• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/49

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

49 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Onder een zorgprogramma verstaat men

een geheel van gespecificeerde en op elkaar afgestemde activiteiten en maatregelen (het hulpaanbod), gericht op het verlenen van bepaalde diensten of het bewerkstelligen van bepaalde effecten (doel), ten behoeve van een gespecificeerde groep mensen (doelgroep) met over eenkomstige problematiek of zorgbehoefte (hulpvraag) (Schene & Verburg 1999).

Deze definitie verwijst naar het beginsel dat de hulpvraag van de cliënt en niet

het zorgaanbod van de instelling de leidraad dient te zijn voor de behandeling en niet de organisatie van de behandeling.

stepped care en evidence based



Het zorgaanbod dient licht te zijn waar mogelijk en zwaar waar nodig (stepped care).



De zorgverlenende instelling dient rekening te houden met de wensen van de cliënt, de protocollen die ontwikkeld zijn binnen de gezondheidszorg op basis van

wetenschappelijk onderzoek ( evidence based ) en andere variabelen die het hulpverleningsproces beïnvloeden (zoals de mogelijkheden en beperkingen van cliënten).



Behandelingsplannen zijn steeds vaker de resultanten van onderhandelingen tussen cliënt en hulpverlener.

De herordening van bestaande behandelingen naar zorgprogrammering is nog volop in ontwikkeling.



De meeste GGZ-instellingen ontwikkelen zorgprogramma' voor cliënten met stemmingsstoornissen, angststoornissen en psychosen en voor langdurig zorgafhankelijke cliënten. Dergelijke programma 's behoren tot de basis­ voorzieningen van een regio.



Specifieke programma 's (zoals voor autisme, ADHD, oorlogstrauma's, verworven hersenletsel, en ook eetstoornissen) zijn in principe ….

geen basisvoorziening en hebben daarmee vaak een functie voor een grotere dan de eigen regio.

10.3 De primaire taken van het zorgprogramma



Het zorgprogramma eetstoornissen van de GGZ Oost-Brabant heeft een behandel ­ functie voor cliënten met een eetstoornis uit Noord-Brabant en noord- en midden ­ Limburg.



Cliënten uit dit gebied die met een behandeling binnen de eerste en/of de tweede lijn in hun eigen regio onvoldoende resultaat hebben geboekt, kunnen hier aangemeld worden.



Het programma bestaat uit

-twee poliklinische , zogenaam ­ de pre-therapiegroepen,


-zestien 'stoelen' (dagbehandelingsplaatsen) en


-een poliklinische nazorggroep .



De zestien stoelen worden ingevuld door drie behandel groepen van respectievelijk één, drie en vier dagen per week en een resocialisatie groep van twee dagen per week .



Bij een maximale bezetting van de groepen zijn er 36 cliënten in deeltijdbehandeling en 24 in ambulante behandeling.

Stichting Eetstoornissen Nederland



Het zorg programma is aangesloten bij

de Stichting Eetstoornissen Nederland (SEN), die een aantal instellingen verenigt dat gespecialiseerd is in de behandeling van eetstoornissen.



Deze behandelcentra bieden een multimodale behandeling voor ernstige eetstoornissen door een specifiek geschoold, multidisciplinair behandelteam die aansluit bij de richtlijnen uit het eindrap­port van de Stuurgroep Eetstoornissen Nederland.


10.4 Het soort cliënten en hun problematiek - de hulpvraag



In het zorgprogramma behandelen we vrouwen in de leeftijd van achttien tot vijftig jaar met een eetstoornis. Simpel gezegd kunnen eetstoornissen worden omschreven als

stoornissen in het doen en denken rond eten. Kenmerkend voor eet­ stoornissen is een sterke preoccupatie met eten en gewicht en een verstoord lichaamsbeeld.



In het psychiatrische classificatiesysteem DSM-IV (1994) worden drie eetstoornissen onderscheiden:



• anorexia nervosa,
• boulimia nervosa en de zogenaamde
• eetstoornis-niet-anders -omschreven (NAO).


In het psychiatrische classificatiesysteem DSM-IV (1994) worden drie eetstoornissen onderscheiden:



• a
• b
• e


• anorexia nervosa,
• boulimia nervosa
• eetstoornis-niet-anders -omschreven (NAO).

