuwd met Eleanora van Aquitanië. |
|
Interregnum (Duitse rijk) |
Periode van 1254 (dood van de zoon van Frederik II) tot 1273 (verkiezing van Rudolf van Habsburg tot Rooms-Koning), waarin het Duitse rijk geen koning/keizer heeft. Na het interregnum is het met de eenheid van het Duitse rijk voorgoed gedaan. |
|
Kroondomein (koninklijk domein) |
Het gebied binnen een koninkrijk waarover de koning rechtstreek, als feodaal heerser, macht uitoefent, terwijl de koninklijke macht buiten het kroondomein gering is. Een Vb is het kroondomein van de Franse koningen. Vanaf Filips Augustus gaan de Franse koningen hun kroondomein langzamerhand uitbreiden en daarmee hun macht over Frankrijk vergroten (het 'concentrische model'). Voor de Normandische koningen van Engeland is hun koninkrijk als een groot kroondomein te beschouwen (zie sheriff) . In het Duitse rijk is de hausmacht van de koning/keizer eveneens het kroondomein. |
|
Leenraad |
Vergadering van de heer en zijn vazallen, waar gemeenschappelijke zaken besproken worden. zie Statenvergadering. |
|
Magna Carta |
Oorkonde die koning Jan zonder Land van Engeland gedwongen wordt te kenen na een opstand van zijn baronnen (1215). De inhoud is een herbevestiging van de rechten die de baronnen als leenmannen hebben tegenover hun leenheer de koning. De betekenis van het stuk als basis van de constitutionele democratie is sterk overdreven. zie feodaliteit. |