• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/4786

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

4786 Cards in this Set

  • Front
  • Back
de Saoediër
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sa'udijər]



Verbuigingen:

Saoediër|s (meerv.)



de Saoe|dische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sa'u|disə]



Verbuigingen:

Saoedische|n (meerv.)
iemand met Saoedische nationaliteit


Synoniemen:

Saudiër, Saudische
Saoedisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sa'udis]
als iets of iemand uit Saoedi-Arabië komt of met Saoedi-Arabië te maken heeft


Voorbeeld:

`het Saoedisch koningshuis`




Synoniem:

Saudisch
Saoedische
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië)
het sap
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɑp]



Verbuigingen:

sap|pen (meerv.)
drinkbare vloeistof uit een uitgeperste vrucht


Voorbeelden:

`sinaasappelsap`,
`fruitsap`
het sapje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɑpjə]



Verbuigingen:

sapje|s (meerv.)
glas vruchtensap
het sap
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɑp]



Verbuigingen:

sap|pen (meerv.)
drinkbare vloeistof uit een uitgeperste vrucht


Voorbeelden:

`sinaasappelsap`,
`fruitsap`
sappig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɑpəx]
1) (van een vrucht) met veel sap


Voorbeeld:

`een sappige peer`



2) (van een verhaal) met veel interessante details


Voorbeeld:

`sappige verhalen over geheime ontmoetingen`




Synoniem:

smeuïg
sappige
bijv.naamw.
[decl] van sappig
saprofyt
zelfst.naamw.
[plantkunde] een plant die van organisch afval leeft
de Saraceen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sara'sen, sɑra'sen]



Verbuigingen:

Sara|cenen (meerv.)
Arabier die in Spanje of aan de noordwestkust van Afrika woonde geschiedenis


Voorbeeld:

`de Saracenen behaalden de overwinning in de slag van Crotone`
Saraceens
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sara'sens, sɑra'sens]
wat betrekking heeft op de Saracenen


Voorbeeld:

`Saraceense krijgsmannen`
Saramaccaans
zelfst.naamw.
[taal] een creoolse taal met 24.000 sprekers in Suriname Voorbeeld: `Het Saramaccaans bevat ongeveer 20% woorden van Afrikaanse herkomst. `
Sarangani-Blaan
zelfst.naamw.
[taal] een taal die op de Filpijnen gesproken wordt Voorbeeld: `Hoe goed beheerst u het Sarangani-Blaan? `
het sarcasme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɑr'kɑsmə]



Verbuigingen:

sarcasme|n (meerv.)
bittere spot


Voorbeeld:

`Wat is eigenlijk het verschil tussen sarcasme en cynisme?`
sarcastisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɑrˈkɑstis]
op een verbitterde manier spottend


Voorbeeld:

`sarcastische opmerkingen`
de sarcofaag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɑrko'fax]



Verbuigingen:

sarco|fagen (meerv.)
stenen doodkist met versieringen en inscripties


Voorbeelden:

`sarcofaagaltaar`,
`de sarcofaag van Toetanchamon`
sarcoom
zelfst.naamw.
[medisch]: kwaadaardig gezwel
sarren
werkw.


Uitspraak:

['sɑrə(n)]



Verbuigingen:

sarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iemand plagen of lastigvallen totdat die persoon kwaad wordt


Voorbeeld:

`de spelers van het andere team sarren`




Synoniemen:

treiteren, jennen, tergen
sardien
zelfst.naamw.
[vissen] 'Sardina pilchardus', klein zilverkleurig haringachtig visje
Sardijns
zelfst.naamw.
[taal] een taal die gesproken wordt in Sardinië Voorbeeld: `Spreekt u Sardijns? `
sardine
zelfst.naamw.
('Sardina pilchardus'), een straalvinnige vis uit de familie van haringen ('Clupeidae'), orde haringachtigen ('Clupeiformes'), die voorkomt in het noordoosten en het oosten van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.
Sardinië
zelfst.naamw.
een Italiaans eiland in de Middelandse Zee
Sardisch
zelfst.naamw.
[taal] een taal die gesproken wordt in Sardinië Voorbeeld: `Spreekt u Sardisch? `
sardonisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɑr'donis]
als je met iets wilt spotten


Voorbeeld:

`een sardonische opmerking maken`
sardonyx
zelfst.naamw.
[n]: [mineraal] een vorm van kwarts
Voorbeeld: `De kleur van sardonyx hangt sterk af van kleine hoeveelheden verontreinigingen opgelost in het kristalrooster. `
[m]: een steen van het mineraal
sarren
werkw.


Uitspraak:

['sɑrə(n)]



Verbuigingen:

sarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iemand plagen of lastigvallen totdat die persoon kwaad wordt


Voorbeeld:

`de spelers van het andere team sarren`




Synoniemen:

treiteren, jennen, tergen
de SARS
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɑrs]
severe acute respiratory syndrome
besmettelijke longziekte die voor het eerst in China vastgesteld werd
sarren
werkw.


Uitspraak:

['sɑrə(n)]



Verbuigingen:

sarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iemand plagen of lastigvallen totdat die persoon kwaad wordt


Voorbeeld:

`de spelers van het andere team sarren`




Synoniemen:

treiteren, jennen, tergen
Sartang
zelfst.naamw.
[taal] een taal met zo'n duizend sprekers in de provincie Arunachal Pradesh van India Voorbeeld: `Sartang wordt ook wel Bootpa, But Monpa, But Pa of Matchopa genoemd. `
de/het sas
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɑs]



Verbuigingen:

sas|sen (meerv.)
1) sluis met een afsluiting aan twee kanten om vaartuigen te schutten


Voorbeeld:

`sasdijk`




Synoniem:

schutsluis
in zijn sas zijn
(tevreden zijn) Synoniem: in zijn nopjes zijn
de Satan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsatɑn]
duivel
satanisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sa'tanis, sɑ'tanis]
wat betrekking heeft op Satan of de duivel


Voorbeelden:

`een sekte met satanische rituelen`,
`een satanisch genoegen scheppen in...`
de saté
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[saˈte]



Verbuigingen:

saté|s (meerv.)
stukjes vlees die aan een stokje zijn geprikt


Voorbeeld:

`saté met pindasaus`
de satelliet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[satəˈlit, sɑtəˈlit]



Verbuigingen:

satelliet|en (meerv.)
onbemand ruimtevaartuig dat buiten de dampkring om de aarde draait


Voorbeelden:

`satellietfoto`,
`weersatelliet`,
`satellietnavigatie`
satellietnavigatiesysteem
zelfst.naamw.
[techniek], een toestel dat informatie van in de ruimte boven de aarde aanwezige kunstmanen inzamelt voor het bepalen van de juiste koers van een voer- of vaartuig Voorbeeld: `Dit waarschip heeft een satellietnavigatiesysteem aan boord. `
de sater
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsatər]



Verbuigingen:

sater|s
wezen met het lichaam van een bok en het bovenlijf van een man mythologie


Voorbeelden:

`wellustige sater`,
`een bos vol vrolijke saters die voortdurend achter alle vrouwen aanzitten`
Saterfries
zelfst.naamw.
[taal] een Friese taal.
satijn
zelfst.naamw.
[kleding] een weefsel vervaardigd met een weeftechniek, waarbij de kruispunten van de ketting- en inslagdraden gelijkmatig verspreid liggen en bedekt worden door de inslagdraden
de satire
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[saˈtirə, sɑˈtirə]



Verbuigingen:

satire|n, satire|s (meerv.)
spottende imitatie


Voorbeeld:

`een geestige satire op een Engels kostuumdrama`
de saturatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[saty'ra(t)si, sɑty'ra(t)si]
toestand waarin iets verzadigd is


Voorbeeld:

`de saturatie van het bloed bepalen`




Synoniem:

verzadiging
saturnaliën
zelfst.naamw.
festiviteiten ter ere van de god Saturnus
Voorbeeld: `De komst van het christendom maakte een einde aan de saturnaliën. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
saucijs
zelfst.naamw.
een kleine, niet gerookte worst die in lange snoeren vervaardigd wordt Voorbeeld: `Wij vinden saucijzen erg lekker. `
saucijs
zelfst.naamw.
een kleine, niet gerookte worst die in lange snoeren vervaardigd wordt Voorbeeld: `Wij vinden saucijzen erg lekker. `
het saucijzenbroodje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɑuˈsɛizə(n)brocə, soˈsɛizə(n)brocə]



Verbuigingen:

saucijzenbroodje|s (meerv.)
broodje van bladerdeeg gevuld met gekruid gehakt
Saudi
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoner van Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië)
Saudi-Arabisch
bijv.naamw.
[demoniem] op Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië) betrekking hebbend
de Saudiër
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sa'udijər]



Verbuigingen:

Saudiër|s (meerv.)



de Sau|dische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sa'u|disə]



Verbuigingen:

Saudische|n (meerv.)
iemand met de Saudische nationaliteit


Synoniemen:

Saoediër, Saoedische
Saudisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sa'udis]
als iets of iemand uit Saudi-Arabië komt of met Saudi-Arabië te maken heeft


Voorbeeld:

`het Saudische koningshuis`
Saudische
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië)
de sauna
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɑuna]



Verbuigingen:

sauna|'s (meerv.)
ruimte met hete droge lucht waar je voor je plezier naakt in gaat zitten
de saus
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɑus]



Verbuigingen:

sauzen (meerv.)
dikke, smakelijke vloeistof die je over je eten giet


Voorbeelden:

`tomatensaus`,
`roomijs met warme chocoladesaus`
sauzen
werkw.


Uitspraak:

['sɑuzə(n)]



Verbuigingen:

sausde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesausd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een wand) met muurverf of stuc bestrijken


Voorbeeld:

`De wanden en plafond zijn gesausd in lichte tinten.`




Synoniem:

sausen
muren sauzen
(muren bestrijken met een dunne verf)
sauteren
werkw.


Uitspraak:

[so'terə(n)]



Verbuigingen:

sauteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesauteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snel (bruin) bakken in een grote pan of op een groot vuur


Voorbeeld:

`kipfilet sauteren`
sauveren
werkw.


Uitspraak:

[so'verə(n)]



Verbuigingen:

sauveerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesauveerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
behoeden voor teloorgang of gezichtsverlies


Voorbeeld:

`Ze hebben hem in de laatste jaren van zijn loopbaan gesauveerd en hem de schande van een oneervol ontslag bespaard.`
Sava
zelfst.naamw.
[rivier] een rivier in Zuidoost-Europa met een lengte van 940 km Voorbeeld: `De Sava is de grootste rechterzijrivier van de Donau. `
saven
werkw.


Uitspraak:

['sevə(n)]



Verbuigingen:

savede (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesaved (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(computerbestand) bewaren


Voorbeeld:

`je werk regelmatig saven en reservekopieën maken`




Synoniem:

opslaan
Savo
zelfst.naamw.
een Fins dialect, gesproken in Finland
Savoenees
zelfst.naamw.
[taal] een Austronesische taal die gesproken wordt in Indonesië
de savooiekool
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sa'vojəkol, sɑ'vojəkol]



Verbuigingen:

savooie|kolen (meerv.)
koolsoort met een witgele of een groene kleur


Voorbeeld:

`savooiekool bevat veel vitamine C`




Synoniem:

savooikool
Savosavo
zelfst.naamw.
[taal] een taal met ongeveer 2400 sprekers op het eiland Savo ten noorden van Guadalcanal in de Salomonseilanden Voorbeeld: `Jonge mensen spreken steeds minder Savosavo. `
savoureren
werkw.


Afbreekpatroon:

sa - vou - 're - ren



Verbuigingen:

savoureerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesavoureerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met smaak eten algemeen


Voorbeeld:

`U kunt heerlijk savoureren in dit karakteristieke restaurant.`




Synoniemen:

genietend eten, proeven
sawa
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sa - wa]



Herkomst:

Maleis



Verbuigingen:

sawa's (meerv.)
Indonesch stukje grond ommuurd met lage lemen walletjes voor het verbouwen van rijst landbouw


Voorbeeld:

`Sawa's worden in verband met hoogteverschillen vaak in terrasvorm aangelegd.`




Synoniem:

sawah
de saxofoon
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɑksoˈfon]



Verbuigingen:

saxofoon|s (meerv.)
koperen blaasinstrument
scabiës
zelfst.naamw.
een huidinfectie die veroorzaakt wordt door de parasiet 'Sarcoptes scabei' Voorbeeld: `Door de globalisatie en het gemak waarmee grote afstanden afgelegd worden is scabiës weer in opmars. `
scafander
zelfst.naamw.
zwemgordel.

licht soort van duikerspak
Voorbeeld: `Hij deed zijn scafander aan. `
de scala
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈskala]



Verbuigingen:

scala|'s (meerv.)
groot aantal soorten of variaties


Voorbeeld:

`een scala aan/van mogelijkheden`
scalair
bijv.naamw.
[wiskunde] een getal dat alleen een grootte heeft en niet zoals een vector richtingscomponenten
Voorbeeld: `Twee vectoren hebben een scalair product. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het scalair in de tweede betekenis erin. `

Bron: Wikiwoordenboek - scalair.
scalen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sca - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scalede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescaled (volt.deelw.)
op de juiste schaal instellen


Voorbeeld:

`een foto scalen`
scalpel
zelfst.naamw.
een bijzonder scherp, na gebruik weg te gooien mesje dat o.a. gebruikt wordt bij medische operaties Voorbeeld: `De arts maakte een insnede met een scalpel. `

Bron: Wikiwoordenboek - scalpel.
scammen
werkw.


Afbreekpatroon:

'scam - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scamde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescamd (volt.deelw.)
diefstal van virtuele gegevens computer


Voorbeeld:

`met valse beloftes iemands credits scammen`
scampi
zelfst.naamw.
grote garnalen Voorbeeld: `Ik vind scampi erg lekker. `
de scan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[skɛn]



Verbuigingen:

scan|s (meerv.)
opname van de binnenkant van je lichaam gemaakt met elektromagnetische straling medisch


Voorbeeld:

`MRI-scan`
inpluggen
werkw.


Uitspraak:

['ɪmplʏxə(n)]



Verbuigingen:

plugde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeplugd (volt.deelw.)
(elektronische apparaten) op elkaar aansluiten met een stekertje


Voorbeeld:

`een USB-stick inpluggen in je computer`
scannen
werkw.


Uitspraak:

[ˈskɛnə(n)]



Verbuigingen:

scande (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) 'bekijken' met elektromagnetische straling


Voorbeeld:

`Alle bagage wordt gescand.`



2) (een afbeelding) in digitale code opslaan in een computer


Voorbeeld:

`een afbeelding scannen en in je computer opslaan`
inscannen
werkw.


Afbreekpatroon:

'in - scan - nen



Verbuigingen:

scande in (verl.tijd )



Verbuigingen:

ingescand (volt.deelw.)
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail


Voorbeeld:

`een dokument inscannen en bewaren `
scanderen
werkw.


Uitspraak:

[skɑn'derə(n)]



Verbuigingen:

scandeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescandeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van verzen) de maat of het metrum aangeven


Voorbeeld:

`om de beurt Latijnse verzen scanderen`
scannen
werkw.


Uitspraak:

[ˈskɛnə(n)]



Verbuigingen:

scande (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) 'bekijken' met elektromagnetische straling


Voorbeeld:

`Alle bagage wordt gescand.`



2) (een afbeelding) in digitale code opslaan in een computer


Voorbeeld:

`een afbeelding scannen en in je computer opslaan`
inscannen
werkw.


Afbreekpatroon:

'in - scan - nen



Verbuigingen:

scande in (verl.tijd )



Verbuigingen:

ingescand (volt.deelw.)
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail


Voorbeeld:

`een dokument inscannen en bewaren `
de Scandinaviër
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[skɑndi'navijər]



Verbuigingen:

Scandinaviër|s (meerv.)



de Scandina|vische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[skɑndi'na|visə]



Verbuigingen:

Scandinavische|n (meerv.)
iemand die afkomstig is van Zweden, Noorwegen of Denemarken
Scandinavisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[skɑndi'navis]
wat betrekking heeft op Scandinavië of de inwoners


Voorbeeld:

`de Scandinavische landen`
scandium
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Sc en atoomnummer 21. Het is een zilverwit overgangsmetaal
scanklaar
bijv.naamw.
klaar om ingescand te worden, van documenten of afbeeldingen die digitaal gemaakt worden
Voorbeeld: `Logo's, tekeningen of foto's dienen aangeleverd te worden in een scanklare uitvoering. `
'~ maken': het voorbereiden van documenten zodat het digitaal gemaakt kan worden
Voorbeeld: `De bouwtekeningen werden scanklaar gemaakt door Jan. `
scannen
werkw.


Uitspraak:

[ˈskɛnə(n)]



Verbuigingen:

scande (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) 'bekijken' met elektromagnetische straling


Voorbeeld:

`Alle bagage wordt gescand.`



2) (een afbeelding) in digitale code opslaan in een computer


Voorbeeld:

`een afbeelding scannen en in je computer opslaan`
inpluggen
werkw.


Uitspraak:

['ɪmplʏxə(n)]



Verbuigingen:

plugde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeplugd (volt.deelw.)
(elektronische apparaten) op elkaar aansluiten met een stekertje


Voorbeeld:

`een USB-stick inpluggen in je computer`
de scanner
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈskɛnər]



Verbuigingen:

scanner|s (meerv.)
1) apparaat dat afbeeldingen kan omzetten in digitale code


Voorbeeld:

`een scanner aansluiten op je pc`



2) apparaat dat met elektromagnetische straling opnames van de binnenkant van je lichaam kan maken medisch


Voorbeeld:

`Het ziekenhuis heeft wel een scanner, maar bijna nooit elektriciteit.`
inpluggen
werkw.


Uitspraak:

['ɪmplʏxə(n)]



Verbuigingen:

plugde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeplugd (volt.deelw.)
(elektronische apparaten) op elkaar aansluiten met een stekertje


Voorbeeld:

`een USB-stick inpluggen in je computer`
scapuliermedaille
zelfst.naamw.
[religie] een devotiemedaille op de onderkleding gespeld door leken gedragen Voorbeeld: `De scapuliermedaille vervangt het scapulier, een kledingstuk dat gedragen wordt door kloosterlingen. `
de scarabee
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[skara'be, skɑra'be]



Verbuigingen:

scarabee|ën (meerv.)
mestkever die door de Egyptenaren als heilig beschouwd werd of een voorwerp dat de vorm heeft van zo een kever


Voorbeeld:

`een amulet in de vorm van een scarabee`
scarlatina
zelfst.naamw.
[medisch] roodvonk
scatten
werkw.


Afbreekpatroon:

'scat - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scatte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescat (volt.deelw.)
betekenisloze woorden zingen muziek


Voorbeeld:

`tijdens een feestje scatten op mooie muziek`
scatologisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[skato'loxis]
wat betrekking heeft op menselijke uitwerpselen


Voorbeeld:

`scatologische humor`
scenarieel
bijv.naamw.
die/dat te maken heeft met het scenario Voorbeeld: `Ondanks een aantal misstappen op scenarieel niveau zit de spanningsopbouw wel goed. `
het scenario
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[səˈnarijo]



Verbuigingen:

scenario|'s (meerv.)
1) beschrijving van hoe een speelfilm eruit moet gaan zien cinema


Voorbeeld:

`Het scenario is gebaseerd op een roman.`




Synoniem:

script


2) beschrijving van mogelijke toekomstige gebeurtenissen
nachtmerriescenario
(zeer ongunstig verloop van de gebeurtenissen)
de scène
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsɛːnə]



Verbuigingen:

scène|s (meerv.)
1) deel van een film, toneelstuk of opera theater


Voorbeelden:

`vechtscène`,
`naaktscène`



2) opgewonden en luidruchtig gedrag


Voorbeeld:

`een scène maken`
de scepsis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['skɛpsɪs, 'sɛpsɪs]
twijfel aan de waarheid en aan de goede afloop


Voorbeeld:

`met een gezonde dosis scepsis naar iets kijken`




Synoniem:

scepticisme
de scepter zwaaien
(de leiding hebben)
sceptisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈskɛptis, 'sɛptis]
als je niet alles gelooft wat je verteld wordt


Voorbeeld:

`sceptisch staan tegenover...`
schaden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxadə(n)]



Verbuigingen:

schaadde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaad (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
nadeel bezorgen of schade toebrengen aan (iemand of iets)


Voorbeeld:

`Massatoerisme schaadt het milieu.`
de schaaf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxaf]



Verbuigingen:

schaven (meerv.)
stuk gereedschap waarmee je een dunne laag materiaal kunt verwijderen


Voorbeelden:

`kaasschaaf`,
`blokschaaf`
bijschaven
werkw.


Uitspraak:

['bɛisxavə(n)]



Verbuigingen:

schaafde bij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft bijgeschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(wat nog niet goed genoeg is) verbeteren


Voorbeelden:

`een presentatie nog wat bijschaven`,
`je talenkennis bijschaven`
schaafbank
zelfst.naamw
werkbank om hout op te schaven

machine voor het schaven van hout of metaal
I schaven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxavə(n)]



Verbuigingen:

schaafde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een schaaf dunner, vlakker of gladder maken
II zich schaven
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsxavə(n)]



Verbuigingen:

schaafde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je huid beschadigen door ergens langs te schuren


Voorbeeld:

`Toen ik viel, schaafde ik mijn knie.`
de schaafwond
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxafwɔnt]



Verbuigingen:

schaafwond|en (meerv.)
verwonding waarbij een klein stukje van je huid weg is


Voorbeeld:

`een schaafwond op je knie hebben`
het schaak
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxak]
1) spel voor twee personen dat je speelt met schaakstukken op een bord met 32 witte en 32 zwarte vlakken


Voorbeeld:

`schaaktoernooi`




Synoniem:

schaakspel


2) positie in een schaakspel waarbij de koning in de volgende zet genomen kan worden


Voorbeeld:

`schaak staan`




Synoniem:

schaakmat
het schaakbord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxakbɔrt]



Verbuigingen:

schaakbord|en (meerv.)
bord met 32 witte en 32 zwarte vlakken waarop je schaak speelt


Voorbeeld:

`een houten schaakbord`
de schaakcomputer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxakɔmpjutər]



Verbuigingen:

schaakcomputer|s (meerv.)
elektronisch schaakbord die dient ter vervanging van een menselijke tegenspeler


Voorbeeld:

`het ontstaan van de schaakcomputer eind jaren zeventig`
de schaakgrootmeester
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxakxrotmestər]



Verbuigingen:

schaakgrootmeester|s (meerv.)
hoogste internationale titel die een schaker kan krijgen
de schaakklok
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxaklɔk]



Verbuigingen:

schaakklok|ken (meerv.)
klok met twee uurwerken dat in een schaakspel gebruikt wordt
schaakmat
bijwoord
[schaak] positie in het schaakspel, waarbij de koning schaak staat en niet meer te redden is Voorbeeld: `En voor hij het wist stond hij schaakmat. `
schaakpartij
zelfst.naamw.
een spel schaak, schaakwedstrijd
het schaakspel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxakspɛl]
denksport voor twee personen die elk met zestien schaakstukken tegen elkaar strijden
schaaksport
zelfst.naamw.
[sport], [spel], een spel met verschillende stukken op een schaakbord
het schaakstuk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxakstʏk]



Verbuigingen:

schaakstuk|ken (meerv.)
wit of zwart figuurtje in een schaakspel


Voorbeeld:

`Er zijn zes verschillende schaakstukken: de koning, de dame, de toren, de loper, het paard en de pion.`
schaken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxakə(n)]



Verbuigingen:

schaakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) het spel 'schaak' spelen sport


Voorbeeld:

`een potje schaken voor de lol`



2) (een geliefde) ontvoeren geschiedenis


Voorbeeld:

`De schone Helena werd door Paris geschaakt.`
het schaaktoernooi
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxakturnoj]



Verbuigingen:

schaaktoernooi|en (meerv.)
reeks van wedstrijden tussen verschillende schaakspelers


Voorbeelden:

`de laatste ronde van een schaaktoernooi`,
`een schaaktoernooi tussen twee schaakgrootmeesters`
de schaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxal]



Verbuigingen:

schalen (meerv.)
1) bak van aardewerk of glas waarin eten wordt opgediend of bewaard


Voorbeelden:

`fruitschaal`,
`vuurvaste schaal`



2) maatstaf voor verhoudingen


Voorbeelden:

`schaalmodel`,
`een kaart met een schaal van 1 op 50.000`
3) harde buitenkant


Voorbeelden:

`eierschaal`,
`schaaldieren`
op grote schaal
(in grote aantallen) `Er wordt op grote schaal gefraudeerd met reisverzekeringen.`
inschalen
werkw.


Uitspraak:

['ɪnsxalə(n)]



Verbuigingen:

schaalde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeschaald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een salarisschaal toewijzen


Voorbeelden:

`Mijn nieuwe werkgever heeft me in schaal 6 ingeschaald.`,
`in een hogere salarisschaal ingeschaald worden`
schalen
werkw.
'~ met': zich verhouden tot iets of iemand
het schaaldier
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxaldir]



Verbuigingen:

schaaldier|en (meerv.)
dier met een harde buitenkant dat in het water leeft, zoals een kreeft


Voorbeeld:

`Een mossel is geen schaaldier, maar een weekdier.`
het schaalmodel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxalmodɛl]



Verbuigingen:

schaalmodel|len (meerv.)
iets dat in de juiste verhoudingen in het klein is nagemaakt, bijvoorbeeld van een gebouw
de schaalvergroting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxalfərxrotɪŋ]



Verbuigingen:

schaalvergroting|en (meerv.)
groei van (industriële) productie per bedrijf


Voorbeelden:

`Door schaalvergroting in de landbouw worden bedrijven steeds groter en neemt het aantal bedrijven sterk af.`,
`de schaalvergroting van de productie van een bedrijf`
de schaalverkleining
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxalfərklɛinɪŋ]



Verbuigingen:

schaalverkleining|en (meerv.)
afname van iets in aantal en grootte


Voorbeeld:

`de schaalverkleining van productieprocessen`
de schaalvrucht
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxalvrʏxt]



Verbuigingen:

schaalvrucht|en (meerv.)
noot of vrucht met een harde schil


Voorbeeld:

`een okkernoot is een schaalvrucht`




Synoniem:

dopvrucht
zich doodschamen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈdotsxamə(n)]



Verbuigingen:

schaamde zich dood (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich doodgeschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je heel erg schamen


Voorbeelden:

`Ik schaamde me dood dat we veel te laat waren.`,
`Ik schaamde me dood voor het gedrag van mijn kind.`
zich schamen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsxamə(n)]



Verbuigingen:

schaamde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich geschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het onaangename gevoel hebben dat je wilde dat iets anders was, of dat je ergens anders was


Voorbeeld:

`Pubers schamen zich voor hun ouders.`
het schaamhaar
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxamhar]



Verbuigingen:

schaam|haren (meerv.)
haar dat groeit rond je vagina of je penis
de schaamlip
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxamlɪp]



Verbuigingen:

schaamlip|pen (meerv.)
huidplooi bij de vagina


Voorbeeld:

`de kleine en de grote schaamlippen`
de schaamluis
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxamlœys]



Verbuigingen:

schaam|luizen (meerv.)
luis die zich in het schaamhaar nestelt


Voorbeeld:

`schaamluizen oplopen door seksueel contact`
met het schaamrood op de kaken/wangen
(blozend van schaamte)
de schaamstreek
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxamstrek]



Verbuigingen:

schaam|streken (meerv.)
benaming voor het deel van het menselijk lichaam waar zich de geslachtsorganen bevinden



Voorbeeld:

`het epileren van de schaamstreek`
zich schamen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsxamə(n)]



Verbuigingen:

schaamde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich geschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het onaangename gevoel hebben dat je wilde dat iets anders was, of dat je ergens anders was


Voorbeeld:

`Pubers schamen zich voor hun ouders.`
de schaamte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxamtə]
onaangenaam gevoel dat je wilde dat je iets niet of anders had gedaan, of dat je ergens anders was
schaamteloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxamtəlos]
zonder beleefde terughoudendheid


Voorbeeld:

`een schaamteloze leugen`




Synoniemen:

brutaal, ongegeneerd
schaamtevol
bijv.naamw.
met schaamte Voorbeeld: `De mollige dame had een schaamtevol verlangen naar chocolade en andere zoetwaren. `
het schaap
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxap]



Verbuigingen:

schapen (meerv.)
dier dat als vee wordt gehouden vanwege de wol en het vlees
je schaapjes op het droge hebben
(genoeg verdiend hebben om rustig te kunnen leven)
een schaap met vijf poten zoeken
(iemand zoeken met een vrijwel onmogelijke combinatie van goede eigenschappen)
I schaapachtig
bijv.naamw.
'letterlijk': op een schaap gelijkend
Voorbeeld: `Deze diersoort is eerder schaapachtig dan geitachtig te noemen. `
'overdrachtelijk' op naïeve wijze verrast, niet-begrijpend
Voorbeeld: `Er kwam alleen een wat schaapachtige reactie uit de overrompelde man. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schaapachtig in de tweede betekenis erin.
II schaapachtig
bijwoord
op naïeve wijze
Voorbeeld: `"Is dat echt waar?" vroeg hij schaapachtig. `
de schaapherder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxaphɛrdər]



Verbuigingen:

schaapherder|s (meerv.)
iemand die als beroep een kudde schapen bewaakt


Voorbeeld:

`De schaapherder dreef zijn schapen bijeen.`




Synoniem:

herder
de schaar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxar]



Verbuigingen:

scharen (meerv.)
ding waarmee je knipt


Voorbeeld:

`snoeischaar
zich om iets of iemand scharen
(iets of iemand verdedigen)
je achter iets of iemand scharen
(openlijk laten merken dat je het eens bent met iets of iemand)
schaars
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxars]
als er minder van iets is dan vroeger, of dan je zou willen


Voorbeeld:

`De boerenzwaluw wordt in Nederland steeds schaarser.`




Synoniem:

zeldzaam
de schaarsprong
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxarsprɔŋ]
techniek in het hoogspringen waarbij de bewegingen die je met je armen en benen maakt, lijken op die van een schaar


Voorbeeld:

`De schaarsprong is een sprong die geschikt is voor beginners.`
de schaarste
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxarstə]
situatie waarin er een tekort is aan iets


Voorbeelden:

`een schaarste aan voedsel en water`,
`olieschaarste`,
`geldschaarste`




Synoniem:

gebrek
de schaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxats]



Verbuigingen:

schaats|en (meerv.)
langwerpig stuk ijzer onder een schoen waarmee je snel over ijs kunt glijden


Voorbeeld:

`klapschaats`
de schaatsbaan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxatsban]



Verbuigingen:

schaats|banen (meerv.)
bevroren wateroppervlak om op te schaatsen


Voorbeelden:

`een overdekte schaatsbaan`,
`Elk jaar rond de kerstperiode plaatsen ze op het marktplein een grote schaatsbaan.`
de schaatsbond
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxatsbɔnt]



Verbuigingen:

schaatsbond|en (meerv.)
vereniging die zich bezighoudt met de belangen van de schaatssport


Voorbeeld:

`de KNSB is de schaatsenbond in Nederland`
schaatsen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxatsə(n)]



Verbuigingen:

schaatste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaatst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je met schaatsen voortbewegen over ijs


Voorbeelden:

`kunstschaatsen`,
`de 5.000 meter schaatsen`
schaatsenrijder
zelfst.naamw.
iemand die zich op de schaats voortbeweegt
Voorbeeld: `Bij schaatsenrijders die deelnemen aan de molentocht gaat een kop snert er altijd wel in. `
[insecten] 'Gerris lacustris', een insect dat zich dank zij de oppervlaktespanning op het wateroppervlak voortbeweegt
Voorbeeld: `Schaatsenrijders leven van kleine diertjes die per ongeluk in het water terechtkomen. `
de schaarsprong
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxarsprɔŋ]
techniek in het hoogspringen waarbij de bewegingen die je met je armen en benen maakt, lijken op die van een schaar


Voorbeeld:

`De schaarsprong is een sprong die geschikt is voor beginners.`
de schaatser
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxatsər]



Verbuigingen:

schaatser|s (meerv.)



de schaats|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxat|stər]



Verbuigingen:

schaatsster|s (meerv.)
iemand die schaatst


Voorbeeld:

`profschaatser`
schaatsgekte
zelfst.naamw.
het verschijnsel dat veel mensen bijzonder enthousiast worden vanwege de mogelijkheid te schaatsen op natuurijs Voorbeeld: `Als het erop lijkt dat de Elfstedentocht geschaatst kan gaan worden, barst in Nederland de schaatsgekte los. `
de schaatspiste
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxatspɪstə]



Verbuigingen:

schaatspiste|s, schaatspiste|n (meerv.)
bevroren wateroppervlak om op te schaatsen


Voorbeeld:

`een overdekte schaatspiste`
schaatsen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxatsə(n)]



Verbuigingen:

schaatste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaatst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je met schaatsen voortbewegen over ijs


Voorbeelden:

`kunstschaatsen`,
`de 5.000 meter schaatsen`
schabouwelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxa'bɑuwələk, sxɑ'bɑuwələk]
van zeer slechte, beschamende kwaliteit


Voorbeelden:

`schabouwelijk taalgebruik`,
`een schabouwelijke vertoning`
schacht
zelfst.naamw.
een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen Voorbeeld: `Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen. `
schacht
zelfst.naamw.
een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen Voorbeeld: `Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen. `
de schade
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxadə]



Verbuigingen:

schade|n, schade|s (meerv.)
nadelig gevolg van een gebeurtenis


Voorbeelden:

`brandschade`,
`schadeclaim`,
`de schade herstellen`,
`De storm heeft een hoop schade aangericht.`
door schade en schande wijs worden
(door een vervelende ervaring of een teleurstelling iets leren)
schadeclaim
zelfst.naamw.
een eis tot schadevergoeding Voorbeeld: `Hij overweegt een schadeclaim in te dienen bij de horecagelegenheden. `
schadegeval
zelfst.naamw.
een gebeurtenis waarbij schade ontstaat Voorbeeld: `Er geldt een eigen risico bij ieder schadegeval. `
schadelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxadələk]
als iets schade veroorzaakt


Voorbeeld:

`schadelijke insecten`




Antoniem:

onschadelijk
de schadeloosstelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxadəlostɛlɪŋ]



Verbuigingen:

schadeloosstelling|en (meerv.)
het vergoeden of herstellen van een schade


Voorbeelden:

`een schadeloosstelling eisen`,
`een schadeloosstelling krijgen na een brand`




Synoniem:

schadevergoeding
schaden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxadə(n)]



Verbuigingen:

schaadde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaad (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
nadeel bezorgen of schade toebrengen aan (iemand of iets)


Voorbeeld:

`Massatoerisme schaadt het milieu.`
de schadevergoeding
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxadəvərxudɪŋ]



Verbuigingen:

schadevergoeding|en (meerv.)
geldbedrag dat je krijgt als tegemoetkoming voor geleden schade


Voorbeeld:

`Een schadevergoeding van een ton eisen.`




Synoniem:

schadeloosstelling
de schaduw
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxadyw]
1) donkere aftekening van iets ondoorzichtigs


Verbuigingen:

schaduw|en (meerv.)
2) plaats waar geen direct zonlicht op valt


Voorbeelden:

`in de schaduw zitten`,
`Deze boompjes geven nog niet veel schaduw.`
niet in iemands schaduw kunnen staan
(duidelijk iemands mindere zijn)
sneller dan je schaduw
(heel snel)
schaduwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxadywə(n)]



Verbuigingen:

schaduwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaduwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) volgen zonder dat hij of zij het merkt
aanschaffen
werkw.


Uitspraak:

[ˈansxɑfə(n)]



Verbuigingen:

schafte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangeschaft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
voor jezelf kopen


Voorbeeld:

`een computer aanschaffen`
afschaffen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfsxɑfə(n)]



Verbuigingen:

schafte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschaft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een regeling of gewoonte) niet meer laten bestaan


Voorbeeld:

`de hondenbelasting afschaffen`




Synoniem:

opheffen
schaffen
werkw.
[verouderd] beschikbaar maken Voorbeeld: `Wat schaft de pot? ` Voorbeeld: `'t Verkwiklijk veldgroen schafte altijd<br>Een overheilzaam rusttapijt;<br>....<br>Voor die zich in zijn schaduw bogen.<ref> "De Gouden Eeuw" in Kleine dichterlijk handschriften<br> `
schaften
werkw.
het werk onderbreken om te eten
de schakel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxakəl]



Verbuigingen:

schakel|s (meerv.)
1) elk van de metalen ringen van een ketting


Voorbeeld:

`schakelarmband`




Synoniem:

schalm


2) iets dat of iemand die de verbinding vormt tussen twee dingen


Voorbeeld:

`De zwakke schakel in deze organisatie is de onderlinge communicatie.`
aaneenschakelen
werkw.
met schakels verbinden (ook fig.) Voorbeeld: `Hij heeft de beide machines aaneengeschakeld. `
de schakel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxakəl]



Verbuigingen:

schakel|s (meerv.)
1) elk van de metalen ringen van een ketting


Voorbeeld:

`schakelarmband`




Synoniem:

schalm


2) iets dat of iemand die de verbinding vormt tussen twee dingen


Voorbeeld:

`De zwakke schakel in deze organisatie is de onderlinge communicatie.`
inschakelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnsxakələ(n)]



Verbuigingen:

schakelde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat (een apparaat) gaat werken


Voorbeeld:

`de verwarming inschakelen`




Antoniem:

uitschakelen



Synoniem:

aanzetten


2) hulp vragen van (iemand)


Voorbeeld:

`een makelaar inschakelen bij de verkoop van je huis`




Synoniem:

inzetten
omschakelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔmsxakələ(n)]



Verbuigingen:

schakelde om (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is omgeschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
wennen aan een nieuwe situatie


Voorbeeld:

`Het was even omschakelen, maar nu zijn we eraan gewend.`
overschakelen
werkw.
een andere verbinding opzetten
Voorbeeld: `We schakelen nu live over naar de studio. `
zaken doen met een andere partij
Voorbeeld: `Helaas kan ik niet zomaar overschakelen naar een andere internetaanbieder. `
hersentoestand wijzigen naar iets totaal anders
Voorbeeld: `Sommige mensen kunnen zo op een ander onderwerp overschakelen, maar mij kost het altijd iets langer. `
naar een andere versnelling gaan
Voorbeeld: `Bij ongeveer 2000 toeren kun je het beste overschakelen naar de volgende versnelling, als je zuinig wilt rijden. `
uitschakelen
werkw.


Uitspraak:

['œytsxakələ(n)]



Verbuigingen:

geschakelde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgeschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat (iets of iemand) niet meer functioneert of geen invloed meer heeft


Voorbeelden:

`de lamp uitschakelen`,
`je voicemail uitschakelen`,
`een doorbraak in het uitschakelen van kanker`,
`door te winnen je tegenstander uitschakelen`
de schakelaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxakəlar]



Verbuigingen:

schakelaar|s (meerv.)
klik- of draaimechanisme waarmee je een elektrische stroom kunt onderbreken


Voorbeelden:

`tijdschakelaar`,
`de hoofdschakelaar omzetten`
schakelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxakələ(n)]



Verbuigingen:

schakelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de versnelling van een voertuig bedienen


Voorbeelden:

`doorschakelen naar de derde versnelling`,
`terugschakelen`
schakeling
zelfst.naamw.
wijze van schakelen of geschakeld zijn

[elektrotechniek] [elektronica] de manier waarop elementen geschakeld zijn (onderling verbonden zijn) tot een netwerk of circuit
de schakelklas
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxakəlklɑs]



Verbuigingen:

schakelklas|sen (meerv.)
overgangsjaar waarin een leerling voorbereid wordt op een nieuwe klas of school


Voorbeeld:

`een schakelklas om kleuters voor te bereiden op het basisonderwijs`




Synoniem:

overbruggingsklas
een internationale schakelklas
(een klas voor anderstalige kinderen)
schakelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxakələ(n)]



Verbuigingen:

schakelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de versnelling van een voertuig bedienen


Voorbeelden:

`doorschakelen naar de derde versnelling`,
`terugschakelen`
schaken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxakə(n)]



Verbuigingen:

schaakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) het spel 'schaak' spelen sport


Voorbeeld:

`een potje schaken voor de lol`



2) (een geliefde) ontvoeren geschiedenis


Voorbeeld:

`De schone Helena werd door Paris geschaakt.`
de schaker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxakər]



Verbuigingen:

schaker|s (meerv.)



de schaakster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxakstər]



Verbuigingen:

schaakster|s (meerv.)
iemand die schaakt (1)


Voorbeeld:

`twee beginnende schakers die het tegen elkaar opnemen`




Synoniem:

schaakspeler
de schakering
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxa'kerɪŋ]



Verbuigingen:

schakering|en (meerv.)
andere tint van eenzelfde kleur


Voorbeelden:

`verschillende schakeringen van geel en oranje`,
`kleurschakering`,
`lichtschakering`




Synoniem:

nuance
schalen
werkw.
'~ met': zich verhouden tot iets of iemand
schalie
zelfst.naamw.
[geologie] een sedimentair gesteente dat zich gemakkelijk in lagen laat splijten en voornamelijk bestaat uit kleimineralen. Uit schalie kan olie en gas worden gewonnen.
schaliegas
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [thermodynamica] uit schalie gewonnen gas
Voorbeeld: `Het laatste woord over de mogelijke exploitatie van schaliegas is nog niet gesproken. `
[natuurkunde], [thermodynamica] uit olieschalie gewonnen synthetisch gas
schalieolie
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [thermodynamica] uit schalie gewonnen olie

[natuurkunde] uit olieschalie verkregen synthetische olie
schalks
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɑlks]
plagend of ondeugend maar op een leuke manier


Voorbeeld:

`een schalks lachje`




Synoniem:

guitig
de schalm
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɑlm]



Verbuigingen:

schalm|en (meerv.)
elk van de metalen ringen van een ketting


Voorbeeld:

`schalmketting`




Synoniem:

schakel (1)
schalmei
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een blaasinstrument met een rechte conische boring. De toon wordt gevormd met een los dubbel riet

Bron: Wikiwoordenboek - schalmei.
schamel
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxaməl]
waaruit armoede blijkt


Voorbeeld:

`De dakloze werd beroofd van zijn schamele bezittingen.`




Synoniem:

armoedig
zich schamen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsxamə(n)]



Verbuigingen:

schaamde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich geschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het onaangename gevoel hebben dat je wilde dat iets anders was, of dat je ergens anders was


Voorbeeld:

`Pubers schamen zich voor hun ouders.`
schampen
werkw.


Uitspraak:

['sxɑmpə(n)]



Verbuigingen:

schampte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in het voorbijgaan lichtjes raken


Voorbeeld:

`De bal schampte de paal.`
schamper
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑmpər]
zo dat je laat merken dat je op iets of iemand neerkijkt


Voorbeeld:

`een schampere opmerking`




Synoniem:

minachtend
schamperen
werkw.


Uitspraak:

['sxɑmpərə(n)]



Verbuigingen:

schamperde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschamperd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
beledigende dingen roepen tegen iemand


Voorbeeld:

`schamperen op je kleine broertje`
schampen
werkw.


Uitspraak:

['sxɑmpə(n)]



Verbuigingen:

schampte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in het voorbijgaan lichtjes raken


Voorbeeld:

`De bal schampte de paal.`
het schandaal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɑnˈdal]



Verbuigingen:

schan|dalen (meerv.)
gebeurtenis waar veel mensen boos en opgewonden over worden


Voorbeelden:

`in een schandaal verwikkeld raken`,
`een politiek schandaal`,
`omkoopschandaal`
schandalig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɑnˈdaləx]
als je iets heel sterk afkeurt


Voorbeeld:

`Tijdens het transport worden de varkens op een schandalige manier mishandeld.`




Synoniem:

schandelijk
schanddaad
zelfst.naamw.
een daad die indruist tegen alle gevoel van eerbaarheid Voorbeeld: `De schanddaden bedreven door dat dictatoriale bewind zijn met geen pen te beschrijven. `
de schande
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxɑndə]



Verbuigingen:

schande|s (meerv.)
vernederende toestand


Synoniem:

wantoestand
schande spreken van
(laten merken dat je iets sterk afkeurt) `Het hele dorp spreekt er schande van.`
Het is een schande dat...
(dit zeg je als je iets heel sterk afkeurt)
schandelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑndələk]
als je iets heel sterk afkeurt


Synoniem:

schandalig
de schans
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɑns]



Verbuigingen:

schans|en (meerv.)
stellage met een steile sneeuwhelling voor het skispringen


Voorbeelden:

`springschans`,
`skischans`




Synoniem:

springschans
schansspringen
zelfst.naamw.
een wintersport waarbij op ski's van een helling (de 'schans') gesprongen wordt. Het doel daarbij is om zowel zo ver als zo mooi mogelijk te springen
de schansspringer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxɑnsprɪŋər]



Verbuigingen:

schansspringer|s (meerv.)
sporter die met ski's van een schans afspringt


Voorbeeld:

`De Oostenrijkse schansspringer verloor een ski en kwam zwaar ten val.`
het schap
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɑp]



Verbuigingen:

schap|pen (meerv.)
plank om iets op te zetten, vooral in een winkel
schapendoes
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'scha - pen - does



Verbuigingen:

schapendoezen (meerv.)
hond die samenwerkt met de herder om de schaapskudde te hoeden fauna


Voorbeeld:

`De Nederlandse schapendoes is lichtgebouwd en heeft een langharige vacht.`




Synoniem:

herdershond; does; doeshond
schappelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxɑpələk]
niet veeleisend of overdreven


Voorbeeld:

`mooie schoenen voor een schappelijk prijsje`




Synoniem:

redelijk
schare
zelfst.naamw.
een mensenmenigte Voorbeeld: `Er stond een schare supporters voor de deur. ` Voorbeeld: `Dit is het vaandel waarachter men zich schare. `
zich om iets of iemand scharen
(iets of iemand verdedigen)
je achter iets of iemand scharen
(openlijk laten merken dat je het eens bent met iets of iemand)
scharensliep
zelfst.naamw.
man die vroeger langs de deuren ging om scharen en/of messen te slijpen
scharlaken
zelfst.naamw.
[kleur] een helderrode kleur die naar oranje zweemt
Voorbeeld: `Kardinalen dragen vaak scharlaken. `
[kleding], [geschiedenis] een fijn wollen weefsel uit de middeleeuwen
I scharlakenrood
zelfst.naamw.
[kleur] een dieprode kleur, helderrood dat naar oranje zweemt
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het scharlakenrood?
II scharlakenrood
bijv.naamw.
[kleur] het hebben van een dieprode kleur, helderrood dat naar oranje zweemt
Voorbeeld: `Hij rijdt in een scharlakenrode auto. `
het scharminkel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɑr'mɪŋkɛl]



Verbuigingen:

scharminkel|s (meerv.)
dier of mens dat ongezond mager is


Voorbeeld:

`een mager scharminke`
het scharnier
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɑrˈnir]



Verbuigingen:

scharnier|en (meerv.)
ding om iets vast te maken dat moet kunnen draaien


Voorbeelden:

`De deur hangt met twee scharnieren in de sponning.`,
`een roestig scharnier smeren`
scharnieren
werkw.
draaien om een as

tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het scharnieren in de tweede betekenis erin. `
enz.
de scharrel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxɑrəl]



Verbuigingen:

scharrel|s (meerv.)
iemand waar je geen serieuze relatie mee hebt


Voorbeeld:

`Mijn broer heeft nog nooit een vaste relatie gehad, alleen maar scharrels.`
aan de scharrel zijn
(oppervlakkig verkering hebben met iemand)
scharrelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɑrələ(n)]



Verbuigingen:

scharrelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescharreld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op een ongestructureerde manier bezig zijn met van alles en nog wat


Voorbeeld:

`rondscharrelen`
bij elkaar scharrelen
((dingen die samen een geheel vormen) bij elkaar brengen) `een kampeeruitrusting bij elkaar scharrelen`
met iemand scharrelen
(oppervlakkig verkering hebben met iemand)
het scharrelei
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxɑrəlɛi]



Verbuigingen:

scharrelei|eren (meerv.)
ei van een scharrelkip


Voorbeeld:

`Verse scharreleieren te koop!`
de scharrelkip
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɑrəlkɪp]



Verbuigingen:

scharrelkip|pen (meerv.)
kip met een minimum aan ruimte om natuurlijk gedrag te vertonen


Antoniem:

batterijkip
scharrelvarken
zelfst.naamw.
[zoogdieren] een vrijlopend varken dat op een zo natuurlijk mogelijke manier mag leven Voorbeeld: `Hij is geen vegetariër, maar uit principe eet hij alleen scharrelvarkens. `
de schat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɑt]



Verbuigingen:

schat|ten (meerv.)
1) grote verzameling kostbaarheden
2) woord waarmee je iemand aanspreekt die je lief vindt



Voorbeeld:

`Lieve schat, ik kom vandaag wat later thuis.`




Synoniem:

engel
schatten verdienen met...
(veel geld verdienen met...)
een schat aan informatie
(veel informatie)
inschatten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnsxɑtə(n)]



Verbuigingen:

schatte in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeschat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn


Voorbeelden:

`een risico inschatten`,
`inschatten of het zin heeft naar de vergadering te gaan`,
`inschatten dat de kosten wel zullen meevallen`
overschatten
werkw.


Uitspraak:

[ovərˈsxɑtə(n)]



Verbuigingen:

overschatte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft overschat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
belangrijker of groter vinden dan iets of iemand is


Voorbeeld:

`De meeste managers overschatten hun eigen kwaliteiten.`




Antoniem:

onderschatten
schateren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxatərə(n)]



Verbuigingen:

schaterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard lachen


Voorbeeld:

`schateren van plezier`




Synoniem:

schaterlachen
schaterlachen
werkw.


Uitspraak:

['sxatərlɑxə(n)]



Verbuigingen:

schaterlachte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaterlacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard lachen


Voorbeeld:

`niet meer bijkomen van het schaterlachen`




Synoniem:

schateren
schatkamer
zelfst.naamw.
een kamer waar een schat wordt bewaard Voorbeeld: `De koning aanschouwde zijn schatten in zijn schatkamer. `
de schatkist
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxɑtkɪst]



Verbuigingen:

schatkist|en (meerv.)
1) kist met waardevolle voorwerpen erin


Voorbeeld:

`Schatkisten komen vooral voor in sprookjeskastelen en op piratenschepen.`



2) geld van de staat


Voorbeeld:

`Voor de aankoop kreeg het museum een bijdrage uit de schatkist.`




Synoniem:

staatskas
schatrijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑtrɛik]
heel erg rijk
schatten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɑtə(n)]



Verbuigingen:

schatte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de waarde of grootte van iets onnauwkeurig berekenen


Voorbeeld:

`De waarde werd geschat op 40.000 euro.`




Synoniem:

ramen
iets naar waarde schatten
(beseffen hoe waardevol iets is)
schattig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑtəx]
vertederend lief


Voorbeeld:

`een schattig jong hondje`
schatvertrek
zelfst.naamw.
een vertrek waar een schat wordt bewaard Voorbeeld: `De koning aanschouwde zijn schatten in zijn schatvertrek. `
schatzaal
zelfst.naamw.
een zaal waar een schat wordt bewaard Voorbeeld: `De koning aanschouwde zijn schatten in zijn schatzaal. `
schavelen
werkw.
[intr], [scheepvaart] het almaar langs elkaar wrijven van touw of zeil waardoor snel slijtplekken ontstaan Voorbeeld: `Waar de fok steeds langs de stag schaveelt, omwikkelen we de stag met een smarting. `
I schaven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxavə(n)]



Verbuigingen:

schaafde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een schaaf dunner, vlakker of gladder maken
II zich schaven
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsxavə(n)]



Verbuigingen:

schaafde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je huid beschadigen door ergens langs te schuren


Voorbeeld:

`Toen ik viel, schaafde ik mijn knie.`
schaven aan
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxavə(n) an]



Verbuigingen:

schaafde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschaafd aan (volt.deelw.)
verbeteren


Voorbeeld:

`Het ontwerp voor het nieuwe sportpark is klaar, maar aan de details wordt nog geschaafd.`




Synoniem:

perfectioneren
schavielen
werkw.
[scheepvaart] het almaar langs elkaar wrijven van touw of zeil waardoor snel slijtplekken ontstaan Voorbeeld: `Waar de fok steeds langs de stag schavielt, omwikkelen we de stag met een smarting. `
het schavot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxa'vɔt, sxɑ'vɔt]



Verbuigingen:

schavot|ten (meerv.)
houten verhoging waarop vroeger verschillende vormen van lijfstraffen of executies uitgevoerd werden


Voorbeelden:

`schavotstraf`,
`schavotpaal`
het schavot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxa'vɔt, sxɑ'vɔt]



Verbuigingen:

schavot|ten (meerv.)
houten verhoging waarop vroeger verschillende vormen van lijfstraffen of executies uitgevoerd werden


Voorbeelden:

`schavotstraf`,
`schavotpaal`
schavuit
zelfst.naamw.
een persoon die kwaad bedrijft
de schede
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxedə]



Verbuigingen:

schede|s (meerv.)
1) omhulsel waarin je een zwaard of dolk bij je draagt


Voorbeeld:

`Bewaar de dolk altijd in de schede.`



2) vrouwelijk geslachtsdeel anatomie


Voorbeeld:

`Breng het pessarium voorzichtig in de schede.`




Synoniemen:

vagina, kut
schedefonteinkruid
zelfst.naamw.
[plantkunde] [species|Potamogeton pectinatus] een plant uit de fonteinkruidfamilie ([species|Potamogetonaceae]) Voorbeeld: `Omdat schedefonteinkruid vaak drijvende bladeren heeft kan de plant goed gedijen in troebel water en is daarom bestand tegen eutrofiëring. `
de schedel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxedəl]



Verbuigingen:

schedel|s (meerv.)
bot om je hersenen


Voorbeeld:

`schedelomvang`
de schede
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxedə]



Verbuigingen:

schede|s (meerv.)
1) omhulsel waarin je een zwaard of dolk bij je draagt


Voorbeeld:

`Bewaar de dolk altijd in de schede.`



2) vrouwelijk geslachtsdeel anatomie


Voorbeeld:

`Breng het pessarium voorzichtig in de schede.`




Synoniemen:

vagina, kut
schedulen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sche - du - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

schedulede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescheduled (volt.deelw.)
(in-) plannen


Voorbeeld:

`een overleg schedulen met diverse partijen`
schee
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een verdikking onder de voorsteven van een schip ter bevordering van de stuurbaarheid

[visserij] een lange plank die over het strand getrokken werd om de garnalen te doen opspringen
scheef
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxef]
niet verticaal en niet horizontaal


Voorbeeld:

`Dat oude dijkhuisje is een beetje scheef gezakt.`




Antoniem:

recht



Synoniem:

schuin
een scheve schaats rijden
(iets doen wat niet hoort)
scheel zien/zijn/kijken
(met je ene oog een andere kant op kijken dan met je andere)
scheel zien van de honger
(erg hongerig zijn)
schelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxelə(n)]



Verbuigingen:

scheelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescheeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) verschillend zijn in een bepaald opzicht


Voorbeeld:

`Mijn vader en moeder schelen acht jaar (in leeftijd).`
Het scheelt een slok op een borrel
(het maakt een groot verschil)
Het scheelde maar een haar of...
(bijna was... gebeurd) `Het had maar een haar gescheeld of hij was verdronken.`
Het kan me niet schelen.
(het laat me onverschillig)
eraan schelen
(niet in orde zijn) `Je kijkt zo treurig; wat scheelt eraan?` Synoniem: mankeren
het scheelzien
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxelzin]
afwijking waarbij je ogen niet in dezelfde richting kijken


Voorbeeld:

`scheelzien is in veel gevallen erfelijk bepaald`
het scheelzien
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxelzin]
afwijking waarbij je ogen niet in dezelfde richting kijken


Voorbeeld:

`scheelzien is in veel gevallen erfelijk bepaald`
de scheen
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxen]



Verbuigingen:

schenen (meerv.)
bot aan de voorkant van je onderbeen


Voorbeeld:

`scheenbeschermer`




Synoniem:

scheenbeen
iemand tegen de schenen schoppen
(iemand beledigen of kwetsen)
het scheenbeen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxenben]



Verbuigingen:

scheenbeen|deren, scheen|benen (meerv.)
bot aan de voorkant van je onderbeen


Synoniem:

scheen
de scheenbeschermer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxenbəsxɛrmər]



Verbuigingen:

scheenbeschermer|s (meerv.)
langwerpige plaat in de kousen van spelers om de scheenbenen te beschermen


Voorbeeld:

`scheenbeschermers worden gedragen door onder andere voetbal-, cricket- en honkbalspelers`
inschepen
werkw.
'zich ~': aan boord gaan van een schip voor een reis ermee Voorbeeld: `Zij scheepten zich in voor de invasie. `
scheepsbouw
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een specialisatie in de techniek waarin men zich bezighoudt met de bouw van schepen
de scheepshelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxepshɛlɪŋ]



Verbuigingen:

scheepshelling|en (meerv.)
installatie op een scheepswerf die schuin naar beneden loopt en waarover schepen te water worden gelaten scheepvaart
de scheepshut
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxepshʏt]



Verbuigingen:

scheepshut|ten (meerv.)
ruimte in een schip waar personen verblijven scheepvaart


Voorbeeld:

`een romantische overnachting in een echte scheepshut`
scheepsjagen
werkw.
[scheepvaart][verouderd] het door mens of dier vanaf de wal slepen van schuiten
de scheepslading
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxepsladɪŋ]



Verbuigingen:

scheepslading|en (meerv.)
geheel van goederen aan boord van een schip scheepvaart


Voorbeeld:

`scheepsladingen van graan, bier, wijn etc.`
scheepsladingen
(grote hoeveelheden) `Gastarbeiders werden met scheepsladingen uit het Middellandse Zeegebied gehaald.`
scheepsluik
zelfst.naamw.
een onderdeel van de luikenkap waarmee een scheepsruim wordt afgesloten Voorbeeld: `Scheepsluiken worden vaak van hout gemaakt. `
driemaal is scheepsrecht
(dit zeg je als iets twee maal mislukt of fout gegaan is, in de hoop dat het deze keer goed gaat)
scheepsruim
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een ruimte voor het opslaan van goederen in een schip Voorbeeld: `De lading werd vakkundig in het scheepsruim gestuwd. `
scheepsvolk
zelfst.naamw.
de bemanning van een schip
scheepsvracht
zelfst.naamw.
een lading goederen die in een schip past
Voorbeeld: `Er kwam een scheepsvracht binnen die vooral uit katoen bestond. `
verzamelnaam voor per schip vervoerde goederen
Voorbeeld: `De haven van Bar kan jaarlijks 5 miljoen ton aan scheepsvracht verwerken. `
de scheepswerf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxepswɛrf]



Verbuigingen:

scheeps|werven (meerv.)
plaats waar schepen gebouwd of hersteld worden scheepvaart


Voorbeeld:

`een scheepswerf voor middelgrote schepen`




Synoniem:

werf (1)
de schepen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxepə(n)]



Verbuigingen:

schepen|en (meerv.)
iemand die lid is van het bestuur van een gemeente


Voorbeeld:

`het college van burgemeester en schepenen`




Synoniem:

wethouder
de schepen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxepə(n)]



Verbuigingen:

schepen|en (meerv.)
iemand die lid is van het bestuur van een gemeente


Voorbeeld:

`het college van burgemeester en schepenen`




Synoniem:

wethouder
de scheepvaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxepfart]
verkeer op het water


Voorbeeld:

`binnenscheepvaart`
de scheepvaartverbinding
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxepfartfərbɪndɪŋ]



Verbuigingen:

scheepvaartverbinding|en (meerv.)
waterweg die het mogelijk maakt om per boot van de ene naar de andere plaats te varen


Voorbeeld:

`De Gouwe vormde een belangrijke scheepvaartverbinding tussen Amsterdam en Rotterdam.`




Synoniem:

bootverbinding
scheer
zelfst.naamw.
[aardrijkskunde], [scheepvaart] een kleine nauwelijks uit de zee oprijzende rots of klein eiland Voorbeeld: `De kust van Zweden is bekend voor zijn scheren. `
afscheren
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxerə(n)]



Verbuigingen:

schoor af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschoren (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door scheren verwijderen


Voorbeeld:

`haren op je benen afscheren`
scheerapparaat
zelfst.naamw.
apparaat dat gebruikt kan worden om zich te scheren
scheerkwast
zelfst.naamw.
een dikke kwast waarmee men scheerzeep kan aanbrengen Voorbeeld: `Dat is een heel mooie scheerkwast. `
scheerlijn
zelfst.naamw.
lijn die langs bepaalde punten gespannen wordt, bv. tussen de hoekpunten van een vlieger, vanaf de hoekpunten van een tent enz.
scheermes
zelfst.naamw.
een bijzonder scherp mes waarmee men zich kan scheren
Voorbeeld: `De volgende keer zou ik me niet met zo'n bot scheermes scheren. `
[tweekleppigen] schelpdieren van het geslacht 'Ensis' waarvan de schelp op een inklapbaar scheermes gelijkt
scheren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxerə(n)]


Toon alle vervoegingen
1) snel vlak langs of over iets vliegen


Verbuigingen:

scheerde (verl.tijd enkelv.) heeft gescheerd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De zwaluwen scheren over het water.`



2) haar vlak langs de huid afsnijden


Verbuigingen:

schoor (verl.tijd enkelv.) heeft geschoren (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`je oksels scheren`,
`Hij heeft zich al twee weken niet geschoren, maar een baard kun je het nog niet noemen.`,
`schapen scheren`
scheerzeep
zelfst.naamw.
zeep die gebruikt wordt om tijdens het scheren de huid te beschermen Voorbeeld: `Het bleek dat deze scheerzeep toch schadelijk was voor de huid. `
de scheet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxet]



Verbuigingen:

scheten (meerv.)
lucht die hoorbaar ontsnapt uit je darmen


Voorbeeld:

`een scheet laten`




Synoniem:

wind
schef
zelfst.naamw.
aanduiding voor baas of chef in het Saterfries (Friese taalvariant)


Synoniemen:

skef, boas
schegge
zelfst.naamw.
een schuinafstaande balk in de langsrichting van een schip
Voorbeeld: `..omme de harde stormen ende sware zeen op dese custen doorgaens vallende aff te staen, wyders oock gemerckt 't galyot de Roode Vos nae 't segghen van (daerop synde) schipper jegenwoordich door 't leggen van een schegge onder aen de kiel ende steven beter beseylt ende gemaniert sy als te vooren.' <ref> Aldus gedaen ende geresolveert in 't Fort de Goede Hoope. Jan van Riebeeck 1654</ref> `
een schuinstaande balk aan de onderzijde onder de uitstekende hoeken van het boventafelement van een molen
schei
zelfst.naamw.
[molenaarsambacht] een soort van buffer die de verticale beweging van de slagbeitel in een oliemolen opvangt
afscheiden
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxɛidə(n)]



Verbuigingen:

scheidde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgescheiden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) van zich uit laten gaan


Voorbeeld:

`De wond scheidt vocht af.`



2) (uit iets) verwijderen


Voorbeeld:

`vuil afscheiden uit de vloeistof`
uitscheiden
werkw.


Uitspraak:

['œytsxɛidə(n)]
1) ophouden (met iets) informeel


Verbuigingen:

schee uit (verl.tijd enkelv.) is uitgescheeën (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Kom, we stoppen. We scheiden ermee uit.`,
`Schei nou eens uit met je gejank.`



2) naar buiten laten komen


Verbuigingen:

scheidde uit (verl.tijd enkelv.) heeft uitgescheiden (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`zweetklieren die zweet uitscheiden`,
`urine uitscheiden`
scheidbaar
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxɛidbar]
wat je uit elkaar kunt halen of scheiden (2)


Voorbeeld:

`scheidbare werkwoorden zoals aflezen, bijleren etc.`
afscheiden
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxɛidə(n)]



Verbuigingen:

scheidde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgescheiden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) van zich uit laten gaan


Voorbeeld:

`De wond scheidt vocht af.`



2) (uit iets) verwijderen


Voorbeeld:

`vuil afscheiden uit de vloeistof`
scheiden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛidə(n)]



Verbuigingen:

scheidde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) je huwelijk beëindigen


Verbuigingen:

is gescheiden (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`kinderen van gescheiden ouders`




Synoniem:

uit elkaar gaan


2) wat een geheel is uit elkaar halen


Verbuigingen:

heeft gescheiden (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De stad is gescheiden in een christelijk en een islamitisch gedeelte.`
de scheiding
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɛidɪŋ]



Verbuigingen:

scheiding|en (meerv.)
1) het scheiden (2)


Voorbeelden:

`de scheiding van kerk en staat`,
`afvalscheiding`



2) de beëindiging van een huwelijk


Voorbeeld:

`Na hun scheiding bleven ze als vrienden met elkaar omgaan.`




Synoniem:

echtscheiding


3) lijn waarlangs je hoofdhaar in verschillende richtingen is gekamd


Voorbeeld:

`je haar in een scheiding dragen`
de scheidsrechter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɛitsrɛxtər]



Verbuigingen:

scheidsrechter|s (meerv.)
iemand die tijdens een sportwedstrijd oplet of er volgens de spelregels wordt gespeeld


Voorbeeld:

`Als je de scheidsrechter uitscheldt, krijg je een rode kaart.`




Synoniem:

arbiter
scheidsrechteren
werkw.


Uitspraak:

['sxɛitsrɛxtərə(n)]



Verbuigingen:

scheidsrechterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescheidsrechterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(tijdens een sportwedstrijd) opletten of er volgens de spelregels wordt gespeeld


Voorbeeld:

`scheidsrechteren bij internationale toernooien`




Synoniem:

arbitreren
de scheidsrechter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɛitsrɛxtər]



Verbuigingen:

scheidsrechter|s (meerv.)
iemand die tijdens een sportwedstrijd oplet of er volgens de spelregels wordt gespeeld


Voorbeeld:

`Als je de scheidsrechter uitscheldt, krijg je een rode kaart.`




Synoniem:

arbiter
scheiden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛidə(n)]



Verbuigingen:

scheidde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) je huwelijk beëindigen


Verbuigingen:

is gescheiden (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`kinderen van gescheiden ouders`




Synoniem:

uit elkaar gaan


2) wat een geheel is uit elkaar halen


Verbuigingen:

heeft gescheiden (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De stad is gescheiden in een christelijk en een islamitisch gedeelte.`
schei
zelfst.naamw.
[molenaarsambacht] een soort van buffer die de verticale beweging van de slagbeitel in een oliemolen opvangt
de scheikunde
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɛikʏndə]
wetenschap die de samenstelling van stoffen onderzoekt, ook als schoolvak


Synoniem:

chemie
scheikundig
bijv.naamw.
dat wat tot de scheikunde behoort, volgens de scheikunde
scheikundige
zelfst.naamw.
[beroep] [scheikunde] een wetenschapper die de scheikunde beoefent
scheitrechter
zelfst.naamw.
een stuk glaswerk in de vorm van een trechter met stop erop en een kraantje aan de onderkant, dat gebruikt word om niet-mengbare vloeistoffen te scheiden
Voorbeeld: `Ik heb het reactiemengsel uitgeschud met ether in een scheitrechter en de water- en de etherlaag gescheiden. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
schel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɛl]
(van licht en geluid) indringend


Voorbeeld:

`een schelle stem`




Synoniemen:

sterk, fel
kwijtschelden
werkw.


Uitspraak:

[ˈkwɛitschɛldə(n)]



Verbuigingen:

schold kwijt (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft kwijtgescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zeggen dat iemand (een schuld) niet hoeft te betalen
kwijtschelden
werkw.


Uitspraak:

[ˈkwɛitschɛldə(n)]



Verbuigingen:

schold kwijt (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft kwijtgescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zeggen dat iemand (een schuld) niet hoeft te betalen
uitschelden
werkw.


Uitspraak:

['œytsxɛldə(n)]



Verbuigingen:

schold uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op boze toon beledigende dingen roepen (tegen iemand)


Voorbeelden:

`je buurvrouw voor rotte vis uitschelden`,
`je man uitschelden omdat hij je ontrouw is`
schelden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛldə(n)]



Verbuigingen:

schold (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op boze toon beledigende dingen roepen tegen iemand
het scheldwoord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɛltwort]



Verbuigingen:

scheldwoord|en (meerv.)
woord waarmee je iemand uitscheldt
schelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxelə(n)]



Verbuigingen:

scheelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescheeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) verschillend zijn in een bepaald opzicht


Voorbeeld:

`Mijn vader en moeder schelen acht jaar (in leeftijd).`
Het scheelt een slok op een borrel
(het maakt een groot verschil)
Het scheelde maar een haar of...
(bijna was... gebeurd) `Het had maar een haar gescheeld of hij was verdronken.`
schellen
werkw.
[formeel] aanbellen, de schel laten klinken

tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schellen in de tweede betekenis erin. `
enz.
Het kan me niet schelen.
(het laat me onverschillig)
eraan schelen
(niet in orde zijn) `Je kijkt zo treurig; wat scheelt eraan?` Synoniem: mankeren
de schelp
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛlp]



Verbuigingen:

schelp|en (meerv.)
harde buitenkant van een weekdier


Voorbeelden:

`schelpen zoeken op het strand`,
`schelpenverzameling`
het schelpdier
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxɛlpdir]



Verbuigingen:

schelpdier|en (meerv.)
dier dat in het water leeft en een hard uitwendig skelet (schelp) heeft


Voorbeeld:

`voorbeelden van schelpdieren: slakken, mosselen, oesters etc.`
schelpkleur
zelfst.naamw.
[kleur] de kleur van schelpen Voorbeeld: `Heeft u die ook in schelpkleur? `
schelpkleurig
bijv.naamw.
[kleur] de kleur van schelpen hebbend Voorbeeld: `Hij rijdt in een schelpkleurige auto. `
schellen
werkw.
[formeel] aanbellen, de schel laten klinken

tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schellen in de tweede betekenis erin. `
enz.
schelvis
zelfst.naamw.
[vissen] 'Melanogrammus aeglefinus', belangrijke kabeljauwachtige consumptievis
het schema
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxema]



Verbuigingen:

schema|'s (meerv.)
overzichtelijke weergave van belangrijke informatie


Voorbeelden:

`Alle deeltaken staan in een werkschema.`,
`een strak schema aanhouden`,
`reisschema`,
`productieschema`
op schema liggen
(volgens de tijdplanning werken)
schematisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxe'matis]
overzichtelijk weergegeven


Voorbeeld:

`een schematische voorstelling van alle activiteiten van een bedrijf of organisatie`
schemer
zelfst.naamw.
de periode van verminderend licht tussen dag en nacht
doorschemeren
werkw.


Uitspraak:

['dorsxemərə(n)]



Verbuigingen:

schemerde door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is doorgeschemerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
vaag waarneembaar zijn (door iets heen)


Voorbeelden:

`Zijn gekleurde hemd schemert door zijn witte overhemd.`,
`In zijn blik schemert door dat hij verbaasd is.`
laten doorschemeren
(door vage bewoordingen iets suggereren) `laten doorschemeren wat je van plan bent, maar het nog niet duidelijk meedelen` Synoniem: doen vermoeden
schemeren
werkw.


Uitspraak:

['sxemərə(n)]



Verbuigingen:

schemerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschemerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
donker beginnen te worden doordat de zon ondergaat


Voorbeeld:

`Rond deze tijd begint het om half negen al te schemeren.`
de schemering
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxemərɪŋ]
periode van de dag dat het begint donker te worden doordat de zon ondergaat


Voorbeeld:

`'s zomers nog even buiten zitten in de schemering`




Synoniem:

avondschemering
de schemerlamp
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxemərlɑmp]



Verbuigingen:

schemerlamp|en (meerv.)
lamp die een zacht, schemerachtig licht geeft


Voorbeeld:

`een antieke schemerlamp met een glazen kap`
schenden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛndə(n)]



Verbuigingen:

schond (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschonden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
beschadigen


Voorbeelden:

`een graf schenden`,
`geschonden vertrouwen`




Synoniem:

kapotmaken
een contract schenden
(je niet houden aan de afspraken uit een contract)
de schending
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxɛndɪŋ]



Verbuigingen:

schending|en (meerv.)
het schenden van iets


Voorbeelden:

`een ernstige schending van de mensenrechten`,
`schending van de privacy`
schijnen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛinə(n)]



Verbuigingen:

scheen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschenen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) licht geven


Voorbeelden:

`De zon schijnt.`,
`Die lamp schijnt hinderlijk in mijn gezicht.`



2) lijken te zijn, zonder dat je weet of het zo is


Voorbeelden:

`Zij schijnt pas achttien jaar oud te zijn.`,
`Er schijnt hier vroeger een Romeinse tolweg gelopen te hebben.`
inschenken
werkw.


Uitspraak:

['ɪnsxɛŋkə(n)]



Verbuigingen:

schonk in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(vloeistof) in iets schenken


Voorbeelden:

`De koffiepot staat klaar. Wil jij inschenken?`,
`De fles is open. Ik zal de wijn inschenken.`
Wat mag ik voor je inschenken?
(dit zeg je als je iemand een drankje aanbiedt)
uitschenken
werkw.


Uitspraak:

[œytsxɛnkə(n)]



Verbuigingen:

schonk uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgeschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (vloeistof) in iets schenken


Voorbeeld:

`bier uitschenken in een glas`




Antoniem:

inschenken


2) schenkend leegmaken


Voorbeeld:

`Schenk de fles maar uit in onze glazen.`




Synoniem:

leegschenken
schenken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛŋkə(n)]



Verbuigingen:

schonk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) geven


Voorbeelden:

`iemand aandacht schenken`,
`Ze schonk haar hele vermogen aan de kerk.`



2) (een drank) in een glas of kopje gieten


Voorbeeld:

`Er wordt hier helemaal geen alcohol geschonken.`
de schenking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɛŋkɪŋ]



Verbuigingen:

schenking|en (meerv.)
wat iemand schenkt (1) of heeft geschonken


Voorbeeld:

`een schenking doen aan een liefdadigheidsorganisatie`




Synoniem:

gift
de schep
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɛp]



Verbuigingen:

schep|pen (meerv.)
1) stuk gereedschap waarmee je kunt scheppen (2)


Voorbeeld:

`De composthoop keren gaat gemakkelijker met een riek dan met een schep.`




Synoniem:

schop


2) hoeveelheid die je in één keer kunt opscheppen


Voorbeeld:

`één schepje suiker in de thee, alstublieft`
een schep geld
(een groot bedrag)
er een schepje bovenop doen
(iets intensiever, heviger, of erger maken) `Vlak voor de finish deed hij er nog een schepje bovenop.`
opscheppen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsxɛpə(n)]



Verbuigingen:

schepte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeschept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) over iets van jezelf praten en daarbij overdrijven over wat er goed aan is


Voorbeeld:

`Hij zat geweldig op te scheppen over zijn acteertalent.`



2) (eten) uit een schaal of een pan op een bord leggen


Voorbeeld:

`Het is lekker, schep mij nog maar een keer op.`
de schepen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxepə(n)]



Verbuigingen:

schepen|en (meerv.)
iemand die lid is van het bestuur van een gemeente


Voorbeeld:

`het college van burgemeester en schepenen`




Synoniem:

wethouder
scheppen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛpə(n)]


Toon alle vervoegingen
1) laten ontstaan


Verbuigingen:

schiep (verl.tijd enkelv.) heeft geschapen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`werkgelegenheid scheppen`,
`Er zijn mogelijkheden geschapen om...`,
`een prettige werksfeer scheppen`,
`God schiep de mens`




Synoniem:

maken


2) met een schep (1) opnemen en verplaatsen


Verbuigingen:

schepte (verl.tijd enkelv.) heeft geschept (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`zand, grind en cement in een betonmolen scheppen`



3)


Verbuigingen:

schepte (verl.tijd enkelv.) heeft geschept (volt.deelw.)
geschept worden door een auto
((als voetganger of fietser) aangereden worden door een auto in volle vaart)
scheppend
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxɛpənt]
wat betrekking heeft op iets dat geschapen wordt


Voorbeelden:

`een scheppende kunstenaar`,
`de scheppende kracht van het universum`
de Schepper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɛpər]
God
de schepping
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɛpɪŋ]



Verbuigingen:

schepping|en (meerv.)
wat iemand heeft gemaakt


Voorbeeld:

`Het Vrijheidsbeeld is een schepping van meneer Eiffel (van de toren in Parijs).`




Synoniem:

creatie
de schepping
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɛpɪŋ]



Verbuigingen:

schepping|en (meerv.)
wat iemand heeft gemaakt


Voorbeeld:

`Het Vrijheidsbeeld is een schepping van meneer Eiffel (van de toren in Parijs).`




Synoniem:

creatie
het schepsel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɛpsəl]



Verbuigingen:

schepsel|s, schepsel|en (meerv.)
levend wezen


Voorbeeld:

`Alle dieren zijn, net als mensen, schepselen van God.`




Synoniem:

creatuur
scheren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxerə(n)]
1) snel vlak langs of over iets vliegen


Verbuigingen:

scheerde (verl.tijd enkelv.) heeft gescheerd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De zwaluwen scheren over het water.`



2) haar vlak langs de huid afsnijden


Verbuigingen:

schoor (verl.tijd enkelv.) heeft geschoren (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`je oksels scheren`,
`Hij heeft zich al twee weken niet geschoren, maar een baard kun je het nog niet noemen.`,
`schapen scheren`
de scherf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛrf]



Verbuigingen:

scherven (meerv.)
elk van de stukken waarin iets breekbaars uit elkaar is gevallen


Voorbeeld:

`in scherven vallen`
Scherven brengen geluk
(geruststellend commentaar als iets per ongeluk breekt)
Dat is schering en inslag.
(dat gebeurt vaak) `De ruiten zijn weer ingegooid. Dat is hier tegenwoordig schering en inslag.`
het scherm
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɛrm]



Verbuigingen:

scherm|en (meerv.)
1) wat dient om te zorgen dat je iets niet kunt zien, of ter bescherming


Voorbeelden:

`kamerscherm`,
`zonnescherm`
2) vlak waarop beelden worden geprojecteerd


Voorbeelden:

`projectiescherm`,
`beeldscherm`
achter de schermen
(zonder dat het bekend is) Synoniem: onopvallend
afschermen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxɛrmə(n)]



Verbuigingen:

schermde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
minder zichtbaar of toegankelijk maken ter bescherming


Voorbeelden:

`je tuin afschermen aan de straatkant`,
`fel licht afschermen`,
`het IP-adres van je computer afschermen`
schermbeveiliging
zelfst.naamw.
is een voorziening in een computer die ervoor zorgt dat het beeld dat op het beeldscherm wordt vertoond na een bepaalde tijd van inactiviteit regelmatig van positie zal veranderen
afschermen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxɛrmə(n)]



Verbuigingen:

schermde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
minder zichtbaar of toegankelijk maken ter bescherming


Voorbeelden:

`je tuin afschermen aan de straatkant`,
`fel licht afschermen`,
`het IP-adres van je computer afschermen`
schermen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛrmə(n)]



Verbuigingen:

schermde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een vechtsport beoefenen waarbij je met een degen vecht sport
schermen met
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛrmə(n) mɛt]



Verbuigingen:

schermde met (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschermd met (volt.deelw.)
op een opschepperige manier als argument gebruiken


Voorbeeld:

`schermen met het feit dat je op een internationale school hebt gezeten`
het schermmasker
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxɛrmɑskər]



Verbuigingen:

schermmasker|s (meerv.)
bescherming die je over je hoofd doet bij het schermen sport


Voorbeeld:

`je gezicht beschermen door een schermmasker op te zetten`
schermen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛrmə(n)]



Verbuigingen:

schermde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een vechtsport beoefenen waarbij je met een degen vecht sport
de schermutseling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxɛrˈmʏtsəlɪŋ]



Verbuigingen:

schermutseling|en (meerv.)
gevecht waarbij een klein aantal mensen betrokken is


Voorbeelden:

`schermutselingen tussen de inheemse bevolking en de immigranten`,
`gewapende schermutselingen`
de schermutseling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxɛrˈmʏtsəlɪŋ]



Verbuigingen:

schermutseling|en (meerv.)
gevecht waarbij een klein aantal mensen betrokken is


Voorbeelden:

`schermutselingen tussen de inheemse bevolking en de immigranten`,
`gewapende schermutselingen`
1)


op scherp staan
(klaar om te gaan doen wat er moet gebeuren) Synoniem: alert zijn
2)


met scherp schieten
(met echte kogels schieten)
3)


op het scherp van de snede onderhandelen
(zonder de bereidheid om toe te geven)
op het scherp van de snede balanceren
(je in een gevaarlijke situatie bevinden)
II scherp
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɛrp]
1) met een smal toelopende zijkant of punt, zodat je er goed mee kunt snijden of prikken


Voorbeelden:

`een scherp mes`,
`een scherpe punt aan een potlood slijpen`




Antoniemen:

bot, stomp,
2) (van een afbeelding) duidelijk en met helder contrast


Voorbeelden:

`haarscherp`,
`Deze camera kun je niet scherp stellen, dat doet hij zelf.`



3) (van zintuigen) goed


Voorbeelden:

`een scherp gehoor hebben`,
`niet meer zo scherp zien`



4) (van een oordeel) kritisch en ongunstig


Voorbeeld:

`scherpe kritiek`



5) (van een smaak of geur) onaangenaam sterk


Voorbeeld:

`een scherpe azijngeur`
de scherpe kantjes eraf halen
(zorgen dat iets minder vervelend of pijnlijk wordt)
aanscherpen
werkw.


Uitspraak:

['ansxɛrpə(n)]



Verbuigingen:

scherpte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangescherpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
strenger maken


Voorbeelden:

`de wet aanscherpen`,
`het drugsbeleid aanscherpen`
scherpen
werkw.


Uitspraak:

['sxɛrpə(n)]



Verbuigingen:

scherpte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescherpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) scherp(er) maken


Voorbeeld:

`een potlood scherpen met een puntenslijper`



2) tot nadenken aanzetten


Voorbeeld:

`je geest, verstand scherpen`
scherprechter
zelfst.naamw.
[beroep] traditioneel de uitvoerder van van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren
scherprechter
zelfst.naamw.
[beroep] traditioneel de uitvoerder van van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren

Bron: Wikiwoordenboek - scherprechter.
de scherpschutter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɛrpsxʏtər]



Verbuigingen:

scherpschutter|s (meerv.)
iemand die met een vuurwapen van grote afstand raak kan schieten
scherpen
werkw.


Uitspraak:

['sxɛrpə(n)]



Verbuigingen:

scherpte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescherpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) scherp(er) maken


Voorbeeld:

`een potlood scherpen met een puntenslijper`



2) tot nadenken aanzetten


Voorbeeld:

`je geest, verstand scherpen`
scherpzinnig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɛrpˈsɪnəx]
als je goed kunt nadenken


Voorbeeld:

`scherpzinnige vragen stellen`




Synoniemen:

slim, schrander, spitsvondig
de scherts
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛrts]
grappenmakerij


Synoniem:

speelsheid
schertsen
werkw.


Uitspraak:

['sxɛrtsə(n)]



Verbuigingen:

schertste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschertst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
grappen maken of spotten met


Voorbeeld:

`schersten met hoe iemand eruit ziet`
schertsenderwijs
bijwoord
met een onschuldige grap Voorbeeld: `Men parafraseert ADHD ook weleens schertsenderwijs als 'Alle Dagen Heel Druk'. `
schertsen
werkw.


Uitspraak:

['sxɛrtsə(n)]



Verbuigingen:

schertste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschertst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
grappen maken of spotten met


Voorbeeld:

`schersten met hoe iemand eruit ziet`
schertsen
werkw.


Uitspraak:

['sxɛrtsə(n)]



Verbuigingen:

schertste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschertst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
grappen maken of spotten met


Voorbeeld:

`schersten met hoe iemand eruit ziet`
de schertsvertoning
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxɛrtsfərtonɪŋ]



Verbuigingen:

schertsvertoning|en (meerv.)
lachwekkend of belachelijk voorval


Voorbeeld:

`een politiek debat dat uitdraait op een schertsvertoning`




Synoniem:

farce
de scherf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛrf]



Verbuigingen:

scherven (meerv.)
elk van de stukken waarin iets breekbaars uit elkaar is gevallen


Voorbeeld:

`in scherven vallen`
Scherven brengen geluk
(geruststellend commentaar als iets per ongeluk breekt)
schijten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛitə(n)]



Verbuigingen:

scheet (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescheten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
poepen vulgair
erop schijten
(er minachting voor hebben)
schijten als een reiger
(diarree hebben)
de schets
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛts]



Verbuigingen:

schets|en (meerv.)
tekening of beschrijving zonder details


Voorbeelden:

`ontwerpschets`,
`een ruwe schets`
schetsen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛtsə(n)]



Verbuigingen:

schetste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschetst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met weinig details tekenen of beschrijven


Voorbeelden:

`Wat hij buiten met potlood heeft geschetst, werkt hij in zijn atelier uit in olieverf.`,
`in een paar zinnen de situatie schetsen`
schetteren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛtərə(n)]



Verbuigingen:

schetterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschetterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard en indringend geluid maken, vooral van blaasinstrumenten en radio's


Voorbeeld:

`De hele dag stond de radio te schetteren.`
scheukpaal
zelfst.naamw.
paal waaraan dieren zich kunnen schuren als zij jeuk hebben

'overdrachtelijk': iets dat voor een minderwaardig doel gebruikt wordt
Voorbeeld: `Maar men zal zich kunnen indenken dat de historikus van de antieke en middeleeuwse wijsbegeerte geneigd is, [...] te vragen of het middeleeuwse denken hierbij dan alleen maar als scheukpaal heeft gediend,...'<ref>Middeleeuwse wijsbegeerte: 'Traditie en vernieuwing', door Lambertus Marie de Rijk, 1977 `
de scheur
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxør]



Verbuigingen:

scheur|en (meerv.)
langwerpige, smalle opening of beschadiging


Voorbeelden:

`scheuren in je overhemd`,
`Door de aardbeving ontstonden er scheuren in de aardkorst.`
je scheur opentrekken
(boos schreeuwen)
afscheuren
werkw.
door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
Voorbeeld: `Als ze die plaat daar zo laten hangen scheurt er vanzelf een stuk af. `
met een scheurbeweging losmaken
Voorbeeld: `Kun je van dat vel nog wat stukken afscheuren? `
afscheuren
werkw.


de (m)/het scheurbuik
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxørbœyk]
door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
Voorbeeld: `Als ze die plaat daar zo laten hangen scheurt er vanzelf een stuk af. `
met een scheurbeweging losmaken
Voorbeeld: `Kun je van dat vel nog wat stukken afscheuren? `




ziekte die optreedt wanneer je niet genoeg vers voedsel eet en die gekenmerkt wordt door een gevoel van zwakte, bloedend tandvlees etc. medisch


Voorbeeld:

`Scheurbuik was een veel voorkomende ziekte bij zeelieden door het gebrek aan vers fruit en verse groenten.`
scheuren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxørə(n)]



Verbuigingen:

scheurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) beschadigd raken doordat een scheur ontstaat


Verbuigingen:

is gescheurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Het document was verkreukeld en gescheurd, maar nog goed leesbaar.`



2) beschadigen door trekken


Verbuigingen:

heeft gescheurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een contract in tweeën scheuren`




Synoniem:

stuktrekken


3) gevaarlijk hard rijden


Verbuigingen:

is, heeft gescheurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`met je scooter over de stoep scheuren`




Synoniem:

racen
de scheut
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxøt]



Verbuigingen:

scheut|en (meerv.)
1) nieuwe tak aan een plant


Voorbeeld:

`Als je in het voorjaar de jonge scheuten afknipt, bloeit hij mooier.`




Synoniem:

loot


2) kleine hoeveelheid vloeistof die je schenkt of giet


Voorbeeld:

`een scheutje room in de koffie`



3) korte hevige pijn


Voorbeeld:

`Het doet niet steeds pijn, maar af en toe voel ik een scheut.`




Synoniem:

pijnscheut
scheutig met
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxøtəx mɛt]
gul


Voorbeeld:

`Ze zijn hier niet zo scheutig met het uitdelen van complimentjes.`




Synoniem:

royaal
schichtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɪxtəx]
als je snel schrikt of bang bent


Voorbeeld:

`een schichtig paard`
schielijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxilək]
snel of plotseling


Voorbeeld:

`een schielijke dood`




Synoniemen:

haastig, vlug
het schiereiland
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxirɛilɑnt]



Verbuigingen:

schiereiland|en (meerv.)
eiland dat met een smalle strook grond aan het vasteland verbonden is
het schiereiland
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxirɛilɑnt]



Verbuigingen:

schiereiland|en (meerv.)
eiland dat met een smalle strook grond aan het vasteland verbonden is
Schiermonnikoog
zelfst.naamw.
[eiland] een waddeneiland in het uiterste noorden van Nederland Voorbeeld: `We zijn op Schiermonnikoog met vakantie geweest. `
aanschieten
werkw.
licht raken

vlug aandoen

toesnellen
afschieten
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) de lucht in of naar een doel schieten


Voorbeelden:

`een raket afschieten`,
`rubberen kogels afschieten op de betogers`



2) doden met een schot


Voorbeeld:

`vossen afschieten in de duinen`
doodschieten
werkw.


Uitspraak:

[ˈdotsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot dood (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft doodgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
doden met een vuurwapen


Voorbeeld:

`doodgeschoten soldaten`
inschieten
werkw.


Uitspraak:

['ɪnsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot in (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (een nieuw wapen) gereedmaken voor gebruik sport


Verbuigingen:

heeft ingeschoten (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`een nieuwe loop inschieten om fabricagesporen aan de binnenzijde van de loop te verwijderen`,
`Het inschieten van een loop is een herhaald proces van vuren en schoonmaken.`



2) (een wapen) instellen (op een bepaalde afstand) sport


Verbuigingen:

heeft ingeschoten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een geweer inschieten op 50 meter`



3) (de bal) in het doel schoppen sport


Verbuigingen:

heeft ingeschoten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Hij pakt de bal, gaat klaarstaan en schiet hem hard in.`




Synoniem:

scoren


4) als voorbereiding voor een wedstrijd ballen in het doel gooien of schoppen sport


Verbuigingen:

heeft ingeschoten (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`even inschieten voor de korfbalwedstrijd`,
`Na de warming-up mag ik de keeper inschieten.`



5)


Verbuigingen:

is ingeschoten (volt
erbij inschieten
(door omstandigheden niet doorgaan of gebeuren) `Doordat de middag te druk bezet was, is de borrel erbij ingeschoten.`
het leven erbij inschieten
(doodgaan) `Toen ik twintig was heb ik bijna het leven erbij ingeschoten door een gevaarlijk tropisch virus.` Synoniem: sterven
losschieten
werkw.


Uitspraak:

[ˈlɔsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot los (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is losgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
plotseling losraken


Voorbeeld:

`Doordat de afvoerslang van de wasmachine was losgeschoten, stond onze hele keuken onder water.`
neerschieten
werkw.


Uitspraak:

['nersxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot neer (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft neergeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een (vuur)wapen beschieten


Voorbeelden:

`De overvallers schoten drie winkelmedewerkers neer; twee zijn onmiddellijk overleden en de derde ligt nog in het ziekenhuis.`,
`Er zijn twee gevechtsvliegtuigen en een helikopter neergeschoten.`
opschieten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) je haasten


Voorbeeld:

`Je moet opschieten, want we zijn al laat.`



2) snel vooruitgaan


Voorbeeld:

`Nu we weten hoe het moet, schiet het werk lekker op.`
goed met iemand kunnen opschieten
(het prettig vinden om iets met iemand samen te doen)
overhoopschieten
werkw.
op onbezonnen wijze iemand met een schietwapen ernstig verwonden of doden Voorbeeld: `Voordat de politie ter plaatse was, hadden zij elkaar al overhoopgeschoten. `
tekortschieten
werkw.


Uitspraak:

[təˈkɔrtsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot tekort (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is tekortgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet goed genoeg zijn


Voorbeeld:

`in aandacht tekortschieten`




Synoniem:

in gebreke blijven
Woorden schieten (mij) tekort.
(ik kan de woorden niet vinden om uit te drukken wat ik voel)
uitschieten
werkw.


Uitspraak:

['œytsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is uitgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) onverwacht en onbeheerst een beweging maken


Voorbeelden:

`Mijn tandenborstel schoot uit tegen mijn gehemelte; dat deed pijn.`,
`uitschieten met je pen`
2) takjes en blaadjes krijgen


Voorbeeld:

`De struiken schieten nu flink uit.`




Synoniem:

uitlopen


3) (de bal) in het speelveld schoppen sport


Verbuigingen:

heeft uitgeschoten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De doelman schiet de bal uit.`
De wind schiet uit.
(de wind wordt plotseling harder)
voorschieten
werkw.


Uitspraak:

['vorsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
voor iemand betalen, die jou later terugbetaalt


Voorbeeld:

`Kun je mij even voorschieten? Ik ben mijn portemonnee vergeten.`
schietbaan
zelfst.naamw.
terrein, ingericht voor het schieten naar een doel
schieten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot (verl.tijd )Toon alle vervoegingen
1) een vuurwapen of boog gebruiken


Voorbeelden:

`doodschieten`,
`schieten op alles wat beweegt`
2) (een bal) werpen, slaan of schoppen sport


Voorbeeld:

`direct op het doel schieten`



3) snel bewegen


Voorbeeld:

`plotseling de weg over schieten`
om op te schieten
(erg lelijk) `De moeder van de bruid droeg een jurk om op te schieten.`
iemand wel kunnen schieten
(een grote hekel aan iemand hebben)
iemand laten schieten
(iemand (uit je leven) laten verdwijnen, zonder moeite te doen hem of haar tegen te houden)
Het schoot me net op tijd te binnen.
(ik dacht er juist op tijd aan)
te hulp schieten
(haasten om iemand te assisteren) Synoniem: te hulp snellen
schietlood
zelfst.naamw.
een draad met loden balletje om de loodrechte stand van iets te onderzoeken
schietpartij
zelfst.naamw.
een confrontatie waarbij partijen elkaar beschieten Voorbeeld: `Bij die schietpartij kwamen een drietal bandieten om het leven en raakte een politieman licht gewond. `
de schietschijf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxitsxɛif]



Verbuigingen:

schiet|schijven (meerv.)
plat en rond voorwerp gebruikt als doel bij schietoefeningen en -wedstrijden


Voorbeeld:

`De roos is het middelpunt van de schietschijf.`
schietspoel
zelfst.naamw.
industrie een draaibare klos in een schuitje die bij het weven door het vak van de ketting geworpen wordt om het inslaggaren aan te brengen Voorbeeld: `Gisteren heeft hij de schietspoel kapotgemaakt. `
de schietsport
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxitspɔrt]
het schieten met vuurwapens op een schietschijf of een ander voorwerp sport


Voorbeeld:

`schietsportvereniging`
schiften
werkw.
een proces waarbij een massa inhomogeen wordt door afscheiding van een deel ervan
Voorbeeld: `Hij roerde niet door en daardoor schiftte z'n sausje. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het schiften in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schijf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛif]



Verbuigingen:

schijven (meerv.)
voorwerp dat de vorm heeft van een plak van een cilinder


Voorbeelden:

`een schijfje citroen`,
`schietschijf`,
`draaischijf`
harde schijf
(intern computergeheugen)
schijfrem
zelfst.naamw.
[techniek] een rem, waarbij op de as van het af te remmen toestel een schijf meedraait, die door middel van remblokken afgeremd kan worden Voorbeeld: `De schijfrem wordt hydraulisch bediend vanaf het stuur. `
de schijn ophouden
(doen alsof alles in orde is)
het heeft er alle schijn van dat...
(het lijkt zo te zijn dat...)
geen schijn van kans hebben
(kansloos zijn)
iets schijnt iemand toe
(het lijkt voor iemand zo te zijn dat) `Het eenvoudige leven in zo'n afgelegen dorp schijnt ons overzichtelijker en authentieker toe dan ons eigen dagelijks leven.`
schijnbaar
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɛinbar]
1) als iets zo lijkt, maar het niet is


Voorbeeld:

`Schijnbaar moeiteloos stond ze op de rug van een galopperend paard.`




Antoniem:

werkelijk



Synoniem:

ogenschijnlijk


2) zoals blijkt


Voorbeeld:

`Het is hier schijnbaar gebruikelijk om grote fooien te geven.`




Synoniem:

kennelijk
schijnen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛinə(n)]



Verbuigingen:

scheen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschenen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) licht geven


Voorbeelden:

`De zon schijnt.`,
`Die lamp schijnt hinderlijk in mijn gezicht.`



2) lijken te zijn, zonder dat je weet of het zo is


Voorbeelden:

`Zij schijnt pas achttien jaar oud te zijn.`,
`Er schijnt hier vroeger een Romeinse tolweg gelopen te hebben.`
de schijnbeweging
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɛinbəwexɪŋ]



Verbuigingen:

schijnbeweging|en (meerv.)
beweging die je maakt om ten onrechte de indruk te wekken dat je iets gaat doen
schijnexecutie
zelfst.naamw.
een marteling waarbij de gevangene in de waan gebracht wordt dat hij geëxecuteerd wordt Voorbeeld: `Er worden CIA-agenten verdacht schijnexecuties te hebben uitgevoerd. `
schijngestalte
zelfst.naamw.
[astronomie] de periodiek wisselende aanblik van de maan (en de planeet Venus) ten gevolge van de veranderende belichting door de zon
schijnheilig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɛinˈhɛiləx]
als iemand zich braver en eerlijker voordoet dan hij of zij is


Synoniem:

huichelachtig
het schijnhuwelijk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxɛinhywələk]



Verbuigingen:

schijnhuwelijk|en (meerv.)
huwelijk tussen twee mensen die niet van elkaar houden meestal om voor één van de partners een verblijfsvergunning verkrijgen


Voorbeeld:

`een daling of een stijging van het aantal schijnhuwelijken in een land`
schijnsel
zelfst.naamw.
zacht licht van een lamp of kaars Voorbeeld: `Bij het schijnsel van een paar kaarsen nuttigden wij een intieme maaltijd. `
het schijntje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɛincə]



Verbuigingen:

schijntje|s (meerv.)
klein bedrag


Voorbeeld:

`Hij heeft tijdens zijn vakantie voor een schijntje een maatpak laten maken.`




Synoniem:

habbekrats
schijnen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛinə(n)]



Verbuigingen:

scheen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschenen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) licht geven


Voorbeelden:

`De zon schijnt.`,
`Die lamp schijnt hinderlijk in mijn gezicht.`



2) lijken te zijn, zonder dat je weet of het zo is


Voorbeelden:

`Zij schijnt pas achttien jaar oud te zijn.`,
`Er schijnt hier vroeger een Romeinse tolweg gelopen te hebben.`
schijnvertoning
zelfst.naamw.
een procedure die tot doel heeft slechts de illusie of schone schijn op te houden
Voorbeeld: `Dit hele onderzoek is een schijnvertoning. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schijnvrucht
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxɛinvrʏxt]



Verbuigingen:

schijnvrucht|en (meerv.)
onderdeel van een plant dat lijkt op een vrucht maar dat volgens de regels van de plantkunde dat niet is


Voorbeeld:

`voorbeelden van schijnvruchten: ananas, aardbeien, beukennootjes etc.`
de schijnwerper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxɛinwɛrpər]



Verbuigingen:

schijnwerper|s (meerv.)
lamp met fel, gebundeld licht dat bijvoorbeeld gebruikt wordt in theaters en studio's


Voorbeeld:

`een schijnwerper met een bewegingssensor die het hoofdpersonage in een toneelstuk volgt`
in de schijnwerpers staan
(in de belangstelling staan
schijt
zelfst.naamw.
vaste uitwerpselen Voorbeeld: `Hij trapte in de schijt. `
de schijterd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɛitərt]



Verbuigingen:

schijterd|s (meerv.)
iemand die snel bang is


Synoniem:

bangerik
de schijf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɛif]



Verbuigingen:

schijven (meerv.)
voorwerp dat de vorm heeft van een plak van een cilinder


Voorbeelden:

`een schijfje citroen`,
`schietschijf`,
`draaischijf`
harde schijf
(intern computergeheugen)
de schik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɪk]
plezier
schik hebben in
(plezier beleven aan) `veel schik hebben in je kleinkinderen`
in je schik zijn met
(tevreden of blij zijn met (iets))
schikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪkə(n)]



Verbuigingen:

schikte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschikt (volt.deelw.)
1) op een passend tijdstip gebeuren


Voorbeeld:

`Als het schikt, kan ik nu wel even langskomen.`




Synoniem:

uitkomen


2) op een bepaalde manier neerzetten


Voorbeeld:

`bloemschikken`



3) (een conflict) door onderlinge afspraak oplossen


Voorbeeld:

`Die zaak is gelukkig geschikt, dus er komt geen rechtszaak.`
zich schikken in
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪkə(n) ɪn]



Verbuigingen:

schikte zich in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich geschikt in (volt.deelw.)
(omstandigheden of maatregelen) aanvaarden


Synoniem:

berusten in
de schikking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxɪkɪŋ]



Verbuigingen:

schikking|en (meerv.)
afspraak waarmee een conflict wordt opgelost


Voorbeeld:

`Er is met het roddelblad een schikking getroffen: ze publiceren een rectificatie.`
de schil
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɪl]



Verbuigingen:

schil|len (meerv.)
buitenkant van een vrucht of knol


Voorbeelden:

`in de schil gekookte aardappels`,
`citroenschil`
het schild
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɪlt]



Verbuigingen:

schild|en (meerv.)
plaat (1) die bescherming geeft


Voorbeelden:

`De ME trad op met schild en wapenstok`,
`hitteschild`
schillen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪlə(n)]



Verbuigingen:

schilde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de buitenkant van een vrucht of knol verwijderen


Voorbeeld:

`een appel schillen`
afschilderen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfsxɪldərə(n)]



Verbuigingen:

schilderde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschilderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op een bepaalde manier beschrijven


Voorbeeld:

`iemand afschilderen als een racist`




Synoniemen:

voorstellen, karakteriseren
iemand zwart afschilderen
(iemand slechter voorstellen dan hij of zij is)
schilderachtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɪldərɑxtəx]
(van een landschap) mooi


Voorbeeld:

`een schilderachtig stadje aan een rivier`
schilderen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪldərə(n)]



Verbuigingen:

schilderde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschilderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met verf bedekken om te verfraaien of te beschermen


Voorbeeld:

`de kozijnen laten schilderen`




Synoniem:

verven


2) met verf een kunstwerk maken


Voorbeeld:

`het landschap schilderen in waterverf`
het schilderij
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɪldəˈrɛi]



Verbuigingen:

schilderij|en (meerv.)
kunstwerk dat door een schilder (2) is gemaakt


Voorbeelden:

`schilderijententoonstelling`,
`olieverfschilderij`
schilderijententoonstelling
zelfst.naamw.
een voor het publiek ter bezichtiging opgesteld aantal schilderijen Voorbeeld: `Deze schilderijententoonstelling trok bijzonder veel publiek. `
schilderkunst
zelfst.naamw.
een beeldende kunst die zich bezighoudt met het met penseel en verf op een plat vlak aanbrengen van lijnen en kleuren Voorbeeld: `Zij is erg geïnteresseerd in de schilderkunst. `
de schilder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɪldər]



Verbuigingen:

-s (meerv.)



de schilderes
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxɪldəˈrɛs]



Verbuigingen:

-sen (meerv.)
1) iemand die als beroep schildert (1)


Voorbeeld:

`huisschilder`



2) kunstenaar die met verf werkt


Voorbeelden:

`een zeventiende-eeuwse Hollandse schilder`,
`landschapsschilder`




Synoniem:

kunstschilder
schildersmossel
zelfst.naamw.
[tweekleppigen] [species|Unio pictorum] een zoetwatermossel met een lengte tot soms wel 14 cm Voorbeeld: `Schelpen van de schildersmossel werden vaak door schilders gebruikt om er verf in te bewaren. `
schilderen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪldərə(n)]



Verbuigingen:

schilderde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschilderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met verf bedekken om te verfraaien of te beschermen


Voorbeeld:

`de kozijnen laten schilderen`




Synoniem:

verven


2) met verf een kunstwerk maken


Voorbeeld:

`het landschap schilderen in waterverf`
schildhouder
zelfst.naamw.
[heraldiek] een van beide figuren -menselijk of anderszins- die het wapen flankeren Voorbeeld: `De schildhouders van het wapen van Nederland zijn twee leeuwen. `
schildklier
zelfst.naamw.
[anatomie] een (endocriene) klier gelegen aan de voorzijde van de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan Voorbeeld: `Onder invloed van TSH maakt de schildklier schildklierhormoon aan. `
schildklierkanker
zelfst.naamw.
[medisch] kwaadaardige groei in de schildklier Voorbeeld: `De jodiumpillen moeten bescherming bieden tegen schildklierkanker onstaan door blootstelling aan radioactieve straling. `
de schildpad
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxɪltpɑt]



Verbuigingen:

schildpad|den (meerv.)
dier met een hard buik- en rugschild


Voorbeelden:

`zo traag als een schilpad`,
`waterschildpadjes`
de schildwacht
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɪltwɑxt]



Verbuigingen:

schildwacht|en (meerv.)
soldaat die de wacht houdt bij een gebouw
de schilfer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɪlfər]



Verbuigingen:

schilfer|s (meerv.)
plat stukje dat ergens van is losgeraakt


Voorbeeld:

`huidschilfer`
afschilferen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxɪlfərə(n)]



Verbuigingen:

schilferde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is afgeschilferd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in schilfers losraken


Voorbeeld:

`afschilferende verf`



2) de buitenlaag in schilfers verliezen


Voorbeeld:

`een afschilferend kozijn`
schillen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪlə(n)]



Verbuigingen:

schilde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de buitenkant van een vrucht of knol verwijderen


Voorbeeld:

`een appel schillen`
de schim
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɪm]



Verbuigingen:

schim|men (meerv.)
mens die of dier dat je vaag kunt zien


Voorbeeld:

`schimmen zien`




Synoniem:

spook
nog maar een schim van...
(een sterk verzwakt overblijfsel) `De organisatie was nog maar een schim van de invloedrijke beweging die ze was geweest.`
de schimmel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɪməl]



Verbuigingen:

schimmel|s (meerv.)
1) wit paard


Voorbeeld:

`Sinterklaas rijdt altijd op een schimmel.`



2) levensvorm die geen plant en geen dier is en die de meeste mensen een beetje vies vinden


Voorbeelden:

`Paddenstoelen en gist zijn voorbeelden van schimmels.`,
`voetschimmel`,
`schimmelkaas`
schimmels
zelfst.naamw.
[biologie] [species|Fungi] een taxonomisch rijk dat nauw verwant is aan het dierenrijk Voorbeeld: `Schimmels zijn zeer belangrijk in vele processen in de natuur.[noun-pl|schimmel|nohead=1. `
het schip
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɪp]



Verbuigingen:

schepen (meerv.)
vervoermiddel waarmee je kunt varen


Voorbeelden:

`passagiersschip`,
`zeeschepen`




Synoniem:

grote boot
het schip in gaan
(financieel nadeel ondervinden) `Ze zijn voor een paar duizend euro het schip ingegaan.`
schoon schip maken
(rommel uit het verleden opruimen om opnieuw te kunnen beginnen)
alle schepen achter je verbranden
(zorgen dat je niet terug kunt naar je oude omgeving)
schipbreuk
zelfst.naamw.
een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
Voorbeeld: `De Poolse vloot leed schipbreuk. `
[figuurlijk] falen, mislukking, ondergang
Voorbeeld: `Schipbreuk van de beschaving. `
schipbreukeling
zelfst.naamw.
[scheepvaart] het slachtoffer van een schipbreuk Voorbeeld: `Een schipbreukeling op een onbewoond eiland. `
schipbreuk
zelfst.naamw.
een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
Voorbeeld: `De Poolse vloot leed schipbreuk. `
[figuurlijk] falen, mislukking, ondergang
Voorbeeld: `Schipbreuk van de beschaving. `
schipdeur
zelfst.naamw.
[scheepvaart], [waterstaat], [techniek] de afsluiting van een gegraven droogdok waarbij gebruik wordt gemaakt van een caisson of schip dat voor de ingang wordt gesleept en afgezonken Voorbeeld: `De schipdeur van dok 2 in Willemsoord is gerestaureerd. `
de schipper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɪpər]



Verbuigingen:

schipper|s (meerv.)
iemand die als beroep op een schip vaart


Voorbeelden:

`schippersbaard`,
`schippersbevolking`
schipperen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪpərə(n)]



Verbuigingen:

schipperde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschipperd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zo handelen dat je problemen en conflicten vermijdt


Voorbeeld:

`Als je niet bereid bent een beetje te schipperen, bereik je helemaal niets.`
de schipper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɪpər]



Verbuigingen:

schipper|s (meerv.)
iemand die als beroep op een schip vaart


Voorbeelden:

`schippersbaard`,
`schippersbevolking`
het schisma
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxɪsma]



Verbuigingen:

schisma|'s, schisma|ta (meerv.)
opsplitsing in twee of meer groepen van een kerkgenootschap of andere organisatie als gevolg van onenigheid tussen die groepen


Synoniem:

scheuring
schist
zelfst.naamw.
[mineralogie] een kristallijn gesteente, dat vanwege een duidelijke foliatie gemakkelijk splijtbaar is Voorbeeld: `Deze schist bevat het mineraal biotiet. `
schitteren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɪtərə(n)]



Verbuigingen:

schitterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschitterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) fel, bewegend licht uitstralen of weerkaatsen


Voorbeeld:

`Vanuit het vliegtuig zag je de meertjes schitteren in het zonlicht.`




Synoniemen:

fonkelen, twinkelen


2) (van iemand) opvallen als mooi, goed, slim of geestig


Voorbeeld:

`Ze schitterde door een onverwacht snelle tijd neer te zetten.`
schitteren door afwezigheid
(niet aanwezig zijn waar je wel verwacht wordt) `De meeste kaderleden schitterden door afwezigheid.`
schitterend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɪtərənt]
heel erg mooi


Voorbeeld:

`een schitterende jurk`




Synoniemen:

magnifiek, prachtig
schizofreen
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxidzoˈfren, sxizo'fren]
als je lijdt aan een geestesziekte waarbij je niet meer goed weet wat echt is en wat niet
de schizofrenie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxidzofre'ni, sxizofre'ni]
geestesziekte waarbij je niet meer goed weet wat echt is en wat niet


Voorbeeld:

`symptomen van schizofrenie: hallucinaties, verwardheid etc.`
de schmink
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃmiŋk]
verf die je op je gezicht smeert als je toneelspeelt
schminken
werkw.


Uitspraak:

['ʃmɪŋkə(n)]



Verbuigingen:

schminkte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschminkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) verf op je gezicht smeren als je toneelspeelt


Voorbeeld:

`je verkleden en schminken als een leeuw`



2) je opmaken met make-up


Voorbeeld:

`je te hard schminken`
de schnabbel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['ʃnɑbəl]



Verbuigingen:

schnabbel|s (meerv.)
werk dat je naast je eigenlijke beroep doet om wat bij te verdienen


Voorbeeld:

`een schnabbel als pianobegeleider`




Synoniem:

snabbel
schnauzer
zelfst.naamw.
[dierkunde] Duits hondenras
schoeien
werkw.
van schoeisel voorzien
schoeien
werkw.
van schoeisel voorzien
het schoeisel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxujsəl]
wat je aan je voeten draagt, zoals schoenen, klompen en laarzen


Voorbeeld:

`Zorg dat je degelijk schoeisel bij je hebt.`
de schoen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxun]



Verbuigingen:

schoen|en (meerv.)
wat je draagt aan een voet als je buiten loopt


Voorbeelden:

`kinderschoen`,
`sportschoen`
iemand iets in de schoenen schuiven
(beweren dat iemand iets heeft gedaan, heeft gezegd of vindt)
je schoen zetten
(als kind 's avonds in de dagen voor het Sinterklaasfeest> een schoen bij de kachel plaatsen in de hoop dat Sinterklaas er een cadeautje in zal doen)
schoener
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een 18e eeuws langsgetuigd zeilschip met oorspronkelijk 2, maar later ook meer masten
schoenlapper
zelfst.naamw.
[beroep] iemand die als vak schoenen repareert

[insecten] een vlinder uit de [species|Nymphalinae]
de schoenmaat
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxunmat]



Verbuigingen:

schoen|maten (meerv.)
getal dat de grootte van een schoen aangeeft


Voorbeeld:

`Normaal heb ik schoenmaat 39 maar soms ook 38.`
de schoenmaker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxunmakər]



Verbuigingen:

schoenmaker|s (meerv.)
iemand die alle soorten schoeisel (en handtassen) herstelt


Voorbeeld:

`Breng je mijn schoenen straks even naar de schoenmaker? De hak moet hersteld worden.`
de schoenzool
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxunzol]



Verbuigingen:

schoen|zolen (meerv.)
onderkant van een schoen


Voorbeeld:

`Er plakt een kauwgom aan mijn schoenzool.`
schoepiet
zelfst.naamw.
[scheikunde], [mineraal] een mineraal met de chemische formule (UO<sub>2</sub>)<sub>8</sub>O<sub>2</sub>(OH)<sub>12</sub>·12H<sub>2</sub>O Voorbeeld: `Het mineraal schoepiet komt vooral voor in het zuiden van Congo. `

Bron: Wikiwoordenboek - schoepiet.
schofferen
werkw.


Uitspraak:

[sxɔ'ferə(n)]



Verbuigingen:

schoffeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iemand beledigen of vernederen


Voorbeelden:

`Zij voelen zich nogal snel geschoffeerd door iedereen met een andere geloofsovertuiging.`,
`Ik vind zijn standpunten weerzinwekkend, maar ik zal proberen hem niet te schofferen tijdens ons debat.`
de schoffel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɔfəl]



Verbuigingen:

schoffel|s (meerv.)
stuk tuingereedschap voor het wieden van onkruid
schoffelen
werkw.
[landbouw] onkruid verwijderen met een schoffel
Voorbeeld: `Hij is bezig de tuin te schoffelen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schoffelen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schoffel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɔfəl]



Verbuigingen:

schoffel|s (meerv.)
stuk tuingereedschap voor het wieden van onkruid
schofferen
werkw.


Uitspraak:

[sxɔ'ferə(n)]



Verbuigingen:

schoffeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iemand beledigen of vernederen


Voorbeelden:

`Zij voelen zich nogal snel geschoffeerd door iedereen met een andere geloofsovertuiging.`,
`Ik vind zijn standpunten weerzinwekkend, maar ik zal proberen hem niet te schofferen tijdens ons debat.`
schoffelen
werkw.
[landbouw] onkruid verwijderen met een schoffel
Voorbeeld: `Hij is bezig de tuin te schoffelen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schoffelen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schoft
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔft]



Verbuigingen:

schoft|en (meerv.)
scheldwoord
immorele man


Voorbeeld:

`Wat een vuile schoft!`
de schok
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔk]



Verbuigingen:

schok|ken (meerv.)
1) plotselinge, hevige beweging


Voorbeelden:

`aardschokken`,
`schokbrekers`



2) wat je voelt als er een elektrische stroom door je lichaam gaat electriciteit


Voorbeeld:

`een schok krijgen`



3) onverwachte, hevige emotie


Voorbeeld:

`Dat hij na tien jaar huwelijk ineens homoseksueel bleek te zijn, was voor zijn vrouw nogal een schok.`




Synoniem:

schrik
schokdemper
zelfst.naamw.
mechanisme om schokken te dempen
schokken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔkə(n)]



Verbuigingen:

schokte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) plotselinge, korte bewegingen maken


Voorbeeld:

`Het beeld schokt als je pc niet krachtig genoeg is voor dit spel.`



2) een onverwachte hevige emotie teweegbrengen


Voorbeeld:

`De brute moord schokte het hele land.`




Synoniem:

aangrijpen
schokkend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɔkənt]
als iets je onverwacht hevig emotioneert


Voorbeelden:

`Het volgende filmpje bevat schokkende beelden.`,
`wereldschokkend`




Synoniem:

aangrijpend
schokker
zelfst.naamw.
een visserboot met een pladbodem met zijzwaarden en een rechte stevenbalk die aan de bovenzijde een ingebouwde katrol bevat voor de ankerlijn
Voorbeeld: `De schokker voer de haven binnen. `
een bepaald model zeiljacht
Voorbeeld: `De schokker had de wind aan bakboord. `
een hooggroeiende groene erwt
schoksgewijs
bijv.naamw.
per schok, met schokken Voorbeeld: `Een aardbeving ontstaat door schoksgewijze verschuiving van de aardkorst langs een breukvlak. `
schokken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔkə(n)]



Verbuigingen:

schokte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) plotselinge, korte bewegingen maken


Voorbeeld:

`Het beeld schokt als je pc niet krachtig genoeg is voor dit spel.`



2) een onverwachte hevige emotie teweegbrengen


Voorbeeld:

`De brute moord schokte het hele land.`




Synoniem:

aangrijpen
de schol
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔl]



Verbuigingen:

schol|len (meerv.)
platte zeevis


Voorbeelden:

`Een pasgeboren schol ziet eruit als andere vissen; pas na een paar weken wordt het een platvis.`,
`gebakken schol`
schelden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛldə(n)]



Verbuigingen:

schold (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op boze toon beledigende dingen roepen tegen iemand
de scholekster
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxɔlɛkstər]



Verbuigingen:

scholekster|s (meerv.)
zwart-witte vogel met een lange rode snavel
scholen
werkw.
aan een opleiding onderwerpen Voorbeeld: `Zij schoolden een aantal van hun werknemers in deze nieuwe techniek. `
de scholengemeenschap
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxolə(n)xəmensxɑp]



Verbuigingen:

scholengemeenschap|pen (meerv.)
grote middelbare school waar je verschillende typen onderwijs kunt volgen
de scholier
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxoˈlir]



Verbuigingen:

scholier|en (meerv.)



de scholier|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxoˈlir|ə]



Verbuigingen:

scholiere|s (meerv.)
jongere die dagonderwijs volgt


Synoniem:

leerling
de scholing
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxolɪŋ]
onderwijs dat met je beroep te maken heeft


Voorbeelden:

`Scholing van het personeel stelt in dit bedrijf niet veel voor.`,
`bijscholing`
de schol
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔl]



Verbuigingen:

schol|len (meerv.)
platte zeevis


Voorbeelden:

`Een pasgeboren schol ziet eruit als andere vissen; pas na een paar weken wordt het een platvis.`,
`gebakken schol`
de schommel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxɔməl]



Verbuigingen:

schommel|s (meerv.)
speeltoestel waarop je heen en weer gaat op een plankje dat aan twee touwen hangt
schommelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔmələ(n)]



Verbuigingen:

schommelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschommeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) heen en weer gaan op een schommel


Voorbeeld:

`De wip vindt hij eng, maar schommelen wil hij wel.`



2) (van getallen) afwisselend hoger en lager zijn


Voorbeelden:

`schommelende beurskoersen`,
`De prijs schommelt rond de tweehonderd euro.`
de schommeling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxɔməlɪŋ]



Verbuigingen:

schommeling|en (meerv.)
het afwisselend hoger en lager zijn


Voorbeelden:

`beursschommeling`,
`bloeddrukschommeling`
de schommelstoel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxɔməlstul]



Verbuigingen:

schommelstoel|en (meerv.)
stoel waarvan de poten op een gebogen onderstel rusten, waardoor je ermee heen en weer kunt bewegen


Voorbeeld:

`Mijn oma zit in haar schommelstoel te breien.`
schommelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔmələ(n)]



Verbuigingen:

schommelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschommeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) heen en weer gaan op een schommel


Voorbeeld:

`De wip vindt hij eng, maar schommelen wil hij wel.`



2) (van getallen) afwisselend hoger en lager zijn


Voorbeelden:

`schommelende beurskoersen`,
`De prijs schommelt rond de tweehonderd euro.`
zich het schompes werken
(heel hard werken)
zich het schompes lachen
(heel hard lachen)
de schommel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxɔməl]



Verbuigingen:

schommel|s (meerv.)
speeltoestel waarop je heen en weer gaat op een plankje dat aan twee touwen hangt
schenden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛndə(n)]



Verbuigingen:

schond (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschonden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
beschadigen


Voorbeelden:

`een graf schenden`,
`geschonden vertrouwen`




Synoniem:

kapotmaken
een contract schenden
(je niet houden aan de afspraken uit een contract)
schenken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɛŋkə(n)]



Verbuigingen:

schonk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) geven


Voorbeelden:

`iemand aandacht schenken`,
`Ze schonk haar hele vermogen aan de kerk.`



2) (een drank) in een glas of kopje gieten


Voorbeeld:

`Er wordt hier helemaal geen alcohol geschonken.`
schoof
zelfst.naamw.
[landbouw] een bijeengebundelde hoeveelheid aren
Voorbeeld: `De schoven staan op het veld te drogen. `
[wiskunde] een wiskundige structuur die aan de open verzamelingen van een topologische ruimte bepaalde algebraïsche structuren koppelt, bijvoorbeeld abelse groepen, ringen of modulen
schooien
werkw.


Uitspraak:

['sxojə(n)]



Verbuigingen:

schooide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschooid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bedelen om geld of eten


Voorbeeld:

`Elke keer als ik een appel eet, dan komt mijn hond schooien.`
schooier
zelfst.naamw.
een landloper
Voorbeeld: `Daar liepen een paar schooiers. `
een deugniet
Voorbeeld: `Wat een schooiertje ben je toch! `
een bedelaar
Voorbeeld: `Er zaten een aantal schooiers in die steeg. `
de school
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxol]



Verbuigingen:

scholen (meerv.)
1) instelling waar onderwijs wordt gegeven


Voorbeelden:

`schoolgebouw`,
`schoolagenda`,
`schoolreisje`,
`basisschool`,
`middelbare school`,
`Volgende week hebben we nog school en daarna begint de vakantie.`
2) groep kunstenaars uit dezelfde periode met een verwante stijl kunst


Voorbeeld:

`de Haagse school`
uit de school klappen
(geheimen doorvertellen)
naar school gaan
(verplicht dagonderwijs volgen) `Hij gaat pas volgend jaar naar school.`
een school vissen
(een groep bij elkaar zwemmende vissen)
omscholen
werkw.


Uitspraak:

['ɔmsxolə(n)]



Verbuigingen:

schoolde om (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft omgeschoold (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) opleiden voor een ander beroep


Voorbeeld:

`Er zullen enkele ambtenaren van het ministerie worden omgeschoold tot voorlichters.`
schoolagenda
zelfst.naamw.
een agenda, speciaal voor scholieren Voorbeeld: `Hij kon z'n schoolagenda niet meer vinden thuis. `
de schoolarts
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxolɑrts]



Verbuigingen:

schoolarts|en (meerv.)
iemand die in opdracht van de overheid de gezondheidstoestand van leerlingen controleert en registreert


Voorbeeld:

`een oproep krijgen voor een onderzoek door de schoolarts`
schoolbel
zelfst.naamw.
bel die het begin en/of einde van een lesuur aankondigt
het schoolboek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolbuk]



Verbuigingen:

schoolboek|en (meerv.)
leerboek dat gebruikt wordt voor een bepaald vak in een bepaald schooljaar


Voorbeeld:

`je schoolboeken kaften`
het schoolbord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxolbɔrt]



Verbuigingen:

schoolbord|en (meerv.)
plaat om (met krijt) iets op te schrijven


Synoniem:

bord
scholen
werkw.
aan een opleiding onderwerpen Voorbeeld: `Zij schoolden een aantal van hun werknemers in deze nieuwe techniek. `
het schoolexamen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolɛksamə(n)]



Verbuigingen:

schoolexamen|s (meerv.)
type examen in Nederland dat door de leraren van een school afgenomen wordt


Voorbeeld:

`een schoolexamen en een centraal examen`
schoolgaan
werkw.
[verouderd] op een bepaalde school ingeschreven staan om daar lessen volgen
Voorbeeld: `Hij is daar jarenlang schoolgegaan. `
[verouderd] het volgen van lessen aan scholen
Voorbeeld: `Er werd toen nog op Zaterdag schoolgegaan. ` Voorbeeld: `Hij heeft niet veel schoolgegaan. `
schoolgaan
werkw.
[verouderd] op een bepaalde school ingeschreven staan om daar lessen volgen
Voorbeeld: `Hij is daar jarenlang schoolgegaan. `
[verouderd] het volgen van lessen aan scholen
Voorbeeld: `Er werd toen nog op Zaterdag schoolgegaan. ` Voorbeeld: `Hij heeft niet veel schoolgegaan. `
schoolgids
zelfst.naamw.
[onderwijs] document dat jaarlijks aan ouders en leerlingen informatie verstrekt over het functioneren van een school
het schooljaar
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxoljar]



Verbuigingen:

school|jaren (meerv.)
periode van augustus tot en met juni
schoolkrant
zelfst.naamw.
een krant die uitgegeven wordt door een school Voorbeeld: `In de schoolkrant stond een reportage over de nieuwe wiskundeleraar. `
het schoollokaal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolokal]



Verbuigingen:

school|lokalen (meerv.)
één van de verschillende ruimtes in een school waar les gegeven wordt


Voorbeeld:

`een expositie in een voormalig schoollokaal`




Synoniem:

klas
schoolmeester
zelfst.naamw.
mannelijke leerkracht Voorbeeld: `de zeer bekende Amsterdamse schoolmeester Theo Thijssen, schrijver van het boek 'Kees de jongen' `
de schoolopleiding
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxolɔplɛidɪŋ]



Verbuigingen:

schoolopleiding|en (meerv.)
onderwijs op een school


Voorbeelden:

`een schoolopleiding voor kansarme jongeren mogelijk maken`,
`Ze wil eerst haar schoolopleiding afmaken/voltooien.`
schoolplan
zelfst.naamw.
[onderwijs] document waarin een school eens in de 4 jaar het beleid van de kwaliteit van het onderwijs beschrijft
het schoolplein
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolplɛin]



Verbuigingen:

schoolplein|en (meerv.)
open ruimte voor of bij een school


Voorbeeld:

`verstoppertje spelen op het schoolplein tijdens het speelkwartier`
schools
bijv.naamw.
zoals op school Voorbeeld: `Op die universiteit geven ze erg schoolse colleges. `
het schoolschrift
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolsxrɪft]



Verbuigingen:

schoolschrift|en (meerv.)
dun boekje met onbedrukte bladzijden dat je gebruikt voor een bepaald schoolvak


Voorbeeld:

`Voor wiskunde moeten we een schoolschrift met ruitjes kopen.`
de schoolslag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxolslɑx]
techniek in het zwemmen waarbij je op je buik in het water ligt en je je armen en benen tegelijk intrekt en vervolgens strekt en spreidt sport


Voorbeeld:

`de honderd meter schoolslag`
scholen
werkw.
aan een opleiding onderwerpen Voorbeeld: `Zij schoolden een aantal van hun werknemers in deze nieuwe techniek. `
schooltijd
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxoltɛit]



Verbuigingen:

schooltijd|en (meerv.)
1) aantal uren per dag of totaal aantal jaren dat je naar school gaat


Voorbeeld:

`Kom je na schooltijd met mij mee? Dan maken we samen ons huiswerk.`



2) periode dat je jong was en nog op school zat


Voorbeeld:

`Op de lagere school werd ik gepest, maar op de mavo heb ik een heel leuke schooltijd gehad.`
het schooltype
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxoltipə]



Verbuigingen:

schooltype|n (meerv.)
vorm van onderwijs


Voorbeeld:

`naar een lager schooltype overstappen omdat je niet kunt volgen`
het schoolvak
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolvɑk]



Verbuigingen:

schoolvak|ken (meerv.)
onderdeel van een schoolopleiding


Voorbeeld:

`Mijn favoriete schoolvak is geschiedenis.`
de schoolvakantie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxolvakɑn(t)si]



Verbuigingen:

schoolvakantie|s (meerv.)
periode waarin er geen lessen zijn


Voorbeeld:

`voorbeelden van schoolvakanties: zomervakantie, kerstvakantie, paasvakantie`
de schoolverlater
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxolvərlatər]



Verbuigingen:

schoolverlater|s (meerv.)



de schoolver|laatster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxolvər|latstər]



Verbuigingen:

schoolverlaatster|s (meerv.)
jongere die ophoudt met het volgen van dagonderwijs aan een middelbare school voordat hij of zij een diploma heeft behaald
het schoolvoorbeeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxolvorbelt]



Verbuigingen:

schoolvoorbeeld|en (meerv.)
duidelijk en veel gebruikt voorbeeld om iets aan te tonen


Voorbeelden:

`De hybrideauto is een schoolvoorbeeld van de toegenomen belangstelling voor het milieu.`,
`Zijn aanpak is een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet.`
schoon
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxon]
1) niet vies


Voorbeeld:

`schone lakens op het bed leggen`




Antoniemen:

vies, vuil,



Synoniemen:

rein, proper
2) mooi


Voorbeeld:

`de schone slaapster`
brandschoon
(heel erg schoon)
schone brandstof
(brandstof voor motorvoertuigen die relatief weinig luchtverontreiniging veroorzaakt)
schoon genoeg hebben van iets
(iets ergerlijk vinden en het niet meer willen)
opschonen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsxonə(n)]



Verbuigingen:

schoonde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeschoond (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ontdoen van wat er niet (meer) in of bij hoort


Voorbeeld:

`een database met namen en contactgegevens opschonen`
de schoonbroer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxombrur]



Verbuigingen:

schoonbroer|s (meerv.)
echtgenoot van je zus of broer, of broer van degene met wie je getrouwd bent


Synoniem:

zwager
de schoondochter
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxondɔxtər]



Verbuigingen:

schoondochter|s (meerv.)
vrouw met wie je kind getrouwd is
schoonhouden
werkw.


Uitspraak:

['sxonhɑudə(n)]



Verbuigingen:

hield schoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft schoongehouden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ervoor zorgen dat iets schoon (1) blijft


Voorbeeld:

`een bedrijf dat kantoren en ziekenhuizen schoonhoudt`
schoonmaken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxonmakə(n)]



Verbuigingen:

maakte schoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft schoongemaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) ontdoen van vuil en ongerechtigheden


Voorbeelden:

`groente schoonmaken`,
`gereedschap schoonmaken`,
`Wil jij de wc nog even schoonmaken voordat het bezoek komt?`




Synoniem:

reinigen
de schoonheid
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxonhɛit]



Verbuigingen:

schoon|heden (meerv.)
1) het mooi-zijn


Voorbeeld:

`de ontroerende schoonheid van deze muziek`



2) mooie vrouw


Voorbeeld:

`een oogverblindende schoonheid`
het schoonheidsfoutje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxonhɛitsfɑucə]



Verbuigingen:

schoonheidsfoutje|s (meerv.)
kleine en onbelangrijke onvolkomenheid


Voorbeeld:

`op enkele schoonheidsfoutjes na, een taal perfect beheersen`
schoonheidswedstrijd
zelfst.naamw.
een wedstrijd waarbij de meestal vrouwelijke deelneemsters beoordeeld worden op hun schoonheid Voorbeeld: `Een titel gewonnen bij een schoonheidswedstrijd verschaft de deelneemster veel publiciteit en vaak ook aanzienlijke financiële voordelen. `
schoonhouden
werkw.


Uitspraak:

['sxonhɑudə(n)]



Verbuigingen:

hield schoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft schoongehouden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ervoor zorgen dat iets schoon (1) blijft


Voorbeeld:

`een bedrijf dat kantoren en ziekenhuizen schoonhoudt`
de schoonmaak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxonmak]
het weer schoon maken, vooral een woning


Voorbeelden:

`de grote voorjaarsschoonmaak`,
`voorjaarsschoonmaak`,
`schoonmaakmiddel`




Synoniem:

kuis
grote schoonmaak houden
() `Na de machtswisseling werd er onmiddellijk grote schoonmaak gehouden op alle ministeries.` Synoniem: rigoureus ingrijpen
het schoonmaakmiddel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxonmakmɪdəl]



Verbuigingen:

schoonmaakmiddel|en (meerv.)
vloeistof waarmee je vuil en vlekken kunt oplossen


Voorbeeld:

`een bijtend/agressief schoonmaakmiddel`
schoonmaken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxonmakə(n)]



Verbuigingen:

maakte schoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft schoongemaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) ontdoen van vuil en ongerechtigheden


Voorbeelden:

`groente schoonmaken`,
`gereedschap schoonmaken`,
`Wil jij de wc nog even schoonmaken voordat het bezoek komt?`




Synoniem:

reinigen
de schoonmaker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxonmakər]



Verbuigingen:

schoonmaker|s (meerv.)



de schoon|maakster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxon|makstər]



Verbuigingen:

schoonmaakster|s (meerv.)
iemand die als beroep het interieur van gebouwen netjes houdt


Synoniemen:

werkster, interieurverzorger
de schoonmoeder
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxomudər]



Verbuigingen:

schoonmoeder|s (meerv.)
moeder van degene met wie je getrouwd bent
schoonspoelen
werkw.


Uitspraak:

['sxonspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde schoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft schoongespoeld (volt.deelw.)
met een vloeistof schoonmaken


Voorbeeld:

`een wonde schoonspoelen om infecties te voorkomen`
schoonspringen
werkw.


Uitspraak:

['sxonsprɪŋə(n)]
sport waarbij je met verschillende soorten sierlijke sprongen van een duikplank in een zwembad duikt sport


Voorbeeld:

`het schoonspringen op de Olympische Zomerspelen`
schoonspuiten
werkw.


Uitspraak:

['sxonspœytə(n)]



Verbuigingen:

spoot schoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft schoongespoten (volt.deelw.)
schoonmaken door te spuiten (2)


Voorbeeld:

`de gevels van openbare gebouwen schoonspuiten`
de schoonvader
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxonvader]



Verbuigingen:

schoonvader|s (meerv.)
vader van degene met wie je getrouwd bent
schoonwrijven
werkw.
door wrijving vuil verwijderen
Voorbeeld: `Hij probeerde wanhopig de vlek op zijn nieuwe broek schoon te wrijven. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schoonzoon
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxonzon]



Verbuigingen:

schoonzoon|s, schoon|zonen (meerv.)
man met wie je kind getrouwd is
de schoonzus
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxonzʏs]



Verbuigingen:

schoonzus|sen, schoonzus|ters (meerv.)
echtgenote van je broer of zus, of zus van van degene met wie je getrouwd bent
schoonzuster
zelfst.naamw.
[familie] de echtgenote van broer of zus, of de zus van de echtgenoot of echtgenote
schoor
zelfst.naamw.
een steunbalk die onder of tegen iets geplaatst is Voorbeeld: `Als laatste werd de schoor verwijderd. `
de schoorsteen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxorsten]



Verbuigingen:

schoor|stenen (meerv.)
(gemetselde stenen) buis waardoor rook naar buiten gaat


Voorbeelden:

`de schoorsteen laten vegen`,
`fabrieksschoorsteen`
schoorsteenveger
zelfst.naamw.
[beroep] een persoon wiens werk het verwijderen van roet uit schoorstenen is Voorbeeld: `Onze buurman is schoorsteenveger van beroep. `
de schoorsteen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxorsten]



Verbuigingen:

schoor|stenen (meerv.)
(gemetselde stenen) buis waardoor rook naar buiten gaat


Voorbeelden:

`de schoorsteen laten vegen`,
`fabrieksschoorsteen`
schoor
zelfst.naamw.
een steunbalk die onder of tegen iets geplaatst is Voorbeeld: `Als laatste werd de schoor verwijderd. `
schoorvoetend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxorˈvutənt]
met een beetje tegenzin


Voorbeeld:

`iets schoorvoetend toegeven`




Synoniem:

aarzelend
schoorwal
zelfst.naamw.
[geologie] een lange, smalle landtong die gevormd wordt door afzetting van zand in een bocht van de zeekust, en die de bocht op deze manier geheel of gedeeltelijk afsluit van de open zee Voorbeeld: `De Koerse Schoorwal is een schiereiland dat bestaat uit een verlengde zandduin. `
de schoot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxot]



Verbuigingen:

schoten (meerv.)
bovenkant van de bovenbenen van iemand die zit


Voorbeeld:

`bij iemand op schoot zitten`
in de schoot geworpen krijgen
((iets) krijgen zonder er moeite voor te hoeven doen)
schootcomputer
zelfst.naamw.
een invouwbare, draagbare computer Voorbeeld: `Als je telkens op en neer reist, is het misschien handiger om een schootcomputer te gebruiken, die kun je tenminste meenemen. `
schoothoek
zelfst.naamw.
de hoek van een zeil achter onderin, waar de schoot aan het zeil bevestigd is
de schop
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɔp]



Verbuigingen:

schoppen (meerv.)
1) opzettelijke harde aanraking met je voet


Voorbeeld:

`iemand een schop geven`




Synoniem:

trap


2) stuk gereedschap waarmee je kunt scheppen (2)


Voorbeeld:

`kolenschop`




Synoniem:

schep
op de schop gaan
(grondig veranderd worden) `Het kopen van treinkaartjes gaat binnenkort helemaal op de schop.`
aanschoppen
werkw.
-tegen: kritiek leveren op
I de schoppen
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxɔpə(n)]
vorm waarmee een van de vier 'kleuren' in het kaartspel wordt onderscheiden


Voorbeeld:

`schoppen aas`




Antoniemen:

harten, ruiten, klaver, ,
II schoppen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔpə(n)]



Verbuigingen:

schopte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand of iets) opzettelijk hard met je voet raken
tegen iets aan schoppen
(tegen iets protesteren)
het ver geschopt hebben
(een hoge maatschappelijke positie bereikt hebben) Synoniem: carrière gemaakt hebben
aanschoppen
werkw.
-tegen: kritiek leveren op
schor
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɔr]
als je stem een beetje raspend klinkt


Voorbeeld:

`schor zijn van het juichen en zingen`




Synoniem:

hees
schorem
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxorəm]
onbeschofte mensen


Voorbeeld:

`buitenlands schorem`




Synoniem:

tuig (2)
schoor
zelfst.naamw.
een steunbalk die onder of tegen iets geplaatst is Voorbeeld: `Als laatste werd de schoor verwijderd. `
de schorpioen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔrpiˈjun]



Verbuigingen:

schorpioen|en (meerv.)
diertje met een giftige staart
de schorpioen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔrpiˈjun]



Verbuigingen:

schorpioen|en (meerv.)
diertje met een giftige staart
het schorremorrie
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɔrə'mɔri]
onbeschofte mensen


Synoniemen:

tuig (2), schorem
schor
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɔr]
als je stem een beetje raspend klinkt


Voorbeeld:

`schor zijn van het juichen en zingen`




Synoniem:

hees
de schors
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɔrs]
bedekking van de stam en takken van een boom


Voorbeeld:

`eikenschors`




Synoniemen:

boomschors, bast
schorsen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔrsə(n)]



Verbuigingen:

schorste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschorst (volt.deelw.)
1) (iemand) tijdelijk verbieden om zijn of haar werk te doen


Voorbeeld:

`voor drie dagen geschorst van school`



2) (een vergadering of rechtszitting) tijdelijk onderbreken


Voorbeeld:

`De voorzitter schorst de vergadering voor tien minuten.`
schorseneer
zelfst.naamw.
[groente] 'Scorzonera', een plantenwortel die als groente gegeten wordt
de schorsing
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxɔrsɪŋ]



Verbuigingen:

schorsing|en (meerv.)
1) beslissing dat iemand is geschorst (1)


Voorbeelden:

`een voorlopige schorsing`,
`een schorsing van twee (voetbal)wedstrijden`



2) periode dat er wordt geschorst (2)


Voorbeeld:

`een schorsing van een half uur`
de/het schort
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɔrt]



Verbuigingen:

schort|en (meerv.)
kledingstuk dat je ter bescherming over je andere kleren draagt.


Voorbeelden:

`keukenschort`,
`een schort voor doen`
opschorten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsxɔrtə(n)]



Verbuigingen:

schortte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeschort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
onderbreken


Voorbeeld:

`een rechtszitting twee weken opschorten`




Synoniem:

uitstellen
schorten
werkw.
[onpr] '~ aan': tekortkomen, ontbreken Voorbeeld: `Er heeft van alles aan geschort. `
schorten aan
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxɔrtə(n) an]



Verbuigingen:

schortte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschort aan (volt.deelw.)
ontbreken
Wat schort eraan?
(<belangstellende vraag als duidelijk is dat iets niet in orde is)
opschorten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsxɔrtə(n)]



Verbuigingen:

schortte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeschort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
onderbreken


Voorbeeld:

`een rechtszitting twee weken opschorten`




Synoniem:

uitstellen
schorten
werkw.
[onpr] '~ aan': tekortkomen, ontbreken Voorbeeld: `Er heeft van alles aan geschort. `
I het schot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxɔt]

1) plank(en) om in een ruimte een kleiner deel af te scheiden


Verbuigingen:

schotten (meerv.)



Voorbeeld:

`tussenschot`



2) keer dat je schiet


Verbuigingen:

schot|en (meerv.)



Voorbeelden:

`pistoolschot`,
`een schot lossen`,
`een schot op het doel`
schot voor de boeg
(poging in het wilde weg)
een schot in de roos
(dit zeg je als iets heel goed gezegd of gedaan is)
er zit schot in
((van een proces) het komt goed op gang) Synoniem: het loopt lekker
IIa de Schot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxɔt]



Verbuigingen:

Schot|ten (meerv.)



IIb de Schot|se
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sxɔt|sə]



Verbuigingen:

Schotse|n (meerv.)
iemand met de Schotse nationaliteit


Voorbeeld:

`de Ieren, Welsh en Schotten worden de moderne Kelten genoemd`
de schotel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxotəl]



Verbuigingen:

schotel|s (meerv.)
1) aardewerken bordje


Voorbeeld:

`kop en schotel`



2) gerecht culinair


Voorbeelden:

`ovenschotel`,
`dagschotel`




Synoniem:

gerecht
voorschotelen
werkw.


Uitspraak:

['vorsxotələ(n)]



Verbuigingen:

schotelde voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgeschoteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een gerecht) serveren


Voorbeelden:

`een heerlijke vleesschotel voorgeschoteld krijgen`,
`Het waren flinke porties die ons voorgeschoteld werden.`



2) (iets ongunstigs) vertellen of laten zien


Voorbeeld:

`een hoop kritiek van je baas voorgeschoteld krijgen`
de schotelantenne
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxotəlɑntɛnə]



Verbuigingen:

schotelantenne|s (meerv.)
antenne in de vorm van een schotel (1) die door een satelliet uitgezonden radio- en tv-signalen opvangt
de schoteldoek
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxotəlduk]



Verbuigingen:

schoteldoek|en (meerv.)
lapje waarmee je het aanrecht, de gootsteen en het fornuis schoonmaakt


Voorbeeld:

`na het eten de tafel opruimen en afvegen met een schoteldoek`




Synoniem:

vaatdoek
de schotel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxotəl]



Verbuigingen:

schotel|s (meerv.)
1) aardewerken bordje


Voorbeeld:

`kop en schotel`



2) gerecht culinair


Voorbeelden:

`ovenschotel`,
`dagschotel`




Synoniem:

gerecht
schieten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxitə(n)]



Verbuigingen:

schoot (verl.tijd )Toon alle vervoegingen
1) een vuurwapen of boog gebruiken


Voorbeelden:

`doodschieten`,
`schieten op alles wat beweegt`
2) (een bal) werpen, slaan of schoppen sport


Voorbeeld:

`direct op het doel schieten`



3) snel bewegen


Voorbeeld:

`plotseling de weg over schieten`
om op te schieten
(erg lelijk) `De moeder van de bruid droeg een jurk om op te schieten.`
iemand wel kunnen schieten
(een grote hekel aan iemand hebben)
iemand laten schieten
(iemand (uit je leven) laten verdwijnen, zonder moeite te doen hem of haar tegen te houden)
Het schoot me net op tijd te binnen.
(ik dacht er juist op tijd aan)
te hulp schieten
(haasten om iemand te assisteren) Synoniem: te hulp snellen
de schotenwisseling
zelfst.naamw. (v.)


Afbreekpatroon:

` scho - ten - wis - se - ling



Verbuigingen:

schotenwisselingen (meerv.)
het op elkaar schieten door twee of meer strijdende partijen


Voorbeeld:

`een schotenwisseling tussen politie en overvallers `
Schotland
zelfst.naamw.
één van de delen van het Verenigd Koninkrijk Voorbeeld: `In Schotland regent het zeer vaak. `
I schots
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɔts]
schots en scheef

(rommelig) `Alle stoelen en tafels stonden schots en scheef in de klas.`
schots en scheef
(rommelig) `Alle stoelen en tafels stonden schots en scheef in de klas.`
II Schots
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxɔts]
als iets of iemand uit Schotland komt of met Schotland te maken heeft


Voorbeelden:

`de Schotse Hooglanden`,
`de Schotse filosoof David Hume`
Schots-Gaelisch
zelfst.naamw.
[taal] een Keltische taal die door ongeveer 60.000 personen wordt gesproken op de Schotse eilanden en in mindere mate in het westen van Schotland
schotschrift
zelfst.naamw.
pamflet dat iemand op smadelijke wijze aanvalt
de schouder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɑudər]



Verbuigingen:

schouder|s (meerv.)
deel van je lichaam waar je arm aan je romp vastzit anatomie


Voorbeeld:

`over je linkerschouder kijken`
je schouders ophalen over...
(laten merken dat je onverschillig bent over (iets))
je schouders eronder zetten
(je er erg voor inspannen)
het schouderblad
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑudərblɑt]



Verbuigingen:

schouderblad|en (meerv.)
elk van de twee platte, driehoekige botten bovenin je rug
het schouderklopje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑudərklɔpjə]



Verbuigingen:

schouderklopje|s (meerv.)
waarderende opmerking


Voorbeeld:

`schouderklopjes uitdelen aan het personeel`




Synoniem:

compliment
met een schouderophalen
(met merkbare onverschilligheid) `Op alle klachten werd gereageerd met een schouderophalen.`
de schouder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɑudər]



Verbuigingen:

schouder|s (meerv.)
deel van je lichaam waar je arm aan je romp vastzit anatomie


Voorbeeld:

`over je linkerschouder kijken`
schout
zelfst.naamw.
het hoofd van het dorpsbestuur van een schoutambt vanaf de hoge middeleeuwen
schout-bij-nacht
zelfst.naamw.
[marine] een vlagofficier bij de Koninklijke Marine, de derde in rang na luitenant-admiraal en viceadmiraal
de schouw
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxɑu]



Verbuigingen:

schouw|en (meerv.)
1) (gemetselde stenen) buis waardoor rook naar buiten gaat


Voorbeeld:

`Ik denk dat de schouw van de buren in brand staat.`




Synoniem:

schoorsteen


2) in een kamer de, soms versierde, omlijsting van de opening waar de kachel werd aangesloten op de schoorsteen


Voorbeeld:

`een foto van je overleden grootmoeder op de schouw zetten`




Synoniem:

schoorsteenmantel


3) onderzoek of inspectie


Voorbeelden:

`doodschouw`,
`dijkschouw`
de schouwburg
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxɑubʏrx]



Verbuigingen:

schouwburg|en (meerv.)
gebouw dat speciaal is gebouwd voor toneelvoorstellingen


Voorbeeld:

`naar de schouwburg gaan`




Synoniem:

theater
schouwen
werkw.


Uitspraak:

['sxɑuwə(n)]



Verbuigingen:

schouwde (enkelv.volt.deelw.)



Verbuigingen:

heeft geschouwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bekijken of alles in orde is


Voorbeelden:

`broedeieren schouwen`,
`vaarwegen schouwen`




Synoniem:

inspecteren
de schouwmantel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxɑumɑntəl]



Verbuigingen:

schouwmantel|s (meerv.)
in een kamer de, soms versierde, omlijsting van de opening waar de kachel werd aangesloten op de schoorsteen


Voorbeeld:

`een witte marmeren schouwmantel`




Synoniem:

schoorsteenmantel
het schouwspel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑuspɛl]
niet alledaagse gebeurtenis die mooi is om te zien


Voorbeeld:

`De intocht van Sinterklaas levert in ons dorp elk jaar een fraai schouwspel op.`




Synoniem:

tafereel
het schouwspel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxɑuspɛl]
niet alledaagse gebeurtenis die mooi is om te zien


Voorbeeld:

`De intocht van Sinterklaas levert in ons dorp elk jaar een fraai schouwspel op.`




Synoniem:

tafereel
schoof
zelfst.naamw.
[landbouw] een bijeengebundelde hoeveelheid aren
Voorbeeld: `De schoven staan op het veld te drogen. `
[wiskunde] een wiskundige structuur die aan de open verzamelingen van een topologische ruimte bepaalde algebraïsche structuren koppelt, bijvoorbeeld abelse groepen, ringen of modulen
schragen
werkw.


Uitspraak:

['sxraxə(n)]



Verbuigingen:

schraagde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschraagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets of iemand niet uit zijn evenwicht raakt


Voorbeeld:

`houten dwarsbalken die een gebouw schragen`




Synoniem:

ondersteunen (1)


2) steun geven aan


Voorbeeld:

`een initiatief schragen`




Synoniem:

ondersteunen (2)
schraagtafel
zelfst.naamw.
tafel op schragen.
schraal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxral]
1) wat weinig waarde heeft of oplevert


Voorbeelden:

`een schrale troost`,
`schrale grond`
2) (van huid) droog, schilferig en pijnlijk


Voorbeeld:

`schrale lippen`



een schrale wind
(een onaangenaam koude wind)
afschrapen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxrapə(n)]



Verbuigingen:

schraapte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) door schrapen weghalen


Voorbeeld:

`houtschilfers afschrapen`



2) door schrapen schoonmaken


Voorbeeld:

`je tuinschoenen afschrapen met een schoenschraper`




Synoniem:

schoonschrapen
schraapijzer
zelfst.naamw.
[gereedschap] gereedschap met scherpe kanten om te schrappen.
schrapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrapə(n)]



Verbuigingen:

schraapte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (wortels of aardappels) schoonmaken door de ruwe buitenkant eraf te krabben


Voorbeeld:

`twee kilo aardappelen schrapen voor de stamppot`




Synoniem:

schrappen (2)
je keel schrapen
(kuchen voor je gaat praten of zingen)
bij elkaar schrapen
((geld of spullen) met moeite bijeen brengen)
afschrapen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxrapə(n)]



Verbuigingen:

schraapte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) door schrapen weghalen


Voorbeeld:

`houtschilfers afschrapen`



2) door schrapen schoonmaken


Voorbeeld:

`je tuinschoenen afschrapen met een schoenschraper`




Synoniem:

schoonschrapen
schragen
werkw.


Uitspraak:

['sxraxə(n)]



Verbuigingen:

schraagde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschraagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets of iemand niet uit zijn evenwicht raakt


Voorbeeld:

`houten dwarsbalken die een gebouw schragen`




Synoniem:

ondersteunen (1)


2) steun geven aan


Voorbeeld:

`een initiatief schragen`




Synoniem:

ondersteunen (2)
de schram
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxrɑm]



Verbuigingen:

schram|men (meerv.)
ondiepe wond op je huid in de vorm van een streep
geen schrammetje hebben
(helemaal onbeschadigd zijn)
schrander
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxrɑndər]
als je goed kunt nadenken


Voorbeeld:

`een schrandere opmerking maken`




Synoniemen:

scherpzinnig, slim
schranken
werkw.


Uitspraak:

['sxrɑnkə(n)]



Verbuigingen:

schrankte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschrankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zakken en daardoor niet meer recht zijn


Voorbeeld:

`voorkomen dat een raam gaat schranken`
schransen
werkw.


Uitspraak:

['sxrɑnsə(n)]



Verbuigingen:

schranste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschranst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
veel en gulzig eten


Voorbeeld:

`zes boterhammen naar binnen schransen`




Synoniem:

schranzen
schranzen
werkw.
met gretigheid eten Voorbeeld: `Eetgewoontes had ik niet: ik vastte of schransde en 'normaal' eten kon ik niet meer. `
je schrap zetten
(je voorbereiden op iets onaangenaams)
schrapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrapə(n)]



Verbuigingen:

schraapte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (wortels of aardappels) schoonmaken door de ruwe buitenkant eraf te krabben


Voorbeeld:

`twee kilo aardappelen schrapen voor de stamppot`




Synoniem:

schrappen (2)
je keel schrapen
(kuchen voor je gaat praten of zingen)
bij elkaar schrapen
((geld of spullen) met moeite bijeen brengen)
schraperig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxrapərəx]
als je je geld niet wilt uitgeven


Voorbeeld:

`een schraperig individu`




Antoniem:

gul



Synoniem:

gierig
schrappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrɑpə(n)]



Verbuigingen:

schrapte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschrapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (deel van een programma of een tekst) laten vervallen


Voorbeeld:

`De leukste scènes zijn uit de film geschrapt, omdat ze zogenaamd beledigend waren.`




Synoniem:

wegstrepen


2) (wortels of aardappels) schoonmaken door de ruwe buitenkant eraf te krabben


Voorbeeld:

`twee kilo aardappelen schrappen voor de stamppot`




Synoniem:

schrapen (1)
de schrede
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxredə]



Verbuigingen:

schrede|n (meerv.)
keer dat je bij het lopen je ene voet voor de andere plaatst


Voorbeelden:

`schrede voor schrede`,
`de eerste schreden op weg naar zelfstandigheid zetten`




Synoniem:

stap (1)
met rasse schreden naderen

`De verkiezingen naderen met rasse schreden.` Synoniem: snel dichterbij komen
schreef
zelfst.naamw.
maatstreep

[figuurlijk] bovengrens, uiterste
Voorbeeld: `Je gedrag is ver over de schreef. `
de schreeuw
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxrew]



Verbuigingen:

schreeuw|en (meerv.)
geluid van iemand die schreeuwt


Voorbeelden:

`een schreeuw om hulp`,
`angstschreeuw`




Synoniemen:

kreet, gil
uitschreeuwen
werkw.


Uitspraak:

['œytsxrewə(n)]



Verbuigingen:

schreeuwde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgeschreeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard schreeuwen


Voorbeeld:

`De betogers schreeuwen uit 'weg met de president'.`
het uitschreeuwen van de pijn
(erg veel pijn hebben en dat uiten)
schreeuwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrewə(n)]



Verbuigingen:

schreeuwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschreeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met je stem zo hard mogelijk geluid maken


Voorbeeld:

`Iemand schreeuwde: 'bukken!'.`




Synoniemen:

gillen, krijsen, roepen
schreeuwerig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxrewərəx]
1) zeer opvallend


Voorbeelden:

`een schilderij met schreeuwerige kleuren`,
`een schreeuwerig reclamebord`




Synoniem:

fel (3)


2) wat een schreeuwend geluid maakt


Voorbeelden:

`een schreeuwerige baby`,
`niet van schreeuwerige muziek houden`
schreien
werkw.


Afbreekpatroon:

schrei - en



Verbuigingen:

schreide (verl.tijd )



Verbuigingen:

geschreid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
huilen, wenen, janken


Voorbeeld:

`Vele tranen schreien om een groot verlies.`
schrepel
zelfst.naamw.
[gereedschap] een handwerktuig voor het wieden van onkruid
schreef
zelfst.naamw.
maatstreep

[figuurlijk] bovengrens, uiterste
Voorbeeld: `Je gedrag is ver over de schreef. `
I de Schrift
zelfst.naamw. (m.)
heilig boek van de Christenen


Voorbeelden:

`de Heilige Schrift`,
`Schriftlezing`




Synoniem:

Bijbel
II het schrift
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxrɪft]



Verbuigingen:

schrift|en (meerv.)
1) letters van een taal en de manier waarop ze worden geschreven


Voorbeelden:

`het Chinese schrift`,
`schuinschrift`



2) dun boekje met onbedrukte bladzijden


Voorbeelden:

`lijntjesschrift`,
`schoolschrift`
schriftelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxrɪftələk]
wat geschreven of gedrukt is


Voorbeelden:

`Informatie aanvragen kan via onze website, maar een rekening openen kan alleen schriftelijk.`,
`een schriftelijke cursus`




Antoniem:

mondeling
het schriftteken
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxrɪftekə(n)]



Verbuigingen:

schriftteken|s (meerv.)
teken voor een klank in een taal, dat samen met andere tekens een woord vormt


Voorbeeld:

`de schrifttekens van het runenalfabet`




Synoniem:

letter (1)
voortschrijden
werkw.


Uitspraak:

['vortsxrɛidə(n)]



Verbuigingen:

schreed voort (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is voortgeschreden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zich geleidelijk verder ontwikkelen formeel


Voorbeelden:

`Naarmate de ziekte voortschrijdt, ontstaan geheugenproblemen.`,
`Door voortschrijdend inzicht zijn we genoodzaakt alle nieuwe collega's weer te ontslaan.`
schrijden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrɛidə(n)]



Verbuigingen:

schreed (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is geschreden (volt.deelw.)
langzaam lopen (vooral bij een plechtige gelegenheid)


Voorbeeld:

`Ze schreed als een vorstin naar het spreekgestoelte.`
aanschrijven
werkw.


Uitspraak:

['ansxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een brief sturen (naar iemand)


Voorbeeld:

`alle leden van de club aanschrijven om nieuwe leden te vinden`
goed aangeschreven staan
(een goed reputatie hebben) `goed aangeschreven staan bij je baas`
aaneenschrijven
werkw.
aan elkaar (zonder ruimte of leesteken) schrijven van woorden Voorbeeld: `Het aaneenschrijven van woorden berust in de meeste gevallen op enkele eenvoudige regels. `
afschrijven
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van een rekening) aftrekken


Voorbeeld:

`Er is 100 euro van mijn bankrekening afgeschreven.`




Synoniem:

afboeken


2) de aanschafprijs verdelen over de jaren van gebruik financieel


Voorbeeld:

`Een computer is in drie jaar afgeschreven.`



3) als verloren beschouwen informeel


Voorbeeld:

`iemand die doodziek is afschrijven`
bijschrijven
werkw.


Uitspraak:

['bɛisxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef bij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft bijgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een bedraag) bij een rekening optellen


Voorbeelden:

`rente bijschrijven`,
`De bedragen worden op je zakelijke rekening bijgeschreven.`




Antoniem:

afschrijven (1)
inschrijven
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je officieel aanmelden voor (iets)


Voorbeelden:

`je inschrijven aan de universiteit`,
`je kind inschrijven voor tennisles`




Antoniem:

uitschrijven



Synoniem:

intekenen
opschrijven
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
vastleggen in tekst


Voorbeeld:

`Hij hoeft nooit een adres op te schrijven, want hij onthoudt het meteen.`
overschrijven
werkw.


Uitspraak:

['ovərsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef over (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft overgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (tekst) opschrijven zoals hij eerder is opgeschreven of gedrukt


Voorbeeld:

`Vroeger schreef je een brief eerst in het klad om hem daarna netjes over te schrijven.`



2) (een geldbedrag) van je bankrekening laten storten op een andere rekening


Synoniemen:

overmaken, overboeken
toeschrijven
werkw.
het auteurschap of de eigenaar van iets associëren met iemand
uitschrijven
werkw.


Uitspraak:

[ˈœytsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) helemaal opschrijven


Voorbeelden:

`De dokter schreef een recept uit.`,
`Ik zal een cheque uitschrijven op uw naam.`



2) bekendmaken dat (een wedstrijd) zal plaatsvinden


Voorbeeld:

`een prijsvraag uitschrijven`



3) iemand van een lijst schrappen


Voorbeeld:

`Toen ik naar Utrecht verhuisde, hebben ze mij in Amsterdam uitgeschreven.`




Antoniem:

inschrijven
voorschrijven
werkw.


Uitspraak:

['vorsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zeggen of opschrijven wat je moet doen of niet mag doen


Voorbeeld:

`De dokter schreef hem een hoestdrank voor.`




Synoniem:

dicteren
je door iemand de wet laten voorschrijven
(doen wat iemand zegt) `Ik laat me niet de wet voorschrijven door jou!`
wegschrijven
werkw.


Uitspraak:

['wɛxsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(gegevens) opslaan


Voorbeeld:

`belangrijke documenten op een cd'tje wegschrijven`
schrijfbenodigdheden
zelfst.naamw.
pen, papier en andere zaken die men nodig heeft om te kunnen schrijven Voorbeeld: `In de winkel op de hoek vind je wel wat schrijfbenodigdheden. `
het schrijfgerei
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxrɛifxərɛi]
wat je nodig hebt om te schrijven, zoals papier en pennen
schrijfinkt
zelfst.naamw.
inkt die geschikt is om mee te schrijven Voorbeeld: `Verkoopt u schrijfinkt of andere soorten inkt? `
schrijfster
zelfst.naamw.
een persoon van het vrouwelijk geslacht die op professionele manier boeken of verhalen schrijft
schrijfstijl
zelfst.naamw.
het geheel van bijzondere schrijfkenmerken van een auteur of een tekst
de schrijftaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxrɛiftal]
foutloze en een beetje plechtige woorden en zinnen waarvan je gebruik maakt als je een brief schrijft of een tekst die gepubliceerd zal worden


Voorbeelden:

`schrijftaalwoord`,
`'geenszins' is schrijftaal en 'in geen geval' is spreektaal`




Antoniem:

spreektaal
schrijftafel
zelfst.naamw.
een meubelstuk ontworpen om aan te schrijven
de schrijfwijze
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxrɛifwɛizə]



Verbuigingen:

schrijfwijze|s (meerv.)
manier waarop je een woord moet schrijven


Voorbeelden:

`de schrijfwijze van aardrijkskundige namen`,
`'Colour' is de Britse schrijfwijze en 'color' de Amerikaanse.`




Synoniem:

spelling
schrijlings
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sxrɛilɪŋs]
met een been aan elke kant


Voorbeeld:

`schrijlings op een paard zitten`
de (m)/het schrijn
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxrɛin]



Verbuigingen:

schrijn|en (meerv.)
1) versierd kistje waarin kostbare dingen bewaard worden


Voorbeeld:

`reliekschrijn`



2) tempel waarin relikwieën bewaard worden


Voorbeeld:

`godenschrijn`
schrijnen
werkw.


Uitspraak:

['sxrɛinə(n)]



Verbuigingen:

schrijnde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschrijnd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een branderige of trekkende pijn geven


Voorbeeld:

`een schrijnende brandwond`
schrijnend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxrɛinənt]
(van een situatie) zo slecht dat je zou willen dat mensen er niet mee te maken hadden


Voorbeelden:

`schrijnende armoede`,
`een schrijnend gebrek aan schoon drinkwater`




Synoniemen:

ellendig, onmenselijk
schrijnwerker
zelfst.naamw.
[beroep] een houtbewerker en maker van kasten en meubels
I het schrijven
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schrijven|s (meerv.)
brief formeel


Voorbeeld:

`Wij hebben uw schrijven van 17 maart jongstleden in goede orde ontvangen.`
II schrijven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrɛivə(n)]



Verbuigingen:

schreef (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) taal vastleggen in schrift (1)


Voorbeelden:

`netjes tussen de lijntjes schrijven`,
`Schrijf je dat met een hoofdletter?`



2) (een tekst) laten ontstaan


Voorbeelden:

`een verslag van de wedstrijd schrijven voor het clubblad`,
`Pas sinds kort schrijft hij zijn boeken op een computer.`



3) (iemand iets) laten weten in een geschreven bericht


Voorbeeld:

`Ze schreef dat ze gisteren in Peking was aangekomen.`




Synoniem:

berichten
de schrijver
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxrɛivər]



Verbuigingen:

schrijver|s (meerv.)



de schrijfster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxrɛifstər]



Verbuigingen:

schrijfster|s (meerv.)
1) iemand die als beroep boeken schrijft


Voorbeeld:

`toneelschrijver`




Synoniem:

auteur


2) iemand die iets schrijft of heeft geschreven


Voorbeelden:

`de schrijver van een ingezonden brief`,
`tekstschrijver`
de schrik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxrɪk]
plotseling kort hevig gevoel van grote onrust of angst


Synoniem:

schok
met de schrik vrijkomen
(geen verwondingen of schade oplopen bij een ongeluk)
schrik hebben van
(bang zijn voor)
afschrikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfsxrɪkə(n)]



Verbuigingen:

schrikte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschrikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) bang maken om iets te doen


Voorbeelden:

`De hoge muur moet inbrekers afschrikken.`,
`je door niets of niemand laten afschrikken`
opschrikken
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsxrɪkə(n)]



Verbuigingen:

schrikte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgeschrikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
onverwacht schrikken waarbij je als gevolg van het angstgevoel een snelle en korte beweging maakt


Voorbeeld:

`Ik had hem niet horen binnenkomen en schrok op toen hij opeens langs mij stond.`
het schrikbeeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxrɪkbelt]



Verbuigingen:

schrikbeeld|en (meerv.)
fantasie over een zeer onwenselijke toestand


Voorbeelden:

`het schrikbeeld van vereenzaming en aftakeling op je oude dag`,
`De Internationale Arbeidersvereniging, die in 1864 gesticht werd, was al spoedig het schrikbeeld voor geheel burgerlijk Europa.`




Synoniem:

nachtmerrie
het schrikbewind
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxrɪkbəwɪnt]



Verbuigingen:

schrikbewind|en (meerv.)
manier van regeren waarbij de bevolking blootstaat aan door de overheid toegepast geweld


Voorbeeld:

`het schrikbewind van de Chileense dictator Augusto Pinochet`
de (m)/het schrikdraad
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxrɪkdrat]
afrastering in de vorm van ijzerdraad waar stroom op staat


Voorbeeld:

`Niet doen: plassen tegen schrikdraad.`
schrikkeljaar
zelfst.naamw.
een jaar met 366 dagen
schrikkelseconde
zelfst.naamw.
een extra seconde die aan de tijdrekening wordt toegevoegd om in rekening te brengen dat de draaiing van de aarde enigszins aan wisselingen onderhevig is Voorbeeld: `Er is bij de jaarwisseling een schrikkelseconde toegevoegd. `
schrikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrɪkə(n)]



Verbuigingen:

schrok (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geschrokken (volt.deelw.)
plotseling grote onrust of angst voelen


Voorbeeld:

`schrikken van een harde knal`
Ik schrok me dood.
(ik schrok hevig)
afschrikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfsxrɪkə(n)]



Verbuigingen:

schrikte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeschrikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) bang maken om iets te doen


Voorbeelden:

`De hoge muur moet inbrekers afschrikken.`,
`je door niets of niemand laten afschrikken`
schril
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxrɪl]
1) (van een geluid) hoog en onaangenaam


Voorbeeld:

`met schrille stem`




Synoniem:

schel
in schril contrast staan met
(een grote tegenstelling vormen met)
schrobben
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrɔbə(n)]



Verbuigingen:

schrobde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschrobd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met water en een harde borstel schoonmaken


Synoniem:

boenen
de schrobbering
zelfst.naamw. (v.)


Verbuigingen:

schrobberingen (meerv.)
uitbrander;
berisping algemeen


Voorbeelden:

`iemand een flinke schrobbering geven`,
`de misplaatste opmerking kwam hem op een stevige schrobbering te staan`




Synoniem:

standje
de schroef
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxruf]



Verbuigingen:

schroeven (meerv.)
1) metalen staafje dat in een punt uitloopt met een scherpe spiraalvormige rand om iets mee vast te maken


Voorbeeld:

`houtschroef`




Synoniem:

vijs
2) draaiend onderdeel aan een motor dat een schip voortbeweegt


Voorbeeld:

`een schroef met drie bladen
Er zit een schroefje bij hem los.
(hij is een beetje gek)
aanschroeven
werkw.
met een schroef vastmaken

(een schroef)vaster draaien
schroefas
zelfst.naamw.
[kristallografie] een symmetrieas die een rotatie om de as combineert met een verschuiving in de richting van de as die een fractie van de translatievector in die richting is
Voorbeeld: `Een schroefas is net als een glijspiegelvlak een niet-symmorf symmetrie-element. `
een as rond dewelke een schroef gemonteerd is en waarmee deze aangedreven kan worden
schroeven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxruvə(n)]



Verbuigingen:

schroefde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschroefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(vast)maken met een schroef (1)
in elkaar schroeven
(construeren met behulp van schroeven) `een kinderbedje in elkaar schroeven`
de schroefdraad
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxruvdrat]
spiraalvormige ribbel aan de buitenkant van een bout of de binnenmant van een moer waardoor je ze stevig op elkaar kunt draaien
schroeflijn
zelfst.naamw.
[wiskunde] oplopende lijn op een cilindervlak, die alle beschrijvende lijnen onder dezelfde hoek snijdt.
schroeforchis
zelfst.naamw.
[plantkunde] orchidee [species|Spiranthes] met spiraalvormig gedraaide aar.
schroeien
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrujə(n)]



Verbuigingen:

schroeide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschroeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
verbranden aan de oppervlakte


Voorbeeld:

`Het vlees was geschroeid aan de buitenkant en van binnen niet gaar.`
de schroevendraaier
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxruvə(n)drajər]



Verbuigingen:

schroevendraaier|s (meerv.)
stuk gereedschap om schroeven (1) mee vast of los te draaien


Voorbeeld:

`kruiskopschroevendraaier`
opschrokken
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsxrɔkə(n)]



Verbuigingen:

schrokte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeschrokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snel en gretig opeten


Voorbeeld:

`Mijn hond is zo blij als hij zijn eten krijgt dat hij alles in één keer opschrokt.`




Synoniem:

opslokken
schrokken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxrɔkə(n)]



Verbuigingen:

schrokte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschrokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snel en met grote happen eten


Voorbeeld:

`De hond schrokte zijn bak leeg.`
schromelijk
bijwoord


Uitspraak:

[ˈsxromələk]
in heel hevige mate


Voorbeelden:

`schromelijk overdreven`,
`Zelfdoding is een schromelijk onderschat probleem.`
niet schromen om...
(zonder aarzelen (iets doen wat je eigenlijk niet goed durft)) `Schroom niet om vragen te stellen als je het niet begrijpt.`
schroodbeitel
zelfst.naamw.
[techniek] [gereedschap] koudbeitel die op een aambeeld wordt geplaatst om staven in te korten Voorbeeld: `De smid plaatste de schroodbeitel in het schroodgat en begon met het hakwerk. `
schroodgat
zelfst.naamw.
[techniek] [gereedschap]een vierkant gat in de baan van een aambeeld waarin hulpstukken kunnen worden geplaatst Voorbeeld: `Met behulp van een schroodbeitel die in het schroodgat was geplaatst, kortte de smid de staafjes in. `
schrooien
werkw.
besnoeiden, afsnijden

[leerbewerking] met behulp van een sneldraaiend freesmes bijwerken van de kanten van de zool en de hak
Voorbeeld: `Die schoenen moeten nog geschrooid worden. `
[klompenmakerij] het met draaiende bewegingen verder uitboren van het gat in de klomp

[scheepvaart] het laden van rondhout
de schroom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxrom]
gevoel van aarzeling of twijfel omdat je iets niet durft


Voorbeelden:

`je schroom overwinnen`,
`zonder enige schroom praten over je verleden als alcoholist`
niet schromen om...
(zonder aarzelen (iets doen wat je eigenlijk niet goed durft)) `Schroom niet om vragen te stellen als je het niet begrijpt.`
het schroot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxrot]
afval van ijzer of ander metaal


Voorbeeld:

`schroothandel`
schrootjes
zelfst.naamw.
smalle houten plankjes, die op de muur of aan het plafond getimmerd worden Voorbeeld: `Zijn moeder woont in een rijtjeshuis met schrootjes aan de muur. `
schrootpremie
zelfst.naamw.
een regeling vanwege de overheid die de eigenaren van een oude auto door middel van premies aanspoort om hun wagen versneld te laten slopen en in te ruilen voor een jongere Voorbeeld: `Met een schrootpremie proberen de overheden tegelijkertijd de economie te stimuleren en het wagenpark schoner te maken. `
de schub
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxup]



Verbuigingen:

schub|ben (meerv.)
dun plaatje als deel van de huid van vissen en sommige reptielen en van de poten van sommige vogels
schubappel
zelfst.naamw.
[fruit] [plantkunde] 'Annona squamosa' een vruchtboom die op de Antillen voorkomt
schubben
werkw.
schubben verwijderen
Voorbeeld: `Hij was de vis aan het schubben. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
schubsgewijs
bijwoord
op de manier van schubben; een oppervlak bedekkend met overlappende plaatjes die aan één kant vastzitten Voorbeeld: `De gevel is opgebouwd uit ruitvormige zinken platen, die schubsgewijs op een houtconstructie zijn aangebracht. `
opschudden
werkw.
schuddend ordenen
Voorbeeld: `Zij schudde het dekbed op. `
uit zijn gewone doen halen
Voorbeeld: `Het gehele Midden-Oosten werd opgeschud door de gebeurtenissen in Tunesië. `
schudden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxʏdə(n)]



Verbuigingen:

schudde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschud (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snel heen en weer, of op en neer bewegen


Voorbeelden:

`iemand wakker schudden`,
`Goed schudden voor gebruik!`
nee schudden
(door je hoofd heen en weer te draaien duidelijk maken dat je iets niet wilt of niet goedvindt)
Je kunt het wel schudden.
(het is duidelijk dat het niet doorgaat)
schuier
zelfst.naamw.
[gereedschap] werktuig waarmee met een schraapbeweging een weefsel ontdaan kan worden van stof en pluis
schuieren
werkw.
met een enigszins ruw voorwerp een stoffen of leren voorwerp bewerken ter reiniging
Voorbeeld: `Hij schuierde zijn juchtleren jasje en het was weer als nieuw. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
schuier
zelfst.naamw.
[gereedschap] werktuig waarmee met een schraapbeweging een weefsel ontdaan kan worden van stof en pluis
de schuif
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxœyf]



Verbuigingen:

schuiven (meerv.)
1) ijzeren staaf waarmee je een deur of raam kunt afsluiten


Voorbeeld:

`de schuif op de schuurdeur doen`




Synoniem:

grendel


2) lade in een kast of bureau


Voorbeeld:

`in de onderste schuif links`




Synoniem:

la
in de bovenste schuif liggen
(gunstig beoordeeld worden doordat iemand tevreden over je is) Synoniem: in een goed blaadje staan
aanschuiven
werkw.


Uitspraak:

['ansxœyvə(n)]



Verbuigingen:

schoof aan (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) dichterbij schuiven


Verbuigingen:

heeft aangeschoven (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`de stoelen aanschuiven`



2) bij andere mensen aan tafel gaan zitten


Verbuigingen:

is aangeschoven (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`aanschuiven aan het kerstdiner`,
`aanschuiven bij de onderhandelingen`



3) aansluiten (in een rij)


Verbuigingen:

is aangeschoven (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Wilt u achter aanschuiven?`,
`aanschuiven in de file`
opschuiven
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsxœyvə(n)]



Verbuigingen:

schoof op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgeschoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
jezelf al schuivend verplaatsen


Voorbeeld:

`Wil je een beetje opschuiven? Dan kan ik erbij komen zitten.`




Synoniem:

verschuiven
uitschuiven
werkw.


Uitspraak:

['œytsxœyvə(n)]



Verbuigingen:

schoof uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgeschoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
groter of langer maken door onderdelen te verschuiven


Voorbeelden:

`de tafel uitschuiven als je veel gasten hebt`,
`een ladder uitschuiven tot je bij de tweede etage bent`
de schuifaf
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxœyf'ɑf]



Verbuigingen:

schuifaf|s, schuifaf|fen (meerv.)
speeltoestel om zittend of liggend van boven naar beneden te glijden


Voorbeeld:

`We hebben een schuifaf en een schommel in onze tuin voor de kinderen.`




Synoniem:

glijbaan (2)
schuifdeuren
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxœyvdørə(n)]
deuren die al schuivend opengaan


Voorbeeld:

`automatische schuifdeuren aan de ingang van een gebouw`
schuifelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxœyfələ(n)]



Verbuigingen:

schuifelde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) lopen zonder je voeten op te tillen


Verbuigingen:

is geschuifeld (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De oude man schuifelde op zijn sloffen naar de deur.`



2) dicht tegen elkaar aan dansen


Verbuigingen:

heeft geschuifeld (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Er werd niet wild gedanst, alleen een beetje geschuifeld.`
schuifmaat
zelfst.naamw.
een meetinstrument waarmee dikten, afstanden en diepten nauwkeurig kunnen worden meten|gemeten
schuiven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxœyvə(n)]



Verbuigingen:

schoof (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) zonder optillen naar een andere plaats duwen


Verbuigingen:

heeft geschoven (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een doos een beetje naar achteren schuiven`
2) je langzaam voortbewegen


Verbuigingen:

is geschoven (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De kinderen schoven op hun knieën door de kamer.`,
`De lange rij bezoekers schoof naar de ingang.`




Synoniem:

langzaam gaan
naar voren schuiven
((iemand) onder de aandacht brengen van anderen) `Hij werd naar voren geschoven als de opvolger van de directeur.`
schuilen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxœylə(n)]



Verbuigingen:

schuilde, school (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschuild, heeft gescholen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) verborgen zijn


Voorbeeld:

`Welke motieven schuilen er achter de beëindiging van hun samenwerking?`




Synoniem:

schuilgaan
2) als het regent ergens gaan staan waar je droog blijft


Voorbeeld:

`onder een dakje schuilen voor de regen`
Er schuilt een addertje onder het gras.
(er is iets onplezierigs waarvan je niet weet wat het is)
schuilgaan
werkw.


Uitspraak:

['sxœylxan]



Verbuigingen:

ging schuil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is schuilgegaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
verborgen zijn


Voorbeeld:

`een foto waarachter een heel verhaal schuilgaat`




Synoniem:

schuilen (1)
schuilkelder
zelfst.naamw.
ondergrondse ruimte bedoeld om gevaar bovengronds te kunnen ontwijken Voorbeeld: `Een schuilkelder kan dienen om oorlogsgeweld te overleven, maar ook bij orkanen en tornado's wordt er dankbaar van schuilkelders gebruik gemaakt. `
de schuilnaam
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsxœylnam]



Verbuigingen:

schuil|namen (meerv.)
andere naam dan je echte naam


Voorbeeld:

`onder een schuilnaam romans schrijven`




Synoniem:

pseudoniem
de schuilplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxœylplats]



Verbuigingen:

schuilplaats|en (meerv.)
1) plaats waar je je verborgen kunt houden


Voorbeeld:

`bij het spel 'verstoppertje spelen' een schuilplaats zoeken`



2) plaats waar je kunt schuilen (2)


Voorbeeld:

`een goede schuilplaats tegen de regen`
het schuim
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxœym]
1) met lucht of gas gevulde blaasjes aan elkaar op het oppervlak van een vloeistof


Voorbeelden:

`Er zit geen schuim meer op mijn bier.`,
`een bad met veel schuim`
2) licht materiaal dat veel lucht bevat


Voorbeelden:

`piepschuim`,
`purschuim`



3) onbeschofte mensen


Synoniemen:

schorem, tuig
Het schuim staat iemand op de mond.
(je zegt dit als iemand woedend is)
afschuimen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsxœymə(n)]



Verbuigingen:

schuimde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is afgeschuimd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) overtollig schuim verwijderen


Verbuigingen:

heeft afgeschuimd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een glas bier afschuimen`



2) achter elkaar bezoeken informeel


Verbuigingen:

heeft, is afgeschuimd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`alle podia afschuimen met een carnavalshit`
schuimen
werkw.
gasbellen voortbrengen op het grensvlak van een vloeistof en de lucht
Voorbeeld: `Het pas aangesloten vat bier schuimde erg sterk. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schuimen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schuimkraag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxœymkrax]



Verbuigingen:

schuim|kragen (meerv.)
laag wit schuim op een glas bier


Voorbeeld:

`een schuimkraag van twee vingers hoog`




Synoniem:

kraag (2)
het schuimpje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxœympjə]



Verbuigingen:

schuimpje|s (meerv.)
luchtig bros gebak van eiwit met suiker
schuimspaan
zelfst.naamw.
een stuk keukengerei in de vorm van een grote lepel met een enigszins hol blad voorzien van vele gaatjes
schuimen
werkw.
gasbellen voortbrengen op het grensvlak van een vloeistof en de lucht
Voorbeeld: `Het pas aangesloten vat bier schuimde erg sterk. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schuimen in de tweede betekenis erin. `
enz.
schuimwijn
zelfst.naamw.
een soort wijn dat koolzuurbelletjes bevat Voorbeeld: `Hij dacht dat hij gewone wijn dronk, maar het bleek schuimwijn te zijn.
schuin
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxœyn]
1) niet verticaal en niet horizontaal


Voorbeelden:

`De weg loopt schuin naar beneden.`,
`een schuine streep`




Synoniem:

scheef


2) (van uitingen) dubbelzinnig met seksuele bijbetekenis


Voorbeeld:

`schuine moppen vertellen`
afschuinen
werkw.
het schuin afwerken van de rand van een materiaal Voorbeeld: ` De randen van de plank werden afgeschuind. `
schuine streep
zelfst.naamw.
[taalkunde] een leesteken met onder andere als betekenis een keuzemogelijkheid.
Voorbeeld: `Op het toetsenbord staat een schuine streep. `
[taalkunde] een diakritisch teken om een bestaande letter een nieuwe klank te geven of kan gebruikt worden om de klank van een bestaande letter te veranderen.
Voorbeeld: `De ł en de ø zijn een voorbeeld van een schuine streep. `
het schuinschrift
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sxœynsxrɪft]
geheel van schuin geschreven of gedrukte letters
de schuinsmarcheerder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxœynsmɑrʃerdər]



Verbuigingen:

schuinsmarcheerder|s (meerv.)
iemand die een losbandig en onzedelijk leven leidt


Voorbeeld:

`Casanova was een bekende Venetiaanse schuinsmarcheerder.`
de schuit
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxœyt]



Verbuigingen:

schuit|en (meerv.)
simpele platte boot


Voorbeeld:

`modderschuit`
in hetzelfde schuitje zitten
(in een vergelijkbare moeilijke situatie zijn)
schuiven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxœyvə(n)]



Verbuigingen:

schoof (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) zonder optillen naar een andere plaats duwen


Verbuigingen:

heeft geschoven (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een doos een beetje naar achteren schuiven`
2) je langzaam voortbewegen


Verbuigingen:

is geschoven (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De kinderen schoven op hun knieën door de kamer.`,
`De lange rij bezoekers schoof naar de ingang.`




Synoniem:

langzaam gaan
naar voren schuiven
((iemand) onder de aandacht brengen van anderen) `Hij werd naar voren geschoven als de opvolger van de directeur.`
de schuld
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxʏlt]



Verbuigingen:

schuld|en (meerv.)
1) geldbedrag dat je moet betalen


Voorbeelden:

`hypotheekschuld`,
`speelschulden`,
`schulden maken`,
`Ik moet de bank nog een schuld van 10.000 euro afbetalen.`



2) situatie dat je gedrag er de oorzaak van was dat iets verkeerd gegaan is


Voorbeelden:

`Ik kreeg er de schuld van dat er een fout in de rekening zat.`,
`Het is zijn schuld dat het ongeluk gebeurde.`




Antoniem:

onschuld
Eigen schuld, dikke bult.
(je zegt dit als iemand klaagt over het negatieve gevolg van zijn eigen handelen)
schuldbekentenis
zelfst.naamw.
een verklaring die aangeeft verantwoordelijk te zijn voor een strafbaar feit Voorbeeld: `De verdachte had nog geen schuldbekentenis getekend. `
schuldbewust
bijwoord


Uitspraak:

[sxʏldbəˈwʏst]
als je laat merken dat je schuldig (2) bent


Voorbeelden:

`Hij zweeg en keek schuldbewust naar de grond.`,
`Na de ramp deed de regering schuldbewust alle moeite om de slachtoffers te helpen.`
de schuldeiser
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxʏltɛisər]



Verbuigingen:

schuldeiser|s (meerv.)
persoon waaraan iemand anders geld schuldig is


Voorbeeld:

`alle schuldeisers afbetalen`




Antoniem:

schuldenaar
de schuldenaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxʏldənar]



Verbuigingen:

schulde|naren, schuldenaar|s (meerv.)
iemand die geld schuldig is aan iemand anders


Voorbeeld:

`een schuldeiser die met zijn schuldenaars een overeenkomst treft`
schuldencrisis
zelfst.naamw.
[politiek] politieke en financieel-economische onrust en onzekerheid veroorzaakt door het op zich nemen van een te grote schuldenlast en/of begrotingstekort van een staat Voorbeeld: `Er wordt vanwege de Griekse en Ierse staatsschulden gesproken van een schuldencrisis in de eurozone. `
schuldencrisis
zelfst.naamw.
[politiek] politieke en financieel-economische onrust en onzekerheid veroorzaakt door het op zich nemen van een te grote schuldenlast en/of begrotingstekort van een staat Voorbeeld: `Er wordt vanwege de Griekse en Ierse staatsschulden gesproken van een schuldencrisis in de eurozone. `
schuldig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxʏldəx]
1)


Synoniem:

verschuldigd
2) als je verantwoordelijk bent voor een fout


Voorbeeld:

`De winkelier is schuldig aan de explosie in zijn zaak: hij is onvoorzichtig geweest.`




Antoniem:

onschuldig
iemand een bedrag schuldig zijn
() `Je bent me 100 euro schuldig.`
de schuldvraag
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxʏltfrax]



Verbuigingen:

schuld|vragen (meerv.)
het stellen van de vraag wie de schuld draagt van iets


Voorbeelden:

`de schuldvraag bij aanrijdingen`,
`Het lijkt wel of journalisten het stellen van de schuldvraag belangrijker vinden dan het verdriet van de nabestaanden.`
in je schulp kruipen
(niets meer zeggen doordat je je gewetst of onzeker voelt)
iemand uit zijn schulp lokken
(iemand proberen te overhalen om minder onzeker of verlegen te zijn)
uit je schulp kruipen
(je niet langer verlegen of onzeker opstellen)
schulplijn
zelfst.naamw.
bochtige lijn van wisselende halve cirkels.
schunnig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxʏnəx]
smerig en gemeen, vaak met seksuele bijbetekenis


Voorbeeld:

`schunnige taal uitslaan`




Synoniemen:

vies, vunzig
schuren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxyrə(n)]



Verbuigingen:

schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven


Verbuigingen:

is geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is`



2) door sterk wrijven (iets) glad maken


Verbuigingen:

heeft geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`met een schuurmachine een houten deur schuren`
de/het schurft
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sxʏrft]
besmettelijke huidaandoening die door een soort mijt veroorzaakt wordt en die zowel bij mensen als dieren voorkomt medisch


Voorbeeld:

`een straathond met schurft`




Synoniem:

rabiës
de schurk
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxʏrk]



Verbuigingen:

schurk|en (meerv.)
slechte, gemene vent


Voorbeeld:

`Een gewetenloze schurk heeft haar bruut vermoord.`




Synoniem:

bandiet
schurken
werkw.
[refl] zich tegen een vast voorwerp wrijven, meestal om jeuk te bestrijden
Voorbeeld: `Het paard schurkte zich tegen een boompje. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schurken in de tweede betekenis erin. `
enz.
voor schut staan
(je belachelijk maken) Synoniem: voor gek staan
voor schut zetten
((iemand) belachelijk maken) Synoniem: (iemand) voor gek zetten
voor schut lopen
(er belachelijk uitzien) Synoniem: voor gek lopen
afschutten
werkw.
[scheepvaart] een schip door een sluis doen passeren van hoger naar lager gelegen water.
Voorbeeld: `Om verder te varen moet de kapitein het schip laten afschutten. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het afschutten in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schutkleur
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsxʏtklør]



Verbuigingen:

schutkleur|en (meerv.)
kleur die niet opvalt in je omgeving


Voorbeeld:

`&&&Het veldtenue van een soldaat heeft de schutkleuren bruin en groen, zodat je hem in de natuur niet goed ziet.`




Synoniem:

camouflagekleur
schutkring
zelfst.naamw.
[medisch] een beschermende zone rond een besmettingshaard Voorbeeld: `De autoriteiten legden een schutkring aan rond het getroffen gebied. `
de schutsluis
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sxʏtslœys]



Verbuigingen:

schut|sluizen (meerv.)
sluis met een afsluiting aan twee kanten om vaartuigen te schutten


Synoniem:

sas
schutten
werkw.


Uitspraak:

['sxʏtə(n)]



Verbuigingen:

schutte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschut (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van schepen) door een schutsluis laten varen en daardoor tot een hoger of een lager peil brengen


Voorbeeld:

`schepen die te groot zijn kunnen niet geschut worden`
de schutter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxʏtər]



Verbuigingen:

schutter|s (meerv.)
iemand die schiet


Voorbeeld:

`boogschutter`
schutteren
werkw.
knoeien, aanrommelen, onbeholpen te werk gaan
Voorbeeld: `Hij schutterde nog een beetje verder todat de jurie er een einde aan maakte. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het schutteren in de tweede betekenis erin. `
enz.
de schutterij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sxʏtə'rɛi]



Verbuigingen:

schutterij|en (meerv.)
1) vereniging die betrekking heeft op de schietsport


Synoniem:

schietvereniging


2) burgerwacht die als taak had de orde te handhaven en mee te strijden in tijden van oorlog geschiedenis


Voorbeeld:

`de Schutterijwet van 27 februari 1815`
de schutter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sxʏtər]



Verbuigingen:

schutter|s (meerv.)
iemand die schiet


Voorbeeld:

`boogschutter`
de schutting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsxʏtɪŋ]



Verbuigingen:

schuttingen (meerv.)
houten wand om je tuin


Voorbeeld:

`over de schutting in de tuin van je buren kijken`
de schuur
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sxyr]



Verbuigingen:

schuren (meerv.)
gebouwtje bij je huis om spullen op te bergen


Voorbeelden:

`je gereedschap in de schuur bewaren`,
`klusjes doen in de schuur`
schuren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxyrə(n)]



Verbuigingen:

schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven


Verbuigingen:

is geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is`



2) door sterk wrijven (iets) glad maken


Verbuigingen:

heeft geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`met een schuurmachine een houten deur schuren`
Schuurkesbeekplas
zelfst.naamw.
[meer] een 7,5 ha grote plas gelegen te 9840 De Pinte, België Voorbeeld: `Er wordt al meer dan 40 jaar op de Schuurkesbeekplas gewaterskied. `
het schuurpapier
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsxyrpapir]
stevig papier met een ruwe kant om te schuren (2)


Voorbeeld:

`schuurpapier op je schuurmachine doen`
schuren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxyrə(n)]



Verbuigingen:

schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven


Verbuigingen:

is geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is`



2) door sterk wrijven (iets) glad maken


Verbuigingen:

heeft geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`met een schuurmachine een houten deur schuren`
schuw
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sxyw]
(van mensen en dieren) als je niet vlakbij iemand durft te komen


Voorbeeld:

`een schuwe vogel`
schuwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxywə(n)]



Verbuigingen:

schuwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geschuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ontwijken uit angst of afkeer


Voorbeeld:

`Ik schuw de markt: zoveel mensen die maar lopen te schuifelen.`




(iets) niet schuwen

(bereid zijn eventueel (iets) te doen of te gebruiken) `We zullen de aanval niet schuwen.`
(iets) niet schuwen
(bereid zijn eventueel (iets) te doen of te gebruiken) `We zullen de aanval niet schuwen.`
de schwalbe
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈʃwɑlbə]



Verbuigingen:

schwalbe|s (meerv.)
opzettelijke val waarmee een speler doet alsof hij het slachtoffer is van een overtreding van de tegenstander sport


Voorbeeld:

`een schwalbe uitvoeren in het strafschopgebied`
Schwarzwalder Kirschtorte
zelfst.naamw.
een uit Duitsland afkomstige kersentaart, die gemaakt wordt met pure chocolade, cacao en kersen
de schwung
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃwuŋ]
uitbundig enthousiasme


Voorbeeld:

`met veel schwung een verhaal vertellen`
de sciencefiction
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sajənsˈfɪkʃən]
type verhalen, films enz. waarin gebeurtenissen plaatsvinden in een verzonnen toekomstige wereld


Voorbeeld:

`dol zijn op sciencefiction`
sclateri
bijv.naamw.
[dierkunde] Sclaters, van Sclater, een soortnaam Voorbeeld: `Lopophorus sclateri, Doliornis sclateri, Forpus sclateri `
sclera
zelfst.naamw.
[medisch] het witte deel van de oogbol
multiple sclerose
(aandoening van het centraal zenuwstelsel waardoor je onder andere verlamd kunt raken) `Multiple sclerose is een ernstige en ongeneeslijke ziekte.` Synoniem: MS
amyotrofische laterale sclerose
(langzaam erger wordende achteruitgang van het centraal zenuwstelsel waardoor je geleidelijk controle over je spieren verliest) `Amyotrofische laterale sclerose is op den duur fataal omdat de spieren voor je ademhaling en andere essentiële lichamelijke functies worden aangetast.` Synoniem: ALS
scoop
zelfst.naamw.
eerste bericht over iets in de media
I scoopen
werkw.


Afbreekpatroon:

'scoo - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scoopte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescoopt (volt.deelw.)
met je hockeystick de bal omhoog wippen sport


Voorbeeld:

`het junior hockeyteam wil leren scoopen`




Synoniem:

de bal hoog spelen
II scoopen
werkw.
een nieuwsfeit lanceren in de media


Voorbeeld:

`met een fantastisch nieuwtje scoopen in de roddelrubriek op tv`
scoren
werkw.


Uitspraak:

[ˈskorə(n)]



Verbuigingen:

scoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een punt maken in een wedstrijd sport


Voorbeeld:

`een doelpunt scoren`



2) succes behalen


Voorbeeld:

`Het bedrijf scoorde met een bijzondere reclamestunt.`



3) verwerven informeel


Voorbeeld:

`na het stappen nog even een frietje scoren`
technoleasen
werkw.


Afbreekpatroon:

'tech - no - lea - sen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

technoleasde/ technoleaste, technoleasede/ technoleasete (verl.tijd )



Verbuigingen:

getechnoleast/ getechnoleasd, getechnoleaset/ getechnoleased (volt.deelw.)
kennis verkopen en terughuren economie


Voorbeeld:

`Binnen de bestaande belastingwetgeving kan technoleasen tot bepaalde resultaten leiden.`
tegenscoren
werkw.


Afbreekpatroon:

'te - gen - sco - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scoorde tegen (verl.tijd )



Verbuigingen:

tegengescoord (volt.deelw.)
het maken van een tegendoelpunt sportvoetbal


Voorbeeld:

`om tot een gelijkspel te komen bij de voetbalwedstrijd moest hij wel tegenscoren`
tegenscoren
werkw.


Afbreekpatroon:

'te - gen - sco - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scoorde tegen (verl.tijd )



Verbuigingen:

tegengescoord (volt.deelw.)
het maken van een tegendoelpunt sportvoetbal


Voorbeeld:

`om tot een gelijkspel te komen bij de voetbalwedstrijd moest hij wel tegenscoren`
technoleasen
werkw.


Afbreekpatroon:

'tech - no - lea - sen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

technoleasde/ technoleaste, technoleasede/ technoleasete (verl.tijd )



Verbuigingen:

getechnoleast/ getechnoleasd, getechnoleaset/ getechnoleased (volt.deelw.)
kennis verkopen en terughuren economie


Voorbeeld:

`Binnen de bestaande belastingwetgeving kan technoleasen tot bepaalde resultaten leiden.`
de scooter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈskutər]



Verbuigingen:

scooter|s (meerv.)
soort kleine motorfiets met twee kleine, brede wielen
scooteren
werkw.


Afbreekpatroon:

'scoo - te - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scooterde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescooterd (volt.deelw.)
rijden op een scooter


Voorbeeld:

`door de omgeving scooteren`
de scootmobiel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈskutmobil]



Verbuigingen:

scootmobiel|en (meerv.)
stoel op wielen met een elektromotor waarmee mensen die niet gemakkelijk kunnen lopen aan het verkeer deelnemen


Voorbeeld:

`Ons dorp vergrijst waardoor je steeds meer scootmobielen ziet rijden.`
de scope
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[skop]



Verbuigingen:

scope|s (meerv.)
wat aangeeft hoe ver de invloed van iets zich uitstrekt


Voorbeelden:

`binnen de scope van een maatregel vallen`,
`de scope van een project`




Synoniem:

reikwijdte
de score
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈskorə]



Verbuigingen:

score|s (meerv.)
aantal punten dat je in een test of wedstrijd gehaald hebt


Voorbeelden:

`In de pauze was de score 2-1.`,
`bij een taaltoets een score 8 halen`
het scorebord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈskorəbɔrt]



Verbuigingen:

scorebord|en (meerv.)
bord waarop scores worden aangegeven sport


Voorbeeld:

`digitaal scorebord voor biljarten`
scoren
werkw.


Uitspraak:

[ˈskorə(n)]



Verbuigingen:

scoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een punt maken in een wedstrijd sport


Voorbeeld:

`een doelpunt scoren`



2) succes behalen


Voorbeeld:

`Het bedrijf scoorde met een bijzondere reclamestunt.`



3) verwerven informeel


Voorbeeld:

`na het stappen nog even een frietje scoren`
scotoom
zelfst.naamw.
[medisch] blinde vlek in het gezichtsveld
de scout
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[skɑut]



Verbuigingen:

scout|s (meerv.)
1) lid van scouting


Synoniemen:

padvinder, padvindster


2) iemand die op zoek is naar nieuw talent sport


Voorbeeld:

`Volgens de scout lopen er in dat land veel interessante talenten rond.`
scouten
werkw.


Uitspraak:

[ˈskɑutə(n)]



Verbuigingen:

scoutte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescout (volt.deelw.)
op zoek zijn naar (nieuw talent)


Voorbeelden:

`Ajax scout jonge talenten bij diverse voetbalclubs.`,
`Die theatergroep scout ieder jaar talent op scholen door middel van audities.`
de scouting
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈskɑutɪŋ]
1) internationale jeugdorganisatie


Voorbeeld:

`Het doel van scouting is jongeren leren zelfstandig te worden en morele waarden bij te brengen.`




Synoniem:

padvinderij


2) groep sporters die op zoek is naar nieuw talent sport


Voorbeeld:

`De scouting heeft goed werk geleverd: ze hebben spelers geselecteerd op de kwaliteit en op mentaliteit.`
scrabbelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈskrɛbələ(n)]



Verbuigingen:

scrabbelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescrabbeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
scrabble spelen


Voorbeeld:

`Bij het scrabbelen moet je met letters woordjes maken die zo veel mogelijk punten opleveren.`
Scrabble
woordvormingsspel voor twee tot vier spelers


Voorbeelden:

`ik speel het spel Scrabble: ik scrabbel`,
``Wordfeud` en `Words with friends` zijn online varianten van het bordspel Scrabble`
scramblen
werkw.


Afbreekpatroon:

'scram - blen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scramblede/scrambelde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescrambled/gescrambeld (volt.deelw.)
bestanden coderen computer


Voorbeeld:

`gegevens scramblen als er persoonsgegevens uitgewisseld worden`
scrapen
werkw.


Afbreekpatroon:

'scra - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scrapete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescrapet (volt.deelw.)
1) het hergebruiken van stukjes content van andermans site op je eigen site computer


Voorbeeld:

`de voor jouw doel relevante gegevens uit een webpagina scrapen`




Synoniem:

informatie schrapen of vergaren van websites


2) het omzetten van een HTML-pagina naar een ander formaat computer


Voorbeeld:

`een html-pagina scrapen`
I scratch
werkw.
eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scratchen

gebiedende wijs van scratchen
II scratch
bijwoord
golf zonder richtlijn.
III scratch
werkw.
gebiedende wijs enkelvoud van scratchen.
scratche
werkw.
eerste persoon enkelvoud aantonende wijs tegenwoordige tijd van scratchen

eerste persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van scratchen

derde persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van scratchen

gebiedende wijs enkelvoud van scratchen
scratchen
werkw.


Afbreekpatroon:

'scrat - chen



Herkomst:

Engels



Verbuigingen:

scratchte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescratcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
geluidseffecten teweegbrengen door een grammofoonplaat op ritmische wijze onder de pick-upnaald heen en weer te bewegen, door het laten draaien en doen stilstaan van de draaitafel muziekpopmuziek


Voorbeeld:

`muziek scratchen op de oude platenspeler van de buurman`
scratchend
werkw.
onvoltooid deelwoord van scratchen.
screenen
werkw.


Uitspraak:

[ˈskriːnə(n)]



Verbuigingen:

screende (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gescreend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door onderzoek bepalen of bepaalde kenmerken aanwezig zijn


Voorbeelden:

`sollicitanten screenen om vast te stellen of ze geschikt zijn voor een functie`,
`bankmedewerkers screenen op betrouwbaarheid`,
`vrouwen screenen op borstkanker`
scriba
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'scri - ba



Herkomst:

«Latijn
secretaris van de kerkenraad


Voorbeeld:

`De scriba maakt de agenda's en verslagen van vergaderingen, zorgt dat besluiten worden uitgevoerd en voert alle correspondentie.`




Synoniem:

schrijver
de/het script
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[skrɪpt]



Verbuigingen:

script|s (meerv.)
beschrijving van hoe een speelfilm of radio- of tv-programma eruit moet gaan zien


Voorbeeld:

`het script lezen voordat je een rol in een film ambieert`




Synoniem:

scenario
scripten
werkw.


Afbreekpatroon:

'scrip - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scriptte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescript (volt.deelw.)
gewone taal omzetten in programmeertaal computer


Voorbeeld:

`de beveiligingsaspecten bij het scripten in de gaten houden`
de scriptie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈskrɪpsi]



Verbuigingen:

scriptie|s (meerv.)
tekst over een bepaald onderwerp in het kader van een opleiding


Voorbeelden:

`een scriptie schrijven over klimaatverandering`,
`afstudeerscriptie`
scripten
werkw.


Afbreekpatroon:

'scrip - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scriptte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescript (volt.deelw.)
gewone taal omzetten in programmeertaal computer


Voorbeeld:

`de beveiligingsaspecten bij het scripten in de gaten houden`
scrofulose
zelfst.naamw.
klieraandoening, tuberculose van de lymfeklieren Voorbeeld: `Mensen kregen vroeger scrofulose ten gevolge van het drinken van besmette melk. `
het scrollen
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'scrol - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scrollde/scrolde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescrolld/gescrolld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het horizontaal of verticaal verplaatsen van een tekst op een beeldscherm, zodat delen van de tekst die niet in één keer op het scherm passen, zichtbaar worden computer


Voorbeeld:

`naar onderen scrollen om de rest van de webpagina te kunnen lezen`
het scrotum
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈskrɔtʏm]



Verbuigingen:

scrotum|s (meerv.)
mannelijk lichaamsdeel waarin de zaadballen zitten


Synoniem:

balzak
scrubben
werkw.


Afbreekpatroon:

'scrub - ben



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

scrubde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gescrubd (volt.deelw.)
dode huidcellen wegboenen


Voorbeeld:

`de huid scrubben om deze te reinigen en van dode huidcellen te ontdoen`




Synoniem:

reinigen
zonder scrupules
(zonder gewetensbezwaren) `De voormalige topman van de bank heeft geen scrupules over het accepteren van een miljoenenbonus.`
scrupuleus
bijv.naamw.


Uitspraak:

[skrypyˈløs]
zeer nauwkeurig of al te nauwkeurig


Voorbeelden:

`scrupuleus elk reepje vet van het vlees halen, omdat je bang bent om te dik te worden`,
`kritisch de eigen organisatie aan een scrupuleus onderzoek onderwerpen`




Synoniemen:

zorgvuldig, angstvallig
schuren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsxyrə(n)]



Verbuigingen:

schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven


Verbuigingen:

is geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is`



2) door sterk wrijven (iets) glad maken


Verbuigingen:

heeft geschuurd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`met een schuurmachine een houten deur schuren`
de sculptuur
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[skʏlpˈtyr]



Verbuigingen:

sculp|turen (meerv.)
voorstelling van iets in drie dimensies


Voorbeeld:

`iemand een sculptuur van brons geven bij zijn afscheid`




Synoniemen:

beeld, beeldhouwwerk
Scythische
bijv.naamw.
verbogen vorm van de stellende trap van Scythisch
SDSL
zelfst.naamw.
[initiaalwoord], [afkorting] de afkorting voor 'Symmetric Digital Subscriber Line', een snelle internetverbinding via de telefoonlijn Voorbeeld: `SDSL heeft een symetrische bandbreedte voor het in- en uitgaande dataverkeer, dit in tegenstelling tot ADSL. `
Se
afkorting
afkorting van het element Selenium scheikunde


Voorbeeld:

`In de glasindustrie wordt seleen (Se) ingezet om glas te ontkleuren.`




Synoniem:

seleen
seaborgium
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Sg en atoomnummer 106. Het is vermoedelijk een grijs of zilverwit overgangsmetaal
inscannen
werkw.


Afbreekpatroon:

'in - scan - nen



Verbuigingen:

scande in (verl.tijd )



Verbuigingen:

ingescand (volt.deelw.)
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail


Voorbeeld:

`een dokument inscannen en bewaren `
sealen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsi:lə(n)]



Verbuigingen:

sealde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geseald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
strak in plastic inpakken


Voorbeeld:

`je koffer op de luchthaven laten sealen`
insealen
werkw.


Afbreekpatroon:

'in - sea - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sealde in (verl.tijd )



Verbuigingen:

ingeseald (volt.deelw.)
intapen in plastic


Voorbeeld:

`het pakket was ingeseald voor verzending`




Synoniem:

in plastic verpakken
inscannen
werkw.


Afbreekpatroon:

'in - scan - nen



Verbuigingen:

scande in (verl.tijd )



Verbuigingen:

ingescand (volt.deelw.)
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail


Voorbeeld:

`een dokument inscannen en bewaren `
searchen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sear - chen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

searchte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesearcht (volt.deelw.)
zoeken naar de juiste kandidaten voor een baan arbeid


Voorbeeld:

`Effectief searchen naar kansrijke profielen en CV's `
seborroe
zelfst.naamw.
[medisch] talgvloed
sec
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛk]
1) zonder overbodige toevoegingen


Voorbeeld:

`sec verslag doen van het ongeluk`




Synoniem:

zonder omhaal


2) (van drank) niet zoet


Voorbeeld:

`Deze wijn vind je wel lekker: hij is heel sec.`




Synoniem:

droog
de secondant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[səkɔnˈdɑnt]



Verbuigingen:

secondant|en (meerv.)
iemand die een ander helpt bij een wedstrijd of een bepaalde opdracht


Voorbeeld:

`secondant van een schaker zijn`
de seconde
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[səˈkɔndə]



Verbuigingen:

seconde|n, seconde|s (meerv.)
een zestigste deel van een minuut


Voorbeelden:

`secondewijzer`,
`met twee seconden voorsprong een wedstrijd winnen`
een paar seconden
(even) `Nog een paar seconden, dan ga ik mee.`
secondelang
bijwoord
gedurende meerdere seconden Voorbeeld: `Hij keek hem secondelang indringend aan. `
de secondewijzer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[səˈkɔndəwɛizər]



Verbuigingen:

secondewijzer|s (meerv.)
wijzer op een klok die de secondes aangeeft


Voorbeeld:

`Mijn horloge heeft geen secondewijzer.`
secondlifen
werkw.


Afbreekpatroon:

'se- cond - li - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

secondlifete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesecondlifet (volt.deelw.)
Secondlife spelen op internet internet


Voorbeeld:

`secondlifen met jezelf als middelpunt van je eigen wereld`




Synoniem:

een virtueel dubbelleven leiden
het secreet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛˈkret]



Verbuigingen:

se|creten (meerv.)
1) nare ellendige vrouw


Voorbeeld:

`Dat secreet van hiernaast heeft weer de hele nacht buiten staan gillen.`




Synoniemen:

loeder, kreng


2) afscheidingsproduct van een orgaan medisch


Voorbeeld:

`secreten zoals maagsappen, speeksel, gal en slijm`
de secretaresse
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪkrətaˈrɛssə]



Verbuigingen:

secretaresse|s (meerv.)
werkneemster bij een bedrijf of instelling die dingen organiseert en de administratie doet


Voorbeelden:

`directiesecretaresse`,
`medisch secretaresse`
het secretariaat
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪkrətɑrɪˈjat]



Verbuigingen:

secretaria|ten (meerv.)
afdeling van een bedrijf of instelling waar de secretaresses werken


Voorbeeld:

`een tekst naar het secretariaat brengen om te laten kopiëren`
de secretaris
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɪkrəˈtarɪs]



Verbuigingen:

secretaris|sen (meerv.)
lid van een bestuur dat zorgt voor de correspondentie en de verslagen van vergaderingen
de secretaris-generaal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɪkrətɑrɪsxenəˈral]
1) hoogste ambtenaar op een ministerie


Voorbeeld:

`de secretaris-generaal van het ministerie van financiën`



2) hoge functionaris bij een internationale organisatie


Voorbeeld:

`de secretaris-generaal van de NAVO`
de secretaris
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɪkrəˈtarɪs]



Verbuigingen:

secretaris|sen (meerv.)
lid van een bestuur dat zorgt voor de correspondentie en de verslagen van vergaderingen
secretarisvogel
zelfst.naamw.
[vogels] [species|Sagittarius serpentarius] een langpotige roofvogel uit Afrika, die de enige levende vertegenwoordiger van de familie der Sagitariidae is Voorbeeld: `De secretarisvogel werd vernoemd naar zijn hoofdpluimen die vroeger door klerken werden gebruikt. `
de secretie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[səˈkre(t)si]



Verbuigingen:

secretie|s (meerv.)
afscheiding van lichaamsvocht of van hormonen medisch


Voorbeeld:

`de secretie van zweet door de zweetklieren`
de sekt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛkt]



Verbuigingen:

sekt|en (meerv.)
Duitse mousserende wijn


Voorbeeld:

`een glas sekt drinken`
de sectie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛksi]



Verbuigingen:

sectie|s (meerv.)
1) onderdeel van een organisatie


Voorbeeld:

`de sectie neuropsychologie van een psychologisch instituut`




Synoniem:

afdeling


2) het snijden in een dood lichaam om de doodsoorzaak te vinden medisch


Voorbeeld:

`sectie verrichten op een babylijkje`




Synoniem:

autopsie
de sectie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛksi]



Verbuigingen:

sectie|s (meerv.)
1) onderdeel van een organisatie


Voorbeeld:

`de sectie neuropsychologie van een psychologisch instituut`




Synoniem:

afdeling


2) het snijden in een dood lichaam om de doodsoorzaak te vinden medisch


Voorbeeld:

`sectie verrichten op een babylijkje`




Synoniem:

autopsie
de sector
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɛktɔr]



Verbuigingen:

sector|en, sector|s (meerv.)
onderdeel van de maatschappij vanuit economisch oogpunt


Voorbeelden:

`zorgsector`,
`IT-sector`
particuliere sector
(bedrijfsleven)
collectieve sector
(alle instanties die door de overheid betaald worden)
publieke sector
(alle instanties van de overheid)
vrije sector
((van huizen) waarvoor geen woonvergunning nodig is)
de secularisatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sekylariza(t)si]
proces waarbij het maatschappelijk leven zich steeds meer gescheiden ontwikkelt van de kerk en het geloof


Synoniem:

verwereldlijking
seculariseren
werkw.


Uitspraak:

[sekylari'zerə(n)]



Verbuigingen:

seculariseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geseculariseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van het maatschappelijk leven) zich geleidelijk gescheiden van de kerk en het geloof ontwikkelen


Synoniem:

verwereldlijken
seculier
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sekyˈlɪr]
1) als iets of iemand niet te maken heeft met een godsdienst of de kerk


Voorbeeld:

`religieuze en seculiere joden`




Antoniem:

religieus



Synoniem:

werelds
2) niet behorend tot een kloosterorde


Voorbeeld:

`De paus en de bisschoppen zijn seculiere geestelijken.`




Antoniem:

regulier
seculiere staat
(staat die neutraal staat tegenover alle religies)
secundair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[səkʏnˈdɛːr]
1) als iets op de tweede plaats komt en minder belangrijk is


Voorbeeld:

`van secundair belang zijn`

2) (van iemand) niet direct


Voorbeeld:

`secundair reageren`




Antoniem:

primair



Synoniem:

indirect
secundaire arbeidsvoorwaarden
(regelingen die niet over het loon en de arbeidsduur gaan) `Een prettige secundaire arbeidsvoorwaarde is een auto van de zaak.`
secundaire weg
(provinciale weg) Antoniem: snelweg
secuur
bijv.naamw.


Uitspraak:

[səˈkyr]
met veel zorg en precisie, of waar veel zorg en precisie voor nodig is


Voorbeelden:

`secuur werken`,
`secuur zijn in de aanpak van het probleem`,
`Schaatsen slijpen is een secuur klusje.`




Synoniemen:

nauwkeurig, zorgvuldig
sedatief
bijv.naamw.
kalmerend, kalm makend
Voorbeeld: `Drugsverslaafden gebruiken drugs vaak voor hun sedatieve werking. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het sedatief in de tweede betekenis erin. `
sedativum
zelfst.naamw.
[medisch] kalmerend middel
sedentair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sedɛnˈtɛ:r]
met een vaste verblijfplaats of standplaats


Voorbeelden:

`sedentaire werknemers`,
`Zij waren aanvankelijk jagers, maar ze gingen geleidelijk over op sedentaire landbouw.`




Antoniem:

nomadisch
sedentair gedrag
(inactief gedrag)
sederen
werkw.


Uitspraak:

[seˈderə(n)]



Afbreekpatroon:

se - 'de - ren



Verbuigingen:

sedeerde (verl.tijd )
(iemand) tot rust brengen medisch


Voorbeeld:

`sederende middelen`




Synoniem:

kalmeren
het sediment
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sediˈmɛnt]



Verbuigingen:

sediment|en (meerv.)
1) afzetting van materiaal dat door wind, water of ijs getransporteerd is


Voorbeeld:

`Voorbeelden van sedimenten zijn grind en zand.`



2) bezinksel (in een vloeistof) medisch


Voorbeeld:

`Urine bevat normaliter nauwelijks sediment.`
sedimentatie
zelfst.naamw.
afzetting.
Voorbeeld: `Bij de rivier ontstond sedimentatie van zand. `
[scheikunde] het ontstaan van een bezinksel
Voorbeeld: `Na het centrifugeren was er een sedimentatie te zien. `
het sediment
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sediˈmɛnt]



Verbuigingen:

sediment|en (meerv.)
1) afzetting van materiaal dat door wind, water of ijs getransporteerd is


Voorbeeld:

`Voorbeelden van sedimenten zijn grind en zand.`



2) bezinksel (in een vloeistof) medisch


Voorbeeld:

`Urine bevat normaliter nauwelijks sediment.`
Sedna
zelfst.naamw.
godin van de zee bij de Eskimo's

voor sommige de tiende planeet van ons zonnestelsel, voor andere een planetoïde
seduisant
bijv.naamw.
verlokkelijk. Voorbeeld: `Dat is wel een heel seduisant aanbod, zeg. `
seffens
bijwoord


Uitspraak:

[ˈsɛfəns]
na korte tijd


Voorbeeld:

`Ik zal u seffens zijn gsm-nummer geven.`




Synoniemen:

straks, dadelijk
het segment
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛxˈmɛnt]



Verbuigingen:

segment|en (meerv.)
onderdeel van een geheel


Voorbeelden:

`Dat bedrijf is actief in het segment van de kleine stadsauto's.`,
`Het verhaal is maar een segment van het uitgebreide boek.`,
`Het achterlijf van dit insect bestaat uit drie segmenten.`
de segmentatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛxmɛnˈta(t)si]



Verbuigingen:

segmentatie|s (meerv.)
verdeling in of het verdeeld zijn in segmenten


Voorbeelden:

`segmentatie van de markt`,
`de segmentatie van insecten`
segmenteren
werkw.


Uitspraak:

[sɛxmɛnˈterə(n)]



Verbuigingen:

segmenteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesegmenteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in segmenten verdelen


Voorbeeld:

`doelgroepen segmenteren`
het segment
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛxˈmɛnt]



Verbuigingen:

segment|en (meerv.)
onderdeel van een geheel


Voorbeelden:

`Dat bedrijf is actief in het segment van de kleine stadsauto's.`,
`Het verhaal is maar een segment van het uitgebreide boek.`,
`Het achterlijf van dit insect bestaat uit drie segmenten.`
de segregatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sexreˈxa(t)si]
1) afzondering van een bevolkingsgroep uit de maatschappij


Voorbeelden:

`vrijwillige segregatie`,
`de segregatie tussen arm en rijk`




Antoniem:

integratie
2) het afscheiden van bestanddelen uit een mengsel scheikunde


Voorbeeld:

`segregatie van poeders met twee of meer verschillende korreltypen`




Synoniem:

ontmenging
ruimtelijke segregatie
(verschijnsel dat verschillende etnische bevolkingsgroepen in verschillende wijken wonen)
segregeren
werkw.


Herkomst:

«Frans



Verbuigingen:

segregeerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesegregeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) afzonderen (van een bepaalde bevolkingsgroep)


Voorbeeld:

`het segregeren van asielzoekers in een land`




Antoniem:

integreren


2) ontmengen (in vaste stoffen);
scheiden;
schiften chemie


Voorbeeld:

`Als vloeibaar metaal stolt en plaatselijke verschillen in de samenstelling vertoont, wordt dit ook wel segregeren genoemd.`
Seimat
zelfst.naamw.
[taal] een Austronesische taal uit de Oceanische tak gesproken door ongeveer 1000 personen op de Ninigo en Anchorite eilanden in de provincie West-Manus van Papoea-Nieuw-Guinea
het sein
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛin]



Verbuigingen:

sein|en (meerv.)
1) iets waarmee je waarschuwt of iets duidelijk maakt


Voorbeelden:

`Geef je zo even een seintje als je weggaat?`,
`het sein geven voor de start`




Synoniem:

signaal


2) voorwerp waarmee je een sein (1) geeft


Voorbeeld:

`Het sein voor de trein op dit spoor staat op rood.`
seinen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsɛinə(n)]



Verbuigingen:

seinde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geseind (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door een sein (1) laten weten


Voorbeeld:

`De buschauffeur seinde dat we weer in de bus moesten gaan zitten.`
seine
werkw.
[visserij|eng] zegen drijfnet

[visserij|fra] zegen drijfnet
seiner
zelfst.naamw.
iemand die een bericht overseint Voorbeeld: `Een seiner moest goed bekend zijn met het morsealfabet. `
het seinhuis
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɛinhœys]



Verbuigingen:

sein|huizen (meerv.)
gebouw waar de seinen van een spoorlijn bediend worden
seinlamp
zelfst.naamw.
[communicatie] een schijnwerper waarmee men (morse-) signalen kan geven Voorbeeld: `We zagen in de verte het geknipper van een seinlamp. `
de seinpaal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɛinpal]



Verbuigingen:

sein|palen (meerv.)
paal waarop een sein bevestigd is


Voorbeeld:

`een seinpaal van de kustwacht`
de seinstoring
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛinstorɪŋ]



Verbuigingen:

seinstoring|en (meerv.)
keer dat een sein niet goed werkt


Voorbeeld:

`een uur vertraging hebben door een seinstoring`
seinen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsɛinə(n)]



Verbuigingen:

seinde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geseind (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door een sein (1) laten weten


Voorbeeld:

`De buschauffeur seinde dat we weer in de bus moesten gaan zitten.`
seismisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɛismis]
als iets te maken heeft met een aardbeving


Voorbeelden:

`seismische trillingen`,
`seismisch onderzoek`
de seismograaf
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛismoˈxraf]



Verbuigingen:

seismo|grafen (meerv.)
apparaat om trillingen van de aarde te meten en registreren
seismologie
zelfst.naamw.
[wetenschap] de wetenschap van de aardbevingen, een wetenschappelijke discipline binnen de geofysica Voorbeeld: `De verbinding van de seismologie met de geologie richt zich vooral op de studie van actieve breuken in de ondergrond waarlangs aardbevingen kunnen ontstaan. `
het seizoen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛiˈzun]



Verbuigingen:

seizoen|en (meerv.)
1) elk van de periodes van drie maanden in een jaar: lente, zomer, herfst, winter


Voorbeeld:

`de vier seizoenen`




Synoniem:

jaargetijde


2) deel van een jaar met een bepaald kenmerk of bepaalde bestemming


Voorbeelden:

`toeristenseizoen`,
`jachtseizoen`
sec
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛk]
1) zonder overbodige toevoegingen


Voorbeeld:

`sec verslag doen van het ongeluk`




Synoniem:

zonder omhaal


2) (van drank) niet zoet


Voorbeeld:

`Deze wijn vind je wel lekker: hij is heel sec.`




Synoniem:

droog
Sekar
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Ik vind het erg knap als mensen talen als Sekar beheersen. `
de seks
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛks]
handelingen waarbij je geslachtsorgaan een rol speelt en waarvan je lichamelijk opgewonden van raakt


Voorbeelden:

`seks met iemand hebben`,
`telefoonseks`,
`soloseks`
het seksblad
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɛksblat]
tijdschrift met seks als (vrijwel) het enige onderwerp
de seksboerderij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛksburdərɛi]



Verbuigingen:

seksboerderij|en (meerv.)
vroegere boerderij waarin een bordeel is
de seksboetiek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛksbutik]



Verbuigingen:

seksboetiek|s (meerv.)
winkel waar je dingen kunt kopen die met seks te maken hebben


Synoniem:

seksshop
seksen
werkw.


Uitspraak:

['sɛksə(n)]



Verbuigingen:

sekste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesekst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) seks hebben


Voorbeeld:

`De auto is de populairste plaats om te seksen.`




Synoniem:

vrijen


2) het geslacht bepalen (van kuikens)


Voorbeeld:

`Moderne broederijen hanteren verschillende methoden om kuikens te seksen.`
de sekse
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛksə]



Verbuigingen:

sekse|n, sekse|s (meerv.)
feit dat je een man of een vrouw bent


Voorbeeld:

`de vrouwelijke en de mannelijke sekse`




Synoniemen:

geslacht, kunne
het seksisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛkˈsɪsmə]
discriminatie op grond van geslacht


Voorbeeld:

`seksisme op je werk`
de seksist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛkˈsɪst]



Verbuigingen:

seksist|en (meerv.)



de seksist|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛkˈsɪst|ə]



Verbuigingen:

seksiste|n, seksiste|s (meerv.)
iemand die discrimineert op grond van geslacht


Voorbeeld:

`Mijn baas is een echte seksist: hij trekt mannen voor.`
seksistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛkˈsɪstis]
die of dat blijk geeft van seksisme


Voorbeelden:

`een seksistische opmerking`,
`seksistische films`
het sekstoerisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɛksturɪsmə]
toerisme naar bepaalde landen om de seks


Voorbeeld:

`sekstoerisme in Thailand`
de seksualiteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛksywaliˈtɛit]
manier waarop je seks ervaart


Voorbeeld:

`niet durven praten over seksualiteit`
seksueel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛksyˈwel]
die of dat verband houdt met seks of seksualiteit


Voorbeelden:

`seksuele voorlichting`,
`seksueel contact`
seksueel overdraagbare aandoening
(infectieziekte die door seksueel contact kan worden overgebracht) Synoniem: SOA, geslachtsziekte
seksuoloog
zelfst.naamw.
[beroep] wetenschapper die de seksuologie beoefent
seksuologie
zelfst.naamw.
de wetenschap van seksualiteit
de sekswerker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɛkswɛrkər]



Verbuigingen:

sekswerker|s (meerv.)
werknemer in de prostitutie


Voorbeeld:

`sekswerkers en exploitanten van een prostitutiebedrijf`
de sekt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛkt]



Verbuigingen:

sekt|en (meerv.)
Duitse mousserende wijn


Voorbeeld:

`een glas sekt drinken`
de sekte
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsɛktə]



Verbuigingen:

sekte|n, sekte|s (meerv.)
religieuze groepering met een dominante leider, die buitenstaanders weert
sekteleider
zelfst.naamw.
iemand die een sekte leidt Voorbeeld: `De sekteleider slaagde er niet in veel volgelingen te rekruteren. `
de sekte
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsɛktə]



Verbuigingen:

sekte|n, sekte|s (meerv.)
religieuze groepering met een dominante leider, die buitenstaanders weert
sekwester
zelfst.naamw.
[n] [medisch] stukje losliggend dood weefsel dat eventueel operatief verwijderd dient te worden.

[n] [juridisch] het volgens Belgisch recht in bewaring geven van bezit aan een andere partij, hetzij bij overeenkomst hetzij op bevel van de rechter.
Voorbeeld: `Een bedongen sekwester is de bewaargeving, door een of meer personen, van een zaak waarover geschil bestaat, in handen van een derde, die zich verbindt de zaak, nadat het geschil zal zijn uitgemaakt, terug te geven aan degene aan wie zij krachtens de beslissing zal toekomen. `
[m] De persoon die een zaak in bewaring als onder 2) ontvangt.
selandien
zelfst.naamw.
[geologie] een tijdperk uit de aardgeschiedenis

: het selandien is een tijdsnede van het tijdvak paleoceen, dat duurde van 61,7 tot 58,7 Ma en volgde op het danien en werd gevolgd door het thanetien.
Selaru
zelfst.naamw.
[taal] een taal die op de Molukken in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Ik vind het erg knap als mensen talen als Selaru beheersen. `
de selderie
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɛldəri]
plant waarvan je de wortel, stengel en blaadjes kunt eten


Synoniem:

selderij
de selderij
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɛldɛrɛi]
plant waarvan je de wortel, stengel en blaadjes kunt eten


Synoniem:

selderij
selecteren
werkw.


Uitspraak:

[selɛkˈterə(n)]



Verbuigingen:

selecteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geselecteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) kiezen uit een aantal mogelijkheden of een geheel


Voorbeelden:

`een stuk tekst selecteren om te kopiëren`,
`twee van de tien sollicitanten selecteren voor een gesprek`
selecteren
werkw.


Uitspraak:

[selɛkˈterə(n)]



Verbuigingen:

selecteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geselecteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) kiezen uit een aantal mogelijkheden of een geheel


Voorbeelden:

`een stuk tekst selecteren om te kopiëren`,
`twee van de tien sollicitanten selecteren voor een gesprek`
de selectie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[səˈlɛksi]



Verbuigingen:

selectie|s (meerv.)
1) het selecteren, of keer dat je selecteert


Voorbeeld:

`de werving en selectie van personeel`



2) wat je geselecteerd hebt


Voorbeeld:

`een selectie uit een adressenbestand`
selectief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[selɛkˈtif]
als je doelbewust selecteert
selectieve verontwaardiging
(verontwaardiging over iets, terwijl die uitblijft bij iets vergelijkbaars)
selectievakje
zelfst.naamw.
[informatica] een vakje op een beeldscherm dat aangevinkt kan worden om een keuze kenbaar te maken Voorbeeld: `Ik had per ongeluk het verkeerde selectievakje aangevinkt. `
de selectiewedstrijd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[səˈlɛksiwɛtstrɛit]



Verbuigingen:

selectiewedstrijd|en (meerv.)
wedstrijd om spelers of ploegen te selecteren sport


Voorbeeld:

`De laatste selectiewedstrijd heeft een team opgeleverd voor het Europese kampioenschap landelijke ruiters.`
seleen
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Se en atoomnummer 34. Het is een grijs niet-metaal
selenide
zelfst.naamw.
[scheikunde] een verbinding van seleen waarin dit element de oxidatietoestand -2 bezit Voorbeeld: `Het selenide van zink wordt wel gebruikt als venstermateriaal in infraroodspectroscopie. `
de selffulfilling prophecy
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛlfulfɪlɪŋˈprɔfəsi]
voorspelling waarvan de bekendmaking het effect heeft dat de voorspelling waarheid wordt


Voorbeeld:

`De bank ging failliet door een selffulfilling prophecy: door het gerucht dat de bank bijna failliet was haalden te veel mensen tegelijkertijd hun geld van de bank, waardoor de bank daadwerkelijk failliet ging.`
sellen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sel - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sellde/selde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geselld/geseld (volt.deelw.)
verkopen handel


Voorbeeld:

`artikelen sellen vanuit een webshop`
de semantiek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛmɑn'tik]
wetenschap die zich bezighoudt met de betekenis van symbolen en in het bijzonder van taal


Voorbeeld:

`colleges semantiek volgen`




Synoniem:

betekenisleer
semantisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[seˈmɑntis]
als iets te maken heeft met semantiek


Voorbeeld:

`de semantische analyse van een zin`
semantisch web
(toekomstige versie van het wereldwijde web waarbij computers heel intelligent omgaan met gestructureerde informatie en data) `Als het semantisch web er is moeten computers met elkaar discussiëren op basis van analyses van online beschikbare gegevens.`
het semester
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[səˈmɛstər]



Verbuigingen:

semester|s (meerv.)
periode van een aantal maanden (oorspronkelijk zes) in een opleiding


Voorbeeld:

`examen doen in het tweede semester`
semi-
prefix


Uitspraak:

[sɛmi]
als het volgende maar voor de helft of gedeeltelijk zo is



Voorbeeld:

`semipermanente bewoning van recreatiewoningen`
semifinale
(halve finale)
het seminar
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɛmɪnɑ:r]



Verbuigingen:

seminar|s (meerv.)
bijeenkomst waar mensen over een bepaald onderwerp praten met lezingen en/of workshops


Voorbeeld:

`een seminar over klimaatverandering`




Synoniem:

conferentie
het seminarie
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[semiˈnɑri]



Verbuigingen:

seminarie|s (meerv.)
opleidingsinstituut, vooral voor rooms-katholieke priesters


Voorbeeld:

`Het seminarie werkt samen met de theologische faculteit.`
de semiprof
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsemiprɔf]
iemand die zijn inkomen deels met de sport en deels met andere baan verdient sport


Voorbeeld:

`Ze is nu semiprof maar ze hoopt ooit prof te worden.`
semisynthetisch
bijv.naamw.
[medisch] van scheikundige oorsprong
de senaat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[səˈnat]



Verbuigingen:

senaatnaten (meerv.)
afdeling van het parlement die als laatste wetsvoorstellen beoordeelt


Synoniem:

Eerste Kamer
de senator
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[səˈnatɔr]



Verbuigingen:

senator|en, senator|s (meerv.)
lid van een senaat


Synoniem:

Eerste Kamerlid
Senegal
zelfst.naamw.
[land] een land in West-Afrika

[rivier] in West-Afrika die vanuit Guinee via Mali en als grensrivier tussen Senegal en Mauritanië in de Atlantische Oceaan stroomt
Ia de Senegalees
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[senəxaˈles]



Verbuigingen:

Senega|lezen (meerv.)



Ib de Senega|lese
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[senəxa|ˈlesə]



Verbuigingen:

Senega|lezen (meerv.)
iemand met de Senegalese nationaliteit
II Senegalees
bijv.naamw.


Uitspraak:

[senəxaˈles]
als iets of iemand uit Senegal komt of met Senegal te maken heeft


Voorbeeld:

`de Senegalese vlag`
Senegalese
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Senegal, of een vrouw afkomstig uit Senegal
Sengseng
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Papoea-Nieuw-Guinea gesproken wordt Voorbeeld: `Bestaat er een woordenlijst van het Sengseng? `
seniel
bijv.naamw.
aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld Voorbeeld: `De nog lang niet seniele oude baas besloot een wereldreis te gaan maken. `
seniliteit
zelfst.naamw.
[medisch] geestelijke en lichamelijke ouderdomsverschijnselen
I de senior
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsenijɔr]
1) iemand die tot de oudere generatie behoort


Voorbeelden:

`seniorenwoning`,
`Door de vergrijzing is de markt van producten voor senioren sterk toegenomen.`




Antoniem:

jongere


2) sporter die ouder is dan een junior sport


Voorbeeld:

`amateurvoetbal senioren`




Antoniem:

junior
II senior
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsenijɔr]
oudste van twee familieleden met dezelfde naam


Voorbeelden:

`Mijn vader is Jan Jansen senior, mijn broer Jan Jansen junior.`,
`senior medewerker financiële administratie`




Antoniem:

junior
de sensatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛnˈza(t)si]



Verbuigingen:

sensatie|s (meerv.)
1) toestand dat mensen enthousiast of verontwaardigd zijn, of als iets of iemand zo'n toestand veroorzaakt


Voorbeelden:

`De dood van het meisje veroorzaakte grote sensatie in de buurt.`,
`De voetballer werd een sensatie in Nederland.`



2) wat je waarneemt met je zintuigen


Voorbeeld:

`badschuim dat een tintelende sensatie geeft`




Synoniem:

gewaarwording
de sensatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛnˈza(t)si]



Verbuigingen:

sensatie|s (meerv.)
1) toestand dat mensen enthousiast of verontwaardigd zijn, of als iets of iemand zo'n toestand veroorzaakt


Voorbeelden:

`De dood van het meisje veroorzaakte grote sensatie in de buurt.`,
`De voetballer werd een sensatie in Nederland.`



2) wat je waarneemt met je zintuigen


Voorbeeld:

`badschuim dat een tintelende sensatie geeft`




Synoniem:

gewaarwording
sensationeel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛnza(t)ʃoˈnel]
als iets opschudding veroorzaakt


Voorbeeld:

`een sensationele uitvinding`
sensibilisatie
zelfst.naamw.
[medisch] gevoelig maken
sensibiliseren
werkw.


Uitspraak:

[sɛnzibiliˈzerə(n)]



Verbuigingen:

sensibiliseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesensibiliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) gevoelig maken (voor een bepaalde stof)


Voorbeeld:

`stoffen die het afweersysteem sensibiliseren`
2) ontvankelijk maken voor of belangstelling wekken voor


Voorbeelden:

`gezondheidswerkers sensibiliseren voor het cruciale belang van mondhygiëne`,
`werknemers sensibiliseren om langer, anders en met plezier aan de slag te blijven`
sensibiliserende stoffen
(stoffen die een allergie kunnen veroorzaken) Synoniem: allergenen
sensitief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛnziˈtif]
1) gevoelig voor zintuiglijke gewaarwordingen


Voorbeeld:

`Sensitief intelligente mensen zijn bewust waarnemende mensen.`
2) emotioneel gevoelig psychologie
sensitieve communicatie
(communicatie waarbij je gevoelens en behoeften van anderen onderkent en er rekening mee houdt)
hoog sensitief persoon
(iemand die veel intenser op prikkels reageert dan anderen) `Hoogsensitieve volwassenen hebben vaak stress, vermoeidheid, angsten en overgevoeligheid.` Synoniem: hooggevoelig persoon
de sensor
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɛnzɔr]



Verbuigingen:

sensor|en, sensor|s (meerv.)
apparaat dat iets kan waarnemen


Voorbeeld:

`Een kraan met een sensor gaat vanzelf lopen als je ervoor staat.`
sensorieel
bijv.naamw.
[medisch] sensorisch, gewaarwordend, zintuiglijk, m.b.t. het bewustzijn
sensorisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛnˈzoris]
als iets te maken heeft met zintuiglijke waarneming


Voorbeeld:

`Sensorische informatie komt onze geest binnen via de zintuigen.`
sensorische afasie
(hersenletsel waardoor je taal niet begrijpt maar wel kan produceren)
sensueel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛnzyˈwel]
als iets of iemand seksuele lusten opwekt


Voorbeelden:

`sensuele lingerie`,
`een geur die een vrouw zich sensueel laat voelen`




Synoniemen:

zwoel, zinnelijk
het sentiment
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛntiˈmɛnt]



Verbuigingen:

sentiment|en (meerv.)
gevoel


Voorbeelden:

`jeugdsentiment`,
`negatief sentiment op beurs`
de sentimentaliteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛntimɛntaliˈtɛit]
al te grote gevoeligheid


Synoniem:

overgevoeligheid
sentimenteel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛntimɛnˈtel]
als je te sterke emoties hebt, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeelden:

`sentimenteel worden van muziek`,
`een mislukt sentimenteel verhaaltje`
separaat
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sepaˈrat]
gescheiden van iets anders


Voorbeeld:

`De rapporten worden u separaat toegestuurd.`




Synoniemen:

afzonderlijk, apart
I separatief
zelfst.naamw.
[taalkunde] een naamval die een af- of herkomst uitdrukt
Voorbeeld: `Het Baskisch kent een separatief.
II separatief
bijv.naamw.
op afscheiding gericht, afscheiding teweegbrengend
Voorbeeld: `Maar dit wekt zo niet, geloof werkt eerder separatief in plaats van collectief. `
[wiskunde] een eigenschap van sommige semigroepen
Voorbeeld: `Wij zeggen dat een commutatieve semigroep S separatief is als S voldoet aan volgende eigenschap: als a, b 2 S zodat ab is gelijk a2 is gelijk b2 dan a is gelijk b.<ref>[http://dwis.vub.ac.be/Studenten/Projecten/3e%20Ba/2006-2007/semigroepen14.pdf VUB]</ref>
de separatist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[separaˈtɪst]



Verbuigingen:

separatist|en (meerv.)



de separatist|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[separaˈtɪst|ə]



Verbuigingen:

separatiste|n, separatiste|s (meerv.)
iemand die streeft naar afscheiding van de staat of een organisatie


Voorbeeld:

`Baskische separatisten`
separaat
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sepaˈrat]
gescheiden van iets anders


Voorbeeld:

`De rapporten worden u separaat toegestuurd.`




Synoniemen:

afzonderlijk, apart
I sepiabruin
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur bruin met RAL-nummer 8014.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het sepiabruin?
II sepiabruin
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur bruin, met RAL-nummer 8014.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een sepiabruine auto. `
sepioliet
zelfst.naamw.
[mineralogie] een gehydrateerd magnesium-silicaat met de chemische formule Mg<sub>4</sub>Si<sub>6</sub>O<sub>15</sub>·6(H<sub>2</sub>O), een fylosilicaat dat behoort tot de mica's. Voorbeeld: `Van sepioliet worden bijvoorbeeld pijpen vervaardigd. `
seponeren
werkw.


Uitspraak:

[sepoˈnerə(n)]



Verbuigingen:

seponeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geseponeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een rechtszaak) niet verder behandelen juridisch
sepsis
zelfst.naamw.
[medisch] een ernstige ontstekingsreactie van het hele lichaam als reactie op een infectie
sept.
afkorting
september


Voorbeeld:

`van aug-sept`
de september
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛpˈtɛmbər]
negende maand van het jaar
septiem
zelfst.naamw.
[muziek] de zevende trap van een diatonisch|diatonische toonladder

[muziek] een interval met een toonafstand zoals die van de eerste naar de zevende toon van een diatonisch|diatonische toonladder
septikemie
zelfst.naamw.
[medisch] bloedvergiftiging
septime
zelfst.naamw.
[muziek] de zevende trap van een diatonisch|diatonische toonladder

[muziek] een interval met een toonafstand zoals die van de eerste naar de zevende toon van een diatonisch|diatonische toonladder
septisch
bijv.naamw.
[medisch] infectiewekkend, bederfwekkend
septum
zelfst.naamw.
[medisch] tussenschot
sequelae
zelfst.naamw.
[medisch] nasleep van een ziekte
sequencen
werkw.


Afbreekpatroon:

'se - quen - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sequencete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesequencet (volt.deelw.)
de basenvolgorde bepalen van een DNA-streng wetenschap


Voorbeeld:

`het sequencen van de basenparen waaruit het genoom bestaat `
sequencen
werkw.


Afbreekpatroon:

'se - quen - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sequencete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesequencet (volt.deelw.)
de basenvolgorde bepalen van een DNA-streng wetenschap


Voorbeeld:

`het sequencen van de basenparen waaruit het genoom bestaat `
sequens
zelfst.naamw.
een onmiddellijk op andere toonhoogten herhaalde melodie of harmonie, met behoud van de onderlinge lengteverhoudingen, onafhankelijk van het tempo

een misgezang met een syllabische melodie die op bepaalde hoogdagen na het Alleluia of de Tractus gezongen wordt
sequentia
zelfst.naamw.
een misgezang met een syllabische melodie die op bepaalde hoogdagen na het Alleluia of de Tractus gezongen wordt
de sequentie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[seˈkwɛn(t)si]



Verbuigingen:

sequentie|s (meerv.)
opeenvolging of volgorde


Voorbeeld:

`De sequentie van kleuren bij een stoplicht in Nederland is groen, oranje, rood.`
sequentieel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sekwɛn(t)ˈʃel]
na elkaar volgend


Voorbeeld:

`sequentiële nummering van afritten`




Synoniem:

opeenvolgend
de sequentie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[seˈkwɛn(t)si]



Verbuigingen:

sequentie|s (meerv.)
opeenvolging of volgorde


Voorbeeld:

`De sequentie van kleuren bij een stoplicht in Nederland is groen, oranje, rood.`
de sequoia
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[seˈkwɔja]



Verbuigingen:

sequoia|'s (meerv.)
zeer hoge conifeer


Voorbeeld:

`Heel vroeger kwamen sequoia's over de hele wereld voor
sereen
bijv.naamw.


Uitspraak:

[səˈren]
als iets mooi en rustig verloopt of is


Voorbeelden:

`serene rust`,
`een serene herdenking`
serendipiteit
zelfst.naamw.
de capaciteit om op een intelligente manier maar op basis van toeval iets te ontdekken waarnaar men niet op zoek was
serge
zelfst.naamw.
lichte, gekeperde wollen stof
de sergeant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛrˈʒɑnt]



Verbuigingen:

sergeant|en (meerv.)
iemand met een bepaalde rang binnen de krijgsmacht
serialisme
zelfst.naamw.
[muziek] doorontwikkeling van de twaalftoonsmuziek door ook toonduur, toonkleur en dynamiek in de toonreeksen te betrekken Voorbeeld: `Op het programma staat een werk van Karel Goeyvaerts, een pionier van het serialisme . `
de serie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈseri]



Verbuigingen:

serie|s (meerv.)
1) groep bij elkaar horende dingen die na elkaar komen


Voorbeelden:

`een complete serie boeken over vliegtuigen`,
`tv-serie`




Synoniem:

reeks


2) grote hoeveelheid


Voorbeeld:

`Er komt een hele serie mensen vanavond.`




Synoniem:

menigte
serieel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[seriˈjel]
een reeks vormend
seriële poort
(communicatieverbinding waarbij de bits van de gegevens een voor een na elkaar worden verstuurd)
seriemoord
zelfst.naamw.
Één van de moorden gepleegd door een seriemoordenaar. Een seriemoordenaar is iemand die in relatief korte tijd een reeks moorden pleegt
de seriemoordenaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈserimordənar]



de seriemoorde|nares
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈserimordə|narɛs]
iemand die met tussenpozen een reeks moorden pleegt


Voorbeeld:

`Een seriemoordenaar pleegt vaak lustmoorden.`
de serie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈseri]



Verbuigingen:

serie|s (meerv.)
1) groep bij elkaar horende dingen die na elkaar komen


Voorbeelden:

`een complete serie boeken over vliegtuigen`,
`tv-serie`




Synoniem:

reeks


2) grote hoeveelheid


Voorbeeld:

`Er komt een hele serie mensen vanavond.`




Synoniem:

menigte
het serienummer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈserinʏmər]



Verbuigingen:

serienummer|s (meerv.)
uniek nummer op een product


Voorbeeld:

`via het serienummer je gestolen fiets terugkrijgen`
de serieschakelaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈserisxakɛlar]



Verbuigingen:

serieschakelaar|s (meerv.)
twee schakelaars in één doos met twee knoppen voor de bediening


Voorbeeld:

`met een serieschakelaar twee lampen aan en uit kunnen doen`
serieschakeling
zelfst.naamw.
[techniek] schakeling waarbij de uitgang van een elektrische component via een geleider direct verbonden is met de ingang van een volgende component zonder dat andere onderdelen op deze geleider toekomen
serieus
bijv.naamw.


Uitspraak:

[seriˈjøs]
in een ernstige stemming, of zo'n stemming veroorzakend


Voorbeelden:

`een serieus kind`,
`een serieus gevaar`




Synoniem:

ernstig
serieus nemen
((iets of iemand) belangrijk vinden en daarnaar handelen) `ouderen die jongeren niet serieus nemen`
serine
zelfst.naamw.
[scheikunde] een proteïnogeen aminozuur
de sering
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[səˈrɪŋ]



Verbuigingen:

sering|en (meerv.)
struik of boom met zoet geurende trosvormige bloemen


Voorbeeld:

`een seringenboom in tuin hebben`
seroconversie
zelfst.naamw.
[medisch] omslag van bloedwaarden van seronegatief naar seropositief
serologisch
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot serum van het bloed
seropositief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[seropoziˈtif]
als je het aidsvirus in je lichaam hebt
serpent
zelfst.naamw.
[reptielen] een slang

[reptielen|eng] een serpent, slang.

[reptielen|fra] een serpent, slang.
de serre
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛːrə]



Verbuigingen:

serres (meerv.)
glazen uitbouw aan je huis


Voorbeeld:

`je planten in de serre zetten omdat ze daar veel licht hebben`
serum
zelfst.naamw.
[medisch] de vloeibare stof die overblijft als bloed is gestold
serval
zelfst.naamw.
[dierkunde] [species|Leptailurus serval], een Afrikaanse katachtige die vaak vergeleken wordt met de cheeta Voorbeeld: `Een serval is niet hetzelfde als een cheeta. `
de serve
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sʏ:rv]



Verbuigingen:

serve|s (meerv.)
slag waarmee je de bal in het spel brengt sport


Voorbeeld:

`Wie is aan serve?`




Synoniem:

service
serven
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'ser - ven



Herkomst:

«Latijn «Engels



Verbuigingen:

servede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geserved (volt.deelw.)
de eerste opslag doen bij tennis sport


Voorbeeld:

`ze servet de bal hard over het net`
serveren
werkw.


Uitspraak:

[sɛrˈverə(n)]



Verbuigingen:

serveerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geserveerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (eten en drinken) naar de klanten brengen in een café of restaurant


Voorbeeld:

`het voorgerecht serveren`



2) (bij tennis of volleybal) de bal in het spel slaan sport


Voorbeeld:

`Ze serveert goed, maar verder lijkt ze slecht in vorm.`
de serveerster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛrˈverstər]



Verbuigingen:

serveersters (meerv.)
vrouw die als baan in de horeca eten en drinken naar je toe brengt
serveren
werkw.


Uitspraak:

[sɛrˈverə(n)]



Verbuigingen:

serveerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geserveerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (eten en drinken) naar de klanten brengen in een café of restaurant


Voorbeeld:

`het voorgerecht serveren`



2) (bij tennis of volleybal) de bal in het spel slaan sport


Voorbeeld:

`Ze serveert goed, maar verder lijkt ze slecht in vorm.`
de server
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sʏ:rvər]



Verbuigingen:

server|s (meerv.)
krachtige computer die in een netwerk de gemeenschappelijke voorzieningen regelt computers
het servet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛrˈvɛt]



Verbuigingen:

servetten (meerv.)
kleine doek of stuk papier dat je bij het eten gebruikt


Voorbeelden:

`een servet op je schoot leggen`,
`met een servet je mond afvegen`,
`papieren servetjes`
de service
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsʏːrvɪs]



Verbuigingen:

services (meerv.)
1) alles wat een ondernemer doet voor een klant na een aankoop


Voorbeeld:

`Die zaak biedt goede service: mijn kapotte dvd-speler werd direct vervangen.`




Synoniem:

dienstverlening


2) keer dat je serveert sport


Voorbeeld:

`een keiharde eerste service`




Synoniem:

opslag
de serviceflat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsʏ:rvɪsflet]



Verbuigingen:

serviceflat|s (meerv.)
appartement met een zekere mate van verzorging


Voorbeeld:

`als je ouder wordt in een serviceflat gaan wonen`




Synoniem:

verzorgingsflat
servicekosten
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsʏ:rvɪskɔstə(n)]
kosten voor algemene voorzieningen die bovenop de huurprijs komen


Voorbeeld:

`Onder de servicekosten vallen de kosten voor schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten in een flatgebouw.`
servicen
werkw.


Afbreekpatroon:

'ser - vi - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

servicete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geservicet (volt.deelw.)
iets periodiek een onderhoudsbeurt (laten) geven


Voorbeeld:

`geen enkel product van een klant die we servicen is identiek`
de service
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsʏːrvɪs]



Verbuigingen:

services (meerv.)
1) alles wat een ondernemer doet voor een klant na een aankoop


Voorbeeld:

`Die zaak biedt goede service: mijn kapotte dvd-speler werd direct vervangen.`




Synoniem:

dienstverlening


2) keer dat je serveert sport


Voorbeeld:

`een keiharde eerste service`




Synoniem:

opslag
het servicevak
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsʏ:rvɪsvɑk]
vak van de tennisbaan waarin de geserveerde bal terecht moet komen sport


Voorbeeld:

`De bal buiten het servicevak slaan is een fout.`
Servië
zelfst.naamw.
[land] een land in Zuidoost-Europa
serviel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛrˈvil]
als je precies doet wat een ander zegt


Voorbeeld:

`een serviele persoonlijkheid`




Synoniemen:

slaafs, onderdanig
de Serviër
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɛrvijər]



Verbuigingen:

Serviër|s (meerv.)



de Ser|vische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sɛr|visə]



Verbuigingen:

Ser|vischen (meerv.)
iemand met de Servische nationaliteit
het servies
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɛrˈvis]



Verbuigingen:

serviesviezen (meerv.)
stel bij elkaar horende borden, schalen, kopjes e.d.


Voorbeeld:

`de tafel dekken met servies en bestek`
de servieskast
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɛr'viskɑst]



Verbuigingen:

servieskast|en (meerv.)
kast voor het opbergen van servies


Voorbeeld:

`een houten servieskast met deuren met ruitjes`
Servisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sɛrvis]
als iets of iemand uit Servië komt of met Servië te maken heeft
Servische
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoonster van Servië, of een vrouw afkomstig uit Servië
Servo-Kroatisch
zelfst.naamw.
[taal] de pluricentrische taal die gesproken wordt in Kroatië, Bosnië, Servië en Montenegro en bestaat uit de Kroatische, Bosnische en Servische standaardtalen

[taal] de standaardtaal van het voormalig Joegoslavië
Voorbeeld: `Veel mensen spreken nog Servo-Kroatisch. `
sesam
zelfst.naamw.
[plantkunde], [voeding] [species|Sesamum indicum] een uit Afrika afkomstige plant uit de familie 'Pedaliaceae' Voorbeeld: `Sesam hoort waarschijnlijk tot de oudste om hun olie gekweekte gewassen van de wereld. `
sesamolie
zelfst.naamw.
plantaardige spijsolie geperst uit sesamzaden
het sesamzaad
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sɛzɑmzat]



Verbuigingen:

sesam|zaden (meerv.)
zaad van de sesamplant


Voorbeeld:

`brood met sesamzaad`
Sesotho
zelfst.naamw.
[taal] een taal die gesproken wordt in Lesotho en Zuid-Afrika
de sessie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsɛsi]



Verbuigingen:

sessies (meerv.)
keer dat mensen bij elkaar komen


Voorbeeld:

`een sessie beleggen over de overlast in de wijk`




Synoniemen:

bijeenkomst, vergadering
de set
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛt]



Verbuigingen:

sets (meerv.)
1) aantal dingen die bij elkaar horen


Voorbeelden:

`stereoset`,
`pannenset`




Synoniem:

stel


2) plaats van opname van een film cinema


Voorbeeld:

`Er zijn op de set acteurs en figuranten.`



3) onderdeel van een wedstrijd sport


Voorbeeld:

`Hij won de tenniswedstrijd in vijf sets.`
set-uppen
werkw.


Afbreekpatroon:

'set - up - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

set-upte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geset-upt (volt.deelw.)
opslaan computer


Voorbeeld:

`een bestand set-uppen op de harde schijf `
setten
werkw.


Afbreekpatroon:

'set - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sette (verl.tijd )



Verbuigingen:

geset (volt.deelw.)
inregelen, instellen techniek


Voorbeeld:

`een draadloze dimmer setten`
zich settelen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈsɛtələ(n)]



Verbuigingen:

settelde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich gesetteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(ergens) gaan wonen en een regelmatig leven gaan leiden


Voorbeeld:

`wel vijftien relaties gehad hebben voor je je met je vriendin gaat settelen en aan kinderen begint te denken`
de setting
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sɛtɪŋ]
omgeving waarin iets gebeurt


Voorbeelden:

`in een relaxte setting elkaar leren kennen`,
`kinderen opvoeden in een therapeutische setting`




Synoniem:

context
I sex
zelfst.naamw.


Herkomst:

«Engels
gemeensschap hebben, vrijen sexualiteit


Voorbeeld:

`sex hebben met je minnaar`
II sex
Software EXchange (het uitwisselen van computerprogramma`s) computer
sexe
zelfst.naamw.
geslacht biologie


Voorbeeld:

`De vrouwelijke sexe en de mannelijke sexe verschillen uiteraard van elkaar.`
sext
zelfst.naamw.
[muziek] de zesde toon van een diatonisch|diatonische toonladder
Voorbeeld: `Een a is de sext van een toonladder in c. `
[muziek] een interval tussen een toon en de zesde toon erboven of beneden
Voorbeeld: `Een dalende kleine sext is bij het zingen niet altijd eenvoudig te treffen. `
[religie] een van de kleine kerkelijke getijden
Voorbeeld: `Rond het middaguur wordt het officie van de sext met name in kloosters gebeden. `
sextant
zelfst.naamw.
[scheepvaart], [verouderd] een hoekmeetinstrument dat ondermeer werd gebruikt om de hoogtehoek van een hemellichaam boven de horizon te meten, en om de hoek tussen twee aardse objecten te meten
Voorbeeld: `De gradenboog van een sextant is eenzesde deel van een cirkel. `
[astronomie] een klein sterrenbeeld laag aan de horizon
sexy
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɛksi]
als imand of iets seksuele lusten opwekt


Voorbeelden:

`een sexy lijf`,
`sexy lingerie`
Seychellen
zelfst.naamw.
[land] een land in de Indische Oceaan, officieel de Republiek der Seychellen Voorbeeld: `Ik heb enkele jaren op de Seychellen gewoond. `
de Seycheller
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɛi'ʃɛlər]



de Seychel|se
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɛi'ʃɛl|sə]
iemand met de Seychelse nationaliteit
Seychels
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɛi'ʃɛls]
als iets of iemand van de Seychellen komt of met de Seychellen te maken heeft
Seychelse
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van de Seychellen, of een vrouw afkomstig uit de Seychellen
de sfeer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sfer]



Verbuigingen:

sferen (meerv.)
stemming in een groep personen, of de indruk die een bepaalde plaats wekt


Voorbeelden:

`Er heerst een ontspannen sfeer in de klas.`,
`een sfeer van wantrouwen`,
`Er was tijdens het overleg een slechte sfeer.`,
`de sfeer van een ziekenhuis`,
`We hebben even door de stad gelopen om de sfeer te proeven, maar we wilden er niet blijven overnachten.`,
`een klein feestje in de familiesfeer`
in de sfeer van
(lijkend op) `modern wonen in de sfeer van vroeger` Synoniem: zoals
sfeervol
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsfervɔl]
met een goede sfeer


Voorbeelden:

`een sfeervolle tuin`,
`een sfeervol verlichte kamer`
sfincter
zelfst.naamw.
[medisch]: kringspier, sluitspier
de sfinx
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sfɪŋks]



Verbuigingen:

sfinx|en
wezen met het lichaam van een leeuw en het bovenlijf van een mens


Voorbeelden:

`de sfinx bij de piramide`,
`ondoorgrondelijk kijken als een sfinx`
I sh.
afkorting


Afbreekpatroon:

'shil - ling



Herkomst:

«Engels
Engelse munt
II s.h.
afkorting


Herkomst:

Latijn
salvo honore


Synoniem:

met behoud van eer
shabby
bijv.naamw.


Uitspraak:

['ʃɛbi]
onverzorgd en armoedig


Voorbeeld:

`Hij woont al enige tijd weer alleen en ziet er shabby uit.`




Synoniem:

sjofel
de shag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɛk]
tabak om zelf een sigaret te rollen


Voorbeeld:

`een pakje zware shag
het shagje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈʃɛkjə]



Verbuigingen:

shagjes (meerv.)
door jezelf gemaakte sigaret met shag


Voorbeeld:

`een shagje draaien`
shaken
werkw.


Afbreekpatroon:

'sha - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shakete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshaket (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
schuddend mengen een cocktail


Voorbeeld:

`een tropische cocktail shaken`
de shampoo
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈʃɑmpo]



Verbuigingen:

shampoos (meerv.)
vloeibare zeep om je haar te wassen


Voorbeelden:

`antiroosshampoo`,
`een fles shampoo tegen vet haar`
shampooën
werkw.


Afbreekpatroon:

'sham - poo - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shampoode (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshampood (volt.deelw.)
schoonwassen met shampoo


Voorbeeld:

`de haren shampooën met een anti-roosmiddel`
shaven
werkw.


Afbreekpatroon:

'sha - ven



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shavede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshaved (volt.deelw.)
scheren


Voorbeeld:

`je benen shaven `
shelteren
werkw.


Afbreekpatroon:

'shel - te - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shelterde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshelterd (volt.deelw.)
beschutting zoeken, kamperen in een eenvoudige tent


Voorbeeld:

`shelteren voor de regenbui`
shanty
zelfst.naamw.
[muziek] een ritmisch passend liedje dat matrozen in koor zongen tijdens monotone karweitjes zoals het anker lichten, of gewoon voor de lol Voorbeeld: `Zingen bij het werk is in onbruik geraakt, maar bij allerlei evenementen worden nog shanty's gezongen door shantykoren. `
shapen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sha - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shapete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshapet (volt.deelw.)
in model brengen, vormgeven


Voorbeeld:

`je gezicht shapen door middel van bepaalde make-up`
sharen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sha - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sharede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshared (volt.deelw.)
delen (bijv. in sociale media)


Voorbeeld:

`wees zorgvuldig in wat je wilt sharen met de rest van de wereld`
de sharia
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ʃariˈja]
islamitische wetgeving
shaven
werkw.


Afbreekpatroon:

'sha - ven



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shavede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshaved (volt.deelw.)
scheren


Voorbeeld:

`je benen shaven `
shelteren
werkw.


Afbreekpatroon:

'shel - te - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shelterde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshelterd (volt.deelw.)
beschutting zoeken, kamperen in een eenvoudige tent


Voorbeeld:

`shelteren voor de regenbui`
de sherry
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['ʃɛri]



Verbuigingen:

sherry's (meerv.)
versterkte witte wijn uit de streek rond Jerez de la Frontera (Spanje)


Voorbeelden:

`droge, medium en cream sherry`,
`een volle, krachtige, zeer zoete sherry is Pedro Ximénez`
shiften
werkw.


Afbreekpatroon:

'shif - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shiftte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshift (volt.deelw.)
(ver-)wisselen


Voorbeeld:

`het shiften tussen auto's in een computerspel`
Shimla
zelfst.naamw.
[toponiem|land=India] de hoofdstad van de Indiase deelstaat Himachal Pradesh Voorbeeld: `Pieter woont sinds kort in Shimla. `
shimmyen
werkw.


Afbreekpatroon:

'shim - my - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shimmyde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshimmyd (volt.deelw.)
slingeren tijdens het sturen


Voorbeeld:

`Soms stopt het shimmyen als de snelheid iets wordt verhoogd.`
shippen
werkw.


Afbreekpatroon:

'ship - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shipte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshipt (volt.deelw.)
verschepen, verzenden handel


Voorbeeld:

`een bestelling shippen vanuit Hongkong`
het shirt
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ʃʏ:rt]



Verbuigingen:

shirt|s (meerv.)
1) sportief overhemd


Voorbeeld:

`een zomers shirt met korte mouwen`



2) katoenen hemd met korte mouwen uit één stuk


Voorbeelden:

`De Zweedse voetballer ruilt zijn shirt met een fan.`,
`T-shirt`,
`poloshirt`
I de shit
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɪt]
1) ellende informeel


Voorbeeld:

`Heb je problemen en zie je het niet meer zitten, kom dan bij mij, dan kun je al je shit kwijt.`




Synoniem:

rotzooi
2) hasj
in de shit zitten
(problemen hebben)
II shit
tussenwerpsel


Uitspraak:

[ʃɪt]
dit zeg je als je boos om iets bent
informeel


Voorbeeld:

`Shit! Mijn fietssleuteltje verloren.`




Synoniem:

verdomme
de shoarma
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈʃwɑrma]
gemarineerd vlees dat aan een spit is geroosterd, waarvan reepjes worden afgeschraapt


Voorbeeld:

`een pitabroodje met shoarma`
de shock
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɔk]



Verbuigingen:

shock|s (meerv.)
1) acute en levensbedreigende toestand waarbij essentiële lichaamsfuncties uitvallen medisch


Voorbeelden:

`Een shock moet onmiddellijk behandeld worden.`,
`Deze dieren raken in gevangenschap vrij snel in shock, wat dodelijk kan zijn.`



2) elektrische stroomstoot door een lichaamsdeel als behandelingsmethode


Voorbeeld:

`De automatische defibrillator dient automatisch een shock toe.`




Synoniem:

elektroshock
in shock
(hevig geschrokken) `De meisjes raakten in shock toen ze ontdekten dat ze zusjes waren.`
shocken
werkw.


Afbreekpatroon:

'shoc - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shockte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshockt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) aan een schockbehandeling onderwerpen medisch


Voorbeeld:

`de man werd door het ambulanceteam geshockt na het ernstige ongeluk`



2) choqueren, aanstoot geven


Voorbeeld:

`het publiek was geshockt na de ernstige val van de acrobaat`
shockeren
werkw.


Uitspraak:

[ʃɔˈkerə(n)]



Verbuigingen:

shockeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geshockeerd (volt.deelw.)
een hevige emotie veroorzaken


Voorbeelden:

`een shockerende pornofilm`,
`je ouders shockeren als je vertelt dat je homo bent`




Synoniem:

schokken
Shona
zelfst.naamw.
[taal] een taal die gesproken wordt door ongeveer 11.000.000 mensen in Zimbabwe, Botswana, Malawi en Zambia
shooten
werkw.


Afbreekpatroon:

'shoo - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shootte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshoot (volt.deelw.)
fotograferen, een fotoreportage maken


Voorbeeld:

`foto's shooten voor een modereportage`
shop
zelfst.naamw.
een winkel
shopliften
werkw.


Afbreekpatroon:

'shop - lif - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shopliftte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshoplift (volt.deelw.)
diefstal plegen in een winkel


Voorbeeld:

`shopliften is lastig als een winkel goede beveiliging heeft`
shoppen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɔpə(n)]



Verbuigingen:

shopte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geshopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) winkels bezoeken om te kijken of te kopen


Voorbeelden:

`elke zaterdag met je dochter gaan shoppen in de stad`,
`online shoppen`




Synoniem:

winkelen


2) langs gelijksoortige winkels of instellingen gaan om producten te vergelijken


Voorbeeld:

`shoppen langs zorgverzekeraars`
de short
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɔːrt]



Verbuigingen:

shorts (meerv.)
broek met korte pijpen


Voorbeeld:

`een short dragen op de camping`




Synoniem:

korte broek
shortcoveren
werkw.


Afbreekpatroon:

'short - co - ve - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shortcoverde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshortcoverd (volt.deelw.)
het op voorhand afdekken van eventuele oplopende verliezen (beursterm)


Voorbeeld:

`De prijzen op de beurs omhoog duwen door te shortcoveren.`
shorten
werkw.


Afbreekpatroon:

'shor - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shortte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshort (volt.deelw.)
aandelen verkopen die men niet in bezit heeft, maar heeft geleend, om ze later tegen een lagere koers terug te kopen handel


Voorbeeld:

`Shorten mag opnieuw, maar wie grote pakketten aandelen van Belgische financiële aandelen wil shorten, is verplicht dit te melden`
shortsellen
werkw.


Afbreekpatroon:

'short - sel - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shortsellde/shortselde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshortselld/geshortseld (volt.deelw.)
het lenen van aandelen en die meteen doorverkopen handel


Voorbeeld:

`het shortsellen van aandelen die je nog niet bezit in de hoop dat je er winst op zult maken`
het shorttrack
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['ʃɔ:rtrɛk]
snelheidswedstrijd op een korte afstand sport


Voorbeeld:

`Shorttrack op de schaats wordt gereden op ovaal traject op een ijshocheybaan`
shorttracken
werkw.


Afbreekpatroon:

'short - trac - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shorttrackte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshorttrackt (volt.deelw.)
schaatsen op een korte baan sport


Voorbeeld:

`langebaan schaatsters die shorttracken om de bochttechniek perfectioneren `
de shot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɔt]



Verbuigingen:

shots (meerv.)
1) opname met een camera


Voorbeeld:

`Van deze scène zijn van de vijftien shots er maar twee in de eindmontage gebruikt.`



2) inspuiting met drugs


Voorbeeld:

`een shot nemen/zetten`
shotten
werkw.


Afbreekpatroon:

'shot - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shotte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshot (volt.deelw.)
zichzelf verdovende middelen inspuiten


Voorbeeld:

`drugs rechtstreeks in de bloedbaan shotten`
de show
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃo]



Verbuigingen:

shows (meerv.)
1) voorstelling met amusement


Voorbeelden:

`showbusiness`,
`tv-show`,
`theatershow`
2) keer waarbij iets aan publiek getoond wordt


Voorbeelden:

`modeshow`,
`autoshow`




Synoniem:

demonstratie
de show stelen
(ieders aandacht trekken) `Het kind stal de show met haar liedje voor de gasten.`
showen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃowə(n)]



Verbuigingen:

showde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geshowd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
laten zien zoals in een show (2)


Voorbeeld:

`je nieuwe mantel met hoed showen`
de showroom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['ʃorum]



Verbuigingen:

showroom|s (meerv.)
grote ruimte waar producten die je kunt kopen te zien zijn


Voorbeelden:

`autoshowroom`,
`de showroom van een meubelzaak`




Synoniem:

toonzaal
shredden
werkw.


Afbreekpatroon:

'shred - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shredde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshred (volt.deelw.)
1) het zoveel mogelijk noten spelen per seconde muziek


Voorbeeld:

`shredden op de gitaar`



2) versnipperen landbouw


Voorbeeld:

`complete bomen inclusief takken shredden`
shredderen
werkw.


Afbreekpatroon:

'shred - de - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shredderde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshredderd (volt.deelw.)
het versplinteren en kapotslaan van afval


Voorbeeld:

`belangrijk veiligheidsaspect in bedrijven die banden sorteren en shredderen, is het brandgevaar.`
Shuar
zelfst.naamw.
[taal] een Andean-Equatoriale taal die gesproken wordt door ongeveer 46.000 mensen in Ecuador
shufflen
werkw.


Afbreekpatroon:

'shuf - flen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shufflede/shuffelde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshuffled/geshuffeld (volt.deelw.)
1) herschikken, vermengen computer


Voorbeeld:

`kolommen van pixels shufflen om een ​​foto te openbaren`



2) vorm van dansen waarbij je elementen van de charleston met de running man combineert vrije tijd


Voorbeeld:

`Op Amsterdamse hipsterfeestjes zie je de laatste tijd veel jongens shufflen`
shunt
zelfst.naamw.
[medisch] kunstmatige verbinding tussen twee kanalen of bloedvaten
shunten
werkw.


Afbreekpatroon:

'shun - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shuntte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshunt (volt.deelw.)
een directe verbinding leggen tussen een slagader en een ader, parallel schakelen medisch


Voorbeeld:

`een katheter in een groot bloedvat leggen`
de shuttle
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['ʃʏtəl]



Verbuigingen:

shuttle|s (meerv.)
1) balletje met veren dat heen en weer geslagen wordt bij het badmintonspel sport


Synoniem:

pluimbal


2) ruimtevaartuig voor het heen en weer brengen van mensen en spullen luchtvaart


Voorbeeld:

`De shuttle heeft bij zijn laatste reis het ruimtestation voorzien van proviand.`




Synoniemen:

ruimteveer, spaceshuttle


3) vervoermiddel dat steeds heen en weer rijdt


Voorbeelden:

`een shuttle tussen de luchthaven en de dure hotels in de stad`,
`shuttlebus`
shuttlen
werkw.


Afbreekpatroon:

'shut - tlen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

shuttlede/shuttelde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geshuttled/geshutteld (volt.deelw.)
heen en weer rijden, pendelen verkeer


Voorbeeld:

`metro's die afgeladen vol heen en weer shuttlen `
I si
zelfst.naamw.
[muziek] zevende muzieknoot in de toonladder.
Voorbeeld: `Tu ne viens pas? Si, je viens.' &ndash; 'Kom je niet? Jawel, ik kom. ` Voorbeeld: `J’étais si fatigué.' &ndash; 'Ik was zo moe. ` Voorbeeld: `Si j’étais riche, je m’achéterais une maison.' &ndash; 'Als ik rijk was, zou ik me een huis kopen. ` Voorbeeld: `Je ne sais pas si je viendrai.' &ndash; 'Ik weet niet of ik zal komen.
II si
bijwoord
('als')

*s' (voor il of ils)
III si
werkw.
[ov|nor] zeggen

[ov|nor] een dierengeluid doen, verbi gratia loeien.
SI-basiseenheid
zelfst.naamw.
[natuurkunde] fundamentele eenheden voor natuurkundige grootheden gedefinieerd in het SI-stelsel. Voorbeeld: `Er zijn zeven SI-basiseenheden gedefinieerd. `
SI-eenheid
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [eenheid] eenheid volgens het Internationale Stelsel van Eenheden; Système International d'Unités, SI
SI-prefix
zelfst.naamw.
[natuurkunde] een decimaal voorvoegsel dat kan worden toegevoegd aan elke eenheid van het SI-systeem, om aan te geven dat het om veelvouden of delen van die eenheden gaat.
SI-voorvoegsel
zelfst.naamw.
[natuurkunde] een decimaal voorvoegsel dat kan worden toegevoegd aan elke eenheid van het SI-systeem, om aan te geven dat het om veelvouden of delen van die eenheden gaat.
sibbe
zelfst.naamw.
[familie] familie

[familie] geslacht
Siberische tijger
zelfst.naamw.
[dierkunde] 'Panthera tigris altaica', een zeldzame ondersoort van de tijger, komt in het wild nog nauwelijks voor
Siberische tijger
zelfst.naamw.
[dierkunde] 'Panthera tigris altaica', een zeldzame ondersoort van de tijger, komt in het wild nog nauwelijks voor
sic



Herkomst:

Latijn
toevoeging aan een woord uit een citaat om aan te geven dat de oorspronkelijke schrijfwijze is aangehouden


Voorbeeld:

`Achter de geconstateerde fout plaats je dan tussen ronde of vierkante haakjes het woord sic.`




Synoniem:

dus; aldus; op deze manier
Sichuan Yi
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in China gesproken wordt Voorbeeld: `Bestaat er een woordenlijst van het Sichuan Yi? `
Siciliaans
zelfst.naamw.
[taal] een taal die op Sicilië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Siciliaans wordt, zoals de naam al impliceert, op Sicilië gesproken. `
sidderen
werkw.
van angst beven
Voorbeeld: `De weerloze mensen sidderden toen zij de woestelingen op zich af zagen komen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het sidderen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de sidderaal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɪdəral]



Verbuigingen:

sidder|alen (meerv.)
erg lange Zuid-Amerikaanse zoetwatervis die stroomstoten kan afgeven


Voorbeeld:

`Een sidderaal kan wel twee meter lang worden.`
sidderrog
zelfst.naamw.
[vissen] een rogsoort die zijn prooi kan verdoven met een elektrische stroomstoot
sidderrog
zelfst.naamw.
[vissen] een rogsoort die zijn prooi kan verdoven met een elektrische stroomstoot
Sie
zelfst.naamw.
[taal] een Oceanische taal met tweeduizend sprekers van het eiland Erromanga van Vanuatu Voorbeeld: `Yoku (of Enyau), Potnariven, Sorung zijn dialected van het Sie. `
siemens
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [eenheid] SI-eenheid van elektrisch geleidingsvermogen of geleidbaarheid, weergegeven met het symbool S Voorbeeld: `De grootheid "geleiding" (symbool: G) wordt uitgedrukt in de SI-eenheid siemens (symbool: S). `
sienna
zelfst.naamw.
[kleur] een bruinachtige kleur, dat gebaseerd is op een kleisoort Voorbeeld: `Heeft u die ook in het sienna? `
siennakleur
zelfst.naamw.
[kleur] de kleur sienna, een bruinachtige kleur Voorbeeld: `Heeft u die ook in siennakleur? `
siennakleurig
bijv.naamw.
[kleur] de kleur sienna hebbend Voorbeeld: `Hij rijdt in een siennakleurige auto. `
voor de sier
(als versiering) `Die vaas is niet voor gebruik maar staat er voor de sier.`
goede sier maken met
(een gunstige indruk maken met (iets)) `goede sier maken met de ideeën van een ander`
het sieraad
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsirat]



Verbuigingen:

sieraden (meerv.)
voorwerp dat je als versiering draagt


Voorbeeld:

`Zij heeft veel sieraden: ringen, kettingen, broches, armbanden en ga zo maar door.`
sieren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsirə(n)]



Verbuigingen:

sierde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesierd (volt.deelw.)
mooi maken


Voorbeeld:

`Bossen, weiden en windmolens sieren het landschap.`




Synoniem:

verfraaien
het siert (iemand) dat...
(het is (in iemand) te prijzen dat...) `Dat ze ondanks alles heeft volgehouden, siert haar.`
sierlijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsirlək]
fraai en elegant


Voorbeelden:

`een sierlijke vrouw met lange japon`,
`een antiek sierlijk hekwerk`




Synoniem:

gracieus
de sierplant
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sirplɑnt]



Verbuigingen:

sierplant|en (meerv.)
plant die voor de sier, om het mooie wordt gekweekt


Voorbeeld:

`iemand een sierplant cadeau doen`
Siërra
zelfst.naamw.
[aardrijkskunde] gebergte in Spanje, Portugal en Zuid-Amerika

[spellingsalfabet] spelwoord van het ITU/NAVO-spellingalfabet voor de letter s
Sierra Leone
zelfst.naamw.
[land] een land in West-Afrika, officieel de Republiek Sierra Leone
de Sierra Leoner
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɛrale'jonər]



de SierraLe|oonse
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ʃɛrale|'jonsə]
iemand met de Sierra Leoonse nationaliteit
Sierra Leoons
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ʃɛrale'jons]
als iets of iemand uit Sierra Leone komt of met Sierra Leone te maken heeft
Sierra Leoonse
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Sierra Leone, of een vrouw afkomstig uit Sierra Leone
de sierspeld
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsirspɛlt]



Verbuigingen:

sierspeld|en (meerv.)
sieraad dat je met een speld op je kleding vastmaakt


Voorbeeld:

`een sierspeld op een mooie jurk`
het siervoorwerp
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sirvorwɛrp]
voorwerp als versiering of voor het mooie


Voorbeeld:

`een huiskamer vol siervoorwerpen`




Antoniem:

gebruiksvoorwerp
de sigaar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[siˈxar]



Verbuigingen:

sigaren (meerv.)
1) rolletje tabak om te roken


Voorbeelden:

`een sigaar opsteken`,
`sigarenpeuk`
de sigaar zijn
(het slachtoffer zijn) `Daar komt de politie! Nu ben ik de sigaar: ik rijd veel te hard.` Synoniem: de dupe zijn, de pineut zijn, de klos zijn
de sigaret
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sixaˈrɛt]



Verbuigingen:

sigaretten (meerv.)
dun rolletje tabak in speciaal wit papier om te roken


Voorbeelden:

`filtersigaretten`,
`De asbak ligt vol peuken van sigaretten.`
sightseeën
werkw.


Afbreekpatroon:

'sight - see - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sightseede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesightseed (volt.deelw.)
toeristische trekpleisters bezoeken, bezienswaardigheden bekijken vrije tijd


Voorbeeld:

`soms gestoord worden door een rumoerige groep toeristen die aan het sightseeën is`
het signaal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪˈɲal]



Verbuigingen:

signaalnalen (meerv.)
1) iets waarmee je waarschuwt of iets duidelijk maakt


Voorbeelden:

`fluitsignaal`,
`lichtsignalen`,
`Die partij vindt het openhouden van kerncentrales een fout signaal.`




Synoniem:

sein


2) wat door een meetinstrument geregistreerd kan worden natuurkunde


Voorbeelden:

`akoestisch signaal`,
`signalen uitzenden`,
`tv-signaal`
signaal-ruisafstand
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] het verschil tussen het signaal- en ruisniveau op een punt, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is op dat punt een signaal-ruisafstand van minimaal 20 dB vereist. `
signaal-ruisverhouding
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] de mate waarin een signaal sterker is dan de ruis, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is een signaal-ruisverhouding van minimaal 40 dB vereist. `
I signaalblauw
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur blauw met RAL-nummer 5005.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalblauw?
`
II signaalblauw
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur blauw, met RAL-nummer 5005.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalblauwe auto. `
I signaalbruin
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur bruin met RAL-nummer 8002.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalbruin?
II signaalbruin
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur bruin, met RAL-nummer 8002.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalbruine auto. `
de signaalfluit
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɪˈɲalflœyt]
hard klinkende fluit om een noodsignaal te geven


Voorbeeld:

`Als je door afgelegen gebieden reist is het verstandig om altijd een signaalfluit om je nek te hebben.`
I signaalgeel
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur geel met RAL-nummer 1003; een felle gele kleur, zoals die wel gebruikt wordt om iets op te laten vallen.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalgeel?
II signaalgeel
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur geel, met RAL-nummer 1003.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalgele auto. `
I signaalgrijs
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 7004.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalgrijs?
II signaalgrijs
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 7004.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalgrijze auto. `
I signaalgroen
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur groen met RAL-nummer 6032.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalgroen?
II signaalgroen
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur groen, met RAL-nummer 6032.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalgroene auto. `
signaallamp
zelfst.naamw.
[communicatie] een schijnwerper waarmee men (morse-) signalen kan geven
Voorbeeld: `We zagen in de verte het geknipper van een signaallamp. `
[techniek] een lamp op een bedieningspaneel of apparaat, waaraan men kan zien of een bepaalde functie is in- of uitgeschakeld
Voorbeeld: `De rode signaallamp op de straatkast van het energiebedrijf brandt nog steeds. `
signaalniveau
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] de sterkte van het een signaal, vaak uitgedrukt in een decibel-eenheid Voorbeeld: `Het signaalniveau moet op dat punt volgens de specificatie, 30 dB hoger liggen dan het ruisniveau. `
I signaaloranje
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur oranje met RAL-nummer 2010.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaaloranje?
II signaaloranje
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur oranje, met RAL-nummer 2010.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaaloranje auto. `
I signaalrood
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur rood met RAL-nummer 3001.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalrood?
II signaalrood
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur rood, met RAL-nummer 3001.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalrode auto. `
signaalruisafstand
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] het verschil tussen het signaal- en ruisniveau op een punt, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is op dat punt een signaalruisafstand van minimaal 20 dB vereist. `
signaalruisverhouding
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] de mate waarin een signaal sterker is dan de ruis, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is een signaalruisverhouding van minimaal 40 dB vereist. `
signaalsterkte
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] de signaalspanning die in een ontvangantenne door het plaatselijke elektromagnetische veld wordt opgewekt. De signaalsterkte wordt uit gedrukt in volt Voorbeeld: `Doordat wordt uitgezonden met een minder krachtige reservezender, is de signaalsterkte nu zo laag dat de ruis duidelijk waarneembaar is. `
signaalstoorafstand
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] het verschil tussen de sterkte van het gewenste signaal, en de sterkte van de ruis en ongewenste signalen, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Bij een signaalstoorafstand van 7 dB zijn de klachten over slechte ontvangst, gegrond. `
I signaalviolet
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur violet met RAL-nummer 4008.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalviolet?
II signaalviolet
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur violet, met RAL-nummer 4008.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalviolette auto. `
I signaalwit
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 9003.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalwit?
II signaalwit
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 9003.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalwitte auto. `
I signaalzwart
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur zwart met RAL-nummer 9004.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalzwart?
II signaalzwart
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur zwart, met RAL-nummer 9004.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalzwarte auto. `
signaleren
werkw.


Uitspraak:

[sɪɲaˈlerə(n)]



Verbuigingen:

signaleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesignaleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) opmerken en dat aan anderen vertellen


Voorbeelden:

`een geval van kindermishandeling signaleren`,
`De verdachte is vorige week in Rotterdam gesignaleerd.`,
`De directie neemt kennis van de gesignaleerde problemen.`
het signalement
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪɲaləˈmɛnt]



Verbuigingen:

signalementen (meerv.)
uitvoerige beschrijving van hoe iemand eruitziet


Voorbeeld:

`De politie verspreidt een signalement van de verdachte.`
het signaal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪˈɲal]



Verbuigingen:

signaalnalen (meerv.)
1) iets waarmee je waarschuwt of iets duidelijk maakt


Voorbeelden:

`fluitsignaal`,
`lichtsignalen`,
`Die partij vindt het openhouden van kerncentrales een fout signaal.`




Synoniem:

sein


2) wat door een meetinstrument geregistreerd kan worden natuurkunde


Voorbeelden:

`akoestisch signaal`,
`signalen uitzenden`,
`tv-signaal`
signaleren
werkw.


Uitspraak:

[sɪɲaˈlerə(n)]



Verbuigingen:

signaleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesignaleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) opmerken en dat aan anderen vertellen


Voorbeelden:

`een geval van kindermishandeling signaleren`,
`De verdachte is vorige week in Rotterdam gesignaleerd.`,
`De directie neemt kennis van de gesignaleerde problemen.`
signeren
werkw.


Uitspraak:

[sɪˈɲerə(n)]



Verbuigingen:

signeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesigneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op verzoek je naam of handtekening zetten in (een boek)


Voorbeeld:

`De schrijver van de bestseller kwam in de boekwinkel zijn boek signeren.`
significant
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sɪxnifikɑnt]
1) van groot belang


Voorbeelden:

`De kernramp in Japan heeft in Nederland en België niet voor een significante radioactiviteit gezorgd.`,
`Bij een meetwaarde is het eerste cijfer van het getal het meest significant.`




Synoniem:

belangrijk


2) statistisch niet op toeval berustend wiskunde


Voorbeeld:

`Uit een statistische toets blijkt dat het resultaat significant is.`
de significantie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪxnifiˈkɑn(t)si]



Verbuigingen:

significantie|s (meerv.)
keer dat iets significant (1, 2) is
doorsijpelen
werkw.


Uitspraak:

['dorsɛipələ(n)]



Verbuigingen:

sijpelde door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is doorgesijpeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in druppels (in een ruimte) komen


Voorbeeld:

`Regenwater sijpelt door in de parkeergarage.`




Synoniem:

infiltreren


2) langzamerhand duidelijk worden


Voorbeeld:

`De gevolgen van de maatregel beginnen door te sijpelen.`
sijpelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsɛipələ(n)]



Verbuigingen:

sijpelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesijpeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van water) in druppels of straaltjes vallen


Voorbeeld:

`De regen sijpelde de tent binnen.`




Synoniem:

druppelen
de sik
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɪk]



Verbuigingen:

sikken (meerv.)
plukje haar of baardje op alleen de kin


Voorbeelden:

`Hij draagt een sikje.`,
`een geit met een sik`
Sika
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Sika wordt nog wel veel gesproken. `
sikahert
zelfst.naamw.
[zoogdieren] 'Cervus nippon', een hoefdier uit de onderfamilie der echte herten (Cervinae) Voorbeeld: `Het sikahert bewoont in 13 ondersoorten Oost-Azië van Noord-Japan tot in Zuidoost-China, Taiwan en Vietnam. `
sikahert
zelfst.naamw.
[zoogdieren] 'Cervus nippon', een hoefdier uit de onderfamilie der echte herten (Cervinae) Voorbeeld: `Het sikahert bewoont in 13 ondersoorten Oost-Azië van Noord-Japan tot in Zuidoost-China, Taiwan en Vietnam. `
Sikaiana
zelfst.naamw.
[taal] Austronesische taal, gesproken door 730 mensen op de Salomonseilanden
Voorbeeld: `Bij de verwerving van het Sikaiana heb ik door mijn kennis van het Ontong Java een grote voorsprong op de anderen. `
Atol in de Salomonseilandse provincie Malaita, alwaar bovenstaande taal wordt gesproken
Voorbeeld: `Sommige inwoners van Sikaiana claimden Amerikaans staatsburgerschap, omdat hun atol informeel deel uitmaakte van Hawaï toen laatstgenoemde eilandengroep door de Verenigde Staten werd geannexeerd. `
geen sikkepit
(helemaal niets) `Ik snap er geen sikkepit van.` Synoniem: geen barst
Silezië
zelfst.naamw.
een historische regio in Midden-Europa die zich uitstrekt aan weerszijden van de midden- en bovenloop van de Oder
Voorbeeld: `Silezië wordt vaak onderverdeeld in het vlakke Neder-Silezië en het bergachtige Opper-Silezië. `
een woiwodschap in het zuiden van Polen, gelegen aan de Tsjechische en Slowaakse grens
Voorbeeld: `Katowice is de hoofdstad van Silezië. `
een provincie van Pruisen die bestond van 1815 tot 1919 en van 1938 tot 1941
Voorbeeld: `De Pruisische provincie Silezië ontstond na de verovering van Silezië door Frederik II tijdens de Silezische Oorlogen. `
een middeleeuws hertogdom in het huidige Polen
Voorbeeld: `In 1833 werd het hertogdom Silezië bij testament toegewezen aan Wladislaus II de Balling. `
het silhouet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[siluˈwɛt]



Verbuigingen:

silhouetten (meerv.)
donkere aftekening van iets ondoorzichtigs


Voorbeeld:

`Als je de schaduw van iets ziet, zie je een silhouet.`
silicium
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Si en atoomnummer 14. Het is een donkergrijs niet-metaal
siliciumcarbide
zelfst.naamw.
[materiaalkunde] een buitengewoon hard materiaal dat in poedervorm wordt toegepast voor slijpstenen, schuurpapier, boorkoppen, zagen e.d Voorbeeld: `Wij verkopen alleen schuurschijven met carborundum, ook wel deftig "siliciumcarbide" genoemd. `
siliciumoxide
zelfst.naamw.
[scheikunde] kleurloze vaste stof met de chemische samenstelling SiO<sub>2</sub> Voorbeeld: `Het mineraal kwarts bestaan voornamelijk uit siliciumoxide. `
siliconen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sili'konə(n)]
kunststoffen met onder meer silicium en zuurstof


Voorbeelden:

`je borsten laten vergroten met een implantaat van siliconen`,
`siliconenkit`
de silicose
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sili'kosɛ]
longziekte als gevolg van het langdurig of in zeer grote hoeveelheden inademen van kiezelstof medisch


Voorbeeld:

`Silicose is een beroepsziekte van onder meer mijnwerkers, steenhouwers en pottenbakkers.`




Synoniem:

stoflongen
de silo
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['silo]



Verbuigingen:

silo|'s (meerv.)
groot gebouw dat als opslagplaats dient voor poeder- of korrelvormige goederen als graan, zand, grint, veevoer enz.


Voorbeelden:

`Silo's staan langs belangrijke transportroutes voor bulkgoederen.`,
`Een ondergrondse silo voor raketten heet een raketsilo.`
de simkaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsɪmkart]



Verbuigingen:

simkaarten (meerv.)
plastic kaartje met een chip met unieke gegevens van de gebruiker van een mobiele telefoon
Simon
zelfst.naamw.
[naam-m] jongensnaam

[spellingsalfabet] spelwoord van het Nederlandse spellingalfabet voor de letter s
simpel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɪmpəl]
1) als iets niet moeilijk is


Voorbeelden:

`een simpel te maken gerecht`,
`een simpele en goedkope oplossing`




Antoniem:

moeilijk



Synoniemen:

makkelijk, eenvoudig


2) als iets of iemand alleen het noodzakelijke heeft


Voorbeelden:

`een simpel huisje`,
`simpel gekleed gaan`




Synoniem:

eenvoudig


3) als iemand niet veel verstand heeft


Voorbeeld:

`een oude simpele man`




Synoniem:

dom
simpelweg
bijwoord
op verrassend eenvoudige wijze, om verrassend eenvoudige redenen, zonder meer Voorbeeld: `Dat is simpelweg onaanvaardbaar. `
simplificeren
werkw.


Uitspraak:

[sɪmplifiˈserə(n)]



Verbuigingen:

simplificeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesimplificeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
eenvoudiger voorstellen dan het is


Voorbeeld:

`een probleem simplificeren`
simplistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪm'plɪstis]
al te eenvoudig


Voorbeeld:

`De minister krijgt het verwijt een simplistische visie op het buitenlandbeleid te hebben.`
de simulatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[simyˈla(t)si]



Verbuigingen:

simulatie|s (meerv.)
1) het simuleren (van een ziekte)


Voorbeeld:

`simulatie van een handicap`



2) model dat of omgeving die iets nabootst


Voorbeeld:

`met een simulatie het besturen van een vliegtuig nabootsen`




Synoniem:

nabootsing
simuleren
werkw.


Uitspraak:

[simyˈlerə(n)]



Verbuigingen:

simuleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesimuleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) doen alsof je (een ziekte) hebt


Voorbeeld:

`hoofdpijn simuleren om van een vervelende klus af te komen`




Synoniem:

voorwenden


2) (iets) nabootsen


Voorbeeld:

`met een supercomputer de werking van de menselijke hersenen simuleren`
simultaan
bijv.naamw.


Uitspraak:

[simʏl'tan]
op hetzelfde moment


Synoniemen:

gelijktijdig, tegelijkertijd
simultaan vertalen
(vertalen terwijl de spreker doorpraat)
simultaan schaken
((van één schaker) tegelijkertijd tegen veel spelers schaken)
de simultaanpartij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[simʏl'tanpɑrtɛi]



Verbuigingen:

simultaanpartij|en (meerv.)
schaak- of dampartij waarbij één speler tegelijkertijd tegen een aantal andere spelers speelt


Voorbeeld:

`Ik heb de eer te mogen spelen tegen Kasparov in een simultaanpartij.`
sin
afkorting
symbool voor sinus wiskunde
de sinaasappel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsinɑsɑpəl]



Verbuigingen:

sinaasappelen, sinaasappels (meerv.)
sappige, ronde oranje citrusvrucht


Voorbeelden:

`een sinaasappel uitpersen`,
`sinaasappelsap`
Sindarijns
zelfst.naamw.
[taal] een taal die ontworpen is door J. R. R. Tolkien en gebaseerd is op het Welsh Voorbeeld: `Hoe zegt men dat in het Sindarijns? `
Sindarin
zelfst.naamw.
[taal] een taal die ontworpen is door J. R. R. Tolkien en gebaseerd is op het Welsh
Voorbeeld: `Hoe zegt men dat in het Sindarin? `
[taal|eng] Sindarijns
Sindhi
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in zowel Pakistan als India gesproken wordt
I sinds
voorzetsel


Uitspraak:

[sɪn(t)s]
vanaf (een bepaald tijdstip)


Voorbeeld:

`Ik woon sinds vorig jaar in deze stad.`
II sinds
conjunction


Uitspraak:

[sɪn(t)s]
vanaf het tijdstip dat


Voorbeeld:

`Sinds we kinderen hebben, hebben we nauwelijks tijd voor elkaar.`
sindsdien
bijwoord


Uitspraak:

[sɪn(t)sˈdin]
vanaf dat tijdstip


Voorbeeld:

`Zij heeft een andere baan gevonden en sindsdien is ze veel vrolijker.`
sine dubio



Herkomst:

Latijn
zonder twijfel Taal


Synoniem:

ongetwijfeld
geen sinecure
(geen makkelijke taak) `Een bevalling is bepaald geen sinecure.`
Singapore
zelfst.naamw.
[land], [land] een stadsstaat in Zuidoost-Azië Voorbeeld: `Jij woonde toch eerst in Singapore? `
Singapore-amandel
zelfst.naamw.
[plantkunde] [species|Terminalia catappa]
I Singaporees
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪŋgapo'res]
iemand met de Singaporese nationaliteit
II Singaporees
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪŋgapo'res]
als iets of iemand uit Singapore komt of met Singapore te maken heeft
Singaporese
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Singapore, of een vrouw afkomstig uit Singapore
de singel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɪŋəl]



Verbuigingen:

singels (meerv.)
gracht om het centrum van een stad of dorp
Singhalees
zelfst.naamw.
[taal] een taal die op Sri Lanka gesproken wordt
I de single
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sɪŋgəl]



Verbuigingen:

single|s (meerv.)
1) iemand zonder vaste partner


Voorbeeld:

`vakantiereizen voor singles`




Synoniem:

alleenstaande


2) partij tennis tussen twee spelers sport


Antoniem:

dubbel



Synoniem:

enkelspel


3) grammofoonplaat of cd met weinig muziek muziek


Voorbeeld:

`de single top 1000`
II single
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sɪŋgəl]
als je geen liefdespartner hebt


Voorbeeld:

`Er waren drie single mannen in de groep, waarvan eentje onder de vijftig.`




Synoniem:

alleenstaand
singlet
zelfst.naamw.
[kleding] een kort onderhemd zonder mouwen
singletzuurstof
zelfst.naamw.
één van beide vormen van dizuurstof die zich in een aangeslagen toestand met alleen gepaarde elektronen bevindt. Voorbeeld: `Bij fotosynthese ontstaat aanvankelijk singletzuurstof, maar planten bevatten kleurstoffen die het onschadelijk maken.
singultus
zelfst.naamw.
[medisch] hik, een onwillekeurige spiersamentrekking van het middenrif
Sinhala
zelfst.naamw.
[taal] een taal die op Sri Lanka gesproken wordt
Sinksen
zelfst.naamw.
gewestelijk een christelijk feest waarbij herdacht wordt dat de Heilige Geest over de apostelen neergedaald is Voorbeeld: `Sinksen wordt negenenveertig dagen na Pasen gevierd. `
sinologie
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sinolo'xi]
wetenschap die zich bezighoudt met de Chinese taal en cultuur
sinoloog
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sino'lox]



Verbuigingen:

sino|logen (meerv.)



sino|loge
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sino|'loxə]



Verbuigingen:

sinologe|n (meerv.)
deskundige op het gebied van de Chinese taal en cultuur
sinopel
zelfst.naamw.
[heraldiek], [kleur] de kleur groen zoals deze op wapens gebruikt wordt Voorbeeld: `Een leeuw van sinopel op een veld van zilver. `
sint-bernardshond
zelfst.naamw.
[dierkunde] een Zwitsers ras van grote dogachtige honden
Sint-Heleens
bijv.naamw.
[demoniem] op Sint-Helena betrekking hebbend
Sint-Helener
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoner van Sint-Helena, of iemand afkomstig uit Sint-Helena
sint-jakobsschelp
zelfst.naamw.
[tweekleppigen] 'Pecten jacobeus' een mantelschelp (ook wel kamschelp) die voorkomt in de Middellandse Zee Voorbeeld: `De sint-jakobsschelp leeft plat op de zeebodem. `
sint-janslot
zelfst.naamw.
een late uitloper aan een boom (van na 24 juni) Voorbeeld: `Er zit een sint-janslot aan onze appelboom. `
Sint-Maarten
zelfst.naamw.
[m] heilige, gestorven 8 november 397, die gezien wordt als degene die Gallië het christendom gebracht heeft
Voorbeeld: `Sint-Maarten was van geboorte een Romein. `
feestdag, 11 november, gewijd aan [1]

[n] [eiland] Caribisch eiland boven de wind, vernoemd naar [1]
Voorbeeld: `Sint-Maarten is voor een deel Frans, voor een deel Nederlands. `
[n] autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden op het zuidelijk deel van [3]
Voorbeeld: `In oktober 2010 verkreeg Sint-Maarten zijn status als apart land binnen het koninkrijk. `
Sint-Maartenaar
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoner van Sint-Maarten, of iemand afkomstig uit Sint-Maarten
Sint-Maartens
bijv.naamw.
[demoniem] op Sint-Maarten betrekking hebbend
Sint-Petersburg
zelfst.naamw.
een stad in Rusland, het voormalige Leningrad Voorbeeld: `Sint-Petersburg heette vroeger Leningrad. `
sintel
zelfst.naamw.
het niet volledig verbrande residu van steenkool

een korrelig stolsel dat door een vulkaan uitgeworpen is
de sintelbaan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sɪntəlban]



Verbuigingen:

sintel|banen (meerv.)
met steentjes verharde baan voor atletiekwedstrijden sport
sintel
zelfst.naamw.
het niet volledig verbrande residu van steenkool

een korrelig stolsel dat door een vulkaan uitgeworpen is
I de Sinterklaas
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɪntərˈklas]
heilige die voor en op 5 december cadeautjes geeft aan kinderen


Voorbeelden:

`Dat kind gelooft nog in Sinterklaas.`,
`je schoen zetten en hopen dat Sinterklaas of Zwarte Piet er een cadeautje in doet`




Synoniem:

Sint-Nicolaas
II de sinterklaas
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɪntərˈklas]



Verbuigingen:

sinterklaasklazen (meerv.)
1) iemand die voor Sinterklaas speelt


Voorbeelden:

`In de straat waren er wel drie sinterklazen tegelijk.`,
`sinterklaascentrale`



2) dag waarop het feest van Sinterklaas gevierd wordt


Voorbeeld:

`sinterklaas vieren met cadeautjes en surprises voor iedereen`




Synoniem:

sinterklaasfeest
Sinti
zelfst.naamw.
de naam waarmee een zigeunervolk uit Noordwest-Europa zichzelf aanduidt
de sinus
zelfst.naamw. (m.)


Afbreekpatroon:

` si - nus



Herkomst:

«Latijn



Verbuigingen:

sinussen (meerv.)
goniometrische functie voor het aangeven van lengteverhoudingen in een rechthoekige driehoek wiskunde


Voorbeelden:

`in een rechthoekige driehoek is de sinus de overstaande rechthoekszijde gedeeld door de schuine zijde`,
`sin(30°)=0,5`
sinusaal
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot een holte (bijv. neusbijholte)
sinusitis
zelfst.naamw.
[medisch] een ontsteking van een bijholte van de neusholte Voorbeeld: `Sinusitis kan in elk van de vier groepen neusbijholten ontstaan. `
sip
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪp]
teleurgesteld


Voorbeeld:

`sip kijken als je geen prijs wint op de kermis`




Synoniem:

beteuterd
Siraya
zelfst.naamw.
[taal] een Austronesische taal die gesproken wordt in Taiwan
de sirene
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[siˈrenə]



Verbuigingen:

sirenes, sirenen (meerv.)
hard geluid om te mensen waarschuwen


Voorbeelden:

`een ambulance met loeiende sirene`,
`de sirene van een brandweerauto`
Sirius
zelfst.naamw.
[astronomie] de heldere (dubbel-)ster in het sterrenbeeld de 'Grote hond' Voorbeeld: `Sirius is de helderste, vaste ster aan het firmament. `
de siroop
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[siˈrop]



Verbuigingen:

siropen (meerv.)
erg zoete, dikke vloeistof


Voorbeelden:

`limonadesiroop`,
`hoestsiroop`
sissen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsɪsə(n)]



Verbuigingen:

siste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesist (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een hoog blazend geluid maken dat lijkt op een lang uitgesproken s


Voorbeelden:

`sissende slangen`,
`De boter sist in de hete braadpan.`
sisklank
zelfst.naamw.
[taalkunde] een medeklinker die geproduceerd wordt met een gedeeltelijke obstructie ergens in het spraakkanaal Voorbeeld: `In het Nederlands worden stemhebbende sisklanken, net als stemhebbende plofklanken, aan het eind van een lettergreep stemloos gemaakt. `
met een sisser aflopen
(tegen je verwachting goed aflopen) `Het hachelijke avontuur is met een sisser afgelopen.`
de sisyfusarbeid
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sizifʏsɑrbɛit]
zware klus die geen resultaat zal hebben


Voorbeeld:

`Het vrijwel failliete land redden is sisyfusarbeid.`




Synoniem:

onbegonnen werk
sit-uppen
werkw.


Afbreekpatroon:

sit - 'up - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sit-upte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesit-upt (volt.deelw.)
het doen van buikspieroefeningen sport


Voorbeeld:

`dagelijks 30 keer sit-uppen helpt bij het strak houden van de buik`
sitar
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een luitachtig snaarinstrument met een lange hals en een groot aantal snaren (meer dan twintig, een deel ervan ongedempt). De bolle resonantiekast is relatief klein, maar loopt door in de holle hals Voorbeeld: `Het typische Indiase geluid van de sitar. `
de site
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sajt, 'sitə]



Verbuigingen:

site|s (meerv.)
verzameling informatie op het internet internet


Voorbeelden:

`Meer informatie vindt u op onze site.`,
`pornosite`




Synoniem:

website
sitenotice
zelfst.naamw.
[wikitaal] een bericht dat bovenaan wikipagina's wordt getoond voor ingelogde gebruikers.
Voorbeeld: `Ingelogde gebruikers zagen een sitenotice, terwijl niet-ingelogde gebruikers een anonnotice te zien kregen. `
[wikitaal] generiek gebruikt: een bericht dat bovenaan wikipagina's wordt getoond.
Voorbeeld: `De sitenotice toonde een oproep om te doneren om Wikipedia in stand te houden. `
de situatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sityˈwa(t)si]



Verbuigingen:

situaties (meerv.)
toestand


Voorbeelden:

`de politieke situatie in een land`,
`Er ontstond een gevaarlijke situatie toen de auto door rood reed.`




Synoniem:

omstandigheid
situeren
werkw.


Uitspraak:

[sity'werə(n)]



Verbuigingen:

situeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesitueerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in een ruimte of tijd plaatsen


Voorbeeld:

`een streekschool situeren in de buurt van het station`
de sjaal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃal]



Verbuigingen:

sjaals (meerv.)
doek die je om je hals doet


Voorbeelden:

`een mooie zijden sjaal bij je jurk uitkiezen`,
`in de winter een warme sjaal omdoen`
de sjabloon
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ʃaˈblon]



Verbuigingen:

sjabloonblonen (meerv.)
model om iets te maken


Voorbeeld:

`een sjabloon voor een brief opslaan in je computer`
de sjabloon
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ʃaˈblon]



Verbuigingen:

sjabloonblonen (meerv.)
model om iets te maken


Voorbeeld:

`een sjabloon voor een brief opslaan in je computer`
sjacheren
werkw.
op minder fatsoenlijke manier handel drijven
de sjacheraar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈʃɑxərar]



Verbuigingen:

sjacheraar|s (meerv.)



de sjacheraar|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['ʃɑxərar|stər]



Verbuigingen:

sjacheraarster|s (meerv.)
iemand die dingen doet die een beetje onduidelijk en onbetrouwbaar overkomen


Voorbeelden:

`een sjacheraar in spulletjs uit grootmoeders tijd`,
`Ik weet niet of hij een bekwame bestuurder of een slimme sjacheraar is.`




Synoniem:

scharrelaar
sjacheren
werkw.
op minder fatsoenlijke manier handel drijven
de sjalot
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ʃɑ'lɔt]



Verbuigingen:

sjalot|ten (meerv.)
kleine soort ui


Voorbeeld:

`sjalotjes fruiten`
sjans hebben informeel
(aantrekkelijk gevonden worden door (iemand)) `Waarom denken jongens meteen dat ze sjans hebben als je naar ze kijkt?`
sjansen
werkw.


Uitspraak:

['ʃɑnsə(n)]



Verbuigingen:

sjanste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesjanst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
laten merken dat je iemand aantrekkelijk vindt


Voorbeeld:

`op een feest sjansen met een knappe vent`




Synoniem:

flirten
de sjees
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ʃes]



Verbuigingen:

sjezen (meerv.)
kar die getrokken wordt door een of twee paarden


Voorbeeld:

`Friese sjees`
sjezen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɛzə(n)]



Verbuigingen:

sjeesde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesjeesd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) heel hard (ergens naar toe) gaan informeel


Voorbeeld:

`Ik was veel te laat en ben op mijn fiets naar school gesjeesd.`



2) zakken voor een examen informeel


Voorbeeld:

`Jammer, ik ben gesjeesd voor mijn tentamen.`




Antoniem:

slagen



Synoniem:

zakken
gesjeesde student informeel
(student die voortijdig gestopt is met zijn studie)
de sjeik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃɛik]



Verbuigingen:

sjeiks (meerv.)
leider op geestelijk of wereldlijk gebied in een Arabisch land
het sjekkie
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈʃɛki]



Verbuigingen:

sjekkies (meerv.)
door jezelf gemaakte sigaret met shag


Voorbeeld:

`een sjekkie draaien`




Synoniem:

shagje
sjeze
werkw.
roekeloos rijgedrag vertonen.

boven de maximumsnelheid rijden.
sjezen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɛzə(n)]



Verbuigingen:

sjeesde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesjeesd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) heel hard (ergens naar toe) gaan informeel


Voorbeeld:

`Ik was veel te laat en ben op mijn fiets naar school gesjeesd.`



2) zakken voor een examen informeel


Voorbeeld:

`Jammer, ik ben gesjeesd voor mijn tentamen.`




Antoniem:

slagen



Synoniem:

zakken
gesjeesde student informeel
(student die voortijdig gestopt is met zijn studie)
de sjiiet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃi'it]



Verbuigingen:

sjiiet|en (meerv.)
aanhanger van het sjiisme, een van de twee grote ideologische stromingen binnen de islam


Antoniem:

soenniet
sjilpen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɪlpə(n)]



Verbuigingen:

sjilpte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesjilpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van een klein vogeltje) hoog geluid maken


Voorbeeld:

`sjilpende mussen`




Synoniem:

tjilpen
de sjoel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃul]



Verbuigingen:

sjoel|s (meerv.)
gebedshuis van joden religie


Voorbeeld:

`Joden die naar de sjoel gaan om te bidden.`




Synoniem:

synagoge
sjoelen
werkw.
[spel] een oud-Hollands gezelschapsspel gespeeld door houten schijven over de houten ondergrond van een sjoelbak te schuiven Voorbeeld: `Vroeger sjoelden we vaak op zolder. `
de sjoel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ʃul]



Verbuigingen:

sjoel|s (meerv.)
gebedshuis van joden religie


Voorbeeld:

`Joden die naar de sjoel gaan om te bidden.`




Synoniem:

synagoge
sjoemelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃumələ(n)]



Verbuigingen:

sjoemelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesjoemeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet eerlijk omgaan (met iets)


Voorbeeld:

`sjoemelen met de winstcijfers van het bedrijf`




Synoniem:

frauderen
sjofel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈʃofəl]
onverzorgd en armoedig


Voorbeeld:

`een sjofele man die liep te bedelen`




Antoniem:

chic



Synoniem:

shabby
sjokken
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɔkə(n)]



Verbuigingen:

sjokte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gesjokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
langzaam lopen zonder je voeten goed op te tillen


Voorbeeld:

`moe naar huis sjokken`




Synoniem:

sloffen
sjonge
tussenwerpsel


Uitspraak:

['ʃɔŋə]
dit zeg je als verbaasd of onder de indruk van iets bent



Voorbeelden:

`Sjonge jonge, wat een drukte!`,
`Sjonge, wat een groot cadeau!`




Synoniem:

tjonge
sjorren
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɔrə(n)]



Verbuigingen:

sjorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesjord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard trekken


Voorbeelden:

`de lading met riemen vastsjorren`,
`Hij sjorde aan zijn jas, die scheef zat.`
sjouwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈʃɑuwə(n)]



Verbuigingen:

sjouwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesjouwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets zwaars) met veel moeite en inspanning dragen


Voorbeeld:

`stenen sjouwen`




Synoniem:

zeulen


2) lopen (met de bijbetekenis dat je er moe van wordt)


Voorbeeld:

`We hebben de hele middag dor de stad gesjouwd.`
sjwa
zelfst.naamw.
de mid-centrale klinker, in het IPA aangegeven met [IPA|ə]
sjwa
zelfst.naamw.
de mid-centrale klinker, in het IPA aangegeven met [IPA|ə]
het skai
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[skɑj]
soort stof die op leer lijkt


Voorbeeld:

`echt leer of skai in diverse kleuren te verkrijgen`




Synoniem:

kunstleer
skald
zelfst.naamw.
[letterkunde], [dichtkunst] een Noordse hofdichter, heldendichter, volksdichter, dichterzanger en geschiedschrijver
Voorbeeld: `Skalden schreven gedichten over de Noordse mythologie in allitererende versvorm. `
[letterkunde|nor] een lyrische dichter, poëet.

[letterkunde|nno] een lyrische dichter, poëet.
skaten
werkw.


Uitspraak:

['sketə(n)]



Verbuigingen:

skatete (enkelv.volt.deelw.)



Verbuigingen:

heeft geskatet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) skateboarden


Voorbeeld:

`skaten in een skatepark`



2) je op skates of skeelers voortbewegen


Voorbeeld:

`skaten in een straat waar weinig auto's komen`
het skateboard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['skedbɔ:rd, 'skedbɔrt]



Verbuigingen:

skateboard|s (meerv.)
plank met wieltjes aan de onderkant waarmee je je kan verplaatsen


Voorbeeld:

`een skateboard van je ouders krijgen voor je verjaardag`
skateboarden
werkw.


Uitspraak:

['skedbɔ:rdə(n), 'skedbɔrdə(n)]



Verbuigingen:

skateboardde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geskateboard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je voortbewegen op een skateboard


Voorbeeld:

`skateboarden in het stadspark met je vrienden`
het skateboard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['skedbɔ:rd, 'skedbɔrt]



Verbuigingen:

skateboard|s (meerv.)
plank met wieltjes aan de onderkant waarmee je je kan verplaatsen


Voorbeeld:

`een skateboard van je ouders krijgen voor je verjaardag`
skaten
werkw.


Uitspraak:

['sketə(n)]



Verbuigingen:

skatete (enkelv.volt.deelw.)



Verbuigingen:

heeft geskatet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) skateboarden


Voorbeeld:

`skaten in een skatepark`



2) je op skates of skeelers voortbewegen


Voorbeeld:

`skaten in een straat waar weinig auto's komen`
skeeleren
werkw.


Afbreekpatroon:

'skee - le - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skeelerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskeelerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zich voortbewegen op skeelers sport


Voorbeeld:

`skeeleren op inline-skates in de buitenlucht`
skeletachtig
bijv.naamw.
[anatomie] met betrekking tot het geraamte
skeletteren
werkw.


Uitspraak:

[skəlɛ'terə(n)]



Verbuigingen:

skeletteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geskeletteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
al het vlees van iets wegnemen zodat alleen het skelet (1) overblijft


Voorbeelden:

`een dier skeletteren`,
`een rups die een blad skeletteert zodat alleen de nerven overblijven`
de skelter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['skɛltər]



Verbuigingen:

skelter|s (meerv.)
1) laag en open wagentje met vier wielen en pedalen (voor kinderen)


Voorbeeld:

`met een skelter over de dijk rijden`



2) laag en open wagentje met vier wielen en een motor om mee te racen


Voorbeeld:

`skelterbaan`




Synoniem:

kart
de skelterbaan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['skɛltərban]



Verbuigingen:

skelter|banen (meerv.)
circuit waarop je met skelters rijdt


Voorbeeld:

`tegen je vrienden racen op de skelterbaan`
de sketch
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[skɛtʃ]



Verbuigingen:

sketch|es (meerv.)
kort en grappig optreden van één of meerdere acteurs


Voorbeeld:

`een televisieprogramma dat uit een verzameling sketches bestaat`
de ski
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ski]



Verbuigingen:

ski|'s (meerv.)
elk van de twee lange smalle latten waarmee je op sneeuw kunt glijden
skiën
werkw.


Uitspraak:

[ˈskijə(n)]



Verbuigingen:

skiede (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is geskied (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op ski's van een berg met sneeuw naar beneden glijden
skiër
zelfst.naamw.
een mannelijk iemand die aan skiën doet Voorbeeld: `Hij is ondertussen een beroemde skiër geworden. `
skiffen
werkw.


Afbreekpatroon:

'skif - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skiffte/skifte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskifft/geskift (volt.deelw.)
varen in een skiff (roeiboot) sport


Voorbeeld:

`Skiffen op het Apeldoorns Kanaal`
de skiff
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[skɪf]



Verbuigingen:

skiff|s (meerv.)
smalle, lange roeiboot voor één persoon sport


Voorbeeld:

`Vroeger waren er alleen houten skiffs maar tegenwoordig worden ze van kunststof gemaakt.`
skiffen
werkw.


Afbreekpatroon:

'skif - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skiffte/skifte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskifft/geskift (volt.deelw.)
varen in een skiff (roeiboot) sport


Voorbeeld:

`Skiffen op het Apeldoorns Kanaal`
skileraar
zelfst.naamw.
iemand die skiles geeft
de skilift
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['skilɪft]



Verbuigingen:

skilift|en (meerv.)
voorziening op een skipiste die skiërs naar boven brengt


Voorbeelden:

`een skilift waar je met tien personen in kan`,
`Het was weer dringen voor de skilift.`
skimmen
werkw.


Afbreekpatroon:

` skim - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skimde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskimd Toon alle vervoegingen
stiekem kopiëren van pinpas- of creditcardgegevens


Voorbeeld:

`Het blijkt dat het afgelopen jaar er helemaal niet is geskimd bij de kaartjesautomaten van de Nederlandse Spoorwegen.`
skimboarden
werkw.


Afbreekpatroon:

'skim - boar - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skimboardde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskimboard (volt.deelw.)
al rennend een plank (een skimboard) op een dun laagje water gooien en er vervolgens op springen sport


Voorbeeld:

`skimboarden op laag water`
skimmen
werkw.


Afbreekpatroon:

` skim - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skimde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskimd Toon alle vervoegingen
stiekem kopiëren van pinpas- of creditcardgegevens


Voorbeeld:

`Het blijkt dat het afgelopen jaar er helemaal niet is geskimd bij de kaartjesautomaten van de Nederlandse Spoorwegen.`
de skimonitor
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['skimonitɔr]



Verbuigingen:

skimonitor|s, skimonitor|en (meerv.)



de skimoni|trice
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['skimoni|trisə]



Verbuigingen:

skimonitrice|s (meerv.)
iemand die als beroep mensen leert skiën


Voorbeeld:

`een opleiding volgen om skimonitor te worden`




Synoniem:

skileraar
de skinhead
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['skɪnhɛ:t]



Verbuigingen:

skinhead|s (meerv.)
jongen of man met een kaalgeschoren hoofd die zich soms gewelddadig of agressief gedraagt


Voorbeelden:

`anti-racistische skinheads`,
`extreemrechtse skinheads`
skippen
werkw.


Afbreekpatroon:

'skip - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skipte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskipt (volt.deelw.)
overslaan


Voorbeeld:

`het skippen van zenders`
de skipiste
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['skipɪstə]



Verbuigingen:

skipiste|s (meerv.)
één van de verschillende terreinen in een skigebied die elk een verschillende moeilijkheidsgraad hebben


Voorbeeld:

`de zwarte skipiste voor gevorderde skiërs`
Skolt-Sami
zelfst.naamw.
[taal] één van de Samitalen
skydiven
werkw.


Afbreekpatroon:

'sky - di - ven



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skydivede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskydived (volt.deelw.)
parachutespringen waarbij je de chute zo laat mogelijk opent sport


Voorbeeld:

`vanuit een vliegtuig boven Texel skydiven`




Synoniem:

zweefduiken
skypen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sky - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skypete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskypet (volt.deelw.)
via internet bellen terwijl je elkaar ziet op het beeldscherm computer


Voorbeeld:

`oma uit Canada kan met haar kleinkinderen in Nederland skypen`
skysurfen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sky - sur - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

skysurfte/ skysurfde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geskysurft/ geskysurfd (volt.deelw.)
een vrije val maken met een board aan je voeten en vervolgens surfen door de lucht sport


Voorbeeld:

`een cameraman meenemen als je gaat skysurfen`
de sla
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sla]
bol van groene bladeren die je kunt eten


Voorbeelden:

`een krop sla`,
`sla aanmaken met olie en azijn`,
`ijsbergsla`
aanslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈanslan]



Verbuigingen:

sloeg aan (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van een hond) beginnen te blaffen


Verbuigingen:

is aangeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`In de verte sloeg een hond aan.`



2) succes hebben


Verbuigingen:

is aangeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Het nieuwe medicijn slaat aan bij de patiënt.`



3) (van een motor) beginnen te draaien


Verbuigingen:

is aangeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Na lang starten sloeg de motor aan.`




Antoniem:

afslaan


4) (een toets) indrukken


Verbuigingen:

heeft aangeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een verkeerde toets aanslaan`



5) de waarde bepalen van (je inkomen, je huis);
belasting laten betalen financieel


Verbuigingen:

heeft aangeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`iemand aanslaan voor de inkomstenbelasting`
achteroverslaan
werkw.
in één teug een drankje opdrinken
Voorbeeld: `Hij sloeg snel zijn ouwe klare achterover voordat hij weer de barre kou inging. `
achterwaarts vallen, vaak figuurlijk van verbazing
Voorbeeld: `Ik ben daar steil van achterovergeslagen. `
afslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfslan]



Verbuigingen:

sloeg af (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (wat je aangeboden wordt) niet aannemen


Verbuigingen:

heeft afgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een uitnodiging afslaan`




Synoniemen:

weigeren, bedanken voor


2) (in het verkeer) een andere richting nemen transport


Verbuigingen:

is afgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`naar rechts afslaan`



3) ophouden met functioneren technisch


Verbuigingen:

is afgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De auto is niet in orde: de motor slaat steeds af.`




Antoniem:

aanslaan
dichtslaan
werkw.


Uitspraak:

['dɪx(t)slan]



Verbuigingen:

sloeg dicht (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) met een klap dichtgaan of dichtmaken


Verbuigingen:

is, heeft dichtgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De deuren slaan dicht door de storm.`,
`de garagedeur dichtslaan`




Synoniem:

dichtklappen
2)


Verbuigingen:

is dichtgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Ik weet dat ik vaak dichtsla en niet eens meer een fatsoenlijk gesprekje kan voeren.`




Synoniem:

dichtklappen


doodslaan
werkw.


Uitspraak:

['dotslan]



Verbuigingen:

sloeg dood (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) door slaan doden


Verbuigingen:

heeft doodgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een mug doodslaan`
2) futloos maken of worden


Verbuigingen:

heeft, is doodgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Kritiek persoonlijk opvatten slaat iedere discussie dood.`




Synoniem:

ontkrachten
Al sla je me dood.
(ik weet het echt niet) `Of hij nog leeft? Al sla je me dood, ik heb geen idee.`
Het bier slaat dood.
(het bier verliest zijn schuimkraag)
Bloot slaat dood.
(helemaal bloot is niet aantrekkelijk meer)
doorslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈdorslan]



Verbuigingen:

sloeg door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is doorgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) te ver gaan


Voorbeeld:

`Hij oefent nu wel tien uur op een dag. Hij slaat echt door.`




Synoniem:

overdrijven


2) een misdaad bekennen


Voorbeeld:

`Na een urenlang verhoor sloeg de verdachte door.`
er is een stop doorgeslagen
(de elektriciteit is uitgevallen door overbelasting of kortsluiting)
de stoppen slaan door bij iemand
(iemand verliest helemaal zijn zelfbeheersing) `De stoppen sloegen helemaal door bij hem. Hij sloeg alles kapot.`
gadeslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈxadəslan]



Verbuigingen:

sloeg gade (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gadegeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met aandacht naar iets of iemand kijken


Voorbeeld:

`iemand nauwlettend gadeslaan`




Synoniem:

observeren
inslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnslan]



Verbuigingen:

sloeg in (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) breken door erop te slaan


Verbuigingen:

heeft ingeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een ruit inslaan`



2) veel kopen van (iets)


Verbuigingen:

heeft ingeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`drank en hapjes inslaan voor een groot feest`



3) (een weg) beginnen te volgen


Verbuigingen:

is ingeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Na 100 meter moet je het pad links inslaan.`



4) met kracht in iets doordringen


Verbuigingen:

is ingeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Tijdens het onweer is de bliksem hier ingeslagen.`
inslaan als een bom
(diepe indruk maken, succes hebben, of onrust veroorzaken) `Haar nieuwe cd sloeg in als een bom en binnen een week was de hele voorraad uitverkocht.`
naslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈnaslan]



Verbuigingen:

sloeg na (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft nageslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
achteraf opzoeken of gegevens kloppen


Voorbeeld:

`thuis het bouwjaar van het Rijksmuseum naslaan in de encyclopedie`
neerslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈnerslan]



Verbuigingen:

sloeg neer (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft neergeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zo slaan dat iemand op de grond valt


Voorbeeld:

`Hij werd op straat door een onbekende neergeslagen en beroofd.`



2) met geweld onderdrukken


Voorbeeld:

`Het protest werd bloedig neergeslagen.`
je ogen neerslaan
(uit verlegenheid naar beneden kijken)
omslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔmslan]



Verbuigingen:

sloeg om (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van een boot) op de zijkant terechtkomen


Verbuigingen:

is omgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Door de harde wind sloeg de zeilboot om.`




Synoniem:

kapseizen


2) plotseling veranderen


Verbuigingen:

is omgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Het weer sloeg ineens om en het begon hard te waaien.`



3) als kledingstuk om je heen doen


Verbuigingen:

heeft omgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een sjaal omslaan`



4) omdraaien


Verbuigingen:

heeft omgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een bladzijde omslaan`



5)


Verbuigingen:

heeft omgeslagen (volt.deelw.)
de kosten hoofdelijk omslaan
(de kosten gelijk verdelen over iedereen)
opslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpslan]



Verbuigingen:

sloeg op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) bewaren voor later gebruik


Voorbeelden:

`gegevens opslaan in een database`,
`een deel van je meubels opslaan als je tijdelijk in het buitenland gaat wonen`



2) een bal in het spel brengen sport
overslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈovərslan]



Verbuigingen:

sloeg over (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) geen aandacht besteden aan (een gedeelte)


Verbuigingen:

heeft overgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`bij het voorlezen een hele alinea overslaan`,
`Er werden lolly's uitgedeeld, maar de volwassenen werden overgeslagen.`



2) (van je stem) ineens veel hoger worden


Verbuigingen:

is overgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Zijn stem sloeg over van de zenuwen.`



3) van het ene naar het andere gaan


Verbuigingen:

is overgeslagen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De vlammen van de brandende schuur sloegen over op de boerderij.`
stukslaan
werkw.


Uitspraak:

['stʏkslan]



Verbuigingen:

sloeg stuk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stukgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in stukken of kapot slaan


Voorbeeld:

`een ruit stukslaan`
geld stukslaan
(geld uitgeven of verkwisten) `heel wat geld stukslaan in een gokautomaat`
terugslaan
werkw.


Uitspraak:

[təˈrʏxslan]



Verbuigingen:

sloeg terug (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft teruggeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met slaan reageren op iemand die jou slaat


Voorbeeld:

`Nadat de jongen hem een stomp had gegeven, sloeg hij hard terug.`



2) reageren (op een actie van je concurrent)


Voorbeeld:

`Ze verloren het EK, maar ze sloegen keihard terug met een overwinning op de Olympische Spelen.`
terugslaan op
(verwijzen naar iets dat eerder is genoemd)
toeslaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈtuslan]



Verbuigingen:

sloeg toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
onverwacht gebeuren met onaangename gevolgen


Voorbeelden:

,
`De epidemie heeft in deze streek hard toegeslagen.`,
`Tijdens onze afwezigheid, sloegen de inbrekers toe.`,
`Toen we onze handtekening hadden gezet ,sloeg toch ineens de twijfel toe.`
wegslaan
werkw.


Uitspraak:

['wɛxslan]



Verbuigingen:

sloeg weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
van je af slaan of door te slaan doen verdwijnen


Voorbeeld:

`Ik heb de hele nacht muggen moeten wegslaan.`
de slaaf
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slaf]



Verbuigingen:

slaven (meerv.)



de slavin
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slaˈvɪn]



Verbuigingen:

slavin|nen (meerv.)
1) iemand die het bezit van en werkt voor iemand anders is en zelf niets mag beslissen geschiedenis


Voorbeeld:

`Nu nog worden soms mensen als slaaf gebruikt.`



2) iemand die niet zonder (iets of iemand) kan


Voorbeeld:

`slaaf zijn van je e-mail`
slaafs
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slafs]
als je precies doet wat een ander zegt


Voorbeeld:

`het beleid niet slaafs onderwerpen aan de grillen van de markt`




Synoniem:

onderdanig
slaag
zelfst.naamw.
het uitdelen of ontvangen van klappen Voorbeeld: `Hij kreeg een flink pak slaag. `
slagen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslaxə(n)]



Verbuigingen:

slaagde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslaagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een examen) met goed resultaat doen


Voorbeeld:

`Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen.`




Antoniemen:

zakken, falen,


2) succes hebben, of met succes gebeuren


Voorbeelden:

`Ik slaag er niet in die zware kast te verplaatsen.`,
`een geslaagde operatie`
slaan
werkw.


Uitspraak:

[slan]



Verbuigingen:

sloeg (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) heftig bewegen met je hand of armen, of (iets) daarmee in een bepaalde toestand brengen


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`wild om je heen slaan`,
`met de deur slaan`,
`je armen over elkaar slaan`



2) (iets of iemand) met je hand of ander voorwerp hard raken, of (iets of iemand) daarmee in een bepaalde toestand brengen


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`iemand in zijn gezicht slaan`,
`je op je knieën slaan van het lachen`,
`vuil van je jas slaan`,
`een bal over het net slaan`,
`bij een vechtpartij iemand tegen de grond slaan`



3) plotseling en snel in genoemde toestand komen


Verbuigingen:

is geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het paard is op hol geslagen.`,
`Het leger sloeg op de vlucht.`,
`De auto sloeg over de kop.`



4) door slaan geluid maken


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De klok slaat negen uur.`,
`De regen s
je erdoorheen slaan
((een moeilijke situatie) tot het eind toe volhouden)
slaan op
werkw.


Uitspraak:

[slan ɔp]



Verbuigingen:

sloeg op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslagen op (volt.deelw.)
betrekking hebben op


Voorbeeld:

`Die opmerking slaat op hen, niet op ons.`




Synoniemen:

betreffen, gaan over
Dat slaat nergens op.
(dat is onzin)
Dat slaat als een tang op een varken.
(dat is grote onzin)
de slaap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slap]



Verbuigingen:

slapen (meerv.)
1) zijkant van je hoofd vlakbij je oog anatomie


Voorbeeld:

`een litteken op je linkerslaap`



2) toestand van volledige rust van lichaam en geest, of de behoefte daaraan


Voorbeelden:

`in slaap vallen`,
`tegen de slaap vechten`,
`slaap hebben`
inslapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnslapə(n)]



Verbuigingen:

sliep in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is ingeslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in slaap vallen


Voorbeeld:

`Na een kwartier is ze ingeslapen.`




Antoniem:

ontwaken


2) doodgaan


Voorbeelden:

`Na een onrustige nacht is ze vanmorgen vredig ingeslapen.`,
`je doodzieke hond laten inslapen bij de dierenarts`




Synoniem:

sterven
uitslapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈœytslapə(n)]



Verbuigingen:

sliep uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgeslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
's morgens langer blijven slapen dan gewoonlijk


Voorbeeld:

`Op zondag en in de vakantie slaap ik altijd uit.`
de slaapbank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈslabɑnk]



Verbuigingen:

slaapbank|en (meerv.)
zitbank waar je eenvoudig een bed van kunt maken


Voorbeeld:

`een hotelkamer met een bed en een slaapbank`
slaapbeen
zelfst.naamw.
[anatomie] één van de beenderen van de schedel Voorbeeld: `Het slaapbeen was ernstig beschadigd. `
de slaapgemeente
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['slapxəmentə]



Verbuigingen:

slaapgemeente|s (meerv.)
stad of dorp waarvan de meeste bewoners in een andere stad of een ander dorp werken


Voorbeeld:

`in een slaapgemeente wonen om nachtlawaai te vermijden`
de slaapkamer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈslapkamər]



Verbuigingen:

slaapkamer|s (meerv.)
kamer in een woning die bedoeld is om in te slapen


Voorbeeld:

`Van de grote slaapkamer hebben we een studeervertrek gemaakt.`




Synoniem:

slaapvertrek
de slaapkamerinrichting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['slapkamərɪnrɪxtɪŋ]
aankleding van je slaapkamer


Voorbeeld:

`een moderne slaapkamerinrichting`
het slaapliedje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslaplicə]



Verbuigingen:

slaapliedje|s (meerv.)
liedje dat je zingt als je een kind naar bed brengt
slaapmat
zelfst.naamw.
een mat waarop geslapen kan worden Voorbeeld: `Op vakantie slapen veel mensen op een slaapmatje. `
de slaapplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slaplats]



Verbuigingen:

slaapplaats|en (meerv.)
ruimte waar je slaapt


Voorbeeld:

`op zoek zijn naar goedkope slaapplaatsen voor twee nachten`
het slaapvertrek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slapfərtrɛk]



Verbuigingen:

slaapvertrek|ken (meerv.)
kamer in een woning die bedoeld is om in te slapen


Voorbeeld:

`een huis met drie slaapvertrekken`




Synoniem:

slaapkamer
slapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslapə(n)]



Verbuigingen:

sliep (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in slaap (2) zijn


Voorbeelden:

`diep slapen`,
`slecht slapen`




Antoniem:

waken



Synoniem:

maffen
2) je aandacht ergens niet bij hebben


Voorbeeld:

`Zit niet te slapen. Opletten.`




Synoniem:

suffen


3) (van ledematen) raar tintelen als er even te weinig bloed doorheen stroomt


Voorbeeld:

`Ik heb te lang met mijn benen over elkaar gezeten en nu slaapt mijn rechterbeen.`
slapend rijk worden
(rijk worden zonder er veel voor te doen)
slaapverwekkend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slapfər'wɛkənt]
waar je slaperig van wordt, vooral met de gedachte aan saaiheid


Voorbeelden:

`slaapverwekkende muziek`,
`We kregen geen peptalk, maar een slaapverwekkende toespraak van een halfuur.`,
`pillen met een slaapverwekkend effect`
slaapwandelen
werkw.


Uitspraak:

['slapwɑndələ(n)]



Verbuigingen:

slaapwandelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslaapwandeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
rondwandelen terwijl je slaapt


Voorbeeld:

`het eng vinden als je kind slaapwandelt`
slaapwel
tussenwerpsel


Uitspraak:

[slapˈwɛl]
je zegt dit als iemand naar bed gaat



Synoniem:

welterusten
de slaapzaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slapsal]



Verbuigingen:

slaap|zalen (meerv.)
grote ruimte waarin verschillende bedden staan


Voorbeeld:

`een kostschool met twee grote slaapzalen`
de slaapzak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslapsɑk]



Verbuigingen:

slaapzak|ken (meerv.)
lange, warme zak om in te slapen


Voorbeelden:

`een donzen slaapzak`,
`in je tent je slaapzak dichtritsen en lekker gaan slapen`
de slaapzaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slapsal]



Verbuigingen:

slaap|zalen (meerv.)
grote ruimte waarin verschillende bedden staan


Voorbeeld:

`een kostschool met twee grote slaapzalen`
de slaapziekte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['slapsiktə]
1) Dodelijke ziekte die overgebracht wordt door de steek van een tseetseevlieg


Voorbeeld:

`de West-Afrikaanse slaapziekte`



2) hersenontsteking gekenmerkt door onder andere versuftheid, dubbelzien, hoofdpijn en koortsaanvallen


Voorbeeld:

`een epidemische slaapziekte`
slaan
werkw.


Uitspraak:

[slan]



Verbuigingen:

sloeg (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) heftig bewegen met je hand of armen, of (iets) daarmee in een bepaalde toestand brengen


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`wild om je heen slaan`,
`met de deur slaan`,
`je armen over elkaar slaan`



2) (iets of iemand) met je hand of ander voorwerp hard raken, of (iets of iemand) daarmee in een bepaalde toestand brengen


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`iemand in zijn gezicht slaan`,
`je op je knieën slaan van het lachen`,
`vuil van je jas slaan`,
`een bal over het net slaan`,
`bij een vechtpartij iemand tegen de grond slaan`



3) plotseling en snel in genoemde toestand komen


Verbuigingen:

is geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het paard is op hol geslagen.`,
`Het leger sloeg op de vlucht.`,
`De auto sloeg over de kop.`



4) door slaan geluid maken


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De klok slaat negen uur.`,
`De regen s
je erdoorheen slaan
(een moeilijke situatie) tot het eind toe volhouden)
de slab
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slɑp]



Verbuigingen:

slab|ben (meerv.)
stuk stof om je hals om je kleding schoon te houden bij het eten


Voorbeeld:

`Kinderen hebben een slab voor, maar volwassenen soms ook.`
slabakken
werkw.
lui zijn, het werk versloffen Voorbeeld: `Nou aan je werk, je hebt genoeg geslabakt! `
afslachten
werkw.


Uitspraak:

['ɑfslɑxtə(n)]



Verbuigingen:

slachtte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeslacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op een gruwelijke manier zinloos vermoorden


Voorbeelden:

`Stop het afslachten van walvissen!`,
`In Amsterdam is een agressieve pooier afgeslacht.`
het slachthuis
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slɑxthœys]



Verbuigingen:

slacht|huizen (meerv.)
gebouw waar dieren geslacht worden


Voorbeeld:

`een vrachtwagen met varkens die naar het slachthuis gebracht worden`




Synoniem:

abattoir
de slachting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈslɑxtɪŋ]



Verbuigingen:

slachting|en (meerv.)
1) keer dat een dier geslacht wordt


Voorbeelden:

`noodslachting`,
`een rituele slachting`



2) massale moordpartij


Voorbeeld:

`Een loslopende hond heeft een slachting aangericht in een weiland: dertig lammeren dood.`




Synoniem:

bloedbad
het slachtoffer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslɑxtɔfər]



Verbuigingen:

slachtoffer|s (meerv.)
iemand die door een gebeurtenis nadeel of leed heeft


Voorbeelden:

`Het ongeluk eiste tien slachtoffers.`,
`verkeersslachtoffer`,
`het slachtoffer zijn van een loverboy`
slachtofferen
werkw.


Uitspraak:

['slɑxtɔfərə(n)]



Verbuigingen:

slachtofferde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslachtofferd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
slachtoffer laten worden van


Voorbeeld:

`onschuldigen slachtofferen in een burgeroorlog`
slachtofferhulp
zelfst.naamw.
hulp aan slachtoffers Voorbeeld: `Slachtofferhulp verlenen. `
het slachtoffer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslɑxtɔfər]



Verbuigingen:

slachtoffer|s (meerv.)
iemand die door een gebeurtenis nadeel of leed heeft


Voorbeelden:

`Het ongeluk eiste tien slachtoffers.`,
`verkeersslachtoffer`,
`het slachtoffer zijn van een loverboy`
de slachtpartij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['slɑxtpɑrtɛi]



Verbuigingen:

slachtpartij|en (meerv.)
gewelddadige gebeurtenis met veel doden en gewonden


Voorbeeld:

`een conflict tussen twee volkeren dat uitdraait in een enorme slachtpartij`




Synoniem:

bloedbad
afslachten
werkw.


Uitspraak:

['ɑfslɑxtə(n)]



Verbuigingen:

slachtte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeslacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op een gruwelijke manier zinloos vermoorden


Voorbeelden:

`Stop het afslachten van walvissen!`,
`In Amsterdam is een agressieve pooier afgeslacht.`
slachten
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɑxtə(n)]



Verbuigingen:

slachtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een dier) doodmaken om het vlees op te kunnen eten
slacklinen
werkw.


Afbreekpatroon:

'slack - li - nen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slacklinede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslacklined (volt.deelw.)
koordlopen, op een smal touw lopen sport


Voorbeeld:

`slacklinen op een strak gespannen band die tussen twee vaste punten (meestal bomen) opgespannen is`
I het slag
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[slɑx]
1) soort


Voorbeeld:

`Voor een bepaald slag mensen ligt dit onderwerp heel gevoelig.`
een slag groter
(een beetje groter)
II de slag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slɑx]



Verbuigingen:

slag|en (meerv.)
1) keer dat je slaat (2)


Voorbeeld:

`een harde slag in het gezicht`
2) enkele beweging bij het zwemmen, roeien of schaatsen sport


Voorbeeld:

`een mooie slag hebben`
3) plotselinge en zeer pijnlijke ervaring


Voorbeeld:

`Dat het bobbeltje een kwaadaardige tumor bleek te zijn, was een grote slag voor haar.`




Synoniemen:

schok, verdriet


4) gevecht tussen vijandelijke legers


Voorbeeld:

`slag leveren om een stad`




Synoniem:

strijd


5) golven (in je haar)


Voorbeeld:

`Ik heb geen krullen, maar wel slag in mijn haar.`
zonder slag of stoot
(zonder verzet)
een slag in de lucht
(gok) `Hij is misschien vijftig? Ik doe maar een slag in de lucht.`
een slag in het water
(gok) Synoniem: een slag in de lucht
een slag slaan naar
((iets) raden)
op slag
(direct) `Ze was op slag dood.` Synoniem: meteen, onmiddellijk
je slag slaan
(profiteren van iets gunstigs)
een slag voor zijn
(eerder zijn dan (iemand)) Synoniem: te vlug af zijn
de slag te pakken krijgen
(iets beginnen te kunnen) `Het is gelukt. Ik krijg nu de slag te pakken.` Synoniem: onder de knie krijgen
van slag zijn
(door iets naars niet normaal functioneren) Synoniem:
aan de slag gaan
(gaan handelen) Synoniem: aan het werk gaan



een slag om je arm houden
((iets) zeggen onder voorbehoud) Synoniem:
de slagader
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈslɑxadər]



Verbuigingen:

slagader|en, slagader|s (meerv.)
belangrijke ader waardoor bloed vanuit je hart je lichaam in stroomt


Voorbeeld:

`halsslagader`
de slagbeurt
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slɑxbørt]



Verbuigingen:

slagbeurt|en (meerv.)
keer dat je aan slag bent (bij honkbal of cricket) sport


Voorbeeld:

`een homerun bij je eerste slagbeurt`
de slagboom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɑxbom]



Verbuigingen:

slag|bomen (meerv.)
paal die in horizontale positie de weg afsluit


Voorbeeld:

`De trein is voorbij. De slagbomen gaan weer open/omhoog.`
slagen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslaxə(n)]



Verbuigingen:

slaagde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslaagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een examen) met goed resultaat doen


Voorbeeld:

`Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen.`




Antoniemen:

zakken, falen,


2) succes hebben, of met succes gebeuren


Voorbeelden:

`Ik slaag er niet in die zware kast te verplaatsen.`,
`een geslaagde operatie`
de slager
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslaxər]



Verbuigingen:

slager|s (meerv.)
winkelier die vlees verkoopt
de slagerij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slaxə'rɛi]



Verbuigingen:

slagerij|en (meerv.)
winkel waar je vlees kunt kopen


Voorbeeld:

`broodbeleg kopen bij de slagerij`
de slager
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslaxər]



Verbuigingen:

slager|s (meerv.)
winkelier die vlees verkoopt
de slaggitaar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slɑxitar]



Verbuigingen:

slag|gitaren (meerv.)
gitaar waarop je akkoorden speelt


Voorbeeld:

`slaggitaar leren spelen`




Antoniem:

sologitaar
het slaghout
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slɑxhɑut]



Verbuigingen:

slaghout|en (meerv.)
houten (langwerpig) voorwerp dat je gebruikt om tegen de bal te slaan sport


Voorbeeld:

`het slaghout bij honkbal en cricket`
het slaginstrument
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslaxɪnstrymɛnt]



Verbuigingen:

slaginstrument|en (meerv.)
muziekinstrument dat geluid maakt als je erop slaat


Voorbeeld:

`Een trommel en een drumstel zijn slaginstrumenten.`
de slagman
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slɑxmɑn]



Verbuigingen:

slagman|nen (meerv.)



de slag|vrouw
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['slɑx|frɑu]



Verbuigingen:

slagvrouw|en (meerv.)
persoon die de slagbeurt heeft sport


Voorbeeld:

`de slagman die het meeste punten scoort in een honkbalwedstrijd`
de slagregen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslaxrexə(n)]



Verbuigingen:

slagregen|s (meerv.)
zeer harde regenbui


Voorbeeld:

`We kregen hevige slagregens pal in ons gezicht.`
de slagroom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslaxrom]
room die stijf wordt als je hem klopt


Voorbeeld:

`ijs met slagroom`
de slagroompunt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslaxrompʏnt]



Verbuigingen:

slagroompunt|en (meerv.)
stuk van een ronde slagroomtaart
slagroomsoes
zelfst.naamw.
luchtig hol gebak (een soes), gevuld met slagroom Voorbeeld: `Toen hij jarig was trakteerde hij op slagroomsoesjes. `
slagroomtaart
zelfst.naamw.
een taart, normaliter bestaande uit cake en jam en rijkelijk gedecoreerd met slagroom
de slagschaduw
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slɑxsxadyw]



Verbuigingen:

slagschaduw|en (meerv.)
donkere aftekening van iets ondoorzichtigs op een lichtere achtergrond


Voorbeeld:

`de slagschaduw van een boom op de weg`
slagvaardig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slaxˈfardəx]
als je actief bent en snel reageert


Voorbeeld:

`een slagvaardige ondernemer`




Synoniem:

doortastend
het slagveld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslaxfɛlt]



Verbuigingen:

slagveld|en (meerv.)
plaats waar een slag (4) geleverd is


Synoniem:

strijdperk
een waar slagveld
(een enorme ravage) `Na de vechtpartij was het caféterrs een waar slagveld van gebroken glas en kapotte stoelen.`
het slagwerk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslɑxwɛrk]
alle slaginstrumenten in een orkest samen


Voorbeeld:

`De belangrijkste reggea-instrumenten zijn: basgitaar, sologitaar, keyboard en slagwerk.`




Synoniem:

percussie
de slagzin
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslaxsɪn]



Verbuigingen:

slagzin|nen (meerv.)
kernachtige korte zin, vooral als reclame


Voorbeeld:

`Met het bedenken van slagzinnen kun je prijzen winnen.`




Synoniem:

slogan
de slak
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slɑk]



Verbuigingen:

slak|ken (meerv.)
glibberig diertje


Voorbeelden:

`naaktslak`,
`slakkenhuis
zo traag als een slak
(heel erg langzaam)
op alle slakken zout leggen
(commentaar hebben op de kleinste details)
slakkenbestrijdingsmiddel
zelfst.naamw.
een veelal chemische stof die gebruikt wordt om de vraat door slakken te beperken
Voorbeeld: `Zonder slakkenbestrijdingsmiddel blijft er van het gewas niet veel over. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
slakkengang
zelfst.naamw.
'met een ~': erg langzaam Voorbeeld: `Dat werk werd echt met een slakkengang voltooid. `
slakkenwouw
zelfst.naamw.
[vogels] 'Rostrhamus sociabilis', een roofvogel van de moerassen van de warmere streken van de beide Amerika's, waaronder Suriname, die vooral op grote slakken jaagt Voorbeeld: `De slakkenwouw heeft een opvallende staart met veel wit op de stuit en een brede donkere zoom. `
de slalom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slalɔm]



Verbuigingen:

slalom|s (meerv.)
het zigzaggen


Voorbeelden:

`slalompoort (skisport)`,
`met je fiets slaloms tussen paaltjes maken`
slamdancen
werkw.


Afbreekpatroon:

'slam - dan - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slamdancete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslamdancet (volt.deelw.)
wild dansen op (metal-)concerten vrije tijd


Voorbeeld:

`met een biertje in de hand slamdancen en daarbij tegen anderen opbotsen`
slammen
werkw.


Afbreekpatroon:

'slam - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slamde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslamd (volt.deelw.)
een gedicht voordragen op een rappende wijze muziek


Voorbeeld:

`slammen door slamdichters`
de slang
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slɑŋ]



Verbuigingen:

slang|en (meerv.)
1) heel lang en smal dier dat over de grond kronkelt


Voorbeeld:

`giftige slangen`



2) buigzame buis van soepel materiaal waar een vloeistof of gas doorheen kan


Voorbeeld:

`tuinslang`
de slang
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slɑŋ]



Verbuigingen:

slang|en (meerv.)
1) heel lang en smal dier dat over de grond kronkelt


Voorbeeld:

`giftige slangen`



2) buigzame buis van soepel materiaal waar een vloeistof of gas doorheen kan


Voorbeeld:

`tuinslang`
de slangenbeet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɑŋə(n)bet]



Verbuigingen:

slangen|beten (meerv.)
wond doordat een slang je gebeten heeft


Voorbeeld:

`Je kunt doodgaan door een slangenbeet van een gifslang.`
slangenhalsvogel
zelfst.naamw.
[vogels] 'Anhinga sp.' een vogel die lijkt op een aalscholver maar vaak met alleen zijn kop boven water zwemt Voorbeeld: `Ik zag vandaag een slangenhalsvogel op een meerpaal zitten. `
slank
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɑŋk]
(van iemand) mooi dun


Voorbeeld:

`Het valt niet mee om slank te blijven als je ouder wordt.`




Antoniem:

dik
zo slank als een den
(heel slank)
afslanken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfslɑŋkə(n)]



Verbuigingen:

slankte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is afgeslankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
minder dik worden


Voorbeeld:

`Mijn jurk zit te krap, ik moet afslanken.`




Synoniem:

afvallen
slapeloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

['slapəlos]
als je niet kunt slapen (1)


Voorbeeld:

`slapeloze nachten`
slap
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɑp]
1) niet gespannen of stijf


Voorbeeld:

`Er is geen wind. De vlaggen hangen slap.`




Antoniem:

stijf


2) zonder lichamelijke kracht


Voorbeeld:

`je slap voelen`




Synoniem:

zwak
3) (van dranken) met veel water


Voorbeeld:

`slappe koffie`



4) (van uitingen) met weinig inhoud


Voorbeeld:

`slappe praatjes`
slap handje
(handdruk zonder kracht)
de slappe lach hebben
(niet meer kunnen ophouden met lachen)
de slapeloosheid
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slapəˈloshɛit]
toestand dat je onbedoeld wakker ligt omdat je niet kunt slapen (1)


Voorbeeld:

`vaak last hebben van slapeloosheid`
slaperig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈslapərəx]
als je behoefte aan slaap (2) hebt


Voorbeeld:

`slaperig worden in een warme, donkere bioscoop`
slaperigheid
zelfst.naamw.
het gevoel slaperig te zijn, afwezig zijn met gedachten
Voorbeeld: `De slaperigheid was hem duidelijk aan te zien. `
de neiging te gaan slapen
Voorbeeld: `Hij was zijn slaperigheid nauwelijks de baas. `
slapie
zelfst.naamw.
iemand waarmee men een slaapvertrek deelt, een kameraad
de slappeling
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slɑpəlɪŋ]



Verbuigingen:

slappeling|en (meerv.)
man die niet sterk is of niet veel kan verdragen


Voorbeeld:

`uitgemaakt worden voor slappeling`




Synoniemen:

watje (2), mietje
slash
zelfst.naamw.
een schuine streep. Voorbeeld: `Op het toetsenbord staat een slash. `
slatten
werkw.
een sloot ontdoen van aangroei van waterplanten om de doorstroming te bevorderen
de slaaf
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slaf]



Verbuigingen:

slaven (meerv.)



de slavin
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slaˈvɪn]



Verbuigingen:

slavin|nen (meerv.)
1) iemand die het bezit van en werkt voor iemand anders is en zelf niets mag beslissen geschiedenis


Voorbeeld:

`Nu nog worden soms mensen als slaaf gebruikt.`



2) iemand die niet zonder (iets of iemand) kan


Voorbeeld:

`slaaf zijn van je e-mail`
de slavernij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slavərˈnɛi]
toestand dat je slaaf (1) bent geschiedenis


Voorbeeld:

`De slavernij is lang geleden afgeschaft.`
Slavisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

['slavis]
wat betrekking heeft op Oost-Europese en Zuid-Europese landen


Voorbeelden:

`De Slavische landen zijn: Rusland, Polen, Tsjechië en Bulgarije.`,
`Slavische talen`,
`Slavische volkeren`
Slavische
bijv.naamw.
'WikiWoordenboek:Verbogen vorm|verbogen vorm' van Slavisch
slecht
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɛxt]
1) als iets of iemand onvoldoende kwaliteit heeft


Voorbeelden:

`een slechte auto`,
`een slecht idee`,
`een slechte timmerman`




Antoniem:

goed



Synoniemen:

kwalijk, waardeloos


2) als iets of iemand onaangenaam of ongunstig is


Voorbeelden:

`slecht weer`,
`slecht nieuws`,
`een slecht teken`




Antoniem:

goed



Synoniem:

kwalijk
3) weinig


Voorbeelden:

`een slecht begaanbare weg`,
`door de mist slecht zicht hebben`




Antoniem:

goed



Synoniem:

nauwelijks
Het is slecht met hem gesteld.
(het gaat niet goed met hem)
slechten
werkw.


Uitspraak:

['slɛxtə(n)]



Verbuigingen:

slechtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslecht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets kapotmaken zodat het er niet meer is


Voorbeeld:

`De Berlijnse muur is na 1989 compleet geslecht.`




Synoniemen:

slopen, afbreken (1)
slechtgehumeurd
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɛxtxəhy'mørt]
als je in een slechte stemming bent


Voorbeeld:

`slechtgehumeurd zijn omdat je de vorige nacht niet goed geslapen hebt`




Synoniemen:

humeurig, slechtgezind
slechtgezind
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɛxtxə'zɪnt]
als je in een slechte stemming bent


Voorbeeld:

`Ik heb haar nog nooit slechtgezind gezien. Ze is altijd vriendelijk en opgewekt.`




Synoniemen:

slechtgehumeurd, humeurig
slechtheid
zelfst.naamw.
de hoedanigheid van het slecht zijn Voorbeeld: `De slechtheid van de mens. `
slechts
bijwoord


Uitspraak:

[slɛx(t)s]
niet meer dan


Voorbeeld:

`Door de regen kwamen er slechts vijftig bezoekers naar het festijn.`




Synoniemen:

maar, alleen
slechten
werkw.


Uitspraak:

['slɛxtə(n)]



Verbuigingen:

slechtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslecht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets kapotmaken zodat het er niet meer is


Voorbeeld:

`De Berlijnse muur is na 1989 compleet geslecht.`




Synoniemen:

slopen, afbreken (1)
slechtvalk
zelfst.naamw.
[vogels] 'Falco pereginus', een roofvogel en de snelst vliegende vogel ter wereld
slechtziend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɛx(t)'sint]
als je niet goed ziet


Voorbeeld:

`aangepaste onderwijsmethoden voor blinde of slechtziende kinderen`
de slede
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sledə]



Verbuigingen:

slede|s, slede|n (meerv.)
voorwerp waarmee je over sneeuw of ijs kunt glijden


Voorbeeld:

`sledehond`




Synoniem:

slee (1)
de slee
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sle]



Verbuigingen:

slee|ën (meerv.)
1) voorwerp waarmee je over sneeuw of ijs kunt glijden


Voorbeelden:

`sleetje rijden`,
`arrenslee`




Synoniem:

slede


2) zeer grote auto met veel luxe


Voorbeeld:

`Hij heeft een dure vrouw en een slee van een auto.`
de slede
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sledə]



Verbuigingen:

slede|s, slede|n (meerv.)
voorwerp waarmee je over sneeuw of ijs kunt glijden


Voorbeeld:

`sledehond`




Synoniem:

slee (1)
de sleedoorn
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sledorn]



Verbuigingen:

sleedoorn|s (meerv.)
struik uit de rozenfamilie met witte bloemen en blauwe vruchten


Voorbeeld:

`jam maken van de bessen van een sleedoorn`
sleeën
werkw.
met een slee door de sneeuw glijden Voorbeeld: `Ik neem een dag vrij om samen met mijn kinderen te gaan sleeën. `
sleep
zelfst.naamw.
[verkeer], [scheepvaart] datgene wat gesleept wordt
Voorbeeld: `Hij had een sleepje om naar de garage te brengen. `
[kleding] een lange voortzetting van een jurk of rok die over de grond sleept
Voorbeeld: `Haar bruidsjurk had een lange kanten sleep. `
aanslepen
werkw.


Uitspraak:

['anslepə(n)]



Verbuigingen:

sleepte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van een probleem) te lang zonder oplossing duren


Voorbeelden:

`De verbouwing zal zeker aanslepen tot volgend jaar.`,
`De blessure blijft aanslepen.`




Synoniem:

voortduren
3) (achter iets) op de grond vooruit trekken


Voorbeeld:

`een slee achter een auto aanslepen`
2)


niet aan te slepen zijn
(heel erg goed verkocht worden) `Die goedkope koffie is niet aan te slepen.`
je laten meeslepen door emoties
(je niet meer kunnen beheersen)
wegslepen
werkw.


Uitspraak:

['wɛxslepə(n)]



Verbuigingen:

sleepte weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
naar een andere plaats slepen


Voorbeeld:

`Fout geparkeerde auto's worden weggesleept.`
sleepboot
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een krachtige boot die andere vaartuigen versleept
het sleepcontact
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slepkɔntɑkt]



Verbuigingen:

sleepcontact|en (meerv.)
toestel dat al bewegend stroomgeleiding mogelijk blijft maken doordat het langs een geleidend deel sleept electriciteit


Voorbeeld:

`een draaiplateau met sleepcontact (200 kg)`
sleephopperzuiger
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een schip dat door middel van grote sterke pompen en motoren, zand, klei, slib en zelfs grind van de waterbodem kan zuigen Voorbeeld: `Een sleephopperzuiger is een belangrijk werktuig bij het baggeren. `
sleeplift
zelfst.naamw.
[sport] een mechaniek waarmee skiërs de berg opgesleept worden Voorbeeld: `Nemen we de stoeltjes- of de sleeplift? `
sleepnet
zelfst.naamw.
[visserij] een net dat gewoonlijk over de bodem van de zee gesleept wordt Voorbeeld: `Zij haalden de sleepnetten op. `
sleepruim
zelfst.naamw.
de vrucht van de sleedoorn ('Prunus spinosa') Voorbeeld: `Van sleepruimen wordt onder meer sloe gin gemaakt, een sterke likeur. `
slepen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslepə(n)]



Verbuigingen:

sleepte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) over de grond vooruit trekken


Voorbeeld:

`een kapotte auto slepen`
erdoorheen slepen
(zorgen dat (iemand) uit de problemen raakt) `Zij heeft het na de echtscheiding heel moeilijk, maar ik sleep haar er wel doorheen.`
eruit slepen
((een voordeel) weten te krijgen) `geld eruit slepen`
sleeptouw
zelfst.naamw.
[scheepvaart] touw of kabel waarmee het ene schip het andere voorttrekt Voorbeeld: `Het sleeptouw brak en de reddingspoging mislukte. `
de sleet
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slet]
proces van slijten (1)


Voorbeelden:

`Hij zingt nog heel goed maar er zit toch wat sleet op zijn stembanden.`,
`Er zit sleet op de gebouwen in de binnenstad.`




Synoniem:

slijtage
sleets
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slets]
wat (bijna) versleten is


Voorbeelden:

`halfsleets`,
`sleetse kleren dragen`,
`De succesformule begint sleets te raken.`




Synoniem:

versleten
sleg
zelfst.naamw.
[gereedschap] een zeer grote hamer, veelal van hout en met een lange steel (1 meter) Voorbeeld: `Een sleg gebruikt men vooral om paaltjes in de grond te slaan. `
slegge
zelfst.naamw.
[gereedschap] een zeer grote hamer, veelal van hout en met een lange steel (1 meter) Voorbeeld: `Een slegge gebruikt men vooral om paaltjes in de grond te slaan. `
slem
zelfst.naamw.
[kaartspel], [bridge] een bridgecontract voor alle slagen of alle slagen minus een Voorbeeld: `Hij was dol op gedubbelde slemmen. `
slemmen
werkw.
[bouwkunde] met een blokkwast kalkmortel op een bakstenen ondergrond aanbrengen Voorbeeld: `Die muur moet nog geslemd worden. `
slemp
zelfst.naamw.
een Oudhollandse gekruide warme melk Voorbeeld: `Dien de slemp zo heet mogelijk op. `
slenderen
werkw.


Afbreekpatroon:

'slen - de - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slenderde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslenderd (volt.deelw.)
bewegen op gemotoriseerde banken om de huid te verstevigen en af te vallen welzijn


Voorbeeld:

`Na een uur slenderen is elke spiergroep aan bod geweest.`




Synoniem:

onbelast bewegen
rondslenteren
werkw.
doelloos rondlopen
slenteren
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɛntərə(n)]



Verbuigingen:

slenterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslenterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
langzaam en doelloos lopen


Voorbeeld:

`door het dorp slenteren`
slepen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslepə(n)]



Verbuigingen:

sleepte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) over de grond vooruit trekken


Voorbeeld:

`een kapotte auto slepen`
erdoorheen slepen
(zorgen dat (iemand) uit de problemen raakt) `Zij heeft het na de echtscheiding heel moeilijk, maar ik sleep haar er wel doorheen.`
eruit slepen
((een voordeel) weten te krijgen) `geld eruit slepen`
slepend
bijv.naamw.


Uitspraak:

['slepənt]
1) wat lang duurt en niet verandert


Voorbeelden:

`een slepende ziekte`,
`een slepend conflict`



2) wat sleept (1)


Voorbeelden:

`met slepende stappen wandelen`,
slepend rijm
(rijm waarbij de laatste klinker onbeklemtoond is)
slenderen
werkw.


Afbreekpatroon:

'slen - de - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slenderde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslenderd (volt.deelw.)
bewegen op gemotoriseerde banken om de huid te verstevigen en af te vallen welzijn


Voorbeeld:

`Na een uur slenderen is elke spiergroep aan bod geweest.`




Synoniem:

onbelast bewegen
de sleuf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sløf]



Verbuigingen:

sleuven (meerv.)
lange en smalle holte of opening


Voorbeelden:

`een sleuf graven`,
`sleufmachine`,
`funderingssleuf`




Synoniem:

gleuf
de sleur
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slør]
iets dat je zo vaak doet dat het vervelend geworden is


Voorbeelden:

`Mijn werk is een sleur geworden.`,
`de dagelijkse sleur doorbreken`
sleuren
werkw.


Uitspraak:

[ˈslørə(n)]



Verbuigingen:

sleurde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesleurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
moeizaam slepen


Voorbeeld:

`je iedere dag uit je bed moeten sleuren`
de sleutel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsløtəl]



Verbuigingen:

sleutel|s (meerv.)
1) voorwerp om een slot mee open of dicht te doen


Voorbeelden:

`de voordeur dichtdoen en de sleutel omdraaien`,
`fietssleutel`



2) gereedschap om een bout los of vast te draaien


Voorbeeld:

`steeksleutel`



3) teken vooraan de regel met muzieknoten die aangeeft hoe hoog je de noten moet spelen muziek


Voorbeeld:

`g-sleutel`
het sleutelbeen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsløtəlben]



Verbuigingen:

sleutelbeen|deren, sleutel|benen (meerv.)
bot waaraan aan de voorkant van het bovenlichaam je bovenste ribben vastzitten
de sleutelbloem
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sløtəlblum]



Verbuigingen:

sleutelbloem|en (meerv.)
plant uit de sleutelbloemfamilie met bloemen in verschillende kleuren


Voorbeelden:

`de gulden sleutelbloem`,
`de stengelloze sleutelbloem`
sleutelbord
zelfst.naamw.
een bord met haakjes waaraan sleutels worden opgehangen Voorbeeld: `We hebben gisteren een nieuw sleutelbord gekocht en nu is hij alweer kapot. `
de sleutelbos
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sløtəlbɔs]



Verbuigingen:

sleutelbos|sen (meerv.)
aantal sleutels die aan een sleutelring hangen


Voorbeeld:

`Heb je mijn sleutelbos toevallig ergens zien liggen?`
sleutelen
werkw.


Uitspraak:

['sløtələ(n)]



Verbuigingen:

sleutelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesleuteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met gereedschap een motor of motorvoertuig repareren of verbeteren, vooral als hobbyist


Voorbeeld:

`drie dagen aan de motor van een auto sleutelen voordat je hem weer kunt starten`
de sleutelfiguur
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sløtəlfixyr]



Verbuigingen:

sleutelfi|guren (meerv.)
(belangrijk) persoon waarom alles draait


Voorbeeld:

`Een aantal sleutelfiguren van de opstandelingen is gearresteerd.`
sleutelgat
zelfst.naamw.
een gat in een slot waardoor een sleutel moet worden gestoken om hem te openen
sleutelhanger
zelfst.naamw.
ring om sleutels aan te hangen, vaak voorzien van een logo of label Voorbeeld: `Die gsm-operator deelt sleutelhangers uit als reclamestunt. `
de sleutelring
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sløtəlrɪŋ]



Verbuigingen:

sleutelring|en (meerv.)
(metalen) ringvormig voorwerp waar je sleutels aanhangen


Voorbeeld:

`een sleutelring met vijf sleutels`
de sleutel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsløtəl]



Verbuigingen:

sleutel|s (meerv.)
1) voorwerp om een slot mee open of dicht te doen


Voorbeelden:

`de voordeur dichtdoen en de sleutel omdraaien`,
`fietssleutel`



2) gereedschap om een bout los of vast te draaien


Voorbeeld:

`steeksleutel`



3) teken vooraan de regel met muzieknoten die aangeeft hoe hoog je de noten moet spelen muziek


Voorbeeld:

`g-sleutel`
sleutelen
werkw.


Uitspraak:

['sløtələ(n)]



Verbuigingen:

sleutelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesleuteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met gereedschap een motor of motorvoertuig repareren of verbeteren, vooral als hobbyist


Voorbeeld:

`drie dagen aan de motor van een auto sleutelen voordat je hem weer kunt starten`
sleutelviool
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een vooral in Zweden voorkomend strijkinstrument waarbij de snaren middels sleutels en een toetsenbord afgeknepen worden Voorbeeld: `In de 15e eeuw was de sleutelviool in heel Europa bekend, maar sindsdien wordt het instrument voornamelijk in de Zweedse volksmuziek gebruikt. `
het sleutelwoord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sløtəlwort]



Verbuigingen:

sleutelwoord|en (meerv.)
belangrijkste woord (in een zin of een tekst)


Voorbeeld:

`het sleutelwoord in een alinea zoeken`




Synoniem:

kernwoord
het slib
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[slɪp]
modderige grond


Voorbeelden:

`slibgrond`,
`slibworm`,
`slibgehalte`




Synoniem:

slijk
aanslibben
werkw.
groter worden of ontstaan door slibben
sliptong
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'slip - tong



Verbuigingen:

sliptongetje (verkleinwoord)
kleine tong (vissoort) fauna


Voorbeeld:

`Een sliptong glipt gemakkelijk door de mazen van het sleepnet waarmee hij wordt gevangen.`




Synoniem:

kleine platvis
slicen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sli - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slicete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslicet (volt.deelw.)
1) een ontwerp opknippen in kleinere stukjes t.b.v. het maken van een website computer


Voorbeeld:

`een ontwerp slicen zodat je het kunt gebruikten in je (X)HTML en CSS. `




Synoniem:

in plakken snijden


2) een tennisbal met achterwaardse rotatie slaan sport


Voorbeeld:

`de amateur op de tennisbaan slicete veel te snel`
slicen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sli - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slicete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslicet (volt.deelw.)
1) een ontwerp opknippen in kleinere stukjes t.b.v. het maken van een website computer


Voorbeeld:

`een ontwerp slicen zodat je het kunt gebruikten in je (X)HTML en CSS. `




Synoniem:

in plakken snijden


2) een tennisbal met achterwaardse rotatie slaan sport


Voorbeeld:

`de amateur op de tennisbaan slicete veel te snel`
sliden
werkw.


Afbreekpatroon:

'sli - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slidede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslided (volt.deelw.)
een sliding maken vrije tijd


Voorbeeld:

`sliden over een stuk zeil dat is natgemaakt`




Synoniem:

driften, glijden
de sliding
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slɑjdɪŋ]



Verbuigingen:

sliding|s (meerv.)
keer dat je een glijdende beweging over de grond maakt sport


Voorbeelden:

`een sliding maken in het voetbal om de bal van je tegenstander af te pakken`,
`een sliding op het laatste honk`
slapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslapə(n)]



Verbuigingen:

sliep (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in slaap (2) zijn


Voorbeelden:

`diep slapen`,
`slecht slapen`




Antoniem:

waken



Synoniem:

maffen
2) je aandacht ergens niet bij hebben


Voorbeeld:

`Zit niet te slapen. Opletten.`




Synoniem:

suffen


3) (van ledematen) raar tintelen als er even te weinig bloed doorheen stroomt


Voorbeeld:

`Ik heb te lang met mijn benen over elkaar gezeten en nu slaapt mijn rechterbeen.`
slapend rijk worden
(rijk worden zonder er veel voor te doen)
sliepuit
tussenwerpsel


Uitspraak:

['slipœyt]
dit zeg je als je iemand uitlacht en daarbij met je ene wijsvinger over je andere wrijft



Voorbeeld:

`sliep uit, sliep uit, alle kinderen lachen je uit`
de sliert
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slirt]



Verbuigingen:

sliert|en (meerv.)
iets dat lang, slap en dun is


Voorbeelden:

`Mijn haar hangt in slierten`,
`een sliert spaghetti`
het slijk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[slɛik]
modder
door het slijk halen
(slechte dingen zeggen over (iemand))
de (m)/het slijm
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[slɛim]
glibberig dik vocht


Voorbeelden:

`slijm ophoesten uit je keel`,
`de slijmsporen van een slak`
de slijmbal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slɛimbɑl]



Verbuigingen:

slijmbal|len (meerv.)
onzelfstandig iemand die je heel vervelend vindt


Voorbeeld:

`Die slijmbal slaagt er elk jaar in om goede punten te halen.`




Synoniem:

kontlikker
slijmbeurs
zelfst.naamw.
[medisch], [anatomie] een met vocht gevuld 'kussentje' tussen een pees en de onderliggende botstructuur bij een gewricht, dichtbij de aanhechting van de pees op het bot Voorbeeld: `Een slijmbeurs zorgt ervoor dat het gewricht nagenoeg wrijvingloos kan bewegen, zonder dat de pees over het bot of de huid schuurt. `
slijmen
werkw.


Uitspraak:

['slɛimə(n)]



Verbuigingen:

slijmde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslijmd (volt.deelw.)
iemand met een bepaald doel vleien


Voorbeeld:

`bij je baas slijmen in de hoop opslag te krijgen`
slijmjurk
zelfst.naamw.
onaangenaam persoon die alsmaar tracht in het gevlij te komen
Voorbeeld: `Ik kan die slijmjurk niet meer zien! `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
het slijmvlies
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈslɛimvlis]



Verbuigingen:

slijm|vliezen (meerv.)
vlies in je lichaam dat slijm maakt


Voorbeeld:

`opgezwollen slijmvliezen in je keel hebben als je verkouden bent`
slijmzwammen
zelfst.naamw.
[biologie] een taxonomisch rijk dat verwant is aan onder meer de dieren en de schimmels Voorbeeld: `Van slijmzwammen is lang gedacht dat het schimmels zijn. `
slijpen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɛipə(n)]



Verbuigingen:

sleep (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslepen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) scherp maken


Voorbeelden:

`een punt van een potlood slijpen`,
`een mes slijpen`



2) (een ruw oppervlak) glad maken met iets hards


Voorbeeld:

`een diamant slijpen`
slijpsteen
zelfst.naamw.
[m]

steen met een vlak oppervlak waarop met messen of scharen aanscherpt
slijpen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɛipə(n)]



Verbuigingen:

sleep (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslepen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) scherp maken


Voorbeelden:

`een punt van een potlood slijpen`,
`een mes slijpen`



2) (een ruw oppervlak) glad maken met iets hards


Voorbeeld:

`een diamant slijpen`
afslijten
werkw.
in een proces van slijtage verliezen Voorbeeld: `Het oorspronkelijke opschrift is helaas geheel afgesleten. `
de slijtage
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slɛiˈtaʒə]
proces van slijten (1)


Voorbeelden:

`slijtage van je knieën doordat je te dik bent`,
`Je kleren zijn aan slijtage onderhevig.`
slijten
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɛitə(n)]



Verbuigingen:

sleet (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) door gebruik minder van kwaliteit worden of kapotgaan


Verbuigingen:

is gesleten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Het vloerkleed is bij de stoelen gesleten.`



2) (tijd) op een rustige manier doorbrengen


Verbuigingen:

heeft gesleten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`je vrije tijd slijten met boeken lezen`



3) verkopen


Verbuigingen:

heeft gesleten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een markt waar handelaren illegale spullen slijten`
de slijter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɛitər]



Verbuigingen:

slijter|s (meerv.)
winkelier die alcoholische dranken verkoopt
slijtvast
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɛit'fɑst]
wat in grote mate tegen slijtage bestand is


Voorbeelden:

`slijtvast rubber`,
`slijtvast staal`
slik
zelfst.naamw.
de handeling van het slikken

zachte klei of buitendijks gebied bestaande daaruit
Voorbeeld: `Hij zat helemaal onder het slik. `
natte aangeslibde grond
slikke
zelfst.naamw.
[aardrijkskunde] een bij eb droogvallende plaat in een getijdenwater
slikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɪkə(n)]



Verbuigingen:

slikte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslikt (volt.deelw.)
1) (iets) met een beweging van je keel van je mond naar je maag laten gaan


Voorbeelden:

`medicijnen slikken`,
`door een verlamming je eten niet kunnen slikken`




Synoniem:

doorslikken
2) (iets) zonder verzet accepteren


Voorbeeld:

`vervelende opmerkingen van je schoonouders moeten slikken, omdat je anders ruzie krijgt`
Het is slikken of stikken.
(je moet het wel accepteren, anders heb je niets)
slim
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɪm]
als je snel iets begrijpt, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeelden:

`een slimme leerling`,
`een slim plan`




Antoniem:

dom



Synoniemen:

pienter, intelligent, scherpzinnig
slimmerik
zelfst.naamw.
iemand die slim, vindingrijk is (soms ook ironisch bedoeld) Voorbeeld: `Er zijn altijd wel slimmeriken die daar handig op inspringen. `
slimmering
zelfst.naamw.
[scheepvaart] 'verouderd': bederf of vermindering van koopwaren.<ref>blz 217. [vLennep]</ref> Voorbeeld: `Er trad slimmering op. `
de slinger
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɪŋər]



Verbuigingen:

slinger|s (meerv.)
1) lint van papier of ander materiaal als versiering


Voorbeeld:

`bij een verjaardag slingers ophangen in de kamer`



2) heen en weer bewegend gewicht dat een uurwerk in beweging houdt
rondslingeren
werkw.


Uitspraak:

['rɔntslɪŋərə(n)]



Verbuigingen:

slingerde rond (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft rondgeslingerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op een onordelijke manier verspreid liggen


Voorbeeld:

`je kousen laten rondslingeren`
slingeren
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɪŋərə(n)]



Verbuigingen:

slingerde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) niet in een rechte lijn voortgaan


Verbuigingen:

heeft, is geslingerd (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De weg slingert.`,
`De auto slingert over de weg.`,
`De dronken man liep slingerend door de straat.`



2) (van iets dat hangt) heen een weer gaan


Verbuigingen:

heeft, is geslingerd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`aan een touw heen en weer slingeren in de wind`



3) gooien


Verbuigingen:

heeft geslingerd (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`bij een ongeluk uit de auto geslingerd worden`,
`iemand verwijten naar het hoofd slingeren`
iets laten slingeren
(iets laten liggen waar het niet hoort) `een vertrouwelijk rapport op je bureau laten slingeren`
de slingerplant
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slɪŋərplɑnt]



Verbuigingen:

slingerplant|en (meerv.)
plant die in een spiraalvorm rond een ander voorwerp of een andere plant groeit


Voorbeeld:

`een voorbeeld van een slingerplant: de blauwe regen`
slinken
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɪŋkə(n)]



Verbuigingen:

slonk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
kleiner of minder worden


Voorbeelden:

`Als je een kunstgebit draagt, slinken je kaken.`,
`je voorsprong zien slinken`,
`De voorraden slinken snel.`
slinks
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slɪŋks]
slim en gemeen


Voorbeeld:

`iemand op slinkse wijze beroven`




Synoniemen:

sluw, leep
de slip
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slɪp]



Verbuigingen:

slip|s, slip|pen (meerv.)
1) kort, strak onderbroekje zonder pijpen


Voorbeeld:

`damesslips`




Synoniem:

onderbroek


2) punt van een stof die naar beneden hangt


Voorbeeld:

`Een slip van zijn jacquet zat tussen de deur van de auto.`
in een slip raken
((van een auto of motor) slippen)
de slipcursus
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slɪpkʏrzʏs]



Verbuigingen:

slipcursus|sen (meerv.)
reeks rijlessen waarin je leert wat je moet doen in gevaarlijke verkeerssituaties


Voorbeeld:

`in een slipcursus leer je wat je moet doen als je auto begint te slippen, hoe je een noodstop maakt etc.`
het slipgevaar
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slɪpxəvar]
situatie waarin de kans bestaat dat je auto of motor gaat slippen (bij regen, sneeuw)


Voorbeeld:

`een verkeersbord dat je waarschuwt voor slipgevaar`
slippen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɪpə(n)]



Verbuigingen:

slipte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van een auto of motor) niet meer bestuurbaar zijn en zomaar ergens heen glijden


Voorbeeld:

`Door de gladheid slipte de auto, waardoor hij dwars op de weg kwam te staan.`
de slippendrager
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slɪpə(n)draxər]



Verbuigingen:

slippendrager|s (meerv.)
iemand die op een slaafse manier luistert naar of doet wat iemand anders zegt


Voorbeelden:

`de slippendragers van een politieke partij`,
`de slippendrager van je baas zijn`
de slipper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɪper]



Verbuigingen:

slipper|s (meerv.)
schoen zonder hiel


Voorbeelden:

`na het bad slippers aandoen`,
`teenslippers`
de slippertje
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɪpercə]



Verbuigingen:

slippertje|s (meerv.)
korte seksuele relatie met iemand anders dan je vaste partner


Voorbeeld:

`Dat ik af en toe een slippertje maak, vindt mijn vrouw niet erg.`
het slipspoor
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slɪpspor]



Verbuigingen:

slip|sporen (meerv.)
zwarte strepen op de weg veroorzaakt door een slippende auto


Voorbeeld:

`aan de slipsporen kon de politie zien dat de bestuurder de controle over het stuur verloren had`
slippen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɪpə(n)]



Verbuigingen:

slipte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van een auto of motor) niet meer bestuurbaar zijn en zomaar ergens heen glijden


Voorbeeld:

`Door de gladheid slipte de auto, waardoor hij dwars op de weg kwam te staan.`
sliptong
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'slip - tong



Verbuigingen:

sliptongetje (verkleinwoord)
kleine tong (vissoort) fauna


Voorbeeld:

`Een sliptong glipt gemakkelijk door de mazen van het sleepnet waarmee hij wordt gevangen.`




Synoniem:

kleine platvis
slissen
werkw.
foutieve uitspraak van de letter s
slissen
werkw.
foutieve uitspraak van de letter s
slitten
werkw.


Afbreekpatroon:

'slit - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slitte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslit (volt.deelw.)
het half doorstansen van een materiaal techniek


Voorbeeld:

`zelfklevende stickers slitten waardoor deze naderhand makkelijk uit een vel te halen zijn.`




Synoniem:

doorsnijden van de toplaag tot halverwege de rugdrager
in het slop raken
(verslechteren) `De onderhandelingen dreigen in het slop te raken.` Synoniem: vastlopen
sloddervos
zelfst.naamw.
iemand die op grove wijze onordelijk is
Voorbeeld: `Wat een sloddervos ben je toch! `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de sloeber
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slubər]



Verbuigingen:

sloeber|s (meerv.)
iemand die er slecht aan toe is


Voorbeeld:

`De arme sloeber heeft zijn ouders verloren op vijfjarige leeftijd.`




Synoniem:

stakker
slaan
werkw.


Uitspraak:

[slan]



Verbuigingen:

sloeg (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) heftig bewegen met je hand of armen, of (iets) daarmee in een bepaalde toestand brengen


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`wild om je heen slaan`,
`met de deur slaan`,
`je armen over elkaar slaan`



2) (iets of iemand) met je hand of ander voorwerp hard raken, of (iets of iemand) daarmee in een bepaalde toestand brengen


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`iemand in zijn gezicht slaan`,
`je op je knieën slaan van het lachen`,
`vuil van je jas slaan`,
`een bal over het net slaan`,
`bij een vechtpartij iemand tegen de grond slaan`



3) plotseling en snel in genoemde toestand komen


Verbuigingen:

is geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het paard is op hol geslagen.`,
`Het leger sloeg op de vlucht.`,
`De auto sloeg over de kop.`



4) door slaan geluid maken


Verbuigingen:

heeft geslagen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De klok slaat negen uur.`,
`De regen s
je erdoorheen slaan
((een moeilijke situatie) tot het eind toe volhouden)
de sloep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slup]



Verbuigingen:

sloep|en (meerv.)
bepaald soort boot, meestal open


Voorbeelden:

`Er varen in het weekend tal van sloepen door de grachten.`,
`reddingssloep`
de slof
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slɔf]



Verbuigingen:

slof|fen (meerv.)
1) platte pantoffel zonder hiel
2) groot pak met pakjes sigaretten


Voorbeeld:

`Je mag twee sloffen belastingvrij invoeren.`
het vuur uit je sloffen lopen
(erg je best doen (voor iets of iemand))
op je sloffen
(zonder inspanning) `Ze heeft het diploma op haar sloffen gehaald.`
uit je slof schieten
(plotseling erg boos worden) `ZE kan behoorlijk uit haar slof schieten als het haar tegenzit.`
sloffen
werkw.


Uitspraak:

['slɔfə(n)]



Verbuigingen:

slofte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesloft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
langzaam lopen zonder je voeten goed op te tillen


Voorbeeld:

`Loop normaal en slof niet zo!`




Synoniem:

sjokken
de slogan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sloxɑn, 'slogən]



Verbuigingen:

slogan|s (meerv.)
kernachtige korte zin, vooral als reclame


Voorbeelden:

`een bekende reclameslogan`,
`holle slogans`




Synoniemen:

slagzin, kreet, leus
de slok
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slɔk]



Verbuigingen:

slok|ken (meerv.)
hoeveelheid vloeistof die je in één keer doorslikt


Voorbeeld:

`een slok water drinken`




Synoniem:

teug
Dat scheelt een slok op een borrel.
(dat scheelt heel veel)
opslokken
werkw.


Uitspraak:

['ɔpslɔkə(n)]



Verbuigingen:

slokte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeslokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) snel en gretig opeten


Voorbeeld:

`Het geitje slokte de sneden brood op alsof hij al dagen niet meer gegeten had.`




Synoniem:

opschrokken


2) deel doen uitmaken van iets groters


Voorbeeld:

`Kleine bedrijven worden door de grotere ondernemingen opgeslokt.`




Synoniem:

overnemen
de slokdarm
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslɔkdɑrm]



Verbuigingen:

slokdarm|en (meerv.)
buisvormig lichaamsdeel tussen je keel en je maag
slinken
werkw.


Uitspraak:

[ˈslɪŋkə(n)]



Verbuigingen:

slonk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
kleiner of minder worden


Voorbeelden:

`Als je een kunstgebit draagt, slinken je kaken.`,
`je voorsprong zien slinken`,
`De voorraden slinken snel.`
slopend
bijv.naamw.
dodelijk uitputtend, geleidelijk de gezondheid ondermijnend
Voorbeeld: `Dat slopende werk wordt nog eens zijn ondergang. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het slopend in de tweede betekenis erin. `
de sloperij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slopə'rɛi]



Verbuigingen:

sloperij|en (meerv.)
plaats waar dingen gesloopt worden


Voorbeelden:

`autosloperij`,
`scheepssloperij`




Synoniem:

sloop
in het slop raken
(verslechteren) `De onderhandelingen dreigen in het slop te raken.` Synoniem: vastlopen
de sloppenwijk
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slɔpə(n)wɛik]



Verbuigingen:

sloppenwijk|en (meerv.)
armoedige buurt in een stad


Voorbeeld:

`opgegroeid zijn in de sloppenwijken van Rio de Janeiro`
slordig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈslɔrdəx]
1) als iets of iemand niet netjes of zorgvuldig is


Voorbeelden:

`er slordig uitzien`,
`slordig werk`,
`slordig omgaan met je pinpas`




Antoniem:

verzorgd



Synoniem:

verward


2) (van een bedrag) ongeveer


Voorbeeld:

`een slordige duizend euro`
slordigheid
zelfst.naamw.
het slordig zijn Voorbeeld: `Verwijtbare slordigheid. `
opslorpen
werkw.


Uitspraak:

['ɔpslɔrpə(n)]



Verbuigingen:

slorpte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeslorpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in je opnemen door te zuigen


Voorbeeld:

`Als je de champignons afspoelt met water, dan slorpen ze al het vocht op.`
tijd opslorpen
(veel tijdbesteding vergen) `De band slorpt al mijn vrije tijd op.`
het slot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[slɔt]



Verbuigingen:

slot|ten (meerv.)
1) apparaat waarmee je iets kunt afsluiten


Voorbeelden:

`de deur op slot doen`,
`je fiets op slot zetten`,
`hangslot`
2) groot, sterk gebouw met torens


Voorbeeld:

`slotgracht`




Synoniem:

kasteel


3) einde


Voorbeelden:

`Aan het slot van de film gaat de held dood.`,
`Tot slot van deze poëzieavond laten we u nog één gedicht horen.`




Synoniemen:

eind, afloop
achter slot en grendel
(in de gevangenis)
per slot van rekening
(als je alles in overweging neemt) `Ik heb de vlinder weer in de tuin gezet, waar hij per slot van rekening ook hoort.` Synoniem: uiteindelijk
slotbedrijf
zelfst.naamw.
[toneel] het laatste bedrijf van een toneelstuk Voorbeeld: `Het slotbedrijf is dientengevolge -door den loop der omstandigheden- de eigenlijke 'clou' van het stuk geworden.<ref>blz 94 Het Tooneel: kroniek en kritiek, Volumes 32-34<br>Beijers, 1902</ref> `
het slotdeel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slɔdel]



Verbuigingen:

slot|delen (meerv.)
laatste gedeelte van iets


Voorbeeld:

`het slotdeel van een muziekstuk`
sluiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets gesloten is


Voorbeelden:

`je ogen sluiten`,
`de deur sluiten`,
`De winkel is gesloten.`




Antoniem:

openen



Synoniem:

dichtdoen


2) (een overeenkomst) officieel maken


Voorbeelden:

`een contract sluiten`,
`een huwelijk sluiten`
een vergadering sluiten
(een vergadering laten ophouden/beëindigen)
slotenmaker
zelfst.naamw.
[beroep] iemand die sloten en sleutels maakt
de slotfase
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['slɔtfazə]



Verbuigingen:

slotfase|n, slotfase|s (meerv.)
laatste stadium van iets


Voorbeelden:

`de slotfase van een wedstrijd`,
`de slotfase van een oorlog`
het slotnummer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slɔtnʏmər]



Verbuigingen:

slotnummer|s (meerv.)
1) laatst onderdeel van een optreden


Voorbeeld:

`het slotnummer van een concert`




Antoniem:

openingsnummer


2) laatste liedje van een muziekalbum


Voorbeeld:

`het twaalfde liedje op dit album is het slotnummer`
tot de slotsom komen dat...
(na nadenken concluderen) `tot de slotsom komen dat het experiment geslaagd is`
de Slovaak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slo'vak]



Verbuigingen:

Slo|vaken (meerv.)



de Slovaak|se
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slo'vak|sə]



Verbuigingen:

Slovaakse|n (meerv.)
iemand met de Slovaakse nationaliteit


Synoniem:

Slowaak
Slovaaks
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slo'vaks]
als iets of iemand uit Slovakije komt of met Slovakije te maken heeft


Voorbeeld:

`de Slovaakse Republiek`




Synoniem:

Slowaak
de Sloveen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slo'ven]



Verbuigingen:

Slo|venen (meerv.)



de Sloveen|se
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slo'ven|sə]



Verbuigingen:

Sloveense|n (meerv.)
iemand met de Sloveense nationaliteit
Sloveens
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slo'vens]
als iets of iemand uit Slovenië komt of met Slovenië te maken heeft


Voorbeeld:

`de Sloveense Rivièra`
Sloveense
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoonster van Slovenië, of een vrouw afkomstig uit Slovenië
sloven
werkw.


Uitspraak:

[ˈslovə(n)]



Verbuigingen:

sloofde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesloofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
lange tijd erg hard en zonder rust werken


Synoniem:

zwoegen
Slovenië
zelfst.naamw.
[land] een land in Centraal-Europa Voorbeeld: `Het inwonertal van Slovenië is redelijk hoog. `
Slovio
zelfst.naamw.
[taal] een internationale hulptaal die in 2001 gelanceerd is en die bedoeld om als tweede taal te dienen voor sprekers van Slavische talen
de Slowaak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[slo'wak]



Verbuigingen:

Slo|waken (meerv.)



de Slowaak|se
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[slo'wak|sə]



Verbuigingen:

Slowaakse|n (meerv.)
iemand met de Slowaakse nationaliteit


Synoniem:

Slovaak
Slowaaks
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slo'waks]
als iets of iemand uit Slowakije komt of met Slowakije te maken heeft


Voorbeeld:

`Bratislava is de Slowaakse hoofdstad.`




Synoniem:

Slovaaks
slowen
werkw.


Afbreekpatroon:

'slo - wen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

slowde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geslowd (volt.deelw.)
dicht tegen elkaar aan dansen op langzame muziek vrije tijd


Voorbeeld:

`slowen met je eerste vriendje op het schoolfeest`
de sluier
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslœyjər]



Verbuigingen:

sluier|s (meerv.)
dunne doek waarmee vrouwen een deel hun gezicht bedekken
sluik
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slœyk]
(van haar) glad haar zonder krullen of slag


Voorbeeld:

`lang sluik haar tot op je schouders hebben`
het sluikwerk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slœykwɛrk]
illegale arbeid waarover je geen belasting betaalt


Voorbeeld:

`een boete krijgen als ze je betrappen op sluikwerk`




Antoniem:

witwerk



Synoniem:

zwartwerk
de sluimer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slœymər]
keer dat je sluimert


Voorbeeld:

`uit je sluimer ontwaken`
in sluimerstand(van computers)
(als je computer nog niet volledig uitgeschakeld is maar wel minder energie verbruikt)
sluimeren
werkw.


Uitspraak:

['slœymərə(n)]



Verbuigingen:

sluimerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesluimerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) niet diep of onvast slapen


Voorbeeld:

`'s avonds in de zetel voor de televisie sluimeren`



2) aanwezig zijn zonder dat je het weet of ziet


Voorbeeld:

`een ziekte die sluimert zonder zichtbare symptomen`




Synoniem:

schuilen
wegsluipen
werkw.
ongemerkt en behoedzaam weggaan
Voorbeeld: `De gevangene trachtte weg te sluipen, maar werd daarbij betrapt. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het wegsluipen in de tweede betekenis erin. `
enz.
sluipen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslœypə(n)]



Verbuigingen:

sloop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslopen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
voorzichtig lopen zodat niemand het merkt


Voorbeeld:

`De kat sluipt naar de vogel in de tuin.`
sluipenderwijs
bijwoord
al sluipend, op een sluipende manier Voorbeeld: `Het softdrugsbeleid wordt sluipenderwijs strenger. `
sluipmoordenaar
zelfst.naamw.
iemand die zijn/haar slachtoffer besluipt om hem/haar te vermoorden Voorbeeld: `Deze president werd het slachtoffer van een sluipmoordenaar. `
de sluiproute
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['slœyprutə]



Verbuigingen:

sluiproute|s (meerv.)
geheel van (binnen)wegen die je volgt om files en druk verkeer te vermijden


Voorbeeld:

`een sluiproute uitstippelen om snel op je werk te geraken`
sluipen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslœypə(n)]



Verbuigingen:

sloop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is geslopen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
voorzichtig lopen zodat niemand het merkt


Voorbeeld:

`De kat sluipt naar de vogel in de tuin.`
het sluipverkeer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['slœypfərker]
geheel van bestuurders die ervoor kiezen een sluiproute te volgen


Voorbeeld:

`sluipverkeer tegengaan omdat het voor overlast zorgt`
de sluis
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slœys]



Verbuigingen:

sluizen (meerv.)
met deuren afsluitbaar gedeelte tussen wateren met een verschillende hoogte
sluizen
werkw.


Uitspraak:

['slœyzə(n)]



Verbuigingen:

sluisde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesluisd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van schepen) door een schutsluis laten varen en daardoor tot een hoger of een lager peil brengen


Voorbeeld:

`het duurt een tijdje om een schip te sluizen`




Synoniem:

schutten


2) (geldbedragen) op een louche manier overmaken financieel


Voorbeeld:

`gestolen geld sluizen naar een buitenlandse rekening`
sluisdeur
zelfst.naamw.
[scheepvaart] het bewegende deel van de sluis. Voorbeeld: `De sluisdeur gaat open bij gelijke waterstand aan beide zijden. `
sluishoofd
zelfst.naamw.
[scheepvaart] de constructie aan het begin en het einde van een schutsluis en bevat de sluisdeuren. Voorbeeld: `Het sluishoofd werd na de doorvaart van het schip gesloten. `
de sluiswachter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslœyswaxtər]



Verbuigingen:

sluiswachter|s (meerv.)
iemand die als beroep een of meer sluizen bedient
aaneensluiten
werkw.
dicht tegen elkaar aankomen

dicht met elkaar verbinden
aansluiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈanslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) dicht achter elkaar komen of gaan staan


Voorbeelden:

`De volgende stoptrein sluit goed aan op deze sneltrein.`,
`in de rij voor het loket aansluiten`



2) (iets) verbinden met een systeem waardoor het werkt


Voorbeelden:

`een verwarmingsketel aansluiten op de waterleiding`,
`een computer aansluiten op een netwerk`
aaneensluiten
werkw.
dicht tegen elkaar aankomen

dicht met elkaar verbinden
afsluiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets of iemand niet in, uit of door iets kan gaan


Voorbeelden:

`een jampot luchtdicht afsluiten`,
`een weg afsluiten`,
`een gebouw afsluiten`




Synoniem:

dichtdoen


2) zorgen dat iets niet meer werkt technisch


Voorbeelden:

`een computerprogramma afsluiten`,
`de stroom afsluiten`



3) officieel regelen


Voorbeeld:

`een hypotheek afsluiten`



4) een einde maken aan


Voorbeeld:

`het zomerseizoen afsluiten
buitensluiten
werkw.


Uitspraak:

['bœytə(n)slœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot buiten (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft buitengesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) door af te sluiten verhinderen binnen te komen


Voorbeeld:

`Ik wist niet dat jullie nog in de tuin waren en heb jullie per ongeluk buitengesloten.`



2) (iemand) niet toelaten, niet mee laten doen


Voorbeeld:

`Een hele bevolkingsgroep werd buitengesloten.`




Synoniemen:

boycotten, weren
insluiten
werkw.


Uitspraak:

['ɪnslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) toevoegen (in of aan iets)


Voorbeelden:

`een video insluiten in je powerpointpresentatie`,
`Ingesloten bij deze brief vind je drie bijlagen.`




Synoniem:

opnemen


2) gevangen zetten


Voorbeeld:

`illegale werknemers insluiten voor onderzoek door de vreemdelingenpolitie`




Synoniem:

opsluiten


3) rondom omgeven


Voorbeeld:

`Het dorp is ingesloten door water tijdens de overstromingen.`




Synoniem:

omringen
kortsluiten
werkw.


Uitspraak:

['kɔrtslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot kort (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft kortgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bespreken of overleggen met (andere betrokkenen)


Voorbeelden:

`Bij problemen onmiddellijk kortsluiten, dat is altijd het beste.`,
`We zullen dit even kortsluiten met de thuiszorg, dan kan uw moeder volgende week weer naar huis.`
opsluiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) in een afgesloten ruimte laten blijven


Voorbeeld:

`De honden zaten al weken opgesloten in een veel te klein hok.`
uitsluiten
werkw.


Uitspraak:

['œytslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) niet toelaten tot (iets)


Voorbeelden:

`leidinggevenden uitsluiten van een bijeenkomst voor uitvoerend medewerkers`,
`een speler uitsluiten van deelname aan de komende wedstrijden wegens wangedrag`




Synoniem:

weren (1)


2) denken dat iets onmogelijk is


Voorbeelden:

`Ik sluit uit dat hij vanavond nog komt, maar ik sluit niet uit dat hij alsnog morgen hier zal zijn.`,
`Het is/valt niet uit te sluiten dat we een boete krijgen voor te hard rijden.`
de mogelijkheid uitsluiten dat...
(denken dat die mogelijkheid er niet is) `De politie sluit de mogelijkheid uit dat ze nog in leven is.`
Het één sluit het ander niet uit.
(het een maakt het ander niet onmogelijk; beide zijn mogelijk)
sluiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈslœytə(n)]



Verbuigingen:

sloot (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets gesloten is


Voorbeelden:

`je ogen sluiten`,
`de deur sluiten`,
`De winkel is gesloten.`




Antoniem:

openen



Synoniem:

dichtdoen


2) (een overeenkomst) officieel maken


Voorbeelden:

`een contract sluiten`,
`een huwelijk sluiten`
een vergadering sluiten
(een vergadering laten ophouden/beëindigen)
sluitend
bijv.naamw.


Uitspraak:

['slœytənt]
zo dat het maar op één manier begrepen kan worden


Voorbeeld:

`Er is geen sluitend bewijs dat hij de moordenaar is.`




Synoniem:

waterdicht (2)
sluiter
zelfst.naamw.
een element van een fotocamera dat voorkomt dat er licht op de film (en soms ook bij CCD) valt buiten de belichtingstijd van een foto
Voorbeeld: `Doordat de sluiter bleef hangen is de foto mislukt. `
iemand die sluit
sluitfluit
zelfst.naamw.
het signaal dat in sommige treinen bij alle deuren klinkt voordat deze automatisch door de conducteur worden gesloten Voorbeeld: `Terwijl de sluitfluit ging, sprong hij de trein in, nog net voordat de deuren sloten. `
de sluiting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈslœytiŋ]



Verbuigingen:

sluiting|en (meerv.)
1) het sluiten of gesloten worden, of keer dat dat gebeurt


Voorbeelden:

`de sluiting van een gebouw`,
`Tijdens de sluiting van de vergadering werd iedereen bedankt.`,
`mijnsluiting`



2) waarmee je iets sluit


Voorbeelden:

`de sluiting van je broek`,
`ritssluiting`
de sluitpost
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['slœytpɔst]



Verbuigingen:

sluitpost|en (meerv.)
iets met een lage prioriteit dat als laatste behandeld wordt en waarvoor niet veel geld overblijft


Voorbeeld:

`de sluitpost in een begroting`
sluizen
werkw.


Uitspraak:

['slœyzə(n)]



Verbuigingen:

sluisde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesluisd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van schepen) door een schutsluis laten varen en daardoor tot een hoger of een lager peil brengen


Voorbeeld:

`het duurt een tijdje om een schip te sluizen`




Synoniem:

schutten


2) (geldbedragen) op een louche manier overmaken financieel


Voorbeeld:

`gestolen geld sluizen naar een buitenlandse rekening`
de slungel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈslʏŋəl]



Verbuigingen:

slungel|s (meerv.)
lange en magere jongen
slungelig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['slʏŋələx]
als je er als een slungel uitziet


Voorbeelden:

`een slungelige puber`,
`slungelig lopen`
de slurf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slʏrf]



Verbuigingen:

slurven (meerv.)
1) lange neus van een olifant


Voorbeeld:

`Hij raapte met die grote slurf een pinda op.`



2) verbinding tussen een pier op een vliegveld en een vliegtuig luchtvaart


Voorbeeld:

`door de slurf naar de aankomsthal lopen`
slurfdieren
zelfst.naamw.
De slurfdieren of olifantachtigen (Proboscidea) zijn de orde van zoogdieren waartoe mastodonten, mammoeten en olifanten behoren. Voorbeeld: `.... slurfdieren. `
slurpen
werkw.


Uitspraak:

[ˈslʏrpə(n)]



Verbuigingen:

slurpte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geslurpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een vloeistof) met geluid opzuigen en drinken
slurptaks
zelfst.naamw.
heffing op auto's die veel brandstof verbruiken
de slurf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[slʏrf]



Verbuigingen:

slurven (meerv.)
1) lange neus van een olifant


Voorbeeld:

`Hij raapte met die grote slurf een pinda op.`



2) verbinding tussen een pier op een vliegveld en een vliegtuig luchtvaart


Voorbeeld:

`door de slurf naar de aankomsthal lopen`
sluw
bijv.naamw.


Uitspraak:

[slyw]
slim en gemeen


Synoniem:

leep
smaadschrift
zelfst.naamw.
pamflet waarin iemand of iets op smadelijke wijze wordt aangevallen
de smaak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smak]



Verbuigingen:

smaken (meerv.)
1) zintuig waarmee je kunt proeven


Voorbeeld:

`Als je niets meer ruikt, neemt je smaak ook sterk af.`



2) wat je proeft


Voorbeelden:

`een lekkere smaak`,
`jam in verschillende smaken`,
`frisdrank met vruchtensmaak`
3) voorkeur van iemand persoonlijk


Voorbeelden:

`Smaken verschillen.`,
`Naar mijn smaak is het beter dat...`
4) gevoel voor wat mooi is


Voorbeeld:

`Zij heeft smaak en draagt altijd elegante kleren.`
de smaak te pakken krijgen
((iets) leuk gaan vinden en ermee doorgaan)
in de smaak vallen
(gewaardeerd worden) `Mijn nieuwe jurk viel in de smaak bij mijn partner.`
de smaakmaker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['smakmakər]



Verbuigingen:

smaakmaker|s (meerv.)
1) dat wat je toevoegd aan je gerecht om het meer smaak te geven


Voorbeeld:

`zout en peper als smaakmakers voor je soep`



2) iemand die als voorbeeld dient voor andere personen


Voorbeeld:

`de smaakmaker van een voetbalploeg`
de smaakstof
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['smakstɔf]



Verbuigingen:

smaakstof|fen (meerv.)
substantie die je aan iets toevoegt om het meer smaak te geven


Voorbeeld:

`snoepjes met natuurlijke kleur- en smaakstoffen`
smaken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmakə(n)]



Verbuigingen:

smaakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) genoemde smaak (2) hebben


Voorbeelden:

`lekker smaken`,
`De wijn smaakt naar de kurk.`
Dit smaakt naar meer.
(dit bevalt erg goed)
Het smaakt me niet.
(ik vind het niet lekker)
smaakvol
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmakfɔl]
waaruit gevoel voor wat mooi is blijkt


Voorbeeld:

`een smaakvol ingericht huis`




Synoniem:

stijlvol
smalen
werkw.
blijk geven van minachting Voorbeeld: `Hij smaalt alleen maar als je erover begint. `
smachten
werkw.


Uitspraak:

['smɑxtə(n)]



Verbuigingen:

smachtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
steeds zwakker worden en uiteindelijk omkomen


Voorbeeld:

`smachten van dorst in de woestijn`
smachten
werkw.


Uitspraak:

['smɑxtə(n)]



Verbuigingen:

smachtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
steeds zwakker worden en uiteindelijk omkomen


Voorbeeld:

`smachten van dorst in de woestijn`
smachten naar
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɑxtə(n) nar]



Verbuigingen:

smachtte naar (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmacht naar (volt.deelw.)
heel erg sterk verlangen naar


Voorbeelden:

`naar water smachten als je hevige dorst hebt`,
`De veehandelaren smachten naar de opheffing van het vervoersverbod.`




Synoniemen:

hunkeren naar, snakken naar
smachtend
bijv.naamw.


Uitspraak:

['smɑxtənt]
met een sterk verlangen naar iets


Voorbeeld:

`je minnaar een smachtende blik toewerpen`
smachten
werkw.


Uitspraak:

['smɑxtə(n)]



Verbuigingen:

smachtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
steeds zwakker worden en uiteindelijk omkomen


Voorbeeld:

`smachten van dorst in de woestijn`
smadelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

['smadələk]
wat beledigend of vernederend is


Voorbeelden:

`een smadelijke nederlaag leiden in een oorlog`,
`smadelijke opmerkingen over iemand maken`
de smak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smɑk]



Verbuigingen:

smak|ken (meerv.)
1) harde slag of klap


Voorbeeld:

`met een harde smak tegen de grond gaan`




Synoniem:

klap


2) grote hoeveelheid


Voorbeeld:

`een smak geld in één keer uitgeven`
smakelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmakələk]
1) (van voedsel) goed smakend


Voorbeeld:

`een smakelijke maaltijd`




Synoniem:

lekker
2) levendig en vrolijk


Voorbeelden:

`smakelijk lachen om een grap`,
`een smakelijk verteld verhaal`
Eet smakelijk./Smakelijk eten.
(dat zeg je tegen elkaar aan het begin van een maaltijd)
smakeloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmakəlos]
1) met weinig smaak (2)


Voorbeeld:

`smakeloze soep`




Synoniem:

flauw


2) zonder smaak (4) en niet netjes


Voorbeeld:

`smakeloze grappen`




Synoniem:

ongepast
smaken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmakə(n)]



Verbuigingen:

smaakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) genoemde smaak (2) hebben


Voorbeelden:

`lekker smaken`,
`De wijn smaakt naar de kurk.`
Dit smaakt naar meer.
(dit bevalt erg goed)
Het smaakt me niet.
(ik vind het niet lekker)
smakken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɑkə(n)]



Verbuigingen:

smakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met veel geluid eten


Voorbeeld:

`Zit niet zo te smakken.`



2) hard vallen of hard gooien


Voorbeelden:

`Hij smakte met zijn fiets tegen de grond.`,
`je schoenen in de hoek smakken`
smakken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɑkə(n)]



Verbuigingen:

smakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met veel geluid eten


Voorbeeld:

`Zit niet zo te smakken.`



2) hard vallen of hard gooien


Voorbeelden:

`Hij smakte met zijn fiets tegen de grond.`,
`je schoenen in de hoek smakken`
smartelijk
bijv.naamw.
lijden veroorzakend
Voorbeeld: `De smartelijke dood van de geliefde vorstin zou nog lang de gemoederen in beweging houden. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het smartelijk in de tweede betekenis erin. `
smal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[smɑl]
met een kleine afstand tussen de lange kanten


Voorbeeld:

`een smalle weg`




Antoniem:

breed
smaldeel
zelfst.naamw.
zelfstandig opererend onderdeel van een grotere groep
Voorbeeld: `Hij is de aanvoerder van het liberale smaldeel in de Nederlandse politiek. `
[scheepvaart] [militair] gedeelte van een oorlogsvloot
Voorbeeld: `Vandaag vertrok een marine-eenheid ter aflossing van de wacht van het Nederlandse smaldeel dat in de Golf opereert. `
smalen
werkw.
blijk geven van minachting Voorbeeld: `Hij smaalt alleen maar als je erover begint. `
smalend
bijv.naamw.
minachting tonend Voorbeeld: `Zijn smalende opmerking werd hem niet in dank afgenomen. `
smalletjes
bijv.naamw.
'alleen als naamwoordelijk deel': enigszins smal, mager Voorbeeld: `Wat ziet hij er smalletjes uit, hij is toch niet ziek?
smaragd
zelfst.naamw.
[n] [mineraal] een variëteit van beril die geldt als de edelste steen uit de berylgroep met chemische formule Be<small>3</small>Al<small>2</small>(SiO<small>3</small>)<small>6</small>,

[m] een edelsteen bestaande uit het mineraal [1]


Bron: Wikiwoordenboek - smaragd.
smaragden
bijv.naamw.
van smaragd vervaardigd Voorbeeld: `Zij droeg een prachtige smaragden hanger. `
I smaragdgroen
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur groen met RAL-nummer 6001.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het smaragdgroen?
II smaragdgroen
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur groen, met RAL-nummer 6001.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een smaragdgroene auto. `
de smart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[smɑrt]



Verbuigingen:

smart|en (meerv.)
1) groot verdriet


Voorbeeld:

`Tijden van grote vreugde en diepe smart wisselden elkaar af.`




Synoniem:

verdriet
met smart
(met groot ongeduld en verlangen) `met smart op iemand wachten`
smartelijk
bijv.naamw.
lijden veroorzakend
Voorbeeld: `De smartelijke dood van de geliefde vorstin zou nog lang de gemoederen in beweging houden. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het smartelijk in de tweede betekenis erin. `
smarten
werkw.
[scheepvaart] met (geteerd) zeildoek bekleden.<ref>[vLennep]</ref> Voorbeeld: `De stagen worden gekleed, getrenst en gesmart. `
het smartengeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmɑrtə(n)xɛlt]
bedrag dat je krijgt als je schade is toegebracht die niet hersteld kan worden


Voorbeeld:

`Smartengeld uitkeren aan de nabestaanden.`
smarting
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een op een stag of want aangebrachte omwikkeling van oud touwmateriaal, om de slijtage te verminderen die optreedt door het steeds langs elkaar schuren van zeilen of touwen Voorbeeld: `Bij wijze van smarting is om de staalkabels van het want een kunststof kous aangebracht. `
de smartlap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsmɑrtlɑp]



Verbuigingen:

smartlap|pen (meerv.)
sentimenteel lied over tragische gebeurtenissen in het leven


Synoniem:

levenslied
de smartphone
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['smɑ:rtfon]



Verbuigingen:

smartphone|s (meerv.)
mobiele telefoon met een groot aantal mogelijkheden die overeenkomen met die van een computer


Voorbeeld:

`een smartphone met applicaties om je mails mee te lezen, op het internet te surfen, muziek te beluisteren, de krant te lezen etc.`
smarten
werkw.
[scheepvaart] met (geteerd) zeildoek bekleden.<ref>[vLennep]</ref> Voorbeeld: `De stagen worden gekleed, getrenst en gesmart. `
de smash
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smɛʃ]



Verbuigingen:

smash|es (meerv.)
krachtige slag tegen een hoge bal zodat recht naar beneden valt aan de andere kant van het net sport


Voorbeeld:

`een smash bij volleybal, badminton en tennis`
smashen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sma - shen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

smashte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesmasht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de bal hard en in een schuine neerwaartse lijn op de helft van de tegenstander slaan sportsport


Voorbeeld:

`Smashen is om blessures bij niet getrainde sporters te voorkomen verboden.`
smeden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmedə(n)]



Verbuigingen:

smeedde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeed (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (gloeiend metaal) met een hamer in een bepaalde vorm brengen technisch


Voorbeeld:

`een sierlijk tuinhek laten smeden`



2) bedenken


Voorbeeld:

`wilde plannen smeden`
smederij
zelfst.naamw.
atelier, werkplaats van een smid, smidse
smeden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmedə(n)]



Verbuigingen:

smeedde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeed (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (gloeiend metaal) met een hamer in een bepaalde vorm brengen technisch


Voorbeeld:

`een sierlijk tuinhek laten smeden`



2) bedenken


Voorbeeld:

`wilde plannen smeden`
smeedijzer
zelfst.naamw.
is ijzer dat wordt gemaakt door het te smeden
smeken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmekə(n)]



Verbuigingen:

smeekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in een afhankelijke positie dringend vragen (om iets)


Voorbeeld:

`om hulp smeken`
aansmeren
werkw.
met iets besmeren
insmeren
werkw.


Uitspraak:

['ɪnsmerə(n)]



Verbuigingen:

smeerde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
wrijvend aanbrengen op (iets)


Voorbeeld:

`je huid insmeren met zonnebrandcrème als je op het strand zit`




Synoniem:

inwrijven
uitsmeren over
(verdelen over) `U koopt de auto nu en de betaling wordt over drie jaar uitgesmeerd.`
breed uitsmeren
(veel aandacht geven) `Geweldpleging, inbraken en aanslagen worden breed uitgesmeerd in de media.`
smeerbaar
bijv.naamw.


Uitspraak:

['smerbar]
wat je kunt smeren


Voorbeelden:

`smeerbare geitenkaas`,
`smeerbare boter`




Synoniem:

dikvloeibaar
aansmeren
werkw.
met iets besmeren
smeren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmerə(n)]



Verbuigingen:

smeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets vets) uitspreiden over (iets)


Voorbeelden:

`boter op je brood smeren`,
`crème op je gezicht smeren`



2) olie of vet doen op (iets) waardoor het goed werkt


Voorbeelden:

`een slot smeren`,
`smeerolie`
'm smeren
(snel weggaan) `Na het feest ben ik 'm snel gesmeerd.` Synoniem: vluchten
het smeergeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmerxɛlt]
geld dat je aan iemand geeft om hem of haar iets te laten doen dat niet mag


Voorbeeld:

`smeergeld aannemen`




Synoniem:

steekpenningen
smeerkaas
zelfst.naamw.
een zacht soort kaas dat uitgesmeerd kan worden op bijvoorbeeld brood Voorbeeld: `Ik doe vaak smeerkaas op m'n brood. `
de smeerlap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsmerlɑp]



Verbuigingen:

smeerlap|pen (meerv.)
1) iemand die vuil is of vieze dingen doet


Voorbeelden:

`Je zit onder de vlekken. Je bent een smeerlap.`,
`Hij kijkt stiekem naar blote vrouwen, de smeerlap!`




Synoniemen:

viezerik, smeerpoets


2) iemand die gemene streken uithaalt


Voorbeeld:

`De smeerlap laat haar met alle schulden zitten.`
het smeermiddel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['smermɪdəl]



Verbuigingen:

smeermiddel|en (meerv.)
dat wat je gebruikt om iets te smeren (2)


Voorbeeld:

`olie is een voorbeeld van een vloeibaar smeermiddel`
de smeerolie
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['smeroli]
olie die je als smeermiddel gebruikt


Voorbeeld:

`Motorolie is smeerolie om de motor van je auto te smeren.`
de smeerpoets
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['smerputs]



Verbuigingen:

smeerpoets|en (meerv.)
iemand die vies of vuil is


Voorbeelden:

`een verhaaltje over Piet de smeerpoets die zich niet wilde wassen`,
`Wat een vieze vingers, smeerpoets die je bent!`




Synoniemen:

vuilik, smeerlap
het smeersel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['smersəl]



Verbuigingen:

smeersel|s (meerv.)
zalf of crème die je ergens opsmeert


Voorbeeld:

`een smeersel tegen zonnebrand`
smeren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmerə(n)]



Verbuigingen:

smeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets vets) uitspreiden over (iets)


Voorbeelden:

`boter op je brood smeren`,
`crème op je gezicht smeren`



2) olie of vet doen op (iets) waardoor het goed werkt


Voorbeelden:

`een slot smeren`,
`smeerolie`
'm smeren
(snel weggaan) `Na het feest ben ik 'm snel gesmeerd.` Synoniem: vluchten
smeken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmekə(n)]



Verbuigingen:

smeekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in een afhankelijke positie dringend vragen (om iets)


Voorbeeld:

`om hulp smeken`
omsmelten
werkw.
door smelten en weer laten stollen een andere vorm geven
Voorbeeld: `De bronzen kerkklokken werden in de oorlog omgesmolten om er wapens van te maken. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het omsmelten in de tweede betekenis erin. `
enz.
samensmelten
werkw.


Uitspraak:

['samə(n)smɛltə(n)]



Verbuigingen:

smolt samen (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) een geheel worden


Verbuigingen:

is samengesmolten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`verschillende muziekgenres die samensmelten tot een nieuw genre`




Synoniem:

fuseren


2) samenvoegen door te smelten


Verbuigingen:

heeft samengesmolten (verl.tijd )



Voorbeeld:

`Laat de boter en de chocolade op een zacht vuurtje samensmelten en voeg daarna de room toe.`
smelten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɛltə(n)]



Verbuigingen:

smolt (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gesmolten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door warmte vloeibaar worden of maken


Voorbeelden:

`Het ijs smelt.`,
`chocola smelten voor een saus`
de smeltkroes
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsmɛltkrus]



Verbuigingen:

smelt|kroezen (meerv.)
plaats waar zeer verschillende dingen zich vermengen tot een geheel


Voorbeeld:

`Die stad is een smeltkroes van culturen.`
het smeltpunt
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmɛltpʏnt]



Verbuigingen:

smeltpunt|en (meerv.)
temperatuur waarop een vaste stof vloeibaar wordt


Voorbeeld:

`Het smeltpunt van ijs is nul graden Celsius.`
smeltwarmte
zelfst.naamw.
[natuurkunde] de hoeveelheid warmte die opgenomen wordt bij het smelten van een kristallijne vaste stof
smeltwater
zelfst.naamw.
[geologie] water dat afkomstig is van gesmolten sneeuw of ijs Voorbeeld: `De vulkaanuitbarsting onder de gletsjer veroorzaakte een vloed aan smeltwater. `
smeren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmerə(n)]



Verbuigingen:

smeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets vets) uitspreiden over (iets)


Voorbeelden:

`boter op je brood smeren`,
`crème op je gezicht smeren`



2) olie of vet doen op (iets) waardoor het goed werkt


Voorbeelden:

`een slot smeren`,
`smeerolie`
'm smeren
(snel weggaan) `Na het feest ben ik 'm snel gesmeerd.` Synoniem: vluchten
smerig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmerəx]
1) als iets of iemand erg vuil of vies is


Voorbeelden:

`Na de reparatie van mijn auto was mijn broek erg smerig.`,
`Dat smaakt smerig.`




Synoniemen:

goor, ranzig, vuil


2) als iemand gemeen is, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeeld:

`smerige streken uithalen`




Synoniem:

gemeen


3) zeer onbehoorlijk


Voorbeeld:

`smerige taal uitslaan`




Synoniem:

schunnig
de smeris
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['smerɪs]



Verbuigingen:

smeris|sen (meerv.)
iemand die bij de politie werkt informeel


Voorbeeld:

`We moeten ervandoor, de smerissen komen eraan!`




Synoniem:

politieagent
de smet
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[smɛt]
1) vuil stukje op een oppervlak


Voorbeeld:

`smetvrees`




Synoniem:

vlek (1)


2) iets dat je goede naam of eer aantast


Voorbeelden:

`een smet op zijn naam/blazoen`,
`Als bekend werd dat hij homo is, zou dat een smet werpen op carrière.`




Synoniem:

blaam
smetteloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

['smɛtəlos]
zonder vlekken


Voorbeelden:

`een smetteloos wit hemd`,
`een smetteloze reputatie`




Synoniem:

vlekkeloos
de smetvrees
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['smɛtfres]
grote vrees voor besmetting die bijvoorbeeld dwangmatig handenwassen tot gevolg heeft
smeuïg
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmøjəx]
1) (van iets eetbaars) lekker zacht en een beetje vet


Voorbeeld:

`smeuïge aardappelpuree`




Antoniem:

droog


2) (van een verhaal) levendig en vrolijk


Voorbeeld:

`een smeuïg verhaal`




Synoniemen:

smakelijk, sappig
smeulen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmølə(n)]



Verbuigingen:

smeulde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeuld (volt.deelw.)
(van vuur) zachtjes en zonder vlammen branden
de smid
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smɪt]



Verbuigingen:

smeden (meerv.)
iemand die als beroep metalen smeedt (1)


Voorbeelden:

`edelsmid`,
`hoefsmid`
smidse
zelfst.naamw.
atelier, werkplaats van een smid
de smiecht
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smixt]



Verbuigingen:

smiecht|en (meerv.)
iemand die gemeen is of smerige streken uithaalt


Voorbeeld:

`Die smiecht wil ik nooit meer zien!`




Synoniem:

smeerlap
smijten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɛitə(n)]



Verbuigingen:

smeet (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard gooien


Voorbeeld:

`je spullen op tafel smijten`
met de deur smijten
(de deur met een klap dichtdoen (omdat je boos bent))
eruit smijten
((iemand) je huis uit zetten)
eruit smijten
((iemand) ontslaan)
smilen
werkw.


Afbreekpatroon:

'smi - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

smilede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesmiled (volt.deelw.)
glimlachen mens en samenleving


Voorbeeld:

`hij loopt de hele dag te smilen in de dierentuin`
smirten
werkw.


Afbreekpatroon:

'smir - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

smirtte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesmirt (volt.deelw.)
flirten met iemand die buiten staat te roken, omdat hij of zij binnen niet mag roken


Voorbeeld:

`bij de ingang van het café stonden enkele dames te smirten met de bezoekers`




Synoniem:

verleidelijk paffen
smoel
zelfst.naamw.
[vulgair] aangezicht Voorbeeld: `"Ik sla je op je smoel!" dreigde hij. `
de smoes
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[smus]



Verbuigingen:

smoezen (meerv.)
wat je verzint om iets niet te hoeven doen of uit te leggen


Voorbeelden:

`Iedere keer heeft ze weer een smoes om niet te hoeven afwassen.`,
`een smoes verzinnen om eronderuit te komen`,
`proberen met een smoesje langs de bewaking te komen`,
`kutsmoes`




Synoniemen:

uitvlucht, voorwendsel
smoesjes verkopen
(steeds smoezen vertellen)
smoezelig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmuzələx]
een beetje vuil, met vlekken


Voorbeeld:

`Mijn jurk is smoezelig. Ik zal hem wassen.`




Synoniem:

groezelig
binnensmokkelen
werkw.
goederen een gebied in smokkelen Voorbeeld: `Elk jaar wordt er weer veel verboden vuurwerk Nederland binnengesmokkeld. `
smokkelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɔkələ(n)]



Verbuigingen:

smokkelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmokkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) illegaal en in het geheim over de grens brengen


Voorbeeld:

`drugs smokkelen`



2) (iets) opzettelijk net niet helemaal goed doen


Voorbeeld:

`Dat papier past net niet. Je moet maar een beetje smokkelen.`
smelten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmɛltə(n)]



Verbuigingen:

smolt (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gesmolten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door warmte vloeibaar worden of maken


Voorbeelden:

`Het ijs smelt.`,
`chocola smelten voor een saus`
de smook
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smok]
dikke, vette rook of damp


Voorbeeld:

`smookwolk`




Synoniem:

walm
smoor
zelfst.naamw.
'de ~ in hebben': ergens boos over zijn Voorbeeld: `Hij had daar flink de smoor over in. `
smoren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmorə(n)]



Verbuigingen:

smoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
2) (voedsel) in een afgesloten pan met wat vocht en vet langzaam gaar laten worden


Voorbeeld:

`vlees smoren`




Synoniem:

laten sudderen
1)


niet in de wieg gesmoord zijn
(een hoge leeftijd hebben)
smoorheet
bijv.naamw.


Uitspraak:

['smorhet]
heel erg warm


Voorbeeld:

`een smoorhete zomerdag`




Synoniem:

snikheet
smoorspoel
zelfst.naamw.
[elektrotechniek] elektrische spoel meestal gebruikt om gelijkstroom door te laten en wisselstroom te onderdrukken
smoorverliefd
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsmorvərlift]
heel erg verliefd


Voorbeeld:

`Ze kennen elkaar nog maar net en zijn smoorverliefd.`
smoothen
werkw.


Afbreekpatroon:

'smoo - then



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

smoothte/smoothde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesmootht/gesmoothd (volt.deelw.)
glad maken, verzachten


Voorbeeld:

`een ruig stuk land smoothen om het daarna te bewerken`
smoren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmorə(n)]



Verbuigingen:

smoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(voedsel) in een afgesloten pan met wat vocht en vet langzaam gaar laten worden


Voorbeeld:

`vlees smoren`




Synoniem:

laten sudderen
niet in de wieg gesmoord zijn
(een hoge leeftijd hebben)
de smos
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[smɔs]



Verbuigingen:

smos|sen (meerv.)
broodje belegd met mayonaise, sla, schijfjes tomaat en ei


Voorbeelden:

`een smos met kaas en/of ham`,
`Een smos kaas zonder mayonaise, alstublieft.`
sms'en
werkw.


Uitspraak:

[ɛsɛm'ɛsə(n)]



Verbuigingen:

sms'te (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ge-sms't (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een kort berichtje in je mobiele telefoon tikken en versturen
doormailen
werkw.


Afbreekpatroon:

'door - mai - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

mailde door (verl.tijd )



Verbuigingen:

doorgemaild (volt.deelw.)
iets via e-mail doorsturen computer


Voorbeeld:

`Zal ik het even doormailen? Dit is echt iets voor jou.`
het sms'je
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ɛsɛm'ɛʃə]



Verbuigingen:

sms'je|s (meerv.)
kort berichtje dat je in je mobiele telefoon tikt en verstuurt


Voorbeeld:

`een sms'je naar een vriendin sturen om haar te feliciteren met haar verjaardag`
opsmukken
werkw.
zorgen dat iets of iemand er mooier uitziet
Voorbeeld: `Het terrein achter het Koetshuis wordt netjes opgesmukt. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het opsmukken in de tweede betekenis erin. `
enz.
smullen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsmʏlə(n)]



Verbuigingen:

smulde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesmuld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
erg genieten van lekker eten


Voorbeelden:

`De soep was voortreffelijk. Ik heb gesmuld.`,
`Ik heb gesmuld van de pasta.`
de smulpaap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['smʏlpap]



Verbuigingen:

smul|papen (meerv.)
iemand die graag, veel en vaak eet


Voorbeeld:

`Hij is een echte smulpaap en dat zie je ook aan hem. Hij weegt honderd kilo!`




Synoniem:

lekkerbek
smulpartij
zelfst.naamw.
heerlijke maaltijd
de snaar
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[snar]



Verbuigingen:

snaren (meerv.)
1) elk van de gespannen draden op bepaalde muziekinstrumenten muziek


Voorbeeld:

`de snaren van een viool`
2) elk van de gespannen draden op een tennisracket sport


Voorbeeld:

`nieuwe snaren op je racket laten zetten`
een gevoelige snaar raken
((iets) zeggen dat bij iemand gevoelig overkomt)
het snaarinstrument
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsnarɪnstrymɛnt]



Verbuigingen:

snaarinstrument|en (meerv.)
muziekinstrument dat geluid maakt als je de snaren in beweging brengt muziek


Voorbeeld:

`Een viool, altviool, cello en bas zijn snaarinstrumenten.`
snaarklinker
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een verzamelnaam voor muziekinstrumenten die een toon voortbrengen door een trillende snaar
de snabbel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snɑbəl]



Verbuigingen:

snabbel|s (meerv.)
werk dat je naast je eigenlijke beroep doet om wat bij te verdienen


Voorbeeld:

`een leerkracht die als snabbel bijles geeft aan kinderen`




Synoniem:

schnabbel
de snack
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snɛk, snɑk]



Verbuigingen:

snack|s (meerv.)
klein hartig gerechtje


Voorbeeld:

`Bitterballen en kroketten zijn snacks.`
de snackbar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsnɛgbɑ:r, 'snɑgbɑr]



Verbuigingen:

snackbar|s (meerv.)
winkeltje waar je snacks kunt kopen en opeten


Voorbeeld:

`naar de snackbar gaan als je geen zin hebt om eten te koken`
snacken
werkw.


Afbreekpatroon:

'snac - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

snackte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesnackt (volt.deelw.)
(minder gezonde) tussendoortjes eten voedsel


Voorbeeld:

`even snacken in de pauze `
snailmailen
werkw.


Afbreekpatroon:

'snail - mai - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

snailmailde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesnailmaild (volt.deelw.)
per post versturen


Voorbeeld:

`een formulier uitprinten en vervolgens met een kopie van het rijbewijs of paspoort snailmailen naar de KvK`
snakken
werkw.
in ademnood naar lucht happen
Voorbeeld: `Na die lange duik kwam zij snakkend boven. `
heftig naar iets verlangen, veelal na ontbering ervan
Voorbeeld: `Na weken regen en wijdverbreide wateroverlast snakte heel Nederland naar een droge dag met zonneschijn. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het snakken in de tweede betekenis erin. `
enz.
snakken naar
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnɑkə(n) nar]



Verbuigingen:

snakte naar (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnakt naar (volt.deelw.)
heftig verlangen naar


Voorbeeld:

`De strandexploitanten snakken naar mooi zomerweer.`




Synoniem:

smachten naar
snappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnɑpə(n)]



Verbuigingen:

snapte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) begrijpen


Voorbeeld:

`Ik begin het probleem nu te snappen.`




Synoniem:

vatten
2) (iemand) zien als die iets doet wat verboden is


Voorbeeld:

`In het centrum werd een man met drie pakjes heroïne gesnapt.`




Synoniem:

betrappen
er geen bal/geen snars/geen lor van snappen
(er helemaal niets van begrijpen)
het snapshot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snɛpʃɔt]



Verbuigingen:

snapshot|s (meerv.)
momentopname of snel gemaakte foto van iets of iemand


Voorbeelden:

`een snapshot van je computerscherm maken`,
`met je fototoestel enkele snapshots maken`




Synoniem:

kiekje
de snaar
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[snar]



Verbuigingen:

snaren (meerv.)
1) elk van de gespannen draden op bepaalde muziekinstrumenten muziek


Voorbeeld:

`de snaren van een viool`
2) elk van de gespannen draden op een tennisracket sport


Voorbeeld:

`nieuwe snaren op je racket laten zetten`
een gevoelige snaar raken
((iets) zeggen dat bij iemand gevoelig overkomt)
de snater
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snatər]



Verbuigingen:

snater|s (meerv.)
mond van een mens informeel


Voorbeeld:

`Hou je snater!`




Synoniemen:

bek (2), snavel
snateren
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnatərə(n)]



Verbuigingen:

snaterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnaterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van een eend) geluid maken


Voorbeeld:

`snaterende eendjes in de vijver`




Synoniem:

kwaken


2) hard en druk praten informeel


Voorbeeld:

`Zitten jullie niet zo te snateren.`
de snauw
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[snɑu]



Verbuigingen:

snauw|en (meerv.)
keer dat je boos en kortaf praat (tegen iemand)


Voorbeeld:

`een snauw van iemand krijgen`




Synoniem:

kat (3)
afsnauwen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsnɑuwə(n)]



Verbuigingen:

snauwde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) boos en kortaf toespreken


Voorbeeld:

`je kinderen afsnauwen omdat ze vervelend zijn`
toesnauwen
werkw.


Uitspraak:

['tusnɑuwə(n)]



Verbuigingen:

snauwde toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
boos en kortaf praten of roepen (tegen iemand)


Voorbeeld:

`Je buurjongen toesnauwen omdat hij een bal tegen je ruit geschopt heeft.`




Synoniem:

snauwen
afsnauwen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsnɑuwə(n)]



Verbuigingen:

snauwde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) boos en kortaf toespreken


Voorbeeld:

`je kinderen afsnauwen omdat ze vervelend zijn`
snauwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnɑuwə(n)]



Verbuigingen:

snauwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
boos en kortaf praten (tegen iemand)


Voorbeeld:

`Ze snauwde tegen me dat ik een rotvent ben.`
de snavel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnavəl]



Verbuigingen:

snavel|s (meerv.)
1) bek van een vogel


Voorbeeld:

`een grote, gele snavel`



2) mond informeel


Voorbeeld:

`Houd je snavel!`




Synoniem:

snater
I sneb
zelfst.naamw.
snavel
II sneb
zelfst.naamw.
aftekening op de neus, neustop en/of lippen van een paard
de snee
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sne]



Verbuigingen:

snee|ën (meerv.)
1) langwerpige wond door iets scherps


Voorbeeld:

`Ik heb een snee in mijn vinger gekregen bij het uien snijden.`




Synoniem:

snijwond


2) afgesneden plak


Voorbeelden:

`een dikke snee brood`,
`een snee kaas`
de snee
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sne]



Verbuigingen:

snee|ën (meerv.)
1) langwerpige wond door iets scherps


Voorbeeld:

`Ik heb een snee in mijn vinger gekregen bij het uien snijden.`




Synoniem:

snijwond


2) afgesneden plak


Voorbeelden:

`een dikke snee brood`,
`een snee kaas`
sneven
werkw.


Uitspraak:

['snevə(n)]



Verbuigingen:

sneefde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesneefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
doodgaan in een strijd


Voorbeeld:

`Hij was een van de weinige soldaten die het bloedbad overleefd hebben. De rest is gesneefd.`




Synoniemen:

sneuvelen (1), omkomen, sterven
sneer
zelfst.naamw.
een minachtende, vernederende opmerking Voorbeeld: `Hij kreeg een sneer omdat hij het niet goed gedaan had. `
sneetje
zelfst.naamw.
[-dimt-]

dunne afgeneden plak, gewoonlijk van brood
Voorbeeld: `Wil je één sneetje of twee? `
de sneeuw
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[snew]
stukjes ijs die in witte vlokken in de winter uit de lucht komen vallen


Voorbeelden:

`Er is vannacht 10 centimeter sneeuw gevallen.`,
`een dik pak sneeuw`,
`sneeuwpop`
natte sneeuw
(smeltende sneeuw die regen wordt)
ondersneeuwen
werkw.
bedolven raken met sneeuw
Voorbeeld: `Onze auto sneeuwde zo volledig onder dat we hem nauwelijks meer herkenden. `
in figuurlijke zin bedolven raken
Voorbeeld: `"Ja, dat zouden we doen, maar dat is met al die rapporten volledig ondergesneeuwd.". `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de sneeuwbal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnewbɑl]



Verbuigingen:

sneeuwbal|len (meerv.)
tot een bal samengedrukte hoeveelheid sneeuw


Voorbeeld:

`sneeuwballen gooien naar voorbijrijdende auto's`
sneeuwbaleffect
zelfst.naamw.
een gedurig vergrotende uitwerking
sneeuwbestendig
bijv.naamw.
geschikt gemaakt om te blijven functioneren in de sneeuw
Voorbeeld: `Is het niet beter dit wat sneeuwbestendiger te maken? `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het sneeuwbestendig in de tweede betekenis erin. `
sneeuwblind
bijv.naamw.
verblind door de hevige schittering van de sneeuw
sneeuwbril
zelfst.naamw.
speciale bril ter voorkoming van sneeuwblindheid
sneeuwbui
zelfst.naamw.
een bui sneeuw
sneeuwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnewə(n)]



Verbuigingen:

sneeuwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesneeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het uit de lucht komen van sneeuw


Voorbeeld:

`Het sneeuwt al een uur.`
sneeuwgans
zelfst.naamw.
[dierkunde] [vogels] [species|Chen caerulescens] is een gans van het hoge noorden van Noordoost-Siberië, Alaska, Canada en Groenland, waar hij broedt op de toendra ten noorden van de boomgrens. Gewoonlijk overwintert hij aan de Atlantische kust van de VS of in Texas
sneeuwgeit
zelfst.naamw.
[dierkunde] [species|Oreamnos americanus] [species|Oreamus americanus] is een groot hoefdier uit de Rocky Mountains. Ondanks zijn naam is hij nauwer verwant aan de gems dan aan de geit. Om die reden wordt hij soms ook sneeuwgems genoemd
sneeuwhoen
zelfst.naamw.
[dierkunde] [vogels] [species|Lagopus mutus] patrijsachtige hoendervogel uit koude streken, die in de zomer een bruinig en in de winter wit verenkleed heeft
de sneeuwhut
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['snewhʏt]



Verbuigingen:

sneeuwhut|ten (meerv.)
lage, ronde woning van sneeuwblokken


Voorbeeld:

`Eskimo's wonen in sneeuwhutten.`




Synoniem:

iglo
de sneeuwjacht
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snewjɑxt]
sneeuwstorm met krachtige windvlagen


Voorbeeld:

`een sneeuwjacht met windkracht zes of zeven`
de sneeuwketting
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snewkɛtɪŋ]



Verbuigingen:

sneeuwketting|en (meerv.)
ketting die je rond de banden van je auto doet bij hevige sneeuwval om slippen te voorkomen


Voorbeeld:

`een verkeersbord dat je verplicht sneeuwkettingen te gebruiken`
het sneeuwklokje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snewklɔkjə]



Verbuigingen:

sneeuwklokje|s (meerv.)
plant uit de narcissenfamilie met een wit bloempje die in de winter al bloeit


Voorbeeld:

`sneeuwklokjes in je tuin hebben`
sneeuwlaag
zelfst.naamw.
laag sneeuw die de grond bedekt
de sneeuwman
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snewmɑn]



Verbuigingen:

sneeuwman|nen (meerv.)
figuur die je met sneeuw maakt


Voorbeeld:

`een sneeuwman met een wortel als neus en twee steentjes als ogen`




Synoniem:

sneeuwpop
sneeuwmeter
zelfst.naamw.
een toestel dat de hoeveelheid gevallen sneeuw (d.i. vaste neerslag) meet Voorbeeld: `De sneeuwmeter functioneerde niet goed. `
sneeuwpanter
zelfst.naamw.
[dierkunde] 'Unica unica', een katachtig zoogdier dat leeft in China, Rusland, Mongolië, Nepal, Bhutan en Afghanistan
de sneeuwpop
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snewpɔp]



Verbuigingen:

sneeuwpop|pen (meerv.)
figuur die je met sneeuw maakt


Voorbeeld:

`Alle kinderen in de straat doen hun best om de mooiste sneeuwpop te maken.`




Synoniem:

sneeuwman
sneeuwschuiver
zelfst.naamw.
een apparaat met een steel en een blad waarmee scheeuw verschoven kan worden
Voorbeeld: `Er licht nu weer zo veel sneeuw in de tuin dat ik de sneeuwschuiver maar weer pak. `
een voertuig dat is uitgerust met een mechaniek waarmee het sneeuw kan verplaatsen
Voorbeeld: `Vanwege de hevige sneeuwval worden er op veel plekken in het land sneeuwschuivers ingezet om de wegen begaanbaar te houden. `
een mechaniek waarmee een voertuig uitgerust kan worden zodat het er sneeuw mee kan schuiven
Voorbeeld: `Bevestig de sneeuwschuiver aan je vrachtwagen, anders kom je vannacht vast te zitten. `
sneeuwscooter
zelfst.naamw.
motorvoertuig waarmee men zich over sneeuw en ijs kan voortbewegen
de sneeuwstorm
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snewstɔrm]



Verbuigingen:

sneeuwstorm|en (meerv.)
hevige sneeuwval met krachtige windstoten


Voorbeeld:

`met je auto vastzitten in een sneeuwstorm`
sneeuwsurfen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sneeuw - sur - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sneeuwsurfte/ sneeuwsurfde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesneeuwsurft/ gesneeuwsurfd (volt.deelw.)
over sneeuw surfen sport


Voorbeeld:

`alleen sneeuwsurfen op de veilige pistes `
sneeuwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnewə(n)]



Verbuigingen:

sneeuwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesneeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het uit de lucht komen van sneeuw


Voorbeeld:

`Het sneeuwt al een uur.`
sneeuwuil
zelfst.naamw.
[vogels] [species|Bubo scandiacus]; een witte toendra-uil
de sneeuwvlok
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsnewvlɔk]



Verbuigingen:

sneeuwvlok|ken (meerv.)
stukjes ijs met veel lucht die aan elkaar vast één vlok van sneeuw vormen


Voorbeeld:

`De sneeuwvlokken dwarrelen naar beneden.`
I sneeuwwit
zelfst.naamw.
[kleur] zo wit als sneeuw
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het sneeuwwit?
`
II sneeuwwit
bijv.naamw.
[kleur] de kleur sneeuwwit] hebbend, zo wit als sneeuw
Voorbeeld: `Hij rijdt in een sneeuwwitte auto. `
sneeuwwitje
zelfst.naamw.
een drank gemaakt door bier met frisdrank te mengen
Voorbeeld: `Wil je een biertje of een sneeuwwitje? `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
snel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[snɛl]
1) die of dat weinig tijd nodig heeft of een hoog tempo heeft


Voorbeelden:

`snelle service bieden`,
`zo snel mogelijk reageren op een oproep`,
`snel van begrip zijn`,
`snel boos worden`




Antoniemen:

langzaam, traag, zacht, ,



Synoniemen:

vlug, spoedig, hard


2) modern, modieus en met lef


Voorbeeld:

`een coole snelle jongen`
toesnellen
werkw.


Uitspraak:

['tusnɛlə(n)]



Verbuigingen:

snelde toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegesneld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snel naar iemand of iets lopen


Voorbeelden:

`Alle journalisten snelden toe om foto's te kunnen nemen.`,
`toesnellen om een bejaarde vrouw weer overeind te helpen`
sneldaten
werkw.


Afbreekpatroon:

'snel - da - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sneldatete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesneldatet (volt.deelw.)
korte kennismakingen achter elkaar hebben met het doel een partner te vinden


Voorbeeld:

`sneldaten om iemand te ontmoeten met wie je vaker wilt afspreken`




Synoniem:

speeddaten
snellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnɛlə(n)]



Verbuigingen:

snelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesneld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van iemand) snel gaan


Voorbeelden:

`naar je baby snellen als die begint te huilen`,
`iemand te hulp snellen`




Synoniem:

ijlen (2)
de snelheid
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsnɛlheit]



Verbuigingen:

snel|heden (meerv.)
mate waarin je vooruitkomt in een bepaalde tijd;
hoe snel je vooruitgaat


Voorbeelden:

`De auto reed met een snelheid van 120 kilometer per uur.`,
`Bij de snelheidscontrole door de politie zijn snelheden gemeten van boven de 200 kilometer.`
de snelheidsbeperking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['snɛlhɛitsbəpɛrkɪŋ]



Verbuigingen:

snelheidsbeperking|en (meerv.)
maximale snelheid die je op een bepaalde plaats mag rijden


Voorbeeld:

`een snelheidsbeperking van 30 kilomter per uur in de buurt van scholen`
de snelheidsovertreding
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['snɛlhɛitsovərtredɪŋ]



Verbuigingen:

snelheidsovertreding|en (meerv.)
keer dat je sneller rijdt dan je mag


Voorbeeld:

`een boete krijgen als je een snelheidsovertreding begaat`
de snelkoppeling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['snɛlkɔpəlɪŋ]



Verbuigingen:

snelkoppeling|en (meerv.)
pictogram op het bureaublad van je computer om een bestand snel te openen door erop te klikken computers


Voorbeeld:

`een snelkoppeling maken van een tekstdocument`
de sneltoets
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snɛltuts]



Verbuigingen:

sneltoets|en (meerv.)
knop of een combinatie van knoppen die je indrukt om snel een bestand te openen of een functie te activeren computers


Voorbeeld:

`met de sneltoets CTRL + S kun je een tekstbestand opslaan`
de sneltram
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snɛltrɛm, 'snɛltrɑm]



Verbuigingen:

sneltram|s (meerv.)
tram die bij minder haltes stopt en sneller gaat dan een gewone tram


Voorbeelden:

`de Utrechtse sneltram`,
`de sneltram nemen`
de sneltrein
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnɛltrɛin]



Verbuigingen:

sneltrein|en (meerv.)
trein die op een traject alleen bij grote stations stopt


Voorbeeld:

`De sneltrein van Leiden naar Den Haag stopt niet in Voorschoten.`




Antoniem:

stoptrein
het snelverkeer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsnɛlvərker]
alle voertuigen met een motor die boven een bepaalde snelheid kunnen rijden


Voorbeelden:

`De brug is van 10 tot 15 mei gesloten voor al het snelverkeer.`,
`Een brommer is geen snelverkeer.`




Antoniem:

langzaam verkeer
de snelweg
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnɛlwɛx]



Verbuigingen:

snelweg|en (meerv.)
autoweg voor snelverkeer, met voor elke richting aparte rijbanen


digitale snelweg

(internet)
sneer
zelfst.naamw.
een minachtende, vernederende opmerking Voorbeeld: `Hij kreeg een sneer omdat hij het niet goed gedaan had. `
snerken
werkw.


Verbuigingen:

snerkte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesnerkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zachtjes koken Voeding


Voorbeelden:

`Daarna voegt men boter toe, die men eerst heeft laten snerken. `,
`Iets zachtjes en pruttelend laten koken noemt men in bepaalde regio's ook wel snerken.`




Synoniemen:

braden, schroeien, pruttelen, sissen, snerpen
de snert
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snɛrt]
erwtensoep
sneu
bijv.naamw.


Uitspraak:

[snø]
als iets iemand teleurstelt


Voorbeeld:

`Krijg je die baan niet? Dat is sneu voor je.`




Synoniemen:

teleurstellend, jammer
sneuvelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnøvələ(n)]



Verbuigingen:

sneuvelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesneuveld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) doodgaan in een strijd


Voorbeeld:

`Er zijn honderden soldaten gesneuveld bij de aanval op de stad.`




Synoniemen:

omkomen, sterven


2) kapotgaan of verdwijnen


Voorbeelden:

`Mijn glazen vaas is gesneuveld.`,
`Het extreme weer doet alle records sneuvelen.`,
`Bij de fusie van die bedrijven zullen honderd banen sneuvelen.`
sneven
werkw.


Uitspraak:

['snevə(n)]



Verbuigingen:

sneefde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesneefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
doodgaan in een strijd


Voorbeeld:

`Hij was een van de weinige soldaten die het bloedbad overleefd hebben. De rest is gesneefd.`




Synoniemen:

sneuvelen (1), omkomen, sterven
snibbig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['snɪbəx]
(van mensen of uitingen) onaardig en een beetje agressief


Voorbeelden:

`een snibbig antwoord geven`,
`een snibbige tante`




Synoniemen:

bits, vinnig, kattig
snierken
werkw.
bloedstollend krijsen
Voorbeeld: `Sommige kleuters snierken dat je nekharen ervan overeind gaan staan. `
boven een vuurtje roosteren
Voorbeeld: `Regelmatig bracht ik kleine lapjes gepikt vlees en andere levensbehoeften mee. Ik verborg dat in m'n tjawat (lendedoekje) tussen m'n bovenbenen. Wanneer ik bij m'n kongsi kwam zei ik: "Het is weer klote zooi". 's Avonds zaten we dan boven een vuurtje lekker te "snierken".<ref>[http://www.veteranen-online.nl/wom/japan8.htm |Adrie Kannegieter. Japans krijgsgevangene 1943.]</ref> `
[vulgair] een man met de hand bevredigen

tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het snierken in de tweede betekenis erin. `
enz.
I sniffen
werkw.


Afbreekpatroon:

'snif - fen



Verbuigingen:

snifte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesnift (volt.deelw.)
snotteren, zachtjes huilen, zachtjes snuiven en huilen tegelijk mens


Voorbeeld:

`na het slechte nieuws zat ze in een hoekje te sniffen`
IIa sniffen
werkw.


Afbreekpatroon:

'snif - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sniffte/snifte (verl.tijd )



IIb sniffen
werkw.


Afbreekpatroon:

'snif - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sniffte/snifte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesnifft/gesnift (volt.deelw.)
het afluisteren van netwerk verkeer computer


Voorbeeld:

`zorgen dat het wachtwoord niet te sniffen is op een netwerk als je inlogt`




Synoniem:

het mee- of afluisteren van dataverkeer
snijden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnɛidə(n)]



Verbuigingen:

sneed (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een snee (1) maken (in iets), of (iets) in stukken delen met een mes of ander scherp voorwerp


Voorbeelden:

`je in je vinger snijden als je een appel schilt`,
`brood snijden`,
`de cake in plakken snijden`




te snijden zijn

(heel hevig zijn) `De rook is te snijden.`


2) (met een vervoermiddel) plotseling van opzij voor iemand anders gaan rijden


Voorbeeld:

`iemand snijden, waardoor hij moet remmen`



3) (van lijnen) op één punt door elkaar heen gaan


Voorbeeld:

`Waar de lijnen elkaar snijden, zijn vraag en aanbod in evenwicht.`




Synoniem:

kruisen
doorsnijden
werkw.
in twee losse stukken snijden.
Voorbeeld: `Hij pakte een mes en sneed het touwtje door. `
dwars door een bepaald gebied voeren.
Voorbeeld: `De I70 doorsnijdt de Verenigde Staten van kust tot kust. `
fijnsnijden
werkw.


Uitspraak:

[ˈfɛinsnɛidə(n)]



Verbuigingen:

sneed fijn (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft fijngesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in hele kleine stukjes snijden


Voorbeeld:

`Snij de uien fijn en doe ze daarna in de pan.`
insnijden
werkw.


Uitspraak:

['ɪnsnɛidə(n)]



Verbuigingen:

sneed in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een snee maken in (iets)


Voorbeelden:

`brooddeeg insnijden voor je het gaat bakken`,
`een gezwel insnijden en het vocht eruit laten lopen`
de snijbloem
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snɛiblum]



Verbuigingen:

snijbloem|en (meerv.)
afgesneden bloem die je gebruikt om in een vaas te zetten


Voorbeeld:

`Rozen en tulpen zijn bekende voorbeelden van snijbloemen.`
de snijboon
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snɛibon]



Verbuigingen:

snij|bonen (meerv.)
langwerpige peulvrucht die je eerst in stukjes snijdt voordat je hem kookt


Voorbeelden:

`stoksnijboon`,
`snijbonen klaarmaken voor bij het avondeten`
snijbiet
zelfst.naamw.
[groente], [plantkunde] [species|Beta vulgaris] 'var.cicla', een bladgewas waarvan de bladeren of de badstelen als groente worden gegeten
aansnijden
werkw.


Uitspraak:

['ansnɛidə(n)]



Verbuigingen:

sneed aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) het eerste stuk afsnijden


Voorbeeld:

`een cake aansnijden`



2) ter sprake brengen


Voorbeeld:

`een onderwerp aansnijden`




Synoniemen:

aan de orde stellen, aankaarten
snijolie
zelfst.naamw.
[gereedschap] een in de metaalbewerking toegepast smeer- en koelmiddel bij verspanende bewerkingen zoals schroefdraadsnijden, boren, frezen, draaien enz Voorbeeld: `Bij gebruik van snijolie verloopt het draadtappen gladjes en de tap zal minder snel breken. `
de snijplank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snɛiplɑŋk]



Verbuigingen:

snijplank|en (meerv.)
onderlegger van hout of kunststof die je gebruikt om dingen op te snijden


Voorbeelden:

`tomaten, komkommers, uien, paprika's snijden op een snijplank`,
`een houten snijplank om brood op te snijden`
het snijpunt
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snɛipʏnt]



Verbuigingen:

snijpunt|en (meerv.)
plaats waar twee dingen elkaar kruisen of snijden


Voorbeelden:

`het snijpunt van twee cirkels`,
`het snijpunt van twee visies`
de snijwond
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snɛiwɔnt]



Verbuigingen:

snijwond|en (meerv.)
langwerpige wond die je oploopt als je je aan een scherp voorwerp snijdt


Voorbeeld:

`een diepe snijwond die gehecht moet worden`




Synoniem:

snee
I snik
zelfst.naamw.
een geluid dat men voortbrengt bij verdriet of pijn
Voorbeeld: `Hij verried zijn verdriet met een enkele snik.
II snik
bijv.naamw.
'niet goed ~ zijn' waanzinnig zijn
Voorbeeld: `Ik zie je toch dat die niet goed snik was? `
snikheet
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsnɪkhet]
heel erg heet


Voorbeeld:

`een snikhete zomer`




Synoniem:

smoorheet
snikkel
zelfst.naamw.
[informeel] het geslachtsdeel van de man, de penis Voorbeeld: `Veel mannen scheppen op over hun snikkel. `
snikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnɪkə(n)]



Verbuigingen:

snikte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnikt (volt.deelw.)
huilen


Voorbeelden:

`zitten snikken van verdriet`,
`'Ik heb me bezeerd' snikte ze.`
snip
zelfst.naamw.
[vogels] een steltloper uit de familie [species|Scolopacidae]

[informeel] een briefje van honderd gulden
de snipper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnɪpər]



Verbuigingen:

snipper|s (meerv.)
stukje (van iets)


Voorbeeld:

`Er liggen snippers papier op de grond.`
de snipperdag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnɪpərdɑx]



Verbuigingen:

snipperdag|en (meerv.)
vrije dag buiten je vakantie, die van je vakantietegoed wordt afgetrokken


Voorbeeld:

`een snipperdag opnemen`




Synoniem:

verlofdag
snipperen
werkw.


Uitspraak:

['snɪpərə(n)]



Verbuigingen:

snipperde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnipperd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) snippers maken van iets


Voorbeeld:

`een ui snipperen`



2) een snipperdag nemen


Voorbeeld:

`regelmatig snipperen om uit te rusten en iets leuks te gaan doen`
de snipper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnɪpər]



Verbuigingen:

snipper|s (meerv.)
stukje (van iets)


Voorbeeld:

`Er liggen snippers papier op de grond.`
de snit
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[snɪt]



Verbuigingen:

snit|ten (meerv.)
het snijden of manier waarop iets gesneden is


Voorbeelden:

`de snit van een kledingstuk`,
`haarsnit`
de snob
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snɔp]



Verbuigingen:

snob|s (meerv.)
iemand die doet alsof hij belangstelling heeft voor cultuur enz. om belangrijk te willen lijken


Voorbeeld:

`snobs niet kunnen uitstaan omdat die uit de hoogte doen`
snobistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[snoˈbɪstis]
als je doet alsof je belangstelling hebt voor cultuur enz. omdat je daardoor belangrijk wilt lijken


Voorbeeld:

`Kaviaar eten is voor de echte liefhebber niet snobistisch.`
snoeven
werkw.


Uitspraak:

['snuvə(n)]



Verbuigingen:

snoefde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnoefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
over iets van jezelf praten en daarbij overdrijven over wat er goed aan is


Voorbeeld:

`snoeven met je nieuwe, peperdure auto`




Synoniem:

opscheppen (1)
snoeien
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnujə(n)]



Verbuigingen:

snoeide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnoeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
takken van een boom of struik afsnijden
snoeihard
bijv.naamw.


Uitspraak:

['snujhɑrt]
heel erg hard of luid


Voorbeelden:

`de bal snoeihard in het doel schoppen`,
`snoeiharde muziek`




Synoniemen:

loeihard, keihard
de snoeischaar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['snujsxar]



Verbuigingen:

snoei|scharen (meerv.)
gereedschap dat lijkt op een schaar en dat je gebruikt om te snoeien


Voorbeeld:

`voor je papa een elektrische snoeischaar kopen voor vaderdag`
de snoek
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snuk]



Verbuigingen:

snoek|en (meerv.)
vis die in zoet water leeft en andere dieren opeet
de snoekbaars
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snugbars]



Verbuigingen:

snoek|baarzen (meerv.)
zoetwatervis die net zoals een snoek een langwerpig lichaam en een puntige kop heeft


Voorbeeld:

`een snoekbaars van honderdtwintig centimeter lang`




Synoniem:

zander
de (m)/het snoep
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[snup]
zoetigheid die je eet om het lekkere, niet tegen de honger


Voorbeeld:

`een rolletje snoep`




Synoniem:

snoepgoed
snoepen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnupə(n)]



Verbuigingen:

snoepte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnoept (volt.deelw.)
snoep eten


Voorbeelden:

`Snoepen is slecht voor je gebit en voor je gewicht.`,
`snoepen uit de koektrommel`,
`snoepen van de taart`,
`bonbons snoepen`
het snoepgoed
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snupxut]
zoetigheid die je eet om het lekkere, niet tegen de honger


Voorbeeld:

`de afdeling in de supermarkt waar het snoepgoed ligt`




Synoniem:

snoep
het snoepje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsnupjə]



Verbuigingen:

snoepje|s (meerv.)
stukje snoep


Voorbeeld:

`Wil je een snoepje?`
het snoer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[snur]



Verbuigingen:

snoer|en (meerv.)
1) dunne kabel waar elektrische stroom doorheen kan gaan


Voorbeeld:

`het snoer van je computer`



2) ketting als sieraad


Voorbeelden:

`parelsnoer`,
`een snoer met glazen kralen`
aansnoeren
werkw.
vaster snoeren Voorbeeld: `Het korset kan aangesnoerd worden met een vetersluiting. `
aansnoeren
werkw.
vaster snoeren Voorbeeld: `Het korset kan aangesnoerd worden met een vetersluiting. `
de mond snoeren
(zorgen dat (iemand) niet meer praat) Synoniem: (iemand) het zwijgen opleggen
de snoet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snut]



Verbuigingen:

snoet|en (meerv.)
1) bek en neus van een dier


Voorbeeld:

`Een hond die verkouden is, heeft een vochtige snoet.`




Synoniem:

snuit (1)


2) gezicht


Voorbeeld:

`niet kunnen weerstaan aan haar lieve snoet`




Synoniem:

snuit (2)
snoeven
werkw.


Uitspraak:

['snuvə(n)]



Verbuigingen:

snoefde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnoefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
over iets van jezelf praten en daarbij overdrijven over wat er goed aan is


Voorbeeld:

`snoeven met je nieuwe, peperdure auto`




Synoniem:

opscheppen (1)
snoezig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['snuzəx]
vertederend lief


Voorbeeld:

`een snoezige puppy`




Synoniemen:

schattig, enig
de snok
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snɔk]



Verbuigingen:

snok|ken (enkelv.)
1) keer dat je hard trekt


Voorbeeld:

`een snok geven aan de leiband als je hond niet naast je wil lopen`




Synoniem:

ruk
2) wat je voelt als er een elektrische stroom door je lichaam gaat


Voorbeeld:

`een snok krijgen als je een lampje vervangt met natte handen`




Synoniem:

schok (2)


3) keer dat een wielrenner sneller begint te fietsen om zijn tegenstanders in te halen sport


Voorbeeld:

`er een snok aan geven`
snokken
werkw.


Uitspraak:

['snɔkə(n)]



Verbuigingen:

snokte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) schokkende of trekkende bewegingen maken


Voorbeeld:

`Bij het paardrijden mag je niet te hard snokken aan de teugels.`




Synoniem:

schokken


2) masturberen


Voorbeeld:

`al op jonge leeftijd beginnen met snokken`




Synoniem:

rukken
snoodaard
zelfst.naamw.
[formeel] iemand met slechte bedoelingen Voorbeeld: `Pas op voor hem, hij is een echte snoodaard! `
het snooker
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snukər]
Engels biljartspel met een biljarttafel met zes zakken waar de ballen in een bepaalde volgorde in moeten


Voorbeeld:

`Snooker speel je met twee personen of twee groepen.`
snookeren
werkw.


Uitspraak:

['snukərə(n)]



Verbuigingen:

snookerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnookerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snooker spelen


Voorbeeld:

`een café waar je kunt snookeren`
snood
bijv.naamw.


Uitspraak:

[snot]
als iets of iemand onaangenaam of ongunstig is


Voorbeelden:

`snode plannen beramen`,
`een snode daad`




Synoniem:

slecht (2)
snoozen
werkw.


Verbuigingen:

snoozede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesnoozed (volt.deelw.)
uitslapen, langzaam wakker worden, de wekker met tussenpozen laten afgaan vrije tijd


Voorbeeld:

`Waarom je wekker vroeger zetten en snoozen als je gewoon langer zou kunnen slapen zonder die te gebruiken?`
de snor
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[snɔr]



Verbuigingen:

snor|ren (meerv.)
1) niet weggeschoren haar tussen de mond en de neus van een man


Voorbeeld:

`hangsnor`
je snor drukken
(proberen iets niet te hoeven doen) `Toen ik zag wat er allemaal te doen was, heb ik mijn snor gedrukt.`
snor zitten
(in orde zijn) `Kunnen we hem vertrouwen? Ja, dat zit wel snor.`
opsnorren
werkw.


Afbreekpatroon:

'op - snor - ren



Verbuigingen:

snorde op (verl.tijd )



Verbuigingen:

heeft opgesnord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
nazoeken;
opscharrelen;
opduikelen


Voorbeeld:

`Het is lang geleden dat ik dat boekje heb gezien, ik zal het weer eens opsnorren.`
snorren
werkw.
een snorrend geluid produceren
Voorbeeld: `Het toestel snorde zachtjes. `
zich snorrend voortbewegen
Voorbeeld: `Hij kwam om de hoek gesnord. `
zich op een snorfiets voortbewegen
Voorbeeld: `Ik ben maar naar huis gesnord. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het snorren in de tweede betekenis erin. `
enz.
de snorder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snɔrdər]



Verbuigingen:

snorder|s (meerv.)
taxichauffeur die illegaal mensen rondrijdt of de auto van zo iemand


Voorbeelden:

`Een snorder die betrapt wordt, krijgt een geldboete.`,
`legale taxi's tegenover snorders`
de snorfiets
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsnɔrfits]



Verbuigingen:

snorfiets|en (meerv.)
fiets met een motortje, waardoor je maximaal 20 kilometer per uur kunt rijden
de snorkel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snɔrkəl]



Verbuigingen:

snorkel|s (meerv.)
pijp met een mondstuk om onder water te kunnen ademhalen


Voorbeeld:

`Om te snorkelen heb je een snorkel, een duikbril en zwemvliezen nodig.`
snorkelen
werkw.


Uitspraak:

['snɔrkələ(n)]



Verbuigingen:

snorkelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnorkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een snorkel, een duikbril en zwemvliezen (onder water) zwemmen


Voorbeeld:

`Op vakantie ga ik altijd snorkelen in de zee.`
de (m)/het snot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[snɔt]
1) slijm dat uit je neus loopt als je verkouden bent


Voorbeeld:

`grote klodders snot`
voor Piet Snot
(zonder toegevoegde waarde) `er voor Piet Snot bij staan` Synoniem: nutteloos
snotneus
zelfst.naamw.
jonge onverlaat, iemamd die nog niet meetelt Voorbeeld: `Ik laat mij door die snotneus de les niet lezen. `
de snotolf
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['snɔtɔlf]



Verbuigingen:

snot|olven (meerv.)
roofvis die in zeewater leeft en die tot zestig centimeter lang kan worden


Voorbeeld:

`een snotolf van tien kilogram`
snotteren
werkw.


Uitspraak:

['snɔtərə(n)]



Verbuigingen:

snotterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnotterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) je neus de hele tijd ophalen in plaats van hem te snuiten


Voorbeeld:

`Als ik je een zakdoek geef, stop je dan eindelijk met snotteren?`



2) tranen laten stromen en sniffen omdat je verdrietig bent


Voorbeeld:

`snotteren om je overleden kat`




Synoniemen:

huilen, schreien
het snowboard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snobɔ:rd, 'snobɔrt]



Verbuigingen:

snowboard|s (meerv.)
plank waarmee je op sneeuw kunt glijden


Voorbeeld:

`een snowboard kopen of huren`
snowboarden
werkw.


Uitspraak:

['snobɔ:rdə(n)]



Verbuigingen:

snowboardde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnowboard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op een snowboard van een berg met sneeuw naar beneden glijden


Voorbeeld:

`Wat doe je het liefst: skiën of snowboarden?`
het snowboard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['snobɔ:rd, 'snobɔrt]



Verbuigingen:

snowboard|s (meerv.)
plank waarmee je op sneeuw kunt glijden


Voorbeeld:

`een snowboard kopen of huren`
rondsnuffelen
werkw.


Uitspraak:

['rɔntsnʏfələ(n)]



Verbuigingen:

snuffelde rond (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft rondgesnuffeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(snuffelend) rondlopen of doorzoeken uit nieuwsgierigheid


Voorbeelden:

`rondsnuffelen In de kamer van je zus`,
`een hond die overal rondsnuffelt`




Synoniem:

rondneuzen
snuffelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnʏfələ(n)]



Verbuigingen:

snuffelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnuffeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van dieren) aandachtig ruiken


Voorbeeld:

`De hond snuffelde aan mijn jas.`



2) rondkijken of je iets ziet wat je zou willen hebben


Voorbeeld:

`snuffelen in de bakken met lager geprijsde kleren`




Synoniemen:

grasduinen, rondneuzen
het snufje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsnʏfjə]



Verbuigingen:

snufje|s (meerv.)
1) klein beetje


Voorbeelden:

`een snufje zout in de saus doen`,
`een modehuis met een snufje kunst`



2) iets dat nieuw is


Voorbeeld:

`technologische snufjes`




Synoniemen:

nieuwigheid, noviteit, gadget
snugger
bijv.naamw.


Uitspraak:

['snʏxər]
als je snel iets begrijpt, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeeld:

`iemand die niet erg snugger overkomt`




Synoniemen:

slim, intelligent, pienter
opsnuiven
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsnœyvə(n)]



Verbuigingen:

snoof op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgesnoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets gewaarworden en op je laten inwerken


Voorbeelden:

`de geur van wafels opsnuiven`,
`de kerstsfeer opsnuiven`,
`cultuur opsnuiven`
snuiven
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnœyvə(n)]



Verbuigingen:

snoof (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) duidelijk hoorbaar door je neus ademen


Voorbeeld:

`De paarden snoven onrustig.`



2) (drugs) innemen via je neus


Voorbeeld:

`coke snuiven`
de snuisterij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[snœystə'rɛi]



Verbuigingen:

snuisterij|en (meerv.)
klein voorwerp van weinig waarde


Voorbeeld:

`toeristische winkeltjes waar je snuisterijen kunt kopen`




Synoniem:

snufje
de snuit
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[snœyt]



Verbuigingen:

snuit|en (meerv.)
1) bek en neus van een dier


Voorbeelden:

`de snuit van een varken`,
`De hond rook met zijn natte snuit aan mijn broek.`




Synoniem:

snoet


2) gezicht


Voorbeeld:

`een vrolijke snuit`




Synoniem:

snoet
snuiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnœytə(n)]



Verbuigingen:

snoot (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snot uit (je neus) persen


Voorbeeld:

`je neus snuiten`
snurken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsnʏrkə(n)]



Verbuigingen:

snurkte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesnurkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tijdens je slaap harde geluiden maken met je keel of neus


Voorbeeld:

`iedere nacht liggen snurken en daardoor je partner uit de slaap houden`




Synoniem:

ronken
I so
afkorting
1) Speciaal Onderwijs onderwijs
2) Behoudens weglatingen
II so
zelfst.naamw.
1) Koreaanse traditionele bamboefluit muziek


Synoniem:

tanso


2) de 5e toon in het toonladdersysteem (do re mi fa so la si do) muziek
de soa
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsowa]



Verbuigingen:

soa|'s (meerv.)
seksueel overdraagbare aandoening


Synoniem:

geslachtsziekte
de soap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sop]



Verbuigingen:

soap|s (meerv.)
lange tv-serie over een groep mensen met veel sentimentele toestanden
Sobei
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Sobei is een uitstervende taal. `
sober
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsobər]
als je niet meer hebt dan nodig is, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeeld:

`een sober leven leiden`




Antoniem:

overdadig



Synoniem:

eenvoudig
socceren
werkw.


Afbreekpatroon:

'soc - ce - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

soccerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesoccerd (volt.deelw.)
voetballen sport


Voorbeeld:

`Nederlanders voetballen, Engelsen footballen, Amerikanen socceren.`
sociaal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soˈʃal]
1) die of dat verband houdt met de samenleving


Voorbeelden:

`sociale hervormingen doorvoeren`,
`Tot de sociale media behoren sociale netwerksites zoals Facebook en Twitter, fora, weblogs etc.`




Synoniem:

maatschappelijk
2) als je gevoel hebt voor wat anderen willen of denken


Voorbeeld:

`je sociaal gedragen`




Antoniem:

asociaal
sociaal plan
(plan voor hoe je mensen behandelt bij massaal ontslag)
sociaal werk
(het helpen van mensen met maatschappelijke en financiële problemen)
de sociaal-democratie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[soʃaldemokra(t)'si]
politieke beweging die de democratie als middel ziet om tot het socialisme te komen


Voorbeeld:

`de ondergang van de sociaal-democratie`
sociaal-democratisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soʃaldemo'kratis]
wat betrekking heeft op de sociaal-democratie


Voorbeeld:

`een sociaal-democratische partij`
sociaal-economisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soʃaleko'nomis]
wat betrekking heeft op zowel het sociale als het economische aspect van iets


Voorbeelden:

`Ik studeer sociaal-economische wetenschappen aan de universiteit van Antwerpen.`,
`de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen`
de sociaaldemocraat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[so'ʃaldemokrat]



Verbuigingen:

sociaal-demo|craten (meerv.)
voorstander van de sociaaldemocratie


Voorbeelden:

`een sociaaldemocraat zijn`,
`Partij van de Europese Sociaaldemocraten`
sociabel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[so'ʃabəl]
als iemand of iets een heel prettige indruk maakt


Voorbeeld:

`een sociabel meisje`




Synoniem:

gezellig (2)
de sociabiliteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[soʃabili'tɛit]
mate waarin je sociabel bent


Voorbeeld:

`iemand beoordelen op zijn sociabiliteit, overtuigingskracht en stressbestendigheid`
socialiseren
werkw.


Uitspraak:

[soʃali'zerə(n)]



Verbuigingen:

socialiseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesocialiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
wennen aan menselijk gezelschap


Voorbeeld:

`goed gesocialiseerde pups `
het socialisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[soʃaˈlɪsmə]
maatschappelijk systeem dat gebaseerd is op gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit, met een eerlijke verdeling van macht en goederen en een sterke rol van de staat poliek


Antoniemen:

kapitalisme, liberalisme,
de socialist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[soʃa'lɪst]



Verbuigingen:

socialist|en (meerv.)



de socialist|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[soʃa'lɪst|ə]



Verbuigingen:

socialiste|s (meerv.)
voorstander van het socialisme


Voorbeelden:

`socialisten versus liberalen`,
`bij de verkiezingen stemmen op de socialisten`
socialistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soʃa'lɪstis]
wat betrekking heeft op het socialisme


Voorbeelden:

`de ABVV is de Belgische socialistische vakbond`,
`een socialistische partij`
socializen
werkw.


Afbreekpatroon:

'so - cia - li - zen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

socializede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesocialized (volt.deelw.)
informeel communiceren mens


Voorbeeld:

`met je vrienden socializen in een restaurant`




Synoniem:

persoonlijke contacten onderhouden
sociëteit
zelfst.naamw.
een gezelligheidsvereniging
Voorbeeld: `Veel mensen gaan graag naar een sociëteit toe. `
een gebouw of lokaal waarin een sociëteit bijeenkomsten houdt

een genootschap
sociniaan
zelfst.naamw.
een aanhanger van het socinianisme
de sociologie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[soʃolo'xi]
wetenschap of leer die gericht is op de menselijke samenleving en alles wat daarmee in verbinding staat


Voorbeelden:

`bedrijfssociologie`,
`cultuursociologie`
socioloog
zelfst.naamw.
wetenschapper die de mens in zijn relatie tot anderen bestudeert sociologie


Voorbeeld:

`Émile Durkheim kan als de eerste socioloog in Europa worden gezien, hij heeft zich vooral beziggehouden met het probleem van de sociale cohesie.`
sodawater
zelfst.naamw.
water waarin soda is opgelost.
op je sodemieter krijgen
(een berisping krijgen)
geen sodemieter
(niets) `Dat interesseert me geen sodemieter!`
als de sodemieter vertrekken
(onmiddellijk, heel snel vertrekken)
sodomiet
zelfst.naamw.
[scheldwoord] iemand die anale seks bedrijft Voorbeeld: `Al die sodomieten gaan toch naar de hel! `
Soedan
zelfst.naamw.
[land] land in Noordoost Afrika, officieel de Republiek Sudan
Ia de Soedanees
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[suda'nes]



Verbuigingen:

Soeda|nezen (meerv.)



Ib de Soeda|nese
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[suda'|nesə]



Verbuigingen:

Soedanese|n (meerv.)
iemand die afkomstig is uit Soedan of die de Soedanese nationaliteit heeft


Voorbeeld:

`tijdens je reis verliefd worden op een Soedanees`
II Soedanees
bijv.naamw.


Uitspraak:

[suda'nes]
wat betrekking heeft op Soedan of de inwoners


Voorbeeld:

`de Soedanese grens`
soelaas bieden
(zorgen dat iets minder erg wordt) `De lagere belasting biedt geen soelaas voor het bedrijfsleven.` Synoniem: verlichting geven, helpen
Soemerisch
zelfst.naamw.
[taal] een dode taal die in Mesopotamië werd gesproken
de soenniet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[su'nit]



Verbuigingen:

soenniet|en (meerv.)
aanhanger van een van de twee geloofsrichtingen binnen de islam


Voorbeeld:

`Bij het overlijden van de profeet Mohammed in 632, ontstonden er twee groepen in de islam: de soennieten en de sjiieten.`




Antoniem:

sjiiet
de soep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sup]



Verbuigingen:

soep|en (meerv.)
1) vloeibaar voedsel van vlees, groente of vis die gekookt is in water met allerlei ingrediënten


Voorbeelden:

`soep trekken van rundvlees`,
`tomatensoep met balletjes`,
`vissoep`,
`kippensoep`
Dat is linke soep.
(dat is riskant)
Dat is niet veel soeps.
(dat stelt weinig voor)
je auto in de soep rijden
(zo ergens tegenaan botsen dat de auto niet meer gerepareerd kan worden)
soepel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsupəl]
1) als je iets makkelijk kunt buigen of bewegen


Voorbeelden:

`soepele spieren`,
`schoenen van soepel leer`




Antoniemen:

stijf, stug,



Synoniem:

buigzaam


2) als iets makkelijk gebeurt


Voorbeeld:

`een soepele afschaffing van de hypotheekrenteaftrek`



3) als iemand zich makkelijk aanpast aan anderen of de situatie, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeelden:

`je soepel opstellen`,
`een soepele toepassing van de regels`




Synoniem:

flexibel
soepterrine
zelfst.naamw.
een geglazuurde schaal om soep of stoofpot uit te serveren Voorbeeld: `De soepterrine was zoek, dus hebben we maar een grote pan gebruikt. `
soes
zelfst.naamw.
[f]/[m] luchtig, hol gebak, vaak gevuld met slagroom|(slag)room

[m] een slaperige toestand
soesa
zelfst.naamw.
zorgen, problemen, frustraties Voorbeeld: `Ach, wat een soesa... Ik heb nooit zooveel soesa gekend, Oerip...' - De stille kracht, L. Couperus. `
soeverein
bijv.naamw.


Uitspraak:

[suvə'rɛin]
die of dat de meeste macht heeft


Voorbeelden:

`een soevereine staat`,
`soevereine vorsten`
de soevereiniteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[suvərɛini'tɛit]
hoogste macht en onafhankelijkheid


Voorbeelden:

`soevereiniteitsrecht`,
`staatssoevereiniteit`,
`volkssoevereiniteit`
soezen
werkw.


Uitspraak:

['suzə(n)]



Verbuigingen:

soesde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesoesd (volt.deelw.)
suf zijn en bijna in slaap vallen


Voorbeeld:

`in bad soezen`




Synoniem:

suffen
soezerig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['suzərəx]
als je je suf, slaperig voelt


Voorbeeld:

`soezerig worden als je teveel wijn drinkt`




Synoniem:

suf
de sof
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔf]
gebeurtenis waarbij de dingen niet gaan zoals je wilt dat ze gaan


Voorbeeld:

`Het fietstochtje was een sof door het slechte weer.`




Synoniemen:

tegenvaller, tegenslag, pech
sofa
zelfst.naamw.
een gestoffeerde zitbank met een rugleuning Voorbeeld: `Het kind had per ongeluk cola over de gloednieuwe sofa gegooid. `
sofasurfen
werkw.


Afbreekpatroon:

'so -fa - sur - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sofasurfte/ sofasurfde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesofasurft/ gesofasurfd (volt.deelw.)
op vakantie gratis overnachten bij mensen die je niet kent vrije tijd


Voorbeeld:

`sofasurfen om voordelig kennis te maken met nieuwe mensen en culturen`




Synoniem:

couchsurfing
het sofisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[so'fɪsmə]



Verbuigingen:

sofisme|n (meerv.)
reden of redenering die juist lijkt te zijn maar dat niet is


Voorbeeld:

`een sofisme tegenover een redenering die klopt`




Synoniemen:

drogreden, schijnreden
I het softbal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sɔf(t)bɑl]
balsport die lijkt op honkbal maar met een grotere bal en een kleiner veld


Voorbeeld:

`Softbal is een sport die door zowel mannen als vrouwen gespeeld wordt.`
II de softbal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɔf(t)bɑl]



Verbuigingen:

softbal|len (meerv.)
bal die je gebruikt om softbal te spelen


Voorbeeld:

`met een slaghout tegen een softbal slaan`
softballen
werkw.


Afbreekpatroon:

'soft - bal - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

softbalde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesoftbald (volt.deelw.)
softbal spelen sport


Voorbeeld:

`Om te kunnen softballen is in eerste instantie een pet en een handschoen voldoende.`




Synoniem:

soort honkbal maar met zachte bal
de softdrug
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɔfdrʏ:g, 'sɔfdrʏ:k]



Verbuigingen:

softdrug|s (meerv.)
licht verdovende drug, waaraan je niet lichamelijk verslaafd raakt
I soften
werkw.


Afbreekpatroon:

'sof - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

softte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesoft (volt.deelw.)
digitale foto fotografie


Voorbeeld:

`soften als het fotomodel pukkeltjes heeft`




Synoniem:

vervagen
II soften
werkw.


Afbreekpatroon:

'sof - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

softte (verl.tijd )
positief communiceren, flirten mens


Voorbeeld:

`soften is de afkorting van smile (glimlach), open posture (open houding), forward lean (voorover leunen), touch (aanraken), eye contact (oogcontact) en nod (knikken)`
softsellen
werkw.


Afbreekpatroon:

'soft - sel - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

softsellde/softselde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesoftselld/gesoftseld (volt.deelw.)
zonder agressieve verkoopmanieren iets verkopen handel


Voorbeeld:

`softsellen past bij het vriendelijke imago van het bedrijf`
de software
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɔf(t)wɛːr]
programmatuur voor een computer


Antoniem:

hardware



Synoniem:

programmatuur
het softwarepakket
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɔf(t)wɛːrpɑkɛt]



Verbuigingen:

softwarepakket|ten (meerv.)
verzameling programmatuur voor je computer


Voorbeeld:

`een softwarepakket om je computer te beveiligen tegen spam en virussen`
sog
werkw.
[dierkunde|afr] zeug
Sogdisch
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Sogdië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Sogdisch is een vrijwel uitgestorven taal. `
soggen
werkw.
bezig zijn met andere zaken dan studie (studie ontwijkend gedrag) Voorbeeld: `Ik was de hele middag aan het soggen. `
soigneren
werkw.


Uitspraak:

[swɑ'ɲerə(n)]



Verbuigingen:

soigneerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesoigneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
veel zorg besteden aan of met veel zorg behandelen


Voorbeelden:

`je laten soigneren in een kuuroord`,
`je liefje soigneren`
de soja
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['soja]
plant die uit Zuidoost-Azië afkomstig is en die vooral gebruikt wordt in de voedingsindustrie


Voorbeelden:

`sojaboon`,
`sojasaus`,
`sojamelk`
de sojaboon
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sojabon]



Verbuigingen:

soja|bonen (meerv.)
boon van de sojaplant


Voorbeelden:

`Chinese sojabonen uit de wok`,
`Veel sojabonen worden als varkensvoer gebruikt.`
de sojamelk
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sojamɛlk]
drank die van sojabonen gemaakt is


Voorbeeld:

`Onder druk van de zuivellobby heeft de EU bepaald dat sojamelk niet zo mag worden genoemd. Producenten moeten op hun verpakkingen 'sojadrink' zetten.`
de sok
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔk]



Verbuigingen:

sokken (meerv.)
kledingstuk voor je voet en het onderste deel van je onderbeen
van de sokken rijden
((iemand) ondersteboven rijden) `Ik ben op mijn fiets van de sokken gereden door een passerende auto.`
de sokkel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɔkəl]



Verbuigingen:

sokkels (meerv.)
voorwerp waar een beeld op staat


Synoniem:

voetstuk
sokpop
zelfst.naamw.
een uit een sok gemaakte handpop

een gebruikersaccount die (in het geniep) gebruikt wordt door iemand als alternatief voor zijn normale gebruikersaccount
I sol
zelfst.naamw.
een colloïdale oplossing.
Voorbeeld: `Een goudsol bevat gouddeeltjes ter grootte van enige nanometers. `
[muziek] een bepaalde muzieknoot tussen fa en la

('metonymie') zonneschijn

[astronomie|spa] zon

[numismatiek|spa] munteenheid in Peru, in gebruik tot 1985
II sol
bijv.naamw.
[politiek|tur] links, progressief

[politiek|tur] links

[sport|tur] boksen linkse

[astronomie|swe] zon
het solarium
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[so'larijʏm]



Verbuigingen:

sola|ria, solarium|s (meerv.)
toestel met felle lampen waarop je kunt liggen om bruin te worden


Voorbeeld:

`een solarium kopen voor thuis`




Synoniem:

zonnebank
de soldaat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔlˈdat]



Verbuigingen:

soldaten (meerv.)
1) iemand die in het leger zit


Voorbeeld:

`Hij is nooit soldaat geweest.`




Synoniem:

militair
soldaat maken
((iets) helemaal opeten of opdrinken) `een fles wijn soldaat maken`
de soldeerbout
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔl'derbɑut]



Verbuigingen:

soldeerbout|en (meerv.)
apparaat om mee te solderen
solderen
werkw.


Uitspraak:

[sɔlˈderə(n)]



Verbuigingen:

soldeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesoldeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(twee stukken metaal) aan elkaar vastmaken met een heet gesmolten stukje metaal dat afkoelt


Voorbeeld:

`twee metalen draadjes aan elkaar solderen met een soldeerbout`
solden
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɔldə(n)]
seizoenopruiming


Voorbeeld:

`Wanneer vallen de solden precies?`




Synoniem:

uitverkoop
I sol
zelfst.naamw.
een colloïdale oplossing.
Voorbeeld: `Een goudsol bevat gouddeeltjes ter grootte van enige nanometers. `
[muziek] een bepaalde muzieknoot tussen fa en la

('metonymie') zonneschijn

[astronomie|spa] zon

[numismatiek|spa] munteenheid in Peru, in gebruik tot 1985
II sol
bijv.naamw.
[politiek|tur] links, progressief

[politiek|tur] links

[sport|tur] boksen linkse

[astronomie|swe] zon
solidair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soliˈdɛːr]
als je iets of iemand wilt steunen omdat je je daarmee verbonden voelt


Voorbeelden:

`je solidair verklaren met een actie`,
`Vrouwen moeten onderling meer solidair zijn.`
de solidariteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[solidariˈtɛit]
gevoel van solidair zijn


Voorbeeld:

`als vrijwilliger in een verpleeghuis werken uit solidariteit met je medemens`
de solidariteitsheffing
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[solidari'tɛitshɛfɪŋ]
extra belasting op de hogere en modale inkomens ten behoeve van de minima


Voorbeeld:

`Een verplichte solidariteitsheffing wordt beschouwd als negatief loon waarover geen premie werknemersverzekeringen is verschuldigd.`
solide
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soˈlidə]
1) als iets stevig en sterk is


Voorbeeld:

`een solide fiets`




Synoniem:

degelijk


2) als iets of iemand betrouwbaar is


Voorbeelden:

`Die werknemer is plichtsgetrouw, ijverig en solide.`,
`solide, kwalitatief hoogstaande diensten aanbieden`
de solist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[soˈlɪst]



Verbuigingen:

solisten (meerv.)



de soliste
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[soˈlɪstə]



Verbuigingen:

solisten, solistes (meerv.)
1) iemand met de hoofdrol in een muziek- of dansvoorstelling theater


Voorbeeld:

`de soliste in een pianoconcert van Mozart`



2) iemand die graag zelfstandig handelt


Voorbeeld:

`We zoeken voor onze afdeling een teamspeler, geen solist.`




Synoniem:

individualist
solitair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[soli'tɛ:r]
alleen of afzonderlijk levend


Voorbeelden:

`Solitaire bijen doen alles alleen: een nest maken, voedsel zoeken enz.`,
`een solitaire levenswijze`
sollen met
werkw.


Uitspraak:

[ˈsɔlə(n) mɛt]



Verbuigingen:

solde met (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesold met (volt.deelw.)
niet omgaan met (iets of iemand) zoals het hoort


Voorbeelden:

`sollen met asielzoekers`,
`sollen met de wet`,
`Ik laat niet met me sollen.`




Synoniem:

onbehoorlijk omspringen met
de sollicitant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔlisiˈtɑnt]



Verbuigingen:

sollicitanten (meerv.)



de sollicitante
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɔlisiˈtɑntə]



Verbuigingen:

sollicitanten, sollicitantes (meerv.)
iemand die een aangeboden baan wil hebben


Voorbeeld:

`Op de advertentie hebben vijf sollicitanten gereageerd.`
de sollicitatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɔlisiˈta(t)si]



Verbuigingen:

sollicitaties (meerv.)
verzoek om een baan te krijgen


Voorbeeld:

`Ik heb nu vier sollicitaties lopen.`
open sollicitatie
(verzoek om een baan die niet is aangeboden)
de sollicitatiebrief
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔlisi'ta(t)sibrif]



Verbuigingen:

sollicitatie|brieven (meerv.)
brief die je schrijft om te solliciteren naar een baan


Voorbeeld:

`een sollicitatiebrief met je cv naar een bedrijf sturen`
sollicitatieclub
zelfst.naamw.
een aantal mensen die gezamenlijk een sollicitatietraining volgen Voorbeeld: `Hoe laat was je afspraak met de sollicitatieclub? `
sollicitatiecommissie
zelfst.naamw.
een commissie die een sollicitatieprocedure behandelt Voorbeeld: `Van de sollicitatiecommissie kreeg hij te horen of bij de baan gekregen had. `
sollicitatiecommissie
zelfst.naamw.
een commissie die een sollicitatieprocedure behandelt Voorbeeld: `Van de sollicitatiecommissie kreeg hij te horen of bij de baan gekregen had. `
sollicitatieformulier
zelfst.naamw.
een formulier dat iemand invult bij het solliciteren naar een baan Voorbeeld: `Tot zijn schrik was hij het sollicitatieformulier kwijtgeraakt. `
het sollicitatiegesprek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɔlisi'ta(t)sixəsprɛk]



Verbuigingen:

sollicitatiegesprek|ken (meerv.)
gesprek waarin je gegevens uitwisselt met een sollicitatiecommissie


Voorbeeld:

`in een sollicitatiegesprek duidelijk laten weten wat je kunt en wilt en je laten informeren over de baan en het bedrijf`
sollicitatieplicht
zelfst.naamw.
de plicht om te solliciteren als men een sociale uitkering ontvangt Voorbeeld: `Hij had echter wel een sollicitatieplicht. `
sollicitatieprocedure
zelfst.naamw.
een procedure omtrent de sollicitatie Voorbeeld: `De sollicitatieprocedure werd door de commissie opgesteld. `
de sollicitatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɔlisiˈta(t)si]



Verbuigingen:

sollicitaties (meerv.)
verzoek om een baan te krijgen


Voorbeeld:

`Ik heb nu vier sollicitaties lopen.`
open sollicitatie
(verzoek om een baan die niet is aangeboden)
solliciteren
werkw.


Uitspraak:

[sɔlisiˈterə(n)]



Verbuigingen:

solliciteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesolliciteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
proberen een baan te krijgen


Voorbeeld:

`solliciteren naar de functie van programmeur bij een bedrijf`
I de solo
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsolo]



Verbuigingen:

's (meerv.)
stuk muziek dat iemand van een groep in zijn eentje speelt


Voorbeelden:

`gitaarsolo`,
`een solo spelen in een jazzband`
II solo
bijwoord


Uitspraak:

[ˈsolo]
alleen


Voorbeelden:

`een stuk voor fluit solo`,
`solozeilen`




Synoniem:

uitsluitend
solstitium
zelfst.naamw.
[astronomie]de gebeurtenis waarbij het dagelijks toenemen van de zonshoogte bij het bereiken van een keerkring stopt, en overgaat in een afnemende zonshoogte Voorbeeld: `Het solstitium trekt altijd veel toeristen naar Stonehenge. `
de solvabiliteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɔlvabili'tɛit]
mate waarin een bedrijf of instelling in staat is om aan financiële verplichtingen te voldoen


Voorbeeld:

`De pensioenwet eist van de pensioenfondsen een toereikende solvabiliteit.`
de som
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɔm]



Verbuigingen:

sommen (meerv.)
1) bedrag


Voorbeelden:

`een flinke som geld`,
`de som van 25.000 euro betalen voor een auto`



2) resultaat van een optelling van getallen


Voorbeeld:

`De som van 10 plus 15 plus 5 is 30.`




Synoniem:

totaal


3) opdracht voor of in de rekenles


Voorbeeld:

`als huiswerk vier sommen moeten maken`
opsommen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpsɔmə(n)]



Verbuigingen:

somde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgesomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in een volgorde zeggen


Voorbeeld:

`Kun jij alle lidstaten van de EU opsommen?`




Synoniem:

opnoemen
Somali
zelfst.naamw.
[taal] een taal die vooral wordt gesproken in Somalië
Somalië
zelfst.naamw.
[land] een land in Oost-Afrika, officieel de Somalische Republiek
de Somaliër
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[so'malijər]



Verbuigingen:

Somaliër|s (meerv.)



de Soma|lische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[so'ma|lisə]



Verbuigingen:

Somalischen (meerv.)
iemand met de Somalische nationaliteit
I het Somalisch
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[so'malis]
Somalische taal
II Somalisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[so'malis]
als iets of iemand uit Somalië komt of met Somalië te maken heeft
Somalische
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Somalië, of een vrouw afkomstig uit Somalië
somatisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[so'matis]
lichamelijk medisch


Voorbeeld:

`somatische klachten`




Antoniem:

psychisch
somatotrofine
zelfst.naamw.
[medisch] een groeihormoon Voorbeeld: `Wie weet wat somatotrofine is? `
somber
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɔmbər]
1) als je een beetje verdrietig en pessimistisch bent


Voorbeelden:

`Ik heb vandaag een sombere bui.`,
`je toekomst somber inzien`




Antoniem:

opgewekt



Synoniem:

down


2) als iets je somber (1) maakt, ook wel omdat het donker is


Voorbeelden:

`somber weer`,
`sombere donkere kleuren zoals bruin en zwart`,
`een somber vooruitzicht`




Synoniem:

naargeestig
de sombrero
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɔm'brero]



Verbuigingen:

sombrero|'s (meerv.)
Mexicaanse hoed met een brede rand
sommeren
werkw.


Uitspraak:

[sɔ'merə(n)]



Verbuigingen:

sommeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesommeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) serieus aansporen om iets te doen dat moet


Voorbeeld:

`Vakbonden sommeren het bedrijf tot naleving van de cao.`
de som
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɔm]



Verbuigingen:

sommen (meerv.)
1) bedrag


Voorbeelden:

`een flinke som geld`,
`de som van 25.000 euro betalen voor een auto`



2) resultaat van een optelling van getallen


Voorbeeld:

`De som van 10 plus 15 plus 5 is 30.`




Synoniem:

totaal


3) opdracht voor of in de rekenles


Voorbeeld:

`als huiswerk vier sommen moeten maken`
sommige
pronoun


Uitspraak:

[ˈsɔməxə]
een niet erg groot aantal


Voorbeeld:

`Sommige partijen zijn het niet eens met het wetsontwerp.`




Antoniem:

alle



Synoniem:

enige
somnambulisme
zelfst.naamw.
[medisch] slaapwandelen
sommige
pronoun


Uitspraak:

[ˈsɔməxə]
een niet erg groot aantal


Voorbeeld:

`Sommige partijen zijn het niet eens met het wetsontwerp.`




Antoniem:

alle



Synoniem:

enige
somnambulisme
zelfst.naamw.
[medisch] slaapwandelen
somnolentie
zelfst.naamw.
[medisch] slaperigheid
soms
bijwoord


Uitspraak:

[sɔms]
1) op sommige momenten of in sommige gevallen


Voorbeeld:

`Ik ga soms op dinsdag naar de sauna, maar lang niet altijd.`




Antoniem:

vaak



Synoniemen:

af en toe, zo nu en dan


2) <in een zin met een vraag of met een voorwaarde>
misschien (2)


Voorbeelden:

`Is dat werk soms te zwaar?`,
`Als je soms naar de slager gaat, neem dan een worst voor me mee.`
de sonate
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[so'natə]



Verbuigingen:

sonate|n, sonate|s (meerv.)
muziekstuk voor één of een paar instrumenten muziek


Voorbeelden:

`sonate voor fluit solo`,
`sonate voor fluit, klarinet en piano`
de sonde
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sɔndə]



Verbuigingen:

sonde|s (meerv.)
1) buisje in je lichaam om stoffen toe te dienen medisch


Voorbeelden:

`sondevoeding geven via een sonde in de neus`,
`maagsonde`



2) onbemand ruimtevaartuig


Voorbeeld:

`Sondes draaien niet in een baan om de aarde, maar gaan naar verder gelegen doelen om onderzoek te doen.`




Synoniem:

ruimtesonde
sonderen
werkw.


Uitspraak:

[sɔn'derə(n)]



Verbuigingen:

sondeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesondeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een sonde inbrengen in (een lichaamsdeel) medisch


Voorbeeld:

`de blaas sonderen`



2) peilingen doen om de bodem te onderzoeken


Voorbeelden:

`een maaiveld sonderen om na te gaan of er klei, veen of zand onder zit`,
`de zeebodem sonderen`
het songfestival
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sɔŋfɛstivɑl]



Verbuigingen:

songfestival|s (meerv.)
wedstrijd tussen mensen die een liedje zingen


Voorbeeld:

`Bij een jaarlijks internationaal songfestival heeft Nederland al jaren geen prijs meer behaald.`
de songtekst
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɔŋtɛkst]



Verbuigingen:

songtekst|en (meerv.)
tekst van een lied


Voorbeeld:

`een website met alle songteksten van de Rolling Stones`
sonjabakkeren
werkw.
[voeding] het volgen van een dieet van diëtiste Sonja Bakker Voorbeeld: `Er werd fanatiek gesonjabakkerd. `
het sonnet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɔ'nɛt]



Verbuigingen:

sonnet|ten (meerv.)
gedicht van veertien regels met een vastgelegde vorm literatuur


Voorbeeld:

`sonnetten van P.C. Hooft`




Synoniem:

klinkdicht
Sonsorolees
zelfst.naamw.
[taal] de taal die naast het Engels op de Palauaanse eilanden Sonsorol, Fanah, Pulo Anna en Merir, en in de Noordelijke Marianen wordt gesproken; Sonsorolees heeft de dialecten Sonsorol en Pulo Anna en is één van de 13 Trukische talen; Sonsorolees heeft 600 sprekers
I het soort
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sort]



Verbuigingen:

soorten (meerv.)
1) groep mensen of dingen die gemeenschappelijke kenmerken hebben


Voorbeelden:

`Ik ga vaak naar dit soort evenementen.`,
`In zijn soort is dit een goede fiets.`




Synoniem:

categorie
2) iets dat op het genoemde lijkt maar het niet is


Voorbeeld:

`Een scooter is een soort kleine motor.`
Soort zoekt soort.
(mensen die op elkaar lijken zoeken elkaar steeds op)
ons soort mensen
(mensen zoals wij)
II de soort
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sort]



Verbuigingen:

soorten (meerv.)
groep planten of dieren die op elkaar lijken en die zich kunnen voortplanten biologie


Voorbeeld:

`In Afrika leven twee soorten olifanten.`
soortgelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sortxəlɛik, sortxə'lɛik]
die of dat erop lijkt of er iets gemeenschappelijks mee heeft


Voorbeelden:

`arbeidsvoorwaarden en soortgelijke bepalingen`,
`aardbeien, frambozen en soortgelijke vruchten`




Synoniemen:

dergelijk, overeenkomstig, vergelijkbaar
het sop
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɔp]
1) mengsel van water en zeep


Voorbeeld:

`de vuile borden in het sop doen`
met hetzelfde sop overgoten zijn
(ongeveer dezelfde (slechte) eigenschappen hebben) `John is met hetzelfde sop overgoten als zijn vader.`
her ruime sop
(de zee)
soporatief
bijv.naamw.
[medisch] soporeus, met betrekking tot diepe slaap, bewusteloosheid
soortgelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sortxəlɛik, sortxə'lɛik]
die of dat erop lijkt of er iets gemeenschappelijks mee heeft


Voorbeelden:

`arbeidsvoorwaarden en soortgelijke bepalingen`,
`aardbeien, frambozen en soortgelijke vruchten`




Synoniemen:

dergelijk, overeenkomstig, vergelijkbaar
soppen
werkw.
voedsel in een drank dopen
Voorbeeld: `Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen. `
met sop schoonmaken
Voorbeeld: `Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis. `
(bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
Voorbeeld: `Er wordt weer eens flink gesopt. `
geslachtsgemeenschap hebben
de sopraan
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[soˈpran]



Verbuigingen:

sopranen (meerv.)
&
&
&
iemand die zingt met een hoge stem muziek


Voorbeeld:

`jongenssopraarn`
sopraanblokfluit
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een eenvoudig houten blaasinstrument dat recht voor de mond wordt bespeeld Voorbeeld: `De toonomvang van een sopraanblokfluit omvat z'n twee octaven, de laagste toon is een cˈˈ. `
de sorbet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsɔrbɛt]



Verbuigingen:

sorbets (meerv.)
coupe met ijs, vruchten, vruchtensap en slagroom


Voorbeeld:

`op een terrasje een sorbet eten`
het sorbetijs
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsɔrbɛtɛis]
ijs van vruchten en suiker, zonder room of melk


Voorbeeld:

`een dessert van verschillende soorten sorbetijs`
Sorbisch
zelfst.naamw.
[taal] een groep Slavische talen die wordt gesproken in het oosten van Saksen en het zuidoosten van Brandenburg
de sorghum
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɔrxʏm]
graan met een kleine korrel


Synoniem:

gierst
sorry
tussenwerpsel


Uitspraak:

[ˈsɔri]
je zegt dit als je je verontschuldigt
neem me niet kwalijk


Voorbeeld:

`Ik merk dat ik op uw tenen getrapt heb. Sorry.`




Synoniem:

pardon
sorteren
werkw.


Uitspraak:

[sɔrˈterə(n)]



Verbuigingen:

sorteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesorteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) uitzoeken en bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort


Voorbeeld:

`de post sorteren op naam en in de postvakken doen`




Synoniem:

ordenen
effect sorteren
(succes hebben) `Die maatregel heeft effect gesorteerd.`
voorsorteren
werkw.


Uitspraak:

['vorsɔrterə(n)]



Verbuigingen:

sorteerde voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgesorteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) op voorhand uitzoeken en bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort


Voorbeeld:

`afval voorsorteren in verschillende containers`



2) op de rijstrook gaan rijden die overeenkomt met de richting die je uitgaat bij het volgende kruispunt


Voorbeeld:

`Grote pijlen op de weg duiden aan dat je moet voorsorteren.`
de sortering
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɔr'terɪŋ]



Verbuigingen:

sortering|en (meerv.)
1) keer dat je (iets) sorteert


Voorbeeld:

`scheiding en sortering van afval`



2) gevarieerde hoeveelheid van producten


Voorbeeld:

`Deze zaak heeft een ruime sortering moderne en klassiek sieraden.`




Synoniem:

assortiment
sos
zelfst.naamw.
Vlaanderen, [pejoratief] socialist

[voeding|msa] saus

[voeding|pol] saus

[voeding|ron] saus

[voeding|ron] jus
de sou
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[su]



Verbuigingen:

sou|s (meerv.)
Franse stuiver geschiedenis
geen sou
(niets) `Ik geef geen sou om dat zogenaamde onderzoek.`
souche
zelfst.naamw.
strookje van geldswaardige of andere papieren dat voor controle achterblijft in het boekje waaruit men het papier heeft genomen
de soufflé
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[su'fle]



Verbuigingen:

soufflés (meerv.)
ovengerecht dat met opgeklopt eiwit luchtig gemaakt is culinair


Voorbeelden:

`soufflé met aardbeien en frambozen`,
`kaassoufflé`,
`De gefrituurde kaassoufflé die je in de snackbar koopt, is geen soufflé.`
souffleren
werkw.


Uitspraak:

[suflerə(n)]



Verbuigingen:

gesouffleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesouffleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
2) (iemand iets) vooraf zeggen


Voorbeelden:

`politici souffleren wat ze aan de orde moeten stellen`,
`Mijn vader belde en mijn moeder zat op de achtergrond te souffleren wat ik moest zeggen.`




Synoniem:

influisteren


3) een soufflé maken (van iets) culinair


Voorbeeld:

`een kruidig mengsel van ingrediënten in de oven souffleren`
de souffleur
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[su'flør]



Verbuigingen:

souffleur|s (meerv.)



de souf|fleuse
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[su|'fløsə]



Verbuigingen:

souffleuse|s (meerv.)
iemand die zachtjes teksten voorzegt voor toneelspelers, ook als beroep theater
de sound
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɑunt]



Verbuigingen:

sound|s (meerv.)
geheel van kenmerkende muzikale eigenschappen van een popgroep of stroming binnen de popmuziek muziek
soundchecken
werkw.


Afbreekpatroon:

'sound - chec - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

soundcheckte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesoundcheckt (volt.deelw.)
de geluidsweergave controleren muziek


Voorbeeld:

`vlak voor het optreden nog even soundchecken met de band`
soundmixen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sound - mixen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

soundmixte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesoundmixt (volt.deelw.)
met een muziekband liedjes meezingen muziek


Voorbeeld:

`soundmixen bij Hennie Huisman in de televisieshow`
opsouperen
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsuperə(n)]



Verbuigingen:

soupeerde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgesoupeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets opmaken of opgebruiken


Voorbeelden:

`geld opsouperen`,
`alle reserves opsouperen`
souperen
werkw.


Uitspraak:

[superə(n)]



Verbuigingen:

soupeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesoupeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
laat in de avond een feestelijke maaltijd gebruiken
het souper
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[supe]



Verbuigingen:

souper|s (meerv.)
feestelijke maaltijd laat in de avond


Voorbeeld:

`een soupertje geven op oudejaarsavond`
inserten
werkw.


Afbreekpatroon:

in - 'ser - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

insertte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geïnsert (volt.deelw.)
tussenvoegen computer


Voorbeeld:

`een tabel inserten`




Synoniem:

invoegen
sourcen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sour - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sourcete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesourcet (volt.deelw.)
het vinden van een goede leverancier voor een bepaald product handel


Voorbeeld:

`duurzame leveranciers sourcen met het oog op de langere termijn`




Synoniem:

Selecteren van toeleveranciers
insourcen
werkw.


Afbreekpatroon:

'in - sour - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sourcete in (verl.tijd )



Verbuigingen:

ingesourcet (volt.deelw.)
overdracht van een uitbestede functie aan een interne afdeling van een bedrijf arbeid


Voorbeeld:

`voortaan de salarisadministratie insourcen `
de sousafoon
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[suzɑ'fon]



Verbuigingen:

sousafoon|s, sousa|fonen (meerv.)
zeer groot koperblaasinstrument met een grote hoorn boven je hoofd muziek


Voorbeeld:

`tijdens het lopen of marcheren een sousafoon bespelen`




Synoniem:

ringbas
de souteneur
zelfst.naamw. (m.)


Afbreekpatroon:

sou - te - 'neur



Herkomst:

«Frans
man die prostituees voor zich laat werken


Voorbeeld:

`De hoer gaf al haar verdiende geld aan de souteneur, van wie ze afhankelijk was.`




Synoniem:

pooier
het souterrain
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sutəˈrɛ̃]



Verbuigingen:

souterrains (meerv.)
verdieping onder de benedenverdieping, half onder de grond
het souvenir
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[suvəˈnir]



Verbuigingen:

souvenirs (meerv.)
voorwerp dat je aan iets herinnert


Voorbeelden:

`een stukje marmer mee naar huis nemen als souvenir aan je vakantie`,
`souvenirwinkel`




Synoniemen:

aandenken, herinnering
sowieso
bijwoord


Uitspraak:

[sowiˈzo]
in ieder geval


Voorbeeld:

`Hij komt sowieso, ook als het openbaar vervoer staakt.`




Synoniemen:

hoe dan ook, überhaupt
I de spaak
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spak]



Verbuigingen:

spaken (meerv.)
dunne metalen staaf van het midden van een wiel naar de buitenkant


Voorbeeld:

`de spaken van je fiets`
spaak lopen
(verkeerd gaan) `De onderhandelingen zijn spaak gelopen.` Synoniem: misgaan
spaakbeen
zelfst.naamw.
[anatomie] een van de twee beenderen van de onderarm
spaander
zelfst.naamw.
langwerpig stukje hout dat bij het hakken afvalt Voorbeeld: `Rondom het houtblok bedekten spaanders de vloer. `
spaander
zelfst.naamw.
langwerpig stukje hout dat bij het hakken afvalt Voorbeeld: `Rondom het houtblok bedekten spaanders de vloer. `
I het Spaans
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spans]
taal die in Spanje en Latijns-Amerika gesproken wordt


Voorbeeld:

`Spaans leren`
II Spaans
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spans]
als iets of iemand uit Spanje komt of met Spanje te maken heeft


Voorbeelden:

`de Spaanse cultuur`,
`Spaanse sinaasappelen`
I Spaanse
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoonster van Spanje, of een vrouw afkomstig uit Spanje
II Spaanse
bijv.naamw.
stellende trap verbogen vorm van Spaans
uitsparen
werkw.


Uitspraak:

['œytsparə(n)]



Verbuigingen:

spaarde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet gebruiken


Voorbeelden:

`geld uitsparen door een goedkopere auto te kopen dan je van plan was`,
`ruimte uitsparen in je boekenkast door je boeken te digitaliseren en de gedrukte exemplaren weg te geven`




Synoniem:

besparen
sparen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsparə(n)]



Verbuigingen:

spaarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (geld) niet uitgeven en bewaren voor later


Voorbeeld:

`elke maand 100 euro sparen`



2) zuinig zijn met of voorzichtig omgaan met (iets of iemand)


Voorbeelden:

`met een spaarlamp stroom sparen`,
`je krachten sparen`,
`iemand sparen en met rust laten, omdat hij problemen heeft`



3) verzamelen


Voorbeelden:

`Spaart u zegeltjes?`,
`bierviltjes sparen`
het spaargeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsparxɛlt]



Verbuigingen:

spaargelden (meerv.)
geld dat je niet uitgeeft en bewaart voor later


Voorbeelden:

`je spaargeld op een bankrekening zetten`,
`van je spaargeld een cursus betalen`
de spaarkaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsparkart]



Verbuigingen:

spaarkaarten (meerv.)
kaart waarop je zegeltjes plakt waarvoor je iets (goedkoper) kunt krijgen als je er genoeg hebt


Voorbeeld:

`voor een volle spaarkaart 3 euro krijgen`
de spaarlamp
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsparlɑmp]



Verbuigingen:

spaarlampen (meerv.)
elektrische lamp die verhoudingsgewijs weinig stroom nodig heeft


Voorbeeld:

`Spaarlampen zijn goed voor het milieu.`
de spaarpot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsparpɔt]



Verbuigingen:

spaarpotten (meerv.)
voorwerp waarin je contant spaargeld bewaart


Voorbeeld:

`Dit stenen varkentje is een spaarpot: er zit een gleuf in.`
de spaarrekening
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sparekənɪŋ]



Verbuigingen:

spaarrekening|en (meerv.)
rekening bij een bank die bedoeld is om geld te sparen


Voorbeeld:

`Op een spaarrekening krijg je vaak meer rente dan op een betaalrekening.`
sparen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsparə(n)]



Verbuigingen:

spaarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (geld) niet uitgeven en bewaren voor later


Voorbeeld:

`elke maand 100 euro sparen`



2) zuinig zijn met of voorzichtig omgaan met (iets of iemand)


Voorbeelden:

`met een spaarlamp stroom sparen`,
`je krachten sparen`,
`iemand sparen en met rust laten, omdat hij problemen heeft`



3) verzamelen


Voorbeelden:

`Spaart u zegeltjes?`,
`bierviltjes sparen`
spaarwezen
zelfst.naamw.
het totale aandeel van spaarders die op een bepaalde manier hun geld besteden
spaarzaam
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sparzam]
1) als je weinig van iets verbruikt


Voorbeelden:

`spaarzaam zijn met stroom`,
`spaarzaam zijn met woorden`




Synoniem:

zuinig
2) als je weinig geld uitgeeft


Voorbeelden:

`De crisis maakt de Nederlanders spaarzaam; dat zijn ze anders niet zo erg.`,
`spaarzaam leven`




Synoniem:

zuinig
spaarzaam gekleed zijn
(weinig kleren dragen)
spacen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spa - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spacete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespacet (volt.deelw.)
zich hemels voelen na het gebruik van verdovende middelen


Voorbeeld:

`spacen na het gebruik van wiet en hasj`
de spade
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spadə]
stuk gereedschap waarmee je kunt graven


Voorbeeld:

`een spade gebruiken bij het spitten`




Synoniemen:

schep, schop
de eerste spade in de grond steken
(officieel beginnen met de bouw) `De wethouder zal de eerste spade in de grond steken.`
de spagaat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spa'xat]



Verbuigingen:

spa|gaten (meerv.)
1) gymnastische houding waarbij je ene been plat en gestrekt naar voren steekt en je andere been plat en gestrekt naar achteren sport


Voorbeeld:

`een spagaat maken`



2) lastige positie waarin je te maken hebt met tegenstrijdige dingen


Voorbeeld:

`Managers zitten in een spagaat tussen hun werknemers en de doelen van de organisatie.`
de spaghetti
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spɑ'gɛti, spɑ'xɛti]
pasta (2) in de vorm van lange dunne slierten


Voorbeeld:

`spaghetti met tomatensaus en kaas`
I de spaak
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spak]



Verbuigingen:

spaken (meerv.)
dunne metalen staaf van het midden van een wiel naar de buitenkant


Voorbeeld:

`de spaken van je fiets`
spaak lopen
(verkeerd gaan) `De onderhandelingen zijn spaak gelopen.` Synoniem: misgaan
spalierboom
zelfst.naamw.
een boom waarvan de groei door opbinding op een latwerk in een bepaalde vorm gedrongen wordt Voorbeeld: `De linde wordt vaak als spalierboom gebruikt. `
de spam
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spɛm]
ongewenste e-mail(s) internet


Voorbeeld:

`alles doen om te voorkomen dat je te veel spam krijgt`




Synoniem:

junkmail
spammen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spam - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spamde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespamd (volt.deelw.)
versturen van ongewenste post (spam) naar een groot aantal e-mailadressen computer


Voorbeeld:

`spammen is niet toegestaan op dat discussieplatform`
het spamfilter
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɛmfɪltər]



Verbuigingen:

spamfilter|s (meerv.)
software die probeert ongewenste e-mails te herkennen en te verwijderen
spammen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spam - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spamde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespamd (volt.deelw.)
versturen van ongewenste post (spam) naar een groot aantal e-mailadressen computer


Voorbeeld:

`spammen is niet toegestaan op dat discussieplatform`
(een juridische zaak) beginnen

()
`een proces aanspannen tegen een bedrijf wegens discriminatie`
zich inspannen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnspɑnə(n)]



Verbuigingen:

spande zich in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich ingespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
alles doen wat je kunt om een doel te bereiken


Voorbeelden:

`De directeur heeft zich erg ingespannen voor de uitbreiding van het museum.`,
`je tot het uiterste inspannen`
samenspannen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsamə(n)spɑnə(n)]



Verbuigingen:

spande samen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft samengespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stiekem samenwerken


Voorbeeld:

`Ze wist zeker dat de gemeente en de woningbouwvereniging tegen haar samenspanden.`
voorspan
zelfst.naamw.
wat geheel vooraan voor een wagen gespannen is, meestal de twee voorste paarden van een vierspan Voorbeeld: `Het voorspan werd gewisseld. `
spannen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɑnə(n)]



Verbuigingen:

spande (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van kleren) erg nauw zitten


Voorbeeld:

`Je broek spant op je billen.`



2) (iets) strak trekken


Voorbeelden:

`een snaar spannen`,
`je spieren spannen`
Het spant erom.
(het is erg onzeker of iets net wel goed gaat of net niet)
hand-en-spandiensten
(simpele werkzaamheden) `Mijn oude moeder logeert hier en verricht wat hand-en-spandiensten in huis.`
het spandoek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɑnduk]



Verbuigingen:

spandoeken (meerv.)
doek met een slogan erop


Voorbeeld:

`Tijdens de demonstratie droegen veel mensen spandoeken.`
het spandoek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɑnduk]



Verbuigingen:

spandoeken (meerv.)
doek met een slogan erop


Voorbeeld:

`Tijdens de demonstratie droegen veel mensen spandoeken.`
Spanjaard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɑɲart]



Verbuigingen:

Spanjaard|en (meerv.)



Spaanse
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spansə]



Verbuigingen:

Spaanse|s (meerv.)
iemand met de Spaanse nationaliteit
Spanje
zelfst.naamw.
[land] een land in het zuidwesten van Europa op het Iberisch Schiereiland met als officiële naam: Reino de España
de specificatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[spesifi'ka(t)si]



Verbuigingen:

specificatie|s, specifica|tiën (meerv.)
opsomming van de afzonderlijke onderdelen van een geheel


Voorbeeld:

`een rekening met een specificatie van de gebruikte materialen en de verrichte werkzaamheden`
specificeren
werkw.


Uitspraak:

[spesifi'serə(n)]



Verbuigingen:

specificeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespecificeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
afzonderlijke onderdelen van een geheel opsommen


Voorbeeld:

`een totaalbedrag specificeren`
I specifiek
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spesiˈfik]
als iets kenmerkend is voor (iets)


Voorbeelden:

`specifieke eigenschappen van water waardoor je je er gemakkelijk in beweegt`,
`De droge lucht is specifiek voor deze streek.`




Synoniem:

karakteristiek
II specifiek
bijwoord


Uitspraak:

[spesiˈfik]
in het bijzonder


Voorbeeld:

`producten die specifiek op jongeren gericht zijn`




Synoniem:

speciaal
het specimen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spesimɛ(n)]



Verbuigingen:

specimen|s, speci|mina (meerv.)
voorbeeld


Voorbeeld:

`Op een specimen van een postzegel is 'specimen' gedrukt om het niet te kunnen gebruiken voor post.`
spectaculair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spɛktakyˈlɛːr]
als iets verbazing opwekt en indruk maakt


Voorbeelden:

`een spectaculair boek`,
`een spectaculair optreden`,
`een spectaculair verlies lijden`




Synoniemen:

opzienbarend, geweldig
het spectrum
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɛktrʏm]



Verbuigingen:

spectra, spectrums (meerv.)
1) alle kleuren van een regenboog


Voorbeeld:

`het spectrum zichtbaar maken met een prisma`



2) groep verschillende dingen


Voorbeeld:

`een bedrijf met een breed spectrum aan producten`




Synoniem:

verscheidenheid
I speciaal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[speˈʃal]
als iets zo is dat het een bepaald doel dient


Voorbeelden:

`een speciaal team van de politie voor het onderzoek naar de moord`,
`bami speciaal`




Synoniem:

bijzonder
speciale aanbieding
(iets dat korte tijd goedkoop aangeboden wordt) `in de supermarkt altijd de speciale aanbiedingen kopen`
II speciaal
bijwoord


Uitspraak:

[speˈʃal]
in het bijzonder


Voorbeelden:

`een online winkel die zich speciaal richt op vijftigplussers`,
`Hier zijn speciaal voor gehandicapten extra parkeerplaatsen gemaakt.`




Synoniemen:

vooral, met name, specifiek
de specht
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spɛxt]



Verbuigingen:

spechten (meerv.)
vogelsoort met een scherpe snavel, waarmee hij insecten uit een boomschors pikt


Voorbeeld:

`bonte specht`
de special
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspɛʃəl]



Verbuigingen:

specials (meerv.)
nummer van een krant of tijdschrift of een radio- of tv-programma over een bepaald onderwerp


Voorbeelden:

`kerstspecial`,
`een tv-special over kindsoldaten`




Synoniem:

themanummer
zich specialiseren
reflexief werkw.


Uitspraak:

[speʃali'zerə(n)]



Verbuigingen:

specialiseerde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich gespecialiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
erg veel kennis opdoen over een specifiek onderwerp of onderdeel van een groter vakgebied


Voorbeelden:

`je specialiseren in de moderne architectuur`,
`Ziekenhuizen en universiteiten moeten zich specialiseren en een beperkter aanbod van diensten leveren.`
het specialisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[speʃaˈlɪsmə]



Verbuigingen:

specialismen (meerv.)
afzonderlijk onderdeel van een groter vakgebied


Voorbeeld:

`Interne geneeskunde is een specialisme binnen de geneeskunde.`
de specialist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[speʃaˈlɪst]



Verbuigingen:

specialisten (meerv.)



de specialiste
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[speʃaˈlɪstə]



Verbuigingen:

specialistn (meerv.)
1) iemand die veel kennis van een bepaald onderwerp heeft


Voorbeeld:

`Binnen ons bedrijf is zij de specialist op het gebied van personeelszaken.`




Antoniem:

generalist



Synoniemen:

expert, deskundige


2) arts die veel kennis heeft van een bepaald specialisme medisch


Voorbeeld:

`door je dokter naar de specialist gestuurd worden wegens je hartklachten`
de specialiteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[speʃaliˈtɛit]



Verbuigingen:

specialiteiten (meerv.)
vaardigheid of product waar je je speciaal mee bezighoudt en waar je goed in bent


Voorbeeld:

`De specialiteit van dit restaurant is de bereiding van visgerechten.`
species
zelfst.naamw.
[biologie] soort, diersoort, plantensoort

[biologie|eng] soort, diersoort, plantensoort.
spectraallijn
zelfst.naamw.
[natuurkunde] donkere of juist lichte lijn in het spectrum van licht dat door een voorwerp wordt uitgezonden, waaruit de aanwezigheid van een bepaald element in dat voorwerp afgeleid wordt.
het spectrum
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɛktrʏm]



Verbuigingen:

spectra, spectrums (meerv.)
1) alle kleuren van een regenboog


Voorbeeld:

`het spectrum zichtbaar maken met een prisma`



2) groep verschillende dingen


Voorbeeld:

`een bedrijf met een breed spectrum aan producten`




Synoniem:

verscheidenheid
spatten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɑtə(n)]



Verbuigingen:

spatte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gespat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van vloeistoffen) met kleine beetjes vallen (op iets)


Voorbeelden:

`De boter spatte op mijn schort.`,
`De regen spatte tegen de ramen.`
spawnen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spaw - nen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spawnde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespawnd (volt.deelw.)
het plotseling ontstaan of verschijnen van iets of iemand in een computerspel computer


Voorbeeld:

`figuren die plotseling spawnen in een computerspel`
de speaker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spikər]



Verbuigingen:

speaker|s (meerv.)
1) doos waar elektrisch versterkt geluid uit komt


Voorbeeld:

`een geluidsinstallatie met twee speakers`




Synoniem:

luidspreker
native speaker
(moedertaalspreker)
spearfishen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spear - fis - hen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spearfishte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespearfisht (volt.deelw.)
vissen met een speer vrije tijd


Voorbeeld:

`met een harpoen spearfishen om je eigen eten te vergaren`
de specerij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[spesəˈrɛi]



Verbuigingen:

specerijen (meerv.)
deel van een (tropische) plant dat smaak en geur geeft aan eten
spationaut
zelfst.naamw.
Franse ruimtevaarder.
de spatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspa(t)si]



Verbuigingen:

spaties (meerv.)
lege plaats in tekst waar een letter of teken had kunnen staan


Voorbeeld:

`Tussen twee woorden staat een spatie.`
de spatiebalk
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spa(t)sibɑlk]



Verbuigingen:

spatiebalk|en (meerv.)
langwerpige toets op je toetsenbord waarmee je een spatie maakt
de spatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspa(t)si]



Verbuigingen:

spaties (meerv.)
lege plaats in tekst waar een letter of teken had kunnen staan


Voorbeeld:

`Tussen twee woorden staat een spatie.`
spatelen
werkw.
[voeding] het voorzichtig door elkaar scheppen van twee of meer producten met behulp van een spatel Voorbeeld: `Een kleingesneden banaan en drie eetlepels gemalen kokos door het beslag spatelen. `
het spatbord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɑdbɔrt]



Verbuigingen:

spatborden (meerv.)
deel van een voertuig boven een wiel dat spatten opvangt


Voorbeeld:

`Een terreinfiets heeft geen spatborden.`
de spatader
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɑtadər]



Verbuigingen:

spatader|en (meerv.)
dik blijvende en goed zichtbare ader, vooral in je been


Voorbeeld:

`last hebben van spataderen`
tegenspartelen
werkw.
weerstand bieden door wilde bewegingen te maken
spartaans
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spɑr'tans]
streng, zwaar en sober


Voorbeelden:

`een spartaanse training`,
`een spartaanse opvoeding gehad hebben`
spartelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɑrtələ(n)]



Verbuigingen:

spartelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesparteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je wild bewegen


Voorbeelden:

`De vis spartelt heen en weer aan de haak van de hengel.`,
`De kinderen spartelen in het zwembad.`
sparren
werkw.


Uitspraak:

['spɛrə(n), 'spɑrə(n)]



Verbuigingen:

sparde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespard (volt.deelw.)
(bij vechtsporten) als training vechten tegen een tegenstander sport


Voorbeeld:

`Studenten kunnen tijdens de uitwisseling een beetje sparren met toekomstige collega's.`
de sparringpartner
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛrɪŋpɑrtnər, 'spɑrɪŋpɑrtnər]



Verbuigingen:

sparringpartner|s (meerv.)
partner om mee te oefenen bij het sparren sport
spartelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɑrtələ(n)]



Verbuigingen:

spartelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesparteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je wild bewegen


Voorbeelden:

`De vis spartelt heen en weer aan de haak van de hengel.`,
`De kinderen spartelen in het zwembad.`
het spasme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɑsmə]



Verbuigingen:

spasme|s, spasme|n (meerv.)
onwillekeurige, krampachtige samentrekking van spieren medisch


Voorbeeld:

`spasme in een ooglid`
het spasme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɑsmə]



Verbuigingen:

spasme|s, spasme|n (meerv.)
onwillekeurige, krampachtige samentrekking van spieren medisch


Voorbeeld:

`spasme in een ooglid`
spasmodermie
zelfst.naamw.
[medisch] het verschijnsel waarbij de huidspieren samentrekken en de haren gaan rechtstaan als reactie op bepaalde situaties zoals kou of schrik
spasmodisch
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot kramp
spasmolyticum
zelfst.naamw.
[medisch] krampstillend middel
spasticiteit
zelfst.naamw.
[medisch] verhoogde spierspanning, continue kramp
spastisch
bijv.naamw.
[medisch] krampachtig
de spat
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɑt]



Verbuigingen:

spatten (meerv.)
klein beetje (van een vloeistof) dat op of van iets komt, of de vlek die doordoor ontstaat


Voorbeelden:

`Er valt geen spat regen.`,
`Je hebt allemaal spatten op je jas.`,
`vetspat`




Synoniem:

druppel
geen spat
(helemaal niets) `geen spat veranderd zijn`
uiteenspatten
werkw.
explosief in vele kleine stukken of druppels uit elkaar vliegen
Voorbeeld: `De zeepbel spatte plotseling uiteen. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het uiteenspatten in de tweede betekenis erin. `
enz.
de spatader
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɑtadər]



Verbuigingen:

spatader|en (meerv.)
dik blijvende en goed zichtbare ader, vooral in je been


Voorbeeld:

`last hebben van spataderen`
sparen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsparə(n)]



Verbuigingen:

spaarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (geld) niet uitgeven en bewaren voor later


Voorbeeld:

`elke maand 100 euro sparen`



2) zuinig zijn met of voorzichtig omgaan met (iets of iemand)


Voorbeelden:

`met een spaarlamp stroom sparen`,
`je krachten sparen`,
`iemand sparen en met rust laten, omdat hij problemen heeft`



3) verzamelen


Voorbeelden:

`Spaart u zegeltjes?`,
`bierviltjes sparen`
sparren
werkw.


Uitspraak:

['spɛrə(n), 'spɑrə(n)]



Verbuigingen:

sparde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespard (volt.deelw.)
(bij vechtsporten) als training vechten tegen een tegenstander sport


Voorbeeld:

`Studenten kunnen tijdens de uitwisseling een beetje sparren met toekomstige collega's.`
de spar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɑr]



Verbuigingen:

spar|ren (meerv.)
naaldboom die als kerstboom gebruikt wordt


Voorbeeld:

`De spar groeit in het wild, maar wordt ook gekweekt, onder meer voor de kerstbomen.`
het spanningsveld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɑnɪŋsfɛlt]



Verbuigingen:

spanningsveld|en (meerv.)
gespannen sfeer of situatie


Voorbeelden:

`Door een verschil van opvatting is er een spanningsveld tussen vader en dochter.`,
`een spanningsveld tussen lokale en nationale belangen`
spanningsbron
zelfst.naamw.
[elektrotechniek] een ideale spanningsbron is een schakeling die een elektrische spanning afgeeft waarvan de grootte onafhankelijk is van de belasting
de spanning
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspɑnɪŋ]



Verbuigingen:

spanningen (meerv.)
1) toestand dat jij of andere mensen onrustig of zenuwachtig zijn over iets


Voorbeelden:

`in spanning zitten over de uitslag van een examen`,
`De spanningen in de wereld zijn hoog opgelopen.`,
`met spanning afwachten hoe iets afloopt`




Synoniem:

stress


2) elektrische stroom electriciteit


Voorbeeld:

`Er staat spanning op deze draad.`



3) druk van een gas (op iets)


Voorbeeld:

`je autobanden op spanning brengen, zodat ze niet te zacht zijn`
spannend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɑnənt]
als iets je volledige aandacht vraagt en je een beetje opwindt


Voorbeelden:

`een spannende wedstrijd`,
`een spannende film`
spannen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɑnə(n)]



Verbuigingen:

spande (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van kleren) erg nauw zitten


Voorbeeld:

`Je broek spant op je billen.`



2) (iets) strak trekken


Voorbeelden:

`een snaar spannen`,
`je spieren spannen`
Het spant erom.
(het is erg onzeker of iets net wel goed gaat of net niet)
het spectrum
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɛktrʏm]



Verbuigingen:

spectra, spectrums (meerv.)
1) alle kleuren van een regenboog


Voorbeeld:

`het spectrum zichtbaar maken met een prisma`



2) groep verschillende dingen


Voorbeeld:

`een bedrijf met een breed spectrum aan producten`




Synoniem:

verscheidenheid
de (m)/het speculaas
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spekyˈlas]
harde en platte gekruide koek


Voorbeelden:

`Rond sinterklaas wordt in Nederland veel speculaas gegeten.`,
`gevulde speculaas`,
`amandelspeculaasjes`
de speculatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[speky'la(t)si]



Verbuigingen:

speculatie|s (meerv.)
1) poging om veel geld te verdienen door te speculeren (2) financieel


Voorbeeld:

`speculeren met aandelen`



2) het bedenken van iets dat misschien waar is of misschien gebeurt


Voorbeelden:

`De bron van die ziekte leggen bij vlees is pure speculatie.`,
`De aanhoudende geruchten leiden tot speculaties.`
speculatief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spekyla'tif]
1) als je veel geld wilt verdienen met speculeren (2) financieel


Voorbeelden:

`speculatief gedrag`,
`speculatieve beleggers`



2) gebaseerd op een veronderstelling, niet op feiten


Voorbeeld:

`De oorzaak van het vliegtuigongeluk is nog steeds speculatief.`




Synoniem:

onzeker
de (m)/het speculaas
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spekyˈlas]
harde en platte gekruide koek


Voorbeelden:

`Rond sinterklaas wordt in Nederland veel speculaas gegeten.`,
`gevulde speculaas`,
`amandelspeculaasjes`
speculeren
werkw.


Uitspraak:

[spekyˈlerə(n)]



Verbuigingen:

speculeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeculeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) dingen bedenken die misschien waar zijn of misschien gebeuren


Voorbeeld:

`Je kunt er eindeloos over speculeren, maar de tijd zal het leren.`



2) proberen veel geld te verdienen door dingen te kopen als je denkt dat ze meer waard worden financieel


Voorbeelden:

`op de beurs speculeren in aandelen en effecten`,
`speculeren met onroerend goed`
speculeren op
werkw.


Uitspraak:

[spekyˈlerə(n) ɔp]



Verbuigingen:

speculeerde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeculeerd op (volt.deelw.)
verwachten dat iets zal gebeuren en daarnaar handelen


Voorbeeld:

`De beleggers speculeren op een hoger bod op dat bedrijf.`




Synoniem:

gokken op
de speech
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spi:tʃ]



Verbuigingen:

speech|es (meerv.)
samenhangend toespraak waarmee je je richt tot een bepaald publiek


Voorbeelden:

`een speech schrijven voor de minister`,
`een speech houden/geven`




Synoniemen:

toespraak, rede
speechen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spee - chen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

speechte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespeecht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een speech houden, een kleine toespraak houden


Voorbeeld:

`aan tafel speechen voor het bruidspaar voordat het diner aanvangt`
speeddaten
werkw.


Afbreekpatroon:

'speed - da - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

speeddatete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespeeddatet (volt.deelw.)
korte ontmoetingen achter elkaar hebben om een partner te vinden mens


Voorbeeld:

`tijdens het speeddaten heeft hij de ware ontmoet`




Synoniem:

sneldaten
speeddialen
werkw.


Afbreekpatroon:

'speed- dia - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

speeddialde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespeeddiald (volt.deelw.)
de sneltoets gebruiken van bijvoorbeeld een telefoon of toetsenbord computer


Voorbeelden:

`in noodgevallen speeddialen met de alarmlijn`,
`speeddialen met de controltoetsen`
speedsurfen
werkw.


Afbreekpatroon:

'speed - sur - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

speedsurfte/ speedsurfde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespeedsurft/ gespeedsurfd (volt.deelw.)
surfen met hoge snelheid sport


Voorbeeld:

`Veel wind en enigszins vlak water zijn ideale omstandigheden om te speedsurfen.`
het speedway
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spi:dwe]
onderdeel van de motorsport waarbij met lichte motoren zonder remmen en versnellingen op een baan gereden wordt sport


Voorbeeld:

`Speedway is in Nederland en België niet zo populair.`
het speeksel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspeksəl]
vocht in je mond


Synoniem:

spuug
I afspelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een informatiedrager) zo instellen dat geluid of beelden te horen of te zien zijn


Voorbeelden:

`een cd afspelen`,
`een video afspelen`
II zich afspelen
reflexief werkw.


Uitspraak:

['ɑfspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde zich af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich afgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
gebeuren


Voorbeeld:

`Het is onduidelijk wat zich bij die rellen heeft afgespeeld.`
doorspelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈdorspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft doorgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) doorgaan met spelen


Voorbeeld:

`De voetballers speelden nog tien minuten door.`




Synoniem:

ophouden


2) hier en daar een stukje spelen van (een muziekstuk) muziek


Voorbeeld:

`Zij speelde het pianostuk door om er een indruk van te krijgen.`



3) zorgen dat iemand iets krijgt


Voorbeelden:

`de bal doorspelen aan/naar een clubgenoot`,
`vertrouwelijke gegevens doorspelen aan de pers`




Synoniem:

toespelen
inspelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
als voorbereiding op een wedstrijd je sport beoefenen sport


Voorbeeld:

`een kwartiertje inspelen`
goed op elkaar ingespeeld zijn
(goed kunnen samenwerken) `Mijn collega en ik hebben een duobaan en we zijn goed op elkaar ingespeeld.`
klaarspelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈklarspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde klaar (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft klaargespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat (iets positiefs of negatiefs) lukt


Voorbeelden:

`Zij speelde het klaar het probleem op te lossen.`,
`Hij heeft het klaargespeeld om het computersysteem plat te leggen.`




Synoniem:

voor elkaar krijgen
kwijtspelen
werkw.
door ongelukkig of onverstandig handelen verliezen
Voorbeeld: `Hij speelde daarmee zijn waardevolste bezit kwijt. `
('Vlaanderen') kwijtraken
meespelen
werkw.


Uitspraak:

['mespelə(n)]



Verbuigingen:

speelde mee (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft meegespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) samen met anderen spelen


Voorbeeld:

`een keer meespelen in een ander team`



2) ook een beetje belangrijk zijn


Voorbeeld:

`Ze is de jongste, maar dat ze een meisje is speelde ook mee.`
naspelen
werkw.


Uitspraak:

['naspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde na (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft nagespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
als spel nadoen


Voorbeelden:

`De kinderen hebben nog maanden na de voorstelling allerlei scènes uit de musical nagespeeld.`,
`Hier wordt elk jaar een grote veldslag nagespeeld met honderden figuranten.`
opspelen
werkw.


Uitspraak:

['ɔpspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een kaart) op tafel leggen in een kaartspel


Voorbeeld:

`Nu moet je een kaart van dezelfde kleur opspelen.`



2) hinderlijk merkbaar zijn


Voorbeelden:

`opspelen van hormonen`,
`Haar enkelblessure speelt weer op.`
I overspelen
werkw.


Uitspraak:

['ovərspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde over (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft overgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (bij teamsport) de bal aan medespelers toespelen


Voorbeeld:

`Voor jonge pupillen is overspelen het moeilijkste wat er is.`



2) opnieuw spelen


Voorbeeld:

`Foute beoordeling van de lijnrechter; de rally wordt overgespeeld.`
je hand overspelen
(door zelfoverschatting te veel risico nemen (en daarvan de negatieve gevolgen ondervinden)) `uit je ambt gezet worden omdat je je hand hebt overspeeld`
toespelen
werkw.


Uitspraak:

['tuspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand iets) geven zonder dat anderen het merken


Voorbeeld:

`iemand stiekem geld toespelen`



2) (de bal) naar een andere speler schoppen of gooien sport


Synoniem:

doorspelen
pianospelen
werkw.
muziek maken met een piano Voorbeeld: `Hij speelt piano vanaf zijn achtste. `
toneelspelen
werkw.


Uitspraak:

[to'nelspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde toneel (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toneelgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een toneelstuk opvoeren, meestal met anderen


Voorbeeld:

`een cursus toneelspelen volgen`




Synoniem:

acteren


2) doen alsof


Voorbeeld:

`Ik dacht dat hij van me hield, maar hij heeft al die tijd toneelgespeeld.`




Synoniem:

doen alsof
uitspelen
werkw.


Uitspraak:

['œytspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) tot het einde spelen


Voorbeeld:

`de wedstrijd niet kunnen uitspelen door een blessure`



2) (speelkaart) op tafel leggen games
je troeven uitspelen
() Synoniem: je sterke kanten benutten
je laatste troef uitspelen
(je laatste mogelijkheid gebruiken)
voorspelen
werkw.
ten aanhoren van anderen een muziekstuk spelen Voorbeeld: `Ik moest gisteren voor mijn leraar die moeilijke sonate voorspelen. ` Voorbeeld: `Het zinde hem niet wat hij kreeg voorgespeeld. `
het speelbord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspelbɔrt]



Verbuigingen:

speelbord|en (meerv.)
bord waarop een spel gespeeld wordt


Voorbeeld:

`Bij dammen en schaken gebruik je een speelbord.`
spelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) bezig zijn met een spel of sport


Voorbeelden:

`met zand spelen`,
`De kinderen zaten lief te spelen.`,
`een spelletje schaak spelen`



2) muziek maken of uitvoeren, of dat kunnen doen


Voorbeelden:

`een pianosonate spelen`,
`De violist speelt vals.`,
`Ik speel hobo.`



3) (iemand) voorstellen op toneel of in een film, of een voorstelling maken


Voorbeelden:

`Zij speelt de gravin.`,
`de hoofdrol spelen`,
`in een film spelen`
de speelfilm
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspelfɪlm]



Verbuigingen:

speelfilms (meerv.)
film met acteurs


Antoniem:

tekenfilm
het speelgoed
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspelxut]
alles wat bedoeld is voor kinderen om te spelen


Voorbeelden:

`Je moet aan het eind van de middag je speelgoed opruimen.`,
`speelgoedbeest`,
`speelgoedwinkel`
speelgoedsoldaatje
zelfst.naamw.
tinnen soldaatje, afbeelding van een soldaat meest in tin uitgevoerd die gebruikt wordt in het naspelen van veldslagen
de speelhelft
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspelhɛlft]



Verbuigingen:

speelhelft|en (meerv.)
1) helft van het speelveld sport


Voorbeeld:

`een bal naar de andere speelhelft schoppen`



2) helft van de duur van een wedstrijd


Voorbeeld:

`in de tweede speelhelft nog een doelpunt scoren`
de speelkaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspelkart]



Verbuigingen:

speelkaarten (meerv.)
elke kaart van een kaartspel


Synoniem:

kaart
speelman
zelfst.naamw.
[middeleeuwen], [cultuur], [muziek], [verouderd] een in het Zuid-Frankrijk van weleer, langs kastelen en vorstenhoven rondreizend kunstenaar, musicus, zanger van liederen en voordrager van gedichten, balladen e.d.
Voorbeeld: `De onbekende speelman maakte met z'n voordracht een diepe indruk op de gasten. `
[cultuur], [muziek], [verouderd] een langs herbergen, jaarmarkten rondtrekkend artiest, muzikant, zanger van liedjes en komediant
Voorbeeld: `Met z'n grappen en vrolijke wijsjes bracht de speelman het publiek in een uitgelaten stemming. `
de speelplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspelplats]



Verbuigingen:

speelplaatsen (meerv.)
stuk grond bedoeld voor kinderen om buiten te spelen
de speelruimte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspelrœymtə]



Verbuigingen:

speelruimtes (meerv.)
1) plaats om te spelen


Voorbeeld:

`De gemeente moet zorgen voor voldoende speelruimte voor kinderen.`



2) tijd tussen gebeurtenissen


Voorbeeld:

`We zijn vroeg, dus we hebben nog wat speelruimte voor de vergadering begint.`




Synoniem:

speling


3) toestand dat je een beetje mag afwijken van een afspraak of regel


Voorbeeld:

`Het ministerie wil de scholen meer speelruimte geven bij de besteding van hun budget.`
speels
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spels]
1) als iemand graag speelt


Voorbeeld:

`een speelse hond`



2) als iets losjes, ongedwongen is


Voorbeeld:

`een speels ingericht huis`




Antoniem:

stijf
met speels gemak
(met groot gemak) Synoniem: makkelijk
de speelsheid
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spelshɛit]
1) eigenschap of situatie dat je speels (1) bent


Voorbeeld:

`de speelsheid van jonge hondjes`



2) eigenschap of situatie dat iets of iemand speels (2) is


Voorbeeld:

`gedichten met een zekere speelsheid`
spelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) bezig zijn met een spel of sport


Voorbeelden:

`met zand spelen`,
`De kinderen zaten lief te spelen.`,
`een spelletje schaak spelen`



2) muziek maken of uitvoeren, of dat kunnen doen


Voorbeelden:

`een pianosonate spelen`,
`De violist speelt vals.`,
`Ik speel hobo.`



3) (iemand) voorstellen op toneel of in een film, of een voorstelling maken


Voorbeelden:

`Zij speelt de gravin.`,
`de hoofdrol spelen`,
`in een film spelen`
speeltafel
zelfst.naamw.
[meubel] een meubelstuk om te gebruiken als tafel bij één of ander spel
Voorbeeld: `In het casino was het druk, geen speeltafel was onbezet. `
[muziekinstrument] het geheel van toetsen, pedalen, en andere bedieningsorganen van een muziekinstrument, vooral van een orgel
Voorbeeld: `De orgelbouwer zal ons vandaag uitleg geven over de mogelijkheden van een moderne speeltafel voor ons orgel. `
het speeltje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spelcə]



Verbuigingen:

speeltje|s (meerv.)
iets dat dient om mee te spelen, ook voor volwassenen


Voorbeelden:

`een speeltje voor de kinderen als je een lange autorit hebt`,
`Hij heeft weer een nieuw speeltje: een motorfiets met drie wielen.`,
`sekspeeltje`
het speeltoestel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['speltustɛl]



Verbuigingen:

speeltoestel|len (meerv.)
groot speelgoed voor kinderen


Voorbeeld:

`Glijbanen, klimrekken en schommels zijn speeltoestellen.`
de speeltuin
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspeltœyn]



Verbuigingen:

speeltuinen (meerv.)
stuk grond met groot speelgoed voor kinderen


Voorbeeld:

`in de speeltuin van de glijbaan glijden en in een rek klimmen`
het speelveld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spelvɛlt]



Verbuigingen:

speelveld|en (meerv.)
1) terrein dat afgebakend en ingericht is voor een bepaalde sport sport


Voorbeeld:

`Bij voetbal is het voetbalveld het speelveld, bij tennis de tennisbaan.`



2) domein waarop iets of iemand activiteiten verricht of kansen krijgt


Voorbeelden:

`Gedwongen huizenverkopen zijn het speelveld van handelaren.`,
`streven naar een gelijk speelveld voor alle partijen in de financiële markt`
het speelveld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spelvɛlt]



Verbuigingen:

speelveld|en (meerv.)
1) terrein dat afgebakend en ingericht is voor een bepaalde sport sport


Voorbeeld:

`Bij voetbal is het voetbalveld het speelveld, bij tennis de tennisbaan.`



2) domein waarop iets of iemand activiteiten verricht of kansen krijgt


Voorbeelden:

`Gedwongen huizenverkopen zijn het speelveld van handelaren.`,
`streven naar een gelijk speelveld voor alle partijen in de financiële markt`
speelwerk
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] [techniek] een (elektro-) mechanisch aangedreven constructie waarmee men muziekinstrumenten kan laten spelen Voorbeeld: `Het speelwerk van het carillon wordt binnenkort vervangen door een computergestuurd apparaat. `
de speen
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spen]



Verbuigingen:

spenen (meerv.)
1) elk van de uitsteeksels op de borst van een zoogdier waar bij de vrouwtjes melk uit kan komen anatomie


Voorbeeld:

`een ontstoken speen`



2) zacht voorwerp met een gaatje in de vorm van een tepel van een vrouwenborst


Voorbeelden:

`een flesje melk met een speen voor de baby`,
`fopspeen`
het speenkruid
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spenkrœyt]
lage plant met gele bloemen


Voorbeeld:

`Bij mooi weer gaan de bloemen van speenkruid helemaal open, bij slecht weer blijven ze dicht.`
speenvarken
zelfst.naamw.
[zoogdieren] een big dat nog gezoogd wordt
de speer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sper]



Verbuigingen:

speren (meerv.)
lange stok met een scherpe punt, als wapen
de/het speerpunt
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsperpʏnt]



Verbuigingen:

speerpunten (meerv.)
onderdeel van beleid waar extra aandacht voor is


Voorbeelden:

`met twintig collega's werken aan het speerpunt 'veiligheid op straat'`,
`De omruilactie is de speerpunt van de nieuwe marketingstrategie.`
speerwerpen
werkw.


Uitspraak:

['sperwɛrpə(n)]
onderdeel van atletiek waarbij je een speer zo ver mogelijk moet werpen sport
de speerwerper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sperwɛrpər]



Verbuigingen:

speerwerper|s (meerv.)



de speerwerp|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sperwɛrp|stər]



Verbuigingen:

speerwerpster|s (meerv.)
iemand die de sport speerwerpen beoefent sport
speet
werkw.
derde persoon enkelvoud verleden tijd van spijten
het spek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spɛk]
laag van stevig vet onder de huid van dieren zoals een varken, of zoals dat bij de slager te koop is


Voorbeelden:

`gerookt spek op je brood eten`,
`vet spek uitbakken`
voor spek en bonen
(zonder toegevoegde waarde) `voor spek en bonen meedoen aan een spel` Synoniem: nutteloos
spekglad
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɛkxlɑt]
uiterst glad


Voorbeeld:

`Als het ijzelt zijn de wegen spekglad.`




Synoniem:

spiegelglad
spekje
zelfst.naamw.
stukje spek zoals dat in de keuken gebruikt wordt om uit te bakken of in een stuk vlees te steken
Voorbeeld: `Deze salade bevat spekjes en kleine tomaatjes. `
een bepaald soort sponzig suikergoed
spekken
werkw.


Uitspraak:

['spɛkə(n)]



Verbuigingen:

spekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
royaal vullen of aanvullen met geld informeel


Voorbeelden:

`door een veiling de clubkas spekken`,
`Nepcollectanten spekken hun eigen portemonnee.`
de spekkoper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛkopər]



Verbuigingen:

spekkoper|s (meerv.)
iemand die goede zaken doet of gedaan heeft


Voorbeelden:

`Wij hebben ons huis heel goedkoop kunnen kopen. Onze makelaar noemde ons spekkopers.`,
`De schatkist lijkt spekkoper te zijn bij het verlenen van staatssteun aan banken en verzekeraars.`
speklaag
zelfst.naamw.
[bouwkunde] een lichte band van natuur- of baksteen ter afwisseling in metselwerk van baksteen Voorbeeld: `De speklagen gaven het huis een sprekend karakter. `
spekken
werkw.


Uitspraak:

['spɛkə(n)]



Verbuigingen:

spekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
royaal vullen of aanvullen met geld informeel


Voorbeelden:

`door een veiling de clubkas spekken`,
`Nepcollectanten spekken hun eigen portemonnee.`
het spektakel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spɛkˈtakəl]



Verbuigingen:

spektakels (meerv.)
evenement waar indrukwekkende dingen gebeuren en te zien zijn


Voorbeeld:

`Het vuurwerkfestival belooft weer een spektakel te worden.`
de spekzool
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛksol]
dikke gelige zool van rubber


Voorbeeld:

`schoenen met spekzolen dragen`
het spel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spɛl]
1) activiteit die je leuk vindt in je vrije tijd, ook met anderen samen en dan vaak als wedstrijd


Verbuigingen:

spelen (meerv.)



Voorbeelden:

`Verstoppertje is een leuk spel.`,
`in het weekend spelletjes doen met je vrienden`
2) wat je nodig hebt voor een spel (1)


Verbuigingen:

spellen (meerv.)



Voorbeelden:

`bordspel`,
`computerspel`,
`Op internet worden heel veel spellen aangeboden.`
hoog spel spelen
(iets doen dat riskant is)
in het spel zijn
(als factor aanwezig zijn)
vrij spel hebben
(ongehinderd kunnen doen wat je wilt)
op het spel zetten
((iets) riskeren) `je relatie op het spel zetten door overspel`
het spelbederf
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɛlbədɛrf]
onsportief gedrag waarmee je het spel verstoort sport


Voorbeeld:

`Bij spelbederf overtreed je niet echt de regels, maar je maakt er wel misbruik van in je eigen voordeel.`
de spelbreker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspɛlbrekər]



Verbuigingen:

spelbrekers (meerv.)



de spelbreekster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspɛlbrekstər]



Verbuigingen:

spelbreksters (meerv.)
iets of iemand die een gebeurtenis of plan bederft


Voorbeelden:

`Het slechte weer was de grote spelbreker op de kermis.`,
`De onrust op de hypotheekmarkt was weer de spelbreker op de beurs.`
spelcomputer
zelfst.naamw.
een computersysteem dat specifiek gemaakt is om spellen op te spelen
de speld
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɛlt]



Verbuigingen:

spelden (meerv.)
1) klein dun staafje met een punt en aan de andere kant een verbreding


Voorbeeld:

`de zoom van je broek met spelden vastzetten om die makkelijker te kunnen naaien`
2) sieraad dat je met een speld (1) op je kleding vastmaakt


Voorbeeld:

`een gouden speld`




Synoniem:

sierspeld
Je kunt een speld horen vallen.
(het is heel stil)
naar een speld in een hooiberg zoeken
(iets zoeken dat niet te vinden is) Synoniem: zinloos werk doen
Er is geen speld tussen te krijgen.
(het klopt helemaal)
opspelden
werkw.
een voorwerp, vaak een ereteken, middels een speld op een kledingstuk aanbrengen
Voorbeeld: `Hij kreeg een mededaille opgespeld voor zijn dappere daad. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het opspelden in de tweede betekenis erin. `
enz.
vastspelden
werkw.
met een of meer spelden vastmaken Voorbeeld: `Met een broche speldde ze haar hoofddoek vast op haar schouder. `
spelden
werkw.


Uitspraak:

['spɛldə(n)]



Verbuigingen:

speldde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een speld vastmaken


Voorbeelden:

`een zoom in een jurk spelden en daarna stikken`,
`een medaille op de borst van een militair spelden`
(iemand iets) op de mouw spelden
((iemand iets) laten geloven dat niet waar is) Synoniem: wijsmaken
de speldenprik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛldə(n)prɪk]



Verbuigingen:

speldenprik|ken (meerv.)
1) gevoel dat je geprikt wordt door een speld, of gevoel dat daarop lijkt


Voorbeeld:

`een soort van speldenprikken in je benen voelen`



2) opmerking of handeling die een beetje hatelijk is


Voorbeeld:

`Hij was wel vriendelijk maar gaf toch wel wat speldenprikjes over mijn uiterlijk.`




Synoniem:

stekeligheid
spelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspelə(n)]



Verbuigingen:

speelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) bezig zijn met een spel of sport


Voorbeelden:

`met zand spelen`,
`De kinderen zaten lief te spelen.`,
`een spelletje schaak spelen`



2) muziek maken of uitvoeren, of dat kunnen doen


Voorbeelden:

`een pianosonate spelen`,
`De violist speelt vals.`,
`Ik speel hobo.`



3) (iemand) voorstellen op toneel of in een film, of een voorstelling maken


Voorbeelden:

`Zij speelt de gravin.`,
`de hoofdrol spelen`,
`in een film spelen`
spelenderwijs
bijwoord
in de vorm van een spel gedaan Voorbeeld: `Zo leren ze spelenderwijs een nieuwe taal. `
de speleologie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[spelejolo'xi]
wetenschap die zich bezighoudt met onderzoek van grotten
speleoloog
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spelejo'lox]



Verbuigingen:

speleo|logen (meerv.)



de speleo|loge
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[spelejo|'loxə]



Verbuigingen:

speleologe|n, speleologe|s (meerv.)
deskundige op het gebied van de speleologie


Voorbeeld:

`Speleologen doen vaak gevaarlijk werk, zoals onderaardse rivieren volgen.`
de speler
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspelər]



Verbuigingen:

spelers (meerv.)



de speelster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspelstər]



Verbuigingen:

spelers (meerv.)
1) iemand die een spel doet


Voorbeeld:

`een spel voor vier spelers`



2) iemand die aan een sport doet in een team


Voorbeeld:

`de spelers van een voetbalclub`



3) iemand die muziek maakt


Voorbeeld:

`de spelers van een strijkkwartet`



4) iemand die toneel speelt


Voorbeeld:

`Na de voorstelling kregen de spelers op het podium een luid applaus.`



5) apparaat dat iets laat horen of zien


Voorbeelden:

`dvd-speler`,
`mp3-speler`
de spelersgroep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spelərsxrup]



Verbuigingen:

spelersgroep|en (meerv.)
alle spelers binnen een team sport


Voorbeeld:

`De spelersgroep kan bij iedere wedstrijd rekenen op de steun van hun supporters.`




Synoniem:

team
de spelfout
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛlfɑut]



Verbuigingen:

spelfout|en (meerv.)
fout in de spelling (van een woord)


Voorbeeld:

`Deze tekst zit vol spelfouten, die allemaal gecorrigeerd moeten worden.`
de spelfout
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛlfɑut]



Verbuigingen:

spelfout|en (meerv.)
fout in de spelling (van een woord)


Voorbeeld:

`Deze tekst zit vol spelfouten, die allemaal gecorrigeerd moeten worden.`
de spelhervatting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɛlhɛrvɑtɪŋ]



Verbuigingen:

spelhervatting|en (meerv.)
hernieuwd begin van het actieve spel na een stilstand sport


Voorbeeld:

`Bij de verschillende spelhervattingen moet het team slimmer reageren om te kunnen winnen.`
de speling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspelɪŋ]



Verbuigingen:

spelingen (meerv.)
1) kleine ruimte tussen dingen waardoor onbedoeld beweging mogelijk is


Voorbeeld:

`speling in het achterwiel van je auto`



2) tijd tussen gebeurtenissen


Voorbeeld:

`De volgende trein komt pas over een half uur, dus we hebben nog wat speling.`




Synoniem:

speelruimte


3) toestand dat je een beetje mag afwijken van een afspraak of regel


Voorbeeld:

`In de nieuwe spellingregels zit minder speling dan vroeger.`




Synoniem:

speelruimte
een speling van de natuur
(een afwijkend verschijnsel in de natuur)
het spelinzicht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɛlɪnzɪxt]
toestand dat je de actuele toestand van het spel begrijpt en ernaar handelt sport


Voorbeeld:

`de voetbaljeugd trainen op techniek en spelinzicht`
spellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɛlə(n)]



Verbuigingen:

spelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(de letters van een woord) in de juiste volgorde elk afzonderlijk opnoemen of schrijven


Voorbeelden:

`Hoe spel je dat woord?`,
`De namen van de deelnemers foutloos spellen.`
een spelletje (met iemand) spelen
((iemand) oneerlijk behandelen) `Ik dacht dat hij verliefd op me was, maar ik ben door hem belazerd; hij heeft een spelletje met me gespeeld.`
de spelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspɛlɪŋ]



Verbuigingen:

spellingen (meerv.)
manier waarop je een woord moet schrijven


Synoniem:

schrijfwijze
spellingalfabet
zelfst.naamw.
[spellingsalfabet] een set van spelwoorden waarmee elke letter van het alfabet van een gegeven taal mondeling kan worden gespeld Voorbeeld: `Het spellingalfabet voor het Nederlandse taalgebied begint met: Anna, Bernard, Cornelis. `
de spellingchecker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛlɪŋtʃɛkər]



Verbuigingen:

spellingchecker|s (meerv.)
computerprogramma dat automatisch fouten in de spelling vindt


Voorbeeld:

`je tekst door de spellingchecker laten controleren op spelfouten`
de spelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspɛlɪŋ]



Verbuigingen:

spellingen (meerv.)
manier waarop je een woord moet schrijven


Synoniem:

schrijfwijze
spellingsalfabet
zelfst.naamw.
[spellingsalfabet] een set van spelwoorden waarmee elke letter van het alfabet van een gegeven taal mondeling kan worden gespeld Voorbeeld: `Het spellingsalfabet voor het Nederlandse taalgebied begint met: Anna, Bernard, Cornelis. `
spellingswijziging
zelfst.naamw.
een verandering in de spellingsregels of de officiële spelling van individuele woorden Voorbeeld: `In Nederland worden zo nu en dan spellingswijzigingen doorgevoerd om de spelling niet te veel met de veranderende uitspraak te laten conflicteren. `
de spellingwoordenlijst
zelfst.naamw. (m.)


Afbreekpatroon:

`spel - ling - woor - den - lijst



Verbuigingen:

spellingwoordenlijsten (meerv.)
lijst met correct gespelde woorden
de spelmaker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛlmakər]



Verbuigingen:

spelmaker|s (meerv.)



de spel|maakster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɛl|makstər]



Verbuigingen:

spelmaak|sters (meerv.)
iemand uit het team die het spel van zijn of haar club domineert sport


Voorbeeld:

`De voetbalclub wil af van zijn spelmaker vanwege de slechte resultaten.`




Synoniemen:

spelverdeler, spelverdeelster
de spelonderbreking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɛlɔndərbrekɪŋ]



Verbuigingen:

spelonderbreking|en (meerv.)
moment dat de wedstrijd tijdelijk wordt gestopt sport


Voorbeeld:

`een spelonderbreking als gevolg van een overtreding`
de spelonk
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spe'lɔnk]



Verbuigingen:

spelonk|en (meerv.)
donkere holle ruimte in een berg


Voorbeeld:

`je in een spelonk verborgen houden voor de politie`




Synoniem:

grot
de spelregel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspɛlrexəl]



Verbuigingen:

spelregels (meerv.)
regel voor het spelen van een spel of sport
spelt
zelfst.naamw.
[graan] een grove tarwesoort
de spelverdeler
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛlvərdelər]



Verbuigingen:

spelverdeler|s (meerv.)



de spelver|deelster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɛlvər|delstər]



Verbuigingen:

spelverdeelster|s (meerv.)
iemand uit het team die het spel van zijn of haar club domineert sport


Synoniemen:

spelmaker, spelmaakster
de spelvorm
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛlvɔrm]



Verbuigingen:

spelvorm|en (meerv.)
1) manier waarop een spel gespeeld of een sport beoefend kan worden


Voorbeeld:

`De golfsport kent veel verschillende spelvormen.`



2) iets dat de vorm van een spel heeft


Voorbeeld:

`geschiedenis in spelvorm`
spelwoord
zelfst.naamw.
[spellingsalfabet] een bekend en duidelijk verstaanbaar woord, met een passende beginletter, waarmee men bij het mondeling spellen een letter aanduidt Voorbeeld: `"Anna" is het Nederlandse spelwoord voor de letter "a". `
spenden
werkw.


Afbreekpatroon:

'spen - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spendde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
geld uitgeven, kwistig met geld omgaan economie


Voorbeeld:

`elke week geld spenden op de Kalverstraat`
spenderen
werkw.


Uitspraak:

[spɛn'derə(n)]



Verbuigingen:

spendeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespendeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
geven of uitgeven aan (iets)


Voorbeelden:

`veel geld spenderen aan je hobby`,
`te veel aandacht spenderen aan details`




Synoniem:

besteden
spenden
werkw.


Afbreekpatroon:

'spen - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spendde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
geld uitgeven, kwistig met geld omgaan economie


Voorbeeld:

`elke week geld spenden op de Kalverstraat`
de sperzieboon
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspɛrzibon]



Verbuigingen:

sperziebonen (meerv.)
langwerpige groene boon die je kunt eten


Synoniem:

prinsessenboon
de speer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sper]



Verbuigingen:

speren (meerv.)
lange stok met een scherpe punt, als wapen
het sperma
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɛrma]
soort slijm met zaadcellen van een man of mannetjesdier


Voorbeeld:

`spermadonor`




Synoniem:

zaad
de spermabank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛrmabɑŋk]



Verbuigingen:

spermabank|en (meerv.)
instelling die sperma conserveert voor kunstmatige bevruchting van vrouwen
de spermadonor
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛrmadonɔr]
man die sperma afgeeft voor mensen die geen kinderen kunnen krijgen


Voorbeelden:

`spermadonor zijn voor een bevriend lesbisch paar`,
`als spermadonor je zaad lozen bij een spermabank`




Synoniem:

zaaddonor
spermatogenese
zelfst.naamw.
[medisch] vorming van zaadcellen
spermicide
zelfst.naamw.
[medisch] stof die zaadcellen doodt
het spervuur
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɛrvyr]
onophoudelijke reeks schoten na elkaar


Voorbeeld:

`een spervuur aan raketten afvuren op de vijand`
een spervuur aan/van (iets)

(heel veel (van iets) na elkaar)
`De spreker kreeg een spervuur aan vragen op zich af.`
de sperwer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛrwər]



Verbuigingen:

sperwer|s (meerv.)
snelle kleine grijze roofvogel


Voorbeeld:

`Bij sperwers zijn de mannetjes bijzonder veel kleiner dan de vrouwtjes.`
sperwergrasmus
zelfst.naamw.
[vogels] 'Sylvia nisoria', een zangvogel uit de familie van zangers 'Syviidae'
sperwergrasmus
zelfst.naamw.
[vogels] 'Sylvia nisoria', een zangvogel uit de familie van zangers 'Syviidae'
de sperwer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛrwər]



Verbuigingen:

sperwer|s (meerv.)
snelle kleine grijze roofvogel


Voorbeeld:

`Bij sperwers zijn de mannetjes bijzonder veel kleiner dan de vrouwtjes.`
de sperzieboon
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspɛrzibon]



Verbuigingen:

sperziebonen (meerv.)
langwerpige groene boon die je kunt eten


Synoniem:

prinsessenboon
de spetter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛtər]



Verbuigingen:

spetter|s (meerv.)
1) klein beetje (van een vloeistof) dat op of van iets komt, of de vlek die doordoor ontstaat


Voorbeelden:

`Ik voel een spetter regen.`,
`na het verven verfspetters van je gezicht afhalen`




Synoniem:

spat


2) knappe aantrekkelijke man of vrouw informeel


Voorbeeld:

`Zij is blond, knap, aantrekkelijk en uitdagend, gewoonweg een spetter.`




Synoniem:

stuk
spetteren
werkw.


Uitspraak:

[spɛtərə(n)]



Verbuigingen:

spetterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespetterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van vloeistoffen) met kleine beetjes vallen of (vloeistof) doen vallen


Voorbeelden:

`Het spettert een beetje, maar regenen doet het nog niet.`,
`Bij het braden spettert de boter de pan uit.`,
`De kleuter spettert er vrolijk op los in zijn kinderbadje.`




Synoniem:

spatten
de spetter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛtər]



Verbuigingen:

spetter|s (meerv.)
1) klein beetje (van een vloeistof) dat op of van iets komt, of de vlek die doordoor ontstaat


Voorbeelden:

`Ik voel een spetter regen.`,
`na het verven verfspetters van je gezicht afhalen`




Synoniem:

spat


2) knappe aantrekkelijke man of vrouw informeel


Voorbeeld:

`Zij is blond, knap, aantrekkelijk en uitdagend, gewoonweg een spetter.`




Synoniem:

stuk
naspeuren
werkw.
nauwkeurig onderzoeken
speurbij
zelfst.naamw.
[imkerij] de bijen die op zoek gaan naar een geschikte plek voor het zermende volk om zich te vestigen Voorbeeld: `Meestal gaat zo’n eerste zwerm vrij dicht bij de kast aan een tak hangen, in afwachting van het moment dat de speurbijen komen melden dat ze ergens een geschikte woning hebben gevonden. `
de speurder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spørdər]



Verbuigingen:

speurder|s (meerv.)
iemand die intensief naar (iets of iemand) zoekt


Voorbeelden:

`de speurder naar het ontvoerde meisje`,
`Mijn hond is getraind als speurder naar drugs.`
speuren naar
werkw.


Uitspraak:

['spørənar]



Verbuigingen:

speurde naar (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeurd naar (volt.deelw.)
intensief naar (iets of iemand) zoeken


Voorbeeld:

`speuren naar het financiële vermogen van criminelen`
de speurhond
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spørhɔnt]



Verbuigingen:

speurhond|en (meerv.)
hond die getraind is om naar iets specifieks te zoeken


Voorbeeld:

`speurhonden op het vliegveld om drugs op te sporen`
de speurtocht
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspørtɔxt]



Verbuigingen:

speurtochten (meerv.)
tocht waarbij je iets of iemand moet zoeken als tijdverdrijf
Spica
zelfst.naamw.
[astronomie] een meervoudige, heldere ster in het sterrenbeeld "Maagd" Voorbeeld: `Spica wordt ook wel aangeduid als α Vir. `
spichtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɪxtəx]
dun in verhouding tot je lengte


Voorbeeld:

`een spichtig ventje`




Synoniem:

mager
spideren
werkw.


Afbreekpatroon:

'spi - de - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spiderde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespiderd (volt.deelw.)
het in kaart brengen van een site door het volgen van link tot link en de gevonden informatie toevoegen aan de database van de zoekmachines. computer


Voorbeeld:

`zij spideren tienduizenden sites`




Synoniem:

crawlen, indexeren
spiebaan
zelfst.naamw.
is een uitsparing in b.v. een as en/of naaf om een spie in te leggen, om zo een beweging van een as over te brengen op een andere
de spiegel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspixəl]



Verbuigingen:

spiegels (meerv.)
voorwerp van glas waarin je jezelf kunt zien


Voorbeeld:

`in de spiegel kijken om je haar te kammen`
iemand een spiegel voorhouden
(iemand het verkeerde van zijn of haar gedrag duidelijk maken)
voorspiegelen
werkw.


Uitspraak:

['vorspixələ(n)]



Verbuigingen:

spiegelde voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgespiegeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
laten geloven dat wat iemand graag wil zal gebeuren


Voorbeeld:

`De kiezers een aantal dingen voorspiegelen zodat ze op jou stemmen.`
het spiegelbeeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspixəlbelt]



Verbuigingen:

spiegelbeelden (meerv.)
weerkaatsing (van iets of iemand) in een spiegel of spiegelend oppervlak


Voorbeeld:

`In het water was het spiegelbeeld van de huizen te zien.`
spiegelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspixələ(n)]



Verbuigingen:

spiegelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespiegeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) het effect van een spiegel hebben


Voorbeeld:

`De lak van de auto spiegelt.`



2) (artikelen) in het schap van een winkel vooraan zetten


Voorbeeld:

`Als je niet achter de kassa zit, moet je vakken vullen of spiegelen.`
zich spiegelen aan
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈspixələ(n) an]



Verbuigingen:

spiegelde zich aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich gespiegeld aan (volt.deelw.)
(iemand) als voorbeeld nemen


Voorbeeld:

`Ik spiegel me aan mijn trainer.`
spiegelglad
bijv.naamw.


Uitspraak:

['spixəlxlɑt]
uiterst glad


Voorbeeld:

`Er is ijzel gevallen. De stoepen en straten zijn spiegelglad.`




Synoniem:

spekglad
de spiegel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspixəl]



Verbuigingen:

spiegels (meerv.)
voorwerp van glas waarin je jezelf kunt zien


Voorbeeld:

`in de spiegel kijken om je haar te kammen`
iemand een spiegel voorhouden
(iemand het verkeerde van zijn of haar gedrag duidelijk maken)
spiegelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspixələ(n)]



Verbuigingen:

spiegelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespiegeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) het effect van een spiegel hebben


Voorbeeld:

`De lak van de auto spiegelt.`



2) (artikelen) in het schap van een winkel vooraan zetten


Voorbeeld:

`Als je niet achter de kassa zit, moet je vakken vullen of spiegelen.`
spieken
werkw.


Uitspraak:

[ˈspikə(n)]



Verbuigingen:

spiekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespiekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stiekem kijken hoe een ander iets doet


Voorbeeld:

`bij het maken van een proefwerk spieken bij de jongen die naast je zit`




Synoniem:

afkijken
de spier
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spir]



Verbuigingen:

spieren (meerv.)
lichaamsdeel waardoor je je kunt bewegen en kracht hebt


Voorbeelden:

`Ik kan niet lopen door een verrekte spier in mijn been.`,
`bij het sporten je spieren weer helemaal soepel maken`
geen spier vertrekken
(je blik en gezicht niet veranderen) `Ze zei de lelijkste dingen tegen hem, maar hij vertrok geen spier.`
spierballen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spirbɑlə(n)]
dikke bolle bovenarmen door sterk ontwikkelde samengetrokken spieren


Voorbeeld:

`bodybuilders met enorme spierballen`
de spierballentaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spirbɑlə(n)tal]
uitlatingen die duidelijk en daadkrachtig (moeten) overkomen


Voorbeeld:

`Spierballentaal van politici klinkt misschien wel goed, maar de werkelijkheid is genuanceerder.`




Synoniem:

gespierde taal
spiering
zelfst.naamw.
[vissen] 'Osmerus eperlanus', een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater Voorbeeld: `Hij heeft spieringen in zijn aquarium. `
spierkracht
zelfst.naamw.
de kracht die met inspanning van de spieren te ontwikkelen is Voorbeeld: `Dat standbeeld werd met veel spierkracht op de sokkel gezet. `
spiernaakt
bijv.naamw.


Uitspraak:

['spirnakt]
helemaal bloot


Voorbeelden:

`De verwarde man loopt spiernaakt op straat.`,
`een nudistenstrand met spiernaakte mensen`




Synoniem:

poedelnaakt
de spierpijn
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspirpɛin]



Verbuigingen:

spierpijnen (meerv.)
pijn in één of meer spieren


Voorbeeld:

`spierpijn hebben van de lange fietstocht`
spierwit
bijv.naamw.
bijzonder bleek
Voorbeeld: `Hij werd spierwit van de schrik. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
de spies
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spis]



Verbuigingen:

spiezen (meerv.)
metalen pen om stukjes vlees en groente te roosteren
spietsen
werkw.


Uitspraak:

['spitsə(n)]



Verbuigingen:

spietste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespietst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
aan een spies rijgen of met een spies doorboren


Voorbeelden:

`stukjes vlees en groenten spietsen voor de barbecue`,
`Door een ongelukkige val is de man op het tuinhek gespietst en raakte hij zwaargewond.`
spijbelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɛibələ(n)]



Verbuigingen:

spijbelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespijbeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zonder toestemming wegblijven van school of iets anders waar je heen moet


Voorbeeld:

`Het was zo mooi weer, we hebben gespijbeld van school.`
spijgat
zelfst.naamw.
[scheepvaart], [verouderd] een afvoeropening waardoor water vanaf het dek overboord kan stromen
de spijker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspɛikər]



Verbuigingen:

spijkers (meerv.)
metalen staafje met een platte bovenkant om ergens in te slaan met een hamer


Voorbeeld:

`een spijker in de muur slaan om er een schilderij aan op te hangen`




Synoniem:

nagel (2)
de spijkerband
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛikərbɑnt]



Verbuigingen:

spijkerband|en (meerv.)
auto- of motorband met metalen punten


Voorbeeld:

`spijkerbanden gebruiken als het erg glad is door ijzel of sneeuw`




Synoniem:

spike (2)
de spijkerbroek
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspɛikərbruk]



Verbuigingen:

spijkerbroeken (meerv.)
stevige broek van blauwe katoen


Voorbeeld:

`Spijkerbroeken zien er bij iedere nieuwe mode weer een beetje anders uit.`




Synoniem:

jeans
spijkeren
werkw.
bevestigen door middel van spijkers
Voorbeeld: `Het was niet kant-en-klaar, dus hij moest het helemaal zelf in elkaar spijkeren. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de spijker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspɛikər]



Verbuigingen:

spijkers (meerv.)
metalen staafje met een platte bovenkant om ergens in te slaan met een hamer


Voorbeeld:

`een spijker in de muur slaan om er een schilderij aan op te hangen`




Synoniem:

nagel (2)
spijkerschrift
zelfst.naamw.
een schriftsysteem gebaseerd op tekens gemaakt door een schrijfstift in zachte klei in te drukken Voorbeeld: `Het spijkerschrift van Sumer en Akkad is het oudste schriftstelsel op aarde. `
de spijl
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɛil]



Verbuigingen:

spijlen (meerv.)
verticale staaf (van een hek)
spijsbrok
zelfst.naamw.
[biologie] een hoeveelheid halfverteerd voedsel onderweg van of naar de maag Voorbeeld: `Koeien herkauwen spijsbrokken die eerst enige tijd in de pens gefermenteerd zijn. `
de spijskaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛiskart]



Verbuigingen:

spijskaart|en (meerv.)
lijst met gerechten waaruit je kunt kiezen in een restaurant


Voorbeelden:

`een keuze maken uit de spijskaart`,
`Dit eethuis heeft een beperkte spijskaart die ook nog het hele jaar hetzelfde is.`




Synoniemen:

menukaart, kaart, menu
de spijsolie
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɛisoli]



Verbuigingen:

spijso|liën (meerv.)
olie die geschikt is voor consumptie


Voorbeeld:

`Slaolie, zonnebloemolie en olijfolie zijn spijsoliën.`
de spijsvertering
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈspɛisfərterɪŋ]
proces waarbij je eten in je ingewanden wordt omgezet in nuttige stoffen voor je lichaam
de spijt
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɛit]
gevoel dat je (iets) niet had moeten doen


Voorbeelden:

`Ik heb er spijt van dat ik tegen je gelogen heb.`,
`Tot mijn spijt kan ik vanavond niet komen.`
spijt hebben als haren op je hoofd
(heel veel spijt hebben)
spijten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɛitə(n)]



Verbuigingen:

speet (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
spijt voelen


Voorbeeld:

`Het spijt me dat ik niet bij de prijsuitreiking kan zijn.`
de spil
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɪl]



Verbuigingen:

spillen (meerv.)
iemand die een centrale rol heeft


Voorbeeld:

`De spil in de miljoenenfraude is een Amsterdamse makelaar.`
spijtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɛitəx]
als iets je spijt geeft of je teleurstelt


Voorbeelden:

`Het is heel spijtig dat ik je niet kon helpen.`,
`Spijtig dat het net begon te regenen toen we gingen fietsen.`




Synoniemen:

jammer, betreurenswaardig
de spijtoptant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɛitɔptɑnt, spɛitɔp'tɑnt]



Verbuigingen:

spijtoptant|en (meerv.)



de spijtoptant|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɛitɔptɑnt|ə]



Verbuigingen:

spijtoptante|n, spijtoptante|s (meerv.)
iemand die spijt heeft van een eerder genomen besluit


Voorbeeld:

`Er zijn weer familieleden van een spijtoptant van de maffia vermoord.`
spikes
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spajks]
1) sportschoenen met metalen punten op de zolen sport


Voorbeeld:

`spikes voor het sprinten`



2) auto- of motorbanden met metalen punten


Voorbeeld:

`winterbanden met spikes`




Synoniem:

spijkerbanden


3) sieraden en andere kledingattributen met metalen punten


Voorbeelden:

`met de spikes op je kleding stoer of afschrikwekkend over willen komen`,
`Spikes zijn gewild in de punk-, de metal- en de gothicsubculturen.`
de spikkel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɪkəl]



Verbuigingen:

spikkel|s (meerv.)
klein rondje


Voorbeeld:

`een blauwe jurk met witte spikkels`




Synoniem:

stip
spiksplinternieuw
bijv.naamw.


Uitspraak:

['spɪksplɪntərniw]
nog helemaal nieuw


Voorbeeld:

`tijdens je eerste rit een deuk krijgen in je spiksplinternieuwe auto`




Synoniem:

gloednieuw
de spil
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɪl]



Verbuigingen:

spillen (meerv.)
iemand die een centrale rol heeft


Voorbeeld:

`De spil in de miljoenenfraude is een Amsterdamse makelaar.`
spimmen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spim - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spimde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespimd (volt.deelw.)
ongewenste reclame versturen via chatsites computer


Voorbeeld:

`via instant messaging junkreclame spimmen (spammen + im'en = spimmen)`




Synoniem:

spammen via msn
de spin
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spɪn]



Verbuigingen:

spin|nen (meerv.)
diertje met acht poten dat een web maakt


Voorbeeld:

`bang voor spinnen zijn`
de spin in het web
(iemand die een centrale rol heeft)
de spin-off
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɪn'ɔf]



Verbuigingen:

spin-off|s (meerv.)
(van iets) afgeleid product of afgeleide toepassing


Voorbeeld:

`Dit biotechnologiebedrijf is een spin-off van de universiteit.`
spinaal
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot de wervelkolom
de spinazie
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spiˈnazi]
groente van groene bladeren
I spinde
zelfst.naamw.
een voorraadkast, een provisiekast
Voorbeeld: `Leg je het brood in de spinde?
II spinde
werkw.
onvoltooid verleden tijd enkelvoud van spinnen snorren
spindel
zelfst.naamw.
een klos waarop de katoen- of vlasdraad wordt gewonden.
Voorbeeld: `Zij was bezig met het winden van draad aan een spindel. `
[techniek] een as, meestal met cd's en dvd's.
Voorbeeld: `In de techniek wordt vaak een spindel gebruikt om cd's en dvd's in op te bergen. `
spinet
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een toetsinstrument waarbij de schuin op het klavier geplaatste snaren, zoals bij een klavecimbel worden getokkeld Voorbeeld: `De klavecimbelpartij wordt vanavond op een spinet uitgevoerd. `
spinnen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɪnə(n)]
Toon alle vervoegingen

1) (van katten) een zacht brommend geluid maken


Verbuigingen:

spon (verl.tijd enkelv.) heeft gesponnen (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De poes lag in het zonnetje te spinnen.`



2) draden maken door haren of vezels in elkaar te draaien


Verbuigingen:

spon (verl.tijd enkelv.) heeft gesponnen (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`wol spinnen`,
`De spin heeft een web gesponnen in de struik.`



3) tegelijk met anderen in een fitnesscentrum fietsen op een hometrainer onder leiding van een trainer sport


Verbuigingen:

spinde (enkelv.) heeft gespind (volt.deelw.)
spinnenkobbe
zelfst.naamw.
'Arachinida', spinachtig dier met acht poten dat met speciale klieren een web maakt, waarin prooien worden gevangen
spinnenorchis
zelfst.naamw.
[plantkunde] De spinnenorchis [species|Ophrys sphegodes] , synoniem: [species|Ophrys aranifera] is een Europese orchidee.
uitspoken
werkw.


Uitspraak:

['œytspokə(n)]



Verbuigingen:

spookte uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgespookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) doen wat misschien niet mag informeel


Voorbeelden:

`Wat wetenschappers op congressen al niet uitspoken!`,
`niet weten wat je kinderen uitspoken op internet`




Synoniemen:

uithalen (1), uitvreten
spookachtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['spokɑxtəx]
die of dat heel erg eng is


Voorbeeld:

`een macabere, bijna spookachtige verkeerstragedie`




Synoniem:

griezelig
de spookrijder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspokrɛidər]



Verbuigingen:

spookrijder|s (meerv.)
automobilist die op een snelweg in de verkeerde richting rijdt


Voorbeeld:

`Op de A4 is een spookrijder tegen een vrachtwagen gebotst.`
spookschip
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een legendarisch schip dat zonder bemanning eeuwig blijft rondvaren Voorbeeld: `De Vliegende Hollander is een spookschip dat in de buurt van Kaap de Goede Hoop rond zou varen. `
spoken
werkw.


Uitspraak:

['spɔkə(n)]



Verbuigingen:

spookte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) er zijn spoken


Voorbeeld:

`Het spookt in het spookhuis op de kermis.`
2) (van gedachten of gevoelens) steeds maar terugkomen


Voorbeeld:

`De beelden van het ongeluk bleven maar door haar hoofd spoken.`



3) doelloos rondgaan


Voorbeeld:

`Mijn zoon kan niet slapen en spookt door het huis.`




Synoniem:

ronddwalen
het spookt
(het is heel erg slecht weer) `Op zee spookt het: harde wind, hoge golven, slagregen, onweer.`
het spookverhaal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spokvərhal]



Verbuigingen:

spookver|halen (meerv.)
griezelig verhaal waarin spoken voorkomen


Voorbeeld:

`een bloedstollend eng spookverhaal`
spookverhalen
(overdreven verontrustende berichten) `Hoewel we allerlei spookverhalen hadden gehoord, was het er 's nachts helemaal niet koud.`
spoolen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spoo - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spoolde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespoold (volt.deelw.)
het tijdelijk opvangen van gegevens om deze later naar randapperatuur te versturen computer


Voorbeeld:

`er wordt mogelijk een extra dialoogvenster weergegeven totdat het spoolen is voltooid `




Synoniem:

Het opslaan van afdrukgegevens in een printerbuffer
het spoor
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spor]



Verbuigingen:

sporen (meerv.)
1) stel ijzeren staven waarop een trein of tram rijdt


Voorbeelden:

`spoorbrug`,
`spoorverbinding`,
`goederenvervoer per spoor`




Synoniemen:

spoorbaan, spoorweg


2) deel van een perron in een station


Voorbeeld:

`Onze trein vertrekt van spoor 3.`



3) iets waaruit blijkt dat iets of iemand op een bepaalde plaats geweest is


Voorbeelden:

`geurspoor`,
`In het zand waren sporen van vogels te zien.`
op het spoor komen
(beginnen te weten waar (iets of iemand) is)
het spoor bijster zijn
(niet meer weten hoe je verder moet of wat je moet doen)
aansporen
werkw.


Uitspraak:

[ˈansporə(n)]



Verbuigingen:

spoorde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
aanmoedigen (iets te doen)


Voorbeelden:

`iemand tot beter gedrag aansporen`,
`iemand aansporen geld te geven voor een goed doel`




Synoniemen:

stimuleren, aanzetten tot
het spook
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spok]



Verbuigingen:

spoken (meerv.)
geest van een dode


Voorbeeld:

`Spoken worden wel afgebeeld door een laken met ogen.`




Synoniemen:

schim, geest
spoken zien
(bang zijn voor gevaren die niet bestaan)
spoofen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spoo - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spoofte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespooft (volt.deelw.)
een alias gebruiken op internet computer


Voorbeeld:

`spoofen is beter als je gaat chatten op een datingsite, iedereen spooft om de privacy te waarborgen`




Synoniem:

een andere (anonieme) naam gebruiken
de spons
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɔns]



Verbuigingen:

sponzen (meerv.)
zacht voorwerp dat veel vloeistof opneemt


Voorbeeld:

`met een spons en zeem je ramen schoonmaken`
spontaniteit
zelfst.naamw.
het uit eigen aandrang en zonder nadere overweging handelen; het onvoorbedacht geschieden, tot uiting komen: de spontaniteit van die reactie
Voorbeeld: `De winnaar slaakte een vreugdekreet uit spontaniteit. `
[thermodynamica] de hoedanigheid van het gebeuren zonder moedwillig ingrijpen van de mens in de vorm van toevoeging van energie
Voorbeeld: `Een voorwaarde voor spontaniteit is dat de vrije enthalpie vermindert. `
spontaan
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spɔnˈtan]
als je iets meteen, zonder lang nadenken zegt of doet, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeelden:

`spontaan reageren`,
`spontaan hulp bieden`,
`Zij is een open en spontane vrouw.`
de spons
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɔns]



Verbuigingen:

sponzen (meerv.)
zacht voorwerp dat veel vloeistof opneemt


Voorbeeld:

`met een spons en zeem je ramen schoonmaken`
sponsoren
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɔnsɔrə(n)]



Verbuigingen:

sponsorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesponsord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) als sponsor met geld steunen


Voorbeeld:

`De jaarmarkt werd gesponsord door de lokale winkeliers.`
de sponsor
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈspɔnsɔr]



Verbuigingen:

sponsor|s, sponsor|en (meerv.)
instelling of persoon die geld geeft om iets te steunen


Voorbeeld:

`Een grote bank werd in het programmaboekje vermeld als sponsor van het evenement.`
de sponshanddoek
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔnshɑnduk]



Verbuigingen:

sponshanddoek|en (meerv.)
badhanddoek


Voorbeeld:

`gepersonaliseerde sponshanddoeken cadeau krijgen`
de sponning
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɔnɪŋ]



Verbuigingen:

sponning|en (meerv.)
gleuf waarin iets past


Voorbeeld:

`een ruit uit de sponning halen`
spondylitis
zelfst.naamw.
[medisch] wervelontsteking
spoken
werkw.


Uitspraak:

['spɔkə(n)]



Verbuigingen:

spookte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) er zijn spoken


Voorbeeld:

`Het spookt in het spookhuis op de kermis.`
2) (van gedachten of gevoelens) steeds maar terugkomen


Voorbeeld:

`De beelden van het ongeluk bleven maar door haar hoofd spoken.`



3) doelloos rondgaan


Voorbeeld:

`Mijn zoon kan niet slapen en spookt door het huis.`




Synoniem:

ronddwalen
het spookt
(het is heel erg slecht weer) `Op zee spookt het: harde wind, hoge golven, slagregen, onweer.`
spoilen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spoi - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spoilde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespoild (volt.deelw.)
(te veel) verwennen mens


Voorbeeld:

`de kinderen spoilen met dure cadeaus`




Synoniem:

bederven, verpesten
de spoiler
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔjlər]



Verbuigingen:

spoiler|s (meerv.)
stuk materiaal om de luchtstroming gunstiger te maken


Voorbeelden:

`spoilers voor auto's en voor vliegtuigen`,
`je auto optuigen met een spoiler`
spoelworm
zelfst.naamw.
[dierkunde] [species|Ascaris lumbricoides] is soort rondworm uit de familie [species|Ascarididae]. Deze familie bevat een groot aantal parasitaire rondwormen die leven in gewervelde dieren. De spoelworm is daar één van, het is een vrij grote rondworm, met een draad- of buisvormig lichaam, die bij mensen voorkomt en de aandoening ascariasis veroorzaakt
spoelwater
zelfst.naamw.
water waarmee of waarin men gespoeld heeft.
spoelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een vloeistof schoonmaken of verwijderen


Voorbeelden:

`je mond spoelen met een middel tegen slechte adem`,
`vuil water door de wc spoelen`
spoelkeuken
zelfst.naamw.
een vertrek aangebouwd aan de eigenlijke keuken dat voor afwas handelingen gebruikt wordt
aanspoelen
werkw.


Uitspraak:

['anspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is aangespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
Voorbeeld:

`Er is olie aangespoeld op het strand.`
wegspoelen
werkw.


Uitspraak:

['wɛxspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
laten verdwijnen met een grote hoeveelheid vloeistof


Voorbeelden:

`De vloedgolf had bijna heel het eiland weggespoeld.`,
`de vieze smaak wegspoelen met een glas cola`
uitspoelen
werkw.


Uitspraak:

['œytspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) reinigen door het in vloeistof te spoelen


Voorbeeld:

`je badpak na het zwemmen uitspoelen in water`
doorspoelen
werkw.


Uitspraak:

['dorspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft doorgespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) schoonmaken door er een vloeistof doorheen te laten gaan


Voorbeelden:

`de wc doorspoelen`,
`de waterleiding doorspoelen`




Synoniem:

schoonspoelen


2) (iets) door iets heen weg laten stromen


Voorbeelden:

`Als je papieren handdoekjes doorspoelt door het toilet, krijg je verstopping.`,
`een tablet in je mond doorspoelen met water`




Synoniem:

wegspoelen


3) (een film- of geluidsopname) sneller afspelen


Voorbeeld:

`de bandrecorder doorspoelen naar het einde`
afspoelen
werkw.
een opgewonden draad of band van een klos afwentelen
Voorbeeld: `Ik heb het hele garen afgespoeld en opnieuw opgewonden. `
iets oppervlakkig reinigen door het onder stromend water te houden
Voorbeeld: `Ik heb de kopjes even afgespoeld. `
'~ van' door stromend water van zijn plek gehaald worden
Voorbeeld: `Ik had dat niet opgeborgen en nu het van het dek afgespoeld. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het afspoelen in de tweede betekenis erin. `
enz.
aanspoelen
werkw.


Uitspraak:

['anspulə(n)]



Verbuigingen:

spoelde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is aangespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
Voorbeeld:

`Er is olie aangespoeld op het strand.`
de spoel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spul]



Verbuigingen:

spoel|en (meerv.)
1) klos die omwonden is met stroom geleidende draad electriciteit


Voorbeeld:

`Spoelen zitten in elektrische apparaten.`



2) klos om een film of geluidsband omheen te winden


Voorbeeld:

`een 8mm, 16mm, of super 8 film op spoel hebben liggen`



3) onderdeel van een weefgetouw


Voorbeeld:

`Bij het weven wordt garen op een spoel heen en weer geschoten.`




Synoniem:

schietspoel
de spoedzitting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sputsɪtɪŋ]



Verbuigingen:

spoedzitting|en (meerv.)
vergadering op heel korte termijn omdat er een dringende aanleiding voor is


Voorbeelden:

`een spoedzitting van de VN-veiligheidsraad eisen`,
`in spoedzitting bijeenkomen`
spoedshalve
bijwoord
wegens spoed, vanwege de noodzaak tot haast Voorbeeld: `Spoedshalve werd niet een besluit van het voltallige bestuur afgewacht. `
spoedig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspudəx]
in korte tijd


Voorbeeld:

`U moet zich zo spoedig mogelijk melden.`




Synoniemen:

snel, gauw
het spoedgeval
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsputxəvɑl]



Verbuigingen:

spoedgeval|len (meerv.)
geval dat spoed vereist


Voorbeeld:

`Mijn operatie is uitgesteld omdat er een spoedgeval was.`
de spoed
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sput]
snelle handeling


Voorbeelden:

`met spoed naar het ziekenhuis gebracht worden`,
`spoedeisende hulp`




Synoniem:

haast
splitten
werkw.


Afbreekpatroon:

'split - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

splitte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesplit (volt.deelw.)
scheiden mens


Voorbeeld:

`niet splitten vanwege de kinderen`




Synoniem:

uit elkaar gaan
splitsen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsplɪtsə(n)]



Verbuigingen:

splitste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in stukken verdelen


Voorbeeld:

`Dit grote huis is gesplitst in vier appartementen.`
zich afsplitsen
reflexief werkw.


Uitspraak:

['ɑfsplɪtsə(n)]



Verbuigingen:

splitste zich af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich afgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van wegen) bij een splitsing van wegen afbuigen of uit elkaar gaan


Voorbeelden:

`een splitsing waar een pad zich afsplitst`,
`Hier splitsen de wegen naar Den Haag en Rotterdam zich af.`




Synoniemen:

zich splitsen, afbuigen


2) uit een groter geheel weggaan


Voorbeelden:

`tegengaan dat een deel van de partij zich afsplitst`,
`een automerk dat zich wil afsplitsen van het moederconcern`




Synoniem:

afscheiden
de splitsing
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsplɪtsɪŋ]



Verbuigingen:

splitsing|en (meerv.)
1) keer dat iets gesplitst wordt


Voorbeeld:

`de splitsing van een bedrijf`



2) plaats waar een weg zich in twee wegen splitst


Voorbeeld:

`Bij de splitsing ga je rechts af.`
uitsplitsen
werkw.


Uitspraak:

['œytsplɪtsə(n)]



Verbuigingen:

splitste uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in onderdelen verdelen


Voorbeelden:

`je mail uitsplitsen over verschillende accounts`,
`kosten uitsplitsen in rubrieken`
opsplitsen
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsplɪtsə(n)]



Verbuigingen:

splitste op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in één of meerdere stukken opdelen


Voorbeeld:

`Er zijn voor- en tegenstanders van het voorstel om België op te splitsen.`
zich afsplitsen
reflexief werkw.


Uitspraak:

['ɑfsplɪtsə(n)]



Verbuigingen:

splitste zich af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich afgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van wegen) bij een splitsing van wegen afbuigen of uit elkaar gaan


Voorbeelden:

`een splitsing waar een pad zich afsplitst`,
`Hier splitsen de wegen naar Den Haag en Rotterdam zich af.`




Synoniemen:

zich splitsen, afbuigen


2) uit een groter geheel weggaan


Voorbeelden:

`tegengaan dat een deel van de partij zich afsplitst`,
`een automerk dat zich wil afsplitsen van het moederconcern`




Synoniem:

afscheiden
I de/het split
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[splɪt]



Verbuigingen:

split|ten (meerv.)
langwerpige uitsnijding


Voorbeeld:

`een rok met (een) split`
II de split
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[splɪt]



Verbuigingen:

split|ten (meerv.)
gymnastische houding waarbij je benen helemaal naar opzij gestrekt zijn sport


Voorbeeld:

`Een split maken is vrij moeilijk.`
III het split
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[splɪt]
gebroken natuursteen


Voorbeeld:

`Het paadje in je tuin bedekken met Ardenner split.`
de splinter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsplɪntər]



Verbuigingen:

splinters (meerv.)
klein afgebroken stukje (van iets)


Voorbeeld:

`bij het zagen van hout een splinter in je vinger krijgen`
splinternieuw
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsplɪntərniw]
nog helemaal nieuw


Voorbeeld:

`een splinternieuwe auto`




Synoniem:

gloednieuw
splijtzwam
zelfst.naamw.
figuurlijk: veroorzaker van onenigheid, twistpunt Voorbeeld: `Het migratieprobleem belooft een Europese splijtzwam te worden. `
splijten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsplɛitə(n)]



Verbuigingen:

spleet (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) &
&
&
in langwerpige stukken uit elkaar vallen


Verbuigingen:

is gespleten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Het hout is gespleten.`



2) &
&
&
(iets) in stukken breken


Verbuigingen:

heeft gespleten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een machine om hout voor de open haard te splijten`
spleeteruptie
zelfst.naamw.
[geologie] een vulkanische uitbarsting waarbij magma over een langgerekte spleet in de aardkorst het oppervlak bereikt Voorbeeld: `Spleeterupties zijn zowel op IJsland als op Hawaï waargenomen. `
de spleet
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[splet]



Verbuigingen:

spleten (meerv.)
smalle langwerpige opening


Voorbeeld:

`Er zit een spleet in de houten schutting.`




Synoniem:

kier
splashen
werkw.


Afbreekpatroon:

'splas - hen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

splashte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesplasht (volt.deelw.)
plonzen, spetteren vrije tijd


Voorbeeld:

`splashen in het zwembad`
spitten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɪtə(n)]



Verbuigingen:

spitte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespit (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(grond) met een spade om en om scheppen


Voorbeeld:

`de tuin spitten`
spitsvondig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spɪtsˈfɔndəx]
als je een helder verstand hebt, of als iets daar blijk van geeft


Synoniemen:

spits (2), scherpzinnig, slim
het spitsuur
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɪtsyr]



Verbuigingen:

spitsuren (meerv.)
erg drukke tijd in het verkeer


Voorbeeld:

`buiten het spitsuur reizen, omdat je anders moet staan in de trein`




Synoniem:

spits
je oren spitsen
(scherp gaan luisteren) `Toen ik mijn naam hoorde vallen spitste ik mijn oren.`
de spitsstrook
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɪtstrok]



Verbuigingen:

spits|stroken (meerv.)
vluchtstrook die in het spitsuur gebruikt wordt als rijbaan
de spitsmuis
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɪtsmœys]



Verbuigingen:

spits|muizen (meerv.)
muis met een spitse snuit en korte poten
I de spits
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɪts]



Verbuigingen:

spitsen (meerv.)
1) erg drukke tijd in het verkeer


Voorbeelden:

`In de spits zijn er veel files.`,
`ochtendspits`,
`avondspits`




Synoniem:

spitsuur


2) puntig uiteinde


Voorbeeld:

`de spits van een kerktoren`



3) voetballer die vooraan in het veld speelt sport


Voorbeeld:

`een aanvallend spelende spits`




Synoniem:

voorhoedespeler
op de spits drijven
(te lang met (iets) doorgaan waardoor het erger wordt dan het is) `Je moet het conflict niet op de spits drijven.`
de/het spits afbijten
(als eerste persoon iets doen)
I het spit
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spɪt]



Verbuigingen:

spitten, speten (meerv.)
metalen staaf om vlees te roosteren


Voorbeeld:

`kip aan het spit`
II de/het spit
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spɪt]
plotselinge heftige pijn onder in je rug medisch
spirocheten
zelfst.naamw.
[biologie] een fylogenetisch rijk binnen het domein der bacteriën waarvan alle bekende leden heterotroof zijn Voorbeeld: `Alle spirocheten hebben de vorm van een helix. `
spiritueel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spirity'wel]
gericht op het geestelijke


Voorbeeld:

`spirituele teksten`




Antoniem:

materieel
de spiritualiteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[spiritywali'tɛit]
iets dat op het geestelijke gericht is


Voorbeelden:

`een centrum voor spiritualiteit op een stille plek in de stad`,
`verhalen, gedichten en spreuken op het gebied van spiritualiteit en mystiek`,
`Vrij zijn van het materiële is het kenmerk van ware spiritualiteit.`
de spirit
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɪrɪt]
enthousiasme


Voorbeeld:

`met veel spirit een speech houden`




Synoniem:

geestdrift
de spirea
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spi'reja]



Verbuigingen:

spirea|'s (meerv.)
plant met veel crèmekleurige of donkerroze bloemen
het spiraaltje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spi'ralcə]



Verbuigingen:

spiraaltje|s (meerv.)
voorbehoedmiddel dat in de baarmoeder wordt ingebracht
spiraallijn
zelfst.naamw.
[wiskunde] oplopende lijn op een cilindervlak, die alle beschrijvende lijnen onder dezelfde hoek snijdt, schroeflijn
de spiraal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spiˈral]



Verbuigingen:

spiralen (meerv.)
1) onderdeel van je bed met gevlochten metalen draden waarop het matras ligt


Voorbeeld:

`Zet die doorgezakte spiraal maar bij het grofvuil.`



2) lijn die in een punt begint en in steeds wijdere cirkels eromheen draait


Voorbeeld:

`een spiraal tekenen`



3) steeds toenemend verschijnsel


Voorbeeld:

`een spiraal van geweld`
spionnetje
zelfst.naamw.
een spiegeltje aan een vensterraam om te zien wie er heeft gebeld, of wat er in de straat gebeurt Voorbeeld: `Voordat oma de deur op de beganegrond met het touw opentrekt, kijkt zij eerst even in het spionnetje om te zien of het wel vertrouwd is. `

Bron: Wikiwoordenboek - spionnetje.
de spion
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spiˈjɔn]



Verbuigingen:

spionnen (meerv.)
iemand die in het geheim informatie over een ander verzamelt, vooral over een vijandige staat
spioneren
werkw.


Uitspraak:

[spijoˈnerə(n)]



Verbuigingen:

spioneerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespioneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in het geheim informatie over een ander verzamelen, vooral over een vijandige staat
het spinnenweb
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɪnə(n)wɛp]



Verbuigingen:

spinnenwebben (meerv.)
fijn netwerk dat een spin maakt om insecten te vangen
de spion
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spiˈjɔn]



Verbuigingen:

spionnen (meerv.)
iemand die in het geheim informatie over een ander verzamelt, vooral over een vijandige staat
spionage
zelfst.naamw.
de handeling van het spioneren Voorbeeld: `Het bedrijf liet spionage uitvoeren. `
spioneren
werkw.


Uitspraak:

[spijoˈnerə(n)]



Verbuigingen:

spioneerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespioneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in het geheim informatie over een ander verzamelen, vooral over een vijandige staat
nasporen
werkw.
[verouderd] achter mens, dier of voertuig aangaan door het volgen van dezelfde, bekende route
Voorbeeld: `We nemen een trein later en sporen jullie na. `
het trachten te achterhalen welke weg een mens, dier of voertuig is gegaan, het natrekken van het verloop van gebeurtenissen of het vaststellen van feiten
Voorbeeld: `Hij is spoort nu de Canadese tak van de familie na. `
opsporen
werkw.


Uitspraak:

['ɔpsporə(n)]



Verbuigingen:

spoorde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iemand of iets proberen te vinden


Voorbeelden:

`vermiste kinderen opsporen`,
`een lek opsporen`,
`kanker opsporen`
de spoorbaan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sporban]



Verbuigingen:

spoor|banen (meerv.)
stel ijzeren staven waarop een trein of tram rijdt transport


Voorbeeld:

`miniatuurspoorbaan`




Synoniemen:

spoor (1), spoorweg
spoorbomen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsporbomə(n)]
slagbomen bij een kruising tussen een weg en een spoorlijn


Voorbeeld:

`Als er een trein komt, gaan de spoorbomen automatisch dicht.`
aansporen
werkw.


Uitspraak:

[ˈansporə(n)]



Verbuigingen:

spoorde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
aanmoedigen (iets te doen)


Voorbeelden:

`iemand tot beter gedrag aansporen`,
`iemand aansporen geld te geven voor een goed doel`




Synoniemen:

stimuleren, aanzetten tot
sporen
werkw.


Uitspraak:

['sporə(n)]



Verbuigingen:

spoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met de trein reizen transport


Voorbeeld:

`iedere dag naar je werk sporen en ook weer terug naar huis`



2) goed zijn, of in overeenstemming zijn (met iets anders)


Voorbeelden:

`De waarnemingen sporen met de veronderstellingen.`,
`Het bouwen van een nieuwe kolencentrale spoort niet met een verantwoord milieubeleid.`




Synoniem:

kloppen (3)
niet helemaal sporen informeel
((van iemand) geestelijk niet helemaal normaal zijn) `Deze man spoort niet helemaal, of misschien wel helemaal niet.`
de spoorlijn
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsporlɛin]



Verbuigingen:

spoorlijn|en (meerv.)
verbinding per trein (tussen twee plaatsen), of de spoorweg zelf


Voorbeelden:

`de spoorlijn Leiden - Utrecht`,
`de aanleg van een nieuwe spoorlijn`




Synoniem:

spoorverbinding
spoorloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsporlos]
zonder een spoor (3) achter te laten


Voorbeeld:

`spoorloos verdwenen zijn
spoorslags
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsporslɑxs]
direct en in haast


Voorbeeld:

`na een aardbeving in je vakantieland spoorslags naar huis terugkeren`
sporen
werkw.


Uitspraak:

['sporə(n)]



Verbuigingen:

spoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met de trein reizen transport


Voorbeeld:

`iedere dag naar je werk sporen en ook weer terug naar huis`



2) goed zijn, of in overeenstemming zijn (met iets anders)


Voorbeelden:

`De waarnemingen sporen met de veronderstellingen.`,
`Het bouwen van een nieuwe kolencentrale spoort niet met een verantwoord milieubeleid.`




Synoniem:

kloppen (3)
niet helemaal sporen informeel
((van iemand) geestelijk niet helemaal normaal zijn) `Deze man spoort niet helemaal, of misschien wel helemaal niet.`
de spoorverbinding
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sporvərbɪndɪŋ]



Verbuigingen:

spoorverbinding|en (meerv.)
verbinding per trein (tussen twee plaatsen), of de spoorweg zelf


Voorbeelden:

`de spoorverbinding Schiphol - Amsterdam - Almere - Lelystad`,
`De spoorverbinding tussen Emmen en Zwolle is grotendeels enkelspoor.`




Synoniem:

spoorlijn
de spoorweg
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsporwɛx]



Verbuigingen:

spoorweg|en (meerv.)
rails met toebehoren waarover een trein rijdt


Synoniemen:

spoorbaan, spoorlijn, spoor (1)
spoorwegmaatschappij
zelfst.naamw.
een maatschappij die een spoorweg gebruikt voor vervoersdoeleinden Voorbeeld: `Die spoorwegmaatschappij is laatst failliet gegaan door torenhoge schulden. `
spoorwegovergang
zelfst.naamw.
gelijkvloerse kruising tussen een verkeersweg en een spoorweg.
sporadisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spoˈradis]
als iets bijna nooit voorkomt


Voorbeelden:

`een sporadisch verschijnsel`,
`Ik heb een goede computer die sporadisch problemen geeft.`




Synoniem:

zelden
de sport
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spɔrt]



Verbuigingen:

sport|en (meerv.)
1) lichamelijke activiteit voor je plezier of als beroep


Voorbeelden:

`Zwemmen, voetballen, schaatsen en wielrennen zijn verschillende sporten.`,
`aan sport doen`,
`een denksport, zoals schaken`,
`wedstrijdsport`,
`teamsport`



2) horizontale lat van een ladder


Voorbeeld:

`een ladder met zeven sporten`




Synoniem:

trede
sportadept
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'sport - a- dept



Verbuigingen:

sportadepten (meerv.)
fanatieke sportbeoefenaar;
sportaanhanger;
supporter sport


Voorbeeld:

`Iedere sportadept weet het logo van de wereldberoemde baseballclub te herkennen.`
de sportclub
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɔrtklʏp]



Verbuigingen:

sportclub|s (meerv.)
vereniging met leden die aan een bepaalde sport doen


Voorbeeld:

`sportclubs voor gehandicapten`




Synoniem:

sportvereniging