10.4.1 Anorexia nervosa



Bij anorexia nervosa is er sprake van een weigering het lichaamsgewicht te handhaven op of boven een voor de leeftijd en de lengte minimaal normaal gewicht. Anorexia nervosa-cliënten zijn meestal te herkennen aan

hun extreme vermagering.



Deze vermagering gaat vaak gepaard met ontkenning van de ernst van hun lichamelijke conditie en een verstoord beeld van het eigen lichaam .

Veel vrouwen met anorexia nervosa beleven hun uitgemergelde lichaam als te dik. Ofschoon hun lichaamsgewicht veel te laag is, blijven ze streven naar een lager gewicht. Als dit bereikt is, wordt er weer een nieuwe, vaak lagere, grens gesteld .



Bij anorexia nervosa onderscheiden we twee subtypen:



1. het 'beperkende' type: deze cliënten bereiken het lage gewicht door minimaal te eten, soms in combinatie met extreem veel bewegen;



2. het 'eetbuien/ purgerende' type: deze cliënten wisselen periodes van vasten af met eetbuien en purgeren (zelfopgewekt braken, misbruik van diuretica en/of laxantia).



Anorexia nervosa kan op elke leeftijd ontstaan, maar begint meestal tussen de 1 en de 18 jaar oud. De jaarprevalentie van anorexia nervosa wordt geschat op 0,4%. Anorexia nervosa komt nauwelijks voor bij mannen.

10.4.2 Boulimia nervosa



Boulimia nervosa wordt gekenmerkt door eetbuien waarin binnen zeer korte tijd een extreme hoeveelheid voedsel wordt geconsumeerd, afgewisseld met pogingen om de gevolgen van de eetaanvallen voor het gewicht tegen te gaan.



Ook hier worden twee subtypen onderscheiden:


• het 'purgerende' type, dat de eetbuien afwisselt met zelfopgewekt braken en/of misbruik van laxantia en diuretica;



• het 'niet-purgerende' type, dat de eetbuien afwisselt met ander inadequaat compensatiegedrag, zoals vasten en overmatig bewegen.

Ook boulimiacliënten hebben vaak een extreme angst om dik te worden . Ze zijn geneigd hun oordeel over zichzelf in belangrijke mate afhankelijk te stellen van hun gewicht.



Boulimiacliënten hebben doorgaans een

gemiddeld gewicht, waardoor hun eet
stoornis niet onmiddellijk opvalt.



Ze leiden vaak een soort schijnleven, waarin ze zich deels sociaal isoleren om de gelegenheid te hebben hun eetstoornis uit te leven. Niemand mag weten dat ze eetbuien hebben. Zelfs de partner is soms niet op de hoogte van de problematiek.

Boulimia nervosa kan tot geldzorgen leiden, omdat de eetbuien een flinke aanslag doen op het budget van de cliënt.



In tegenstelling tot de redelijk stabiel blijvende prevalentie van anorexia, lijkt het aantal boulimiacliënten

toe te nemen. In 1993 werd geschat dat in Nederland 1,5% van de vrouwen tussen de 15 en 24 jaar aan boulimia nervosa lijdt.



Van het totale aantal boulimiacliënten behoort volgens een niet meer zo recente schatting tachtig procent tot het vrouwelijk geslacht (Noordenbos, 1990).

De eetstoornis-NAO is een categorie voor cliënten die meestal een aantal overeenkomstige, maar niet alle kenmerken van de eerder genoemde eetstoornissen hebben.



Hieronder valt ook de

eetbuienstoornis (ES) of binge eating disorder (BED).



ES cliënten hebben, evenals boulimiacliënten, eetbuien, maar vertonen geen in­ adequaat compensatiegedrag.



Deze cliënten krijgen vaak een hoog tot zéér hoog lichaamsgewicht. Cliënten die zich met deze stoornis aanmelden voor behandeling, zijn doorgaans

wat ouder dan cliënten met anorexia nervosa of boulimia nervosa.



De schatting is dat ES voorkomt bij één tot twee procent van de bevolking. Deze cliënten hebben vaak een geschiedenis met veel mislukte lijnpogingen. Ze melden zich meestal pas aan bij een specialistisch centrum als ze veel last krijgen van hun overgewicht en inzien dat een eventueel nieuw vermageringsdieet niet zal helpen.

