Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
7 Cards in this Set
- Front
- Back
- 3rd side (hint)
to have
|
hebben
|
ik - heb
jij - hebt (heb je?) hij - heeft u - hebt wij/jullie/zij - hebben |
|
to work
|
werken
|
ik - werk
jij - werkt (werk je?) u/hij - werkt wij/jullie/zij - hebben |
|
to live
|
wonen
|
ik - woon
jij - woont (woon je?) u/hij - woont wij/jullie/zij - wonen |
|
to go
|
gaan
|
ik - ga
jij - gaat (ga je?) u/hij - gaat wij/jullie/zij - gaan |
|
to be
|
zijn
|
ik - ben
jij - bent (ben je?) hij - is u - bent wij/jullie/zij - zijn |
|
to study
|
studeren
|
ik - studeer
u/jij - studeert wij/jullie/zijn - studeren |
|
to say
|
zeggen
|
ik - zeg
jij - zegt (zeg je?) u/hij - zegt wij/jullie/zijn - zeggen |