• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/30

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

30 Cards in this Set

  • Front
  • Back
  • 3rd side (hint)

Doen

To do

beginnen

To begin

Geloven

To believe

Brengen

To bring

Halen

To pick up

Lenen

To borrow

Bellen

To call

Kunnen

To can

sluiten

To close

snijden

To cut

beslissen

To decide

Vallen

To fall

Voelen

To feel, to touch

Volgen

To Follow

Gebeuren

To happen

Helpen

To help

Houden

To hold

Houden van

To love

Weten

To know

Kennen

To know

Laten

To leave

Winnen

To win

Makken

To make

Zijn

To be

ik ben — “I am”


jij, u bent — “you (informal), you (formal) are”


hij, zij, het is — “he, she, it is”


wij zijn — “we are”


jullie zijn — “you (plural) are”


zij zijn — “they are”

Moeten

To most

Hebben

To have

ik heb


jij, u hebt


hij, zij, het heeft


wij hebben


jullie hebben


zij hebben

Gaan

To go

ik ga


jij, u gaat


hij, zij, het gaat


wij gaan


jullie gaan


zij gaan

Komen

To come

ik kom


jij, u komt


hij, zij, het komt


wij komen


jullie komen


zij komen

Willen

To want

ik wil


jij, u wilt


hij, zij, het wil


wij willen


jullie willen


zij willen

Zullen

Should

ik zal


jij, u zal / zult


hij, zij, het zal


wij zullen


jullie zullen


zij zullen