Eetstoornissen behoren tot de psychiatrische stoornissen met de hoogste mortaliteit en chroniciteit:.



in een aantal grootschalige, langdurige onderzoeken is vastgesteld dat ongeveer vijftien procent van de anorexia nervosa-cliënten overlijdt aan de gevolgen van de aandoening: een deel aan ondervoeding en een deel aan suïcide.



Naast psychische en sociale schade kunnen eetstoornissen forse lichamelijke schade aanrichten.


De gevolgen van anorexia nervosa voor jonge vrouwen zijn bijvoorbeeld:


• amenorroe,
• onvruchtbaarheid,
• groeiachterstand,
• botafbraak:
• haaruitval.
• Hartritmestoornissen,
• lage bloeddruk,
• oedeemvorming en
• gebitsproblemen



zijn andere klachten die ten gevolge van tekorten aan voedingsstoffen en elektrolyten in het lichaam kunnen optreden. Bij extreem ondergewicht kan ee levensbedreigende crisissituatie ontstaan, waarin een acute hartstilstand kan op treden (Van Rijn, 1998).

Boulimia nervosa kan onder meer leiden tot




tekorten aan voedingsstoffen,


een verstoring van de elektrolytenhuishouding,


aantasting van de (slok)darmwanden


gebitsslijtage.


ES-cliënten hebben vaak een chaotisch eetpatroon met te hoogcalorie-inname ook buiten de eetbuien. Bijgevolg worden deze vrouwen op de duur

extreem zwaar.



Zij krijgen lichamelijke klachten die het gevolg zijn va obesitas ('vetzucht'), waaronder hartklachten, gewrichtsklachten en huidproblemen.

Morbide obesitas, een opstapeling van overtollig lichaamsvet ten gevolge van een verstoord evenwicht tussen energieopname en energieverbruik (Bouchard et al. 1998) werd recent door de Wereldgezondheidsorganisatie erkend als een ernstige bedreiging voor de gezondheid (WHO, 1998).



De aandoening is niet opgenomen in de DSM-IV, met als gevolg dat

de behandeling nog niet tot het domein van de GGZ behoort.



In de internationale psychiatrische vakliteratuur verschijnen echter steeds meer artikelen over psychologische en psychiatrische behandelingsmogelijkheden van deze aandoening. Enkele specialistische centra hebben al ee programma ontwikkeld voor deze doelgroep (onder meer ten behoeve van weten schappelijk onderzoek) en de verwachting is dat de andere instellingen snel zullen volgen.

Hoe ontstaan eetstoornissen?



Modellen:



• B
• O
• S

• biopsychosociaal verklaringsmodel. (Genetisch)
• Ontwikkelingspsychologische verklaringsmodellen
• sociaal-culturele modellen


• biopsychosociaal verklaringsmodel. (Genetisch)
• Ontwikkelingspsychologische verklaringsmodellen
• sociaal-culturele modellen



• biopsychosociaal verklaringsmodel.
Er zijn aanwijzingen dat iemands gewicht deels genetisch vastgelegd is. Ook de aanleg voor eetstoornissen is waarschijnlijk deels genetisch bepaald. Een groot probleem voor het onderzoek naar het verband tussen eetstoornissen en biologische variabelen betreft de vraag of de waargenomen biologisch verschijnselen oorzaak of gevolg van de eetstoornis zijn.



• Ontwikkelingspsychologische verklaringsmodellen
Ontwikkelingspsychologische verklaringsmodellen beklemtonen de puberteit als mogelijke luxerende factor. Voor sommige jonge vrouwen lijken de vele, som schijnbaar tegenstrijdige eisen, die met het naderen van de volwassenheid aa hen gesteld worden (bijv. autonomie versus aardig gevonden worden) , een t grote opgave. De eetstoornis is dan een tijdelijke 'oplossing'.



• sociaal-culturele modellen
Volgens sociaal-culturele modellen is de huidige slankheidscultus die vrouw n voorschrijft slank te zijn in een cultuur van materiële overvloed, mogelijk een oor zakelijke factor. Deze voorschriften lijken voor vrouwen veel dwingender dan voor mannen. Hoe kwetsbaarder de identiteit van de jonge vrouw, des te lastiger is h t eigen normen te ontwikkelen, die niet helemaal sporen met gangbare ideal n (Hoek & Van Furth, 1998).


• biopsychosociaal verklaringsmodel.



Er zijn aanwijzingen dat iemands gewicht deels

genetisch vastgelegd is. Ook de aanleg voor eetstoornissen is waarschijnlijk deels genetisch bepaald.



Een groot probleem voor het onderzoek naar het verband tussen eetstoornissen en biologische variabelen betreft de vraag of de waargenomen biologisch verschijnselen oorzaak of gevolg van de eetstoornis zijn.



• Ontwikkelingspsychologische verklaringsmodellen



Ontwikkelingspsychologische verklaringsmodellen beklemtonen de

puberteit als mogelijke luxerende factor.



Voor sommige jonge vrouwen lijken de vele, som schijnbaar tegenstrijdige eisen, die met het naderen van de volwassenheid aa hen gesteld worden (bijv. autonomie versus aardig gevonden worden) , een t grote opgave. De eetstoornis is dan een tijdelijke 'oplossing'.



• sociaal-culturele modellen



Volgens sociaal-culturele modellen is de huidige

slankheidscultus die vrouw n voorschrijft slank te zijn in een cultuur van materiële overvloed, mogelijk een oor zakelijke factor.



Deze voorschriften lijken voor vrouwen veel dwingender dan voor mannen. Hoe kwetsbaarder de identiteit van de jonge vrouw, des te lastiger is het eigen normen te ontwikkelen, die niet helemaal sporen met gangbare ideal n (Hoek & Van Furth, 1998).

Lange tijd werden eetstoornissen, en vooral anorexia nervosa, benaderd als een zuiver medisch/somatisch probleem.



Ook nu acht men het in crisissituaties nog steeds nodig dat een ernstig vermagerde anorexia-cliënte, eventueel onder dwang via een sonde voedsel toegediend krijgt.



Men beseft echter al langere tijd dat men daarmee niet de ziekte behandelt, doch aan crisismanagement doet.



De hedendaagse behandeling van vrouwen met een eetstoornis richt zich daarom niet alleen op de lichamelijke conditie van de cliënt, maar ook op


het gestoorde eetgedrag en de psychische problemen die daaraan ten grondslag liggen.

Daarmee is gewichtsherstel niet uit het beeld verdwenen;



integendeel, het bereiken en onderhouden van gewichtsherstel blijkt een van de

belangrijkste voorspellers voor een goede prognose op de lange termijn.



De behandeling van anorexia nervosa vindt meestal ambulant of in deeltijdbehandeling plaats.



Wanneer een ambulante behandeling niet lukt, bijvoorbeeld vanwege een te ernstig ondergewicht, eventueel in combinatie met frequent braken of in geval van psychiatrische comorbiditeit, is

een klinische behandeling in een gespecialiseerd centrum geïndiceerd (Hoek & Van Furth, 1998).

De ambulante behandeling van boulimia nervosa is, in tegenstelling tot die van anorexia nervosa, veel beter onderzocht en geëvalueerd.



Inmiddels is gebleken dat …….




tot een aanzienlijke verbetering van de eetbuijbraakfrequentie leidt (o.a. Jansen, 1990; Lange et al., 1999).

cognitieve gedragstherapie (met en zonder exposure, individueel en/ of in de groep), gericht op de cognities rondom eten, gewicht en lichaam, eventueel in combinatie met farmacotherapie, tot een aanzienlijke verbetering van de eetbuijbraakfrequentie leidt (o.a. Jansen, 1990; Lange et al., 1999).

Het voordeel van een groepsbehandeling in een gespecialiseerde setting is dat

een aantal methodieken gecombineerd aangeboden kan worden en dat de schuld- en schaamte­ cirkel waarin deze cliënten ronddraaien, kan worden doorbroken (Hoek & Van Furth, 1998).



De behandeling van ernstige boulimia nervosa, vaak met psychiatrische comorbiditeit, vindt in Nederland eerder plaats in een dagklinische setting dan in de kliniek.

10.5 De verwijzing en doorverwijzing van cliënten



Vrouwen met een eetstoornis melden zich niet zo gauw aan bij een instelling voor gezondheidszorg.



Een van de kenmerken van de stoornis is immers dat cliënten

ontkennen dat er sprake is van een eetstoornis. Vrouwen met anorexia nervosa zijn in eerste instantie meestal trots op hun wilskracht, die hen in staat stelt hun gewicht en hun voedselinname te controleren.



Pas als ze dermate veel afgevallen zijn, dat ze vermoeid of kouwelijk worden en hun doelen op het gebied van school of werk niet meer kunnen verwezenlijken, melden ze zich aan. Jonge meisjes wor­ den vaak door de ouders aangemeld, die hun dochter met eten zien knoeien en merken dat ze steeds magerder wordt.

Cliënten wenden zich meestal eerst tot de huisarts. Afhankelijk van zijn inschatting van de ernst van de problematiek en zijn ervaring met cliënten met een eetstoornis, schrijft hij medicatie voor en/of volgt er verwijzing naar een gespecialiseerde behandelaar.



Als de cliënte niet te veel ondergewicht heeft of als de frequentie van de eetbuien en het purgeren niet te hoog is, wordt vaak verwezen naar

een eerstelijnspsycholoog, een gespecialiseerde diëtiste of een vrijgevestigde psychiater of psychotherapeut.



Als de eetstoornis ernstiger vormen aanneemt, verwijst de huisarts naar een GGZ-instelling. Wanneer er sprake is van ernstig ondergewicht, wordt de cliënte soms naar een algemeen ziekenhuis verwezen voor gewichtstoename onder begeleiding van een internist of (vaak beter) naar een af­ deling Psychiatrie van een algemeen ziekenhuis (PAAZ).

Cliënten die zonder voldoende blijvend resultaat één of enkele behandelingen doorlopen hebben, kunnen door de behandelaar

naar een van de specialistische centra verwezen worden. Soms vragen cliënten meteen om een verwijzing naar een specialistisch centrum.

Doorverwijzing betekent dat de verwijzende instantie de cliënt schriftelijk aanmeldt met voldoende informatie voor de intaker om op grond van de verwijzing in te schatten of er sprake is van een eetstoornis.



De verwijsbrief bevat in het ideale geval



b


z


o


i


s



een goede biografie,


een ziektegeschiedenis,


een overzicht van eerdere behandeling(en),


een indruk van de somatische en de psychiatrische problematiek,


eventueel een samenvatting van het psychologisch onderzoek en een DSM-IV-classificatie.



Op grond van de informatie in de verwijsbrief wordt de cliënt uitgenodigd voor een intakegesprek. Ze krijgt bij de schriftelijke uitnodiging een exemplaar van de Nederlandse Vragenlijst voor Eetstoornissen en de Eating Disorder Evaluation Scale (EDES), met het verzoek deze ingevuld mee te nemen naar het intakegesprek.

Op grond van de informatie in de verwijsbrief wordt de cliënt uitgenodigd voor een intakegesprek.



Ze krijgt bij de schriftelijke uitnodiging een exemplaar van de

Nederlandse Vragenlijst voor Eetstoornissen en de Eating Disorder Evaluation Scale (EDES), met het verzoek deze ingevuld mee te nemen naar het intakegesprek.

10.6 De specifieke taken en werkzaamheden van de psycholoog in een behandelprogramma voor eetstoornissen



De psycholoog speelt om te beginnen een rol in de intakeprocedure. Hij screent de verwijsbrief en eventueel ander meegeleverd materiaal vanuit de vraagstelling of deze cliënt baat kan hebben bij behandeling in een specialistisch programma.



Vervolgens voert hij een intakegesprek. Hierin komen de volgende onderwerpen ' aan de orde:



• v
• c
• a
• l



• g
• z
• m
• b


• voedingsgewoonten,
• compensatiegedrag,
• de aan- of afwezigheid van honger en verzadiging en eventueel verboden voedsel;
• de lichaamsbeleving en de relatie met de spiegel;
• het gewicht, het streefgewicht en de relatie met de weegschaal;
• het zelfbeeld en de relaties met anderen;
• de motivatie en de lijdensdruk;
• de behandeling en de plaats die de behandeling kan innemen in het actuele leven van de aangemelde cliënt.

In het intakegesprek geeft de psycholoog de cliënt tevens informatie over het behandelingstraject en eventuele alternatieven.



Na de intake besluit het intaketeam onder leiding van de psycholoog-behandelcoördinator of de cliënt voldoet aan de criteria van het zorgprogramma:


• Er moet sprake zijn van
• De eetstoornis moet zodanig zijn dat
• De cliënt dient
• De cliënt dient in staat te zijn
• De cliënt wordt gestimuleerd
• Bij veel cliënten vechten op


• Er moet sprake zijn van een eetstoornis volgens de DSM-IV-criteria.
• De eetstoornis moet zodanig zijn dat behandeling binnen een specialistisch programma met een deeltijd zorgaanbod noodzakelijk is.
• De cliënt dient voldoende gemotiveerd te zijn om deel te nemen aan de voorbereidingsgroep.
• De cliënt dient in staat te zijn deel te nemen aan een groepsbehandeling.
• De cliënt wordt gestimuleerd een eventuele deelname aan de behandeling nog eens goed te overdenken; deeltijdbehandeling vergt immers een serieuze investe­ ring van tijd, energie en wilskracht.
• Bij veel cliënten vechten op het moment van de intake de wens en de angst om te veranderen om voorrang; deze ambivalente motivatie zal tijdens de gehele behan­ deling een punt van aandacht blijven. De angst om aan te komen of dik te worden moet telkens opnieuw uitgedaagd worden, ook in de gevorderde fasen van de behandeling. Bij aanvang van de behandeling wordt van de cliënt slechts voldoende motivatie geëist om een veranderingsproces aan te gaan.

Als het intaketeam en de cliënt besluiten dat aan alle noodzakelijke voorwaarden voldaan is, kan zij deelnemen aan

de pre-therapiegroep.

De pre-therapiegroep is een open groep met cliënten in de voorbereidingsfase, die psycho-educatie biedt over eetstoornissen en de behandeling ervan.



Deze voorbereidingsgroep heeft tot doel de

ambivalente motivatie van de cliënt zodanig te beïnvloeden, dat deze na verloop van tijd in staat is een behandelingscontract aan te gaan.



De pre-therapiegroepen worden begeleid door gespecialiseerde verpleegkundigen en de psycholoog-behandelcoördinator.

Tijdens de pre-therapiefase vindt er een psychologisch onderzoek plaats.



Dit onderzoek bestaat uit de volgende vragenlijsten:



• M
• U
• S
• E
• L


• de MMPI-2,
• de Utrechtse Copinglijst,
• de SCL-90,
• de Eating Disorder Inventory en
• de Lichaamsattitude Vragenlijst.



Gecombineerd met de gegevens uit de intake geven ze de psycholoog informatie over de eetstoornis, eventuele andere psychiatrische of psychische problemen, de coping-stijl en de psychische structuur van de cliënt. De psycholoog bespreekt de resultaten van dit onderzoek met de cliënt en draagt zorg voor de verslaglegging in het dossier.

Gecombineerd met de gegevens uit de intake geven ze de psycholoog informatie over

de eetstoornis, eventuele andere psychiatrische of psychische problemen, de coping-stijl en de psychische structuur van de cliënt. De psycholoog bespreekt de resultaten van dit onderzoek met de cliënt en draagt zorg voor de verslaglegging in het dossier.

De BMI geeft de relatie tussen de lengte en het gewicht weer.



Het is het getal dat resulteert wanneer het gewicht (uitgedrukt in kg), gedeeld wordt door

de lengte (uitgedrukt inm) inhet kwadraat).



Een BMI tussen 20 en 25 wordt beschouwd als een maat voor een gezond gewicht. Onder de 20 is er spra­ke van ondergewicht, boven de 25 van matig overgewicht , boven de 30 van ernstig overgewicht en boven de 40 van morbide obesitas

Vervolgens start de cliënt met de behandeling. Aan het begin van het behandelingstraject tekenen de cliënt en de psycholoog/behandelaar een behandelings contract.



Hierin worden

de basisafspraken met betrekking tot de behandeling vastgelegd, naast de afspraak dat de cliënt in gewicht zal toenemen volgens een afgesproken schema en dat ze zal stoppen met braken en/ of laxeren.

Voorafgaand aan dat moment vindt er een algemeen lichamelijk onderzoek plaats door een arts.



De arts onderzoekt de lichamelijke conditie van de cliënt. waarbij er speciale aandacht wordt besteed aan

de voedingstoestand en de hart functie.



Tijdens dit onderzoek wordt de cliënt gemeten en gewogen. Als de cliënt­ in behandeling is, wordt ze wekelijks gewogen. Haar gewicht wordt bijgehouden op een gewichtscurve, waarop ook het persoonlijke streefgewicht aangegeven staat. Dit streefgewicht wordt vooraf in overleg met de cliënt bepaald, maar dien! zich tussen BMI 19 en 20 te bevinden.


Cliënten kunnen één, drie of vier dagen per week in behandeling zijn.



Het programma omvat de volgende onderdelen:



• e
• c
• p
• c



• k
• s
• d



• eetmanagement,
• cognitieve gedragstherapie,
• psychomotorische therapie,
• creatieve therapie,
• koken,
• sociale vaardigheidstraining en
• drama.

Alles wordt aangeboden in groepsverband. De psychotherapeutische behandeling van een aantal cliënten kan verder ondersteund worden met

medicatie, meestal de nieuwe generatie antidepressiva , de zogeheten Selectieve Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI's), die vooral effectief blijken te zijn bij de behandeling van boulimia nervosa.



Het inschatten van psychiatrische comorbiditeit en de behandeling hiervan geschiedt door een psychiater.

Het beloop van de behandeling wordt telkens na drie maanden geëvalueerd. Een afgeronde behandeling omvat doorgaans

twee tot drie perioden van drie maanden.



Bij ernstig ondergewicht is een verlenging mogelijk. Na afloop vindt nazorg plaats in een poliklinische nazorg groep of in een resocialisatieprogramma .

De psycholoog/behandelaar is in dit zorgprogramma zowel psychotherapeut als behandelcoördinator. Hij leidt de groepspsychotherapie en voert zo nodig gezins- of echtpaargesprekken. Daarnaast coördineert hij de overige behandelingsinterventies die uitgevoerd worden door andere disciplines.



Hij bereidt de behandelbeleidsvergaderingen voor en leidt deze, evenals het werkoverleg en teamintervisies.



Hij is ook degene die als verantwoordelijke voor de behandeling, besluiten neemt over

ontslag en doorverwijzing.



Tot slot is hij degene die na ontslag de behandeling samenvat in een verslag, dat in veel gevallen naar de verwijzer en de huisarts gestuurd wordt. Indien noodzakelijk regelt de psycholoog nazorg of een vervolg behandeling.

10.7 De belangrijkste vaardigheden van de psycholoog in een behandelprogramma voor eetstoornissen



• l
• i
• b
• K
• i


• leidinggevende kwaliteiten. De programmaleider stuurt een team aan
• inzicht hebben in de grenzen van zijn vakgebied en competentie. cliënten met eetstoornissen kunnen naast psychologische problemen ook psychiatrische en/ of somatische stoornissen hebben
• brede psychopathologische kennis. Ten behoeve van de intake en de indicatiestelling
• Kennis van en ervaring met cognitieve therapie , groepspsychotherapie en systeemtherapie. bijvoorbeeld nodig om gezinsproblemen die soms de eetstoornis in stand houden, te bewerken , maar ook om ouders en partners te motiveren mei te werken aan de behandeling
• interesse in en solidariteit met het gevecht dat cliënten leveren met de spiegel, de weegschaal, hun inschattingen van het maatschappelijk ideaal en hun ambivalente streven naar autonomie

10.7 Trends en nieuwe ontwikkelingen



• In de afgelopen twintig jaar
• Ook in D
• Steeds meer m
• De verwachting is dat het aantal
• Cliënten maken in toenemende mate gebruik van
• De druk op de b
• Er lijkt tegelijkertijd een tendens te ontstaan dat de op


• In de afgelopen twintig jaar is het aantal vrouwen met een eetstoornis in de samenleving fors gestegen. De stijging lijkt het grootst onder boulimiacliënten .
• Ook in Derde Wereldlanden wordt de diagnose eetstoornis steeds vaker gesteld, zodra deze landen zich een westerse levensstijl aanmeten. Dit gegeven suggereert dat de combinatie van welvaart. (over) consumptie en een over-slank modebeeld invloed heeft op het vóórkomen van de problematiek.
• Steeds meer mannen melden zich met eetstoornissen. Dansers en intensieve sporters, vrouwelijk én mannelijk, hebben een verhoogd risico op eetstoornissen.
• De verwachting is dat het aantal cliënten met een eetbuienstoornis (ES) zal toenemen .
• Cliënten maken in toenemende mate gebruik van internet om contact met elkaar te leggen en geïnformeerd te worden over hun klachten en de behandelingsmogelijkheden.
• De druk op de bedden in de klinieken voor eetstoornissen lijkt wat af te nemen. Er is een toenemende groep cliënten die de voorkeur geeft aan dagbehandeling.
• Er lijkt tegelijkertijd een tendens te ontstaan dat de opnamedruk zich verplaatst naar deeltijdprogramma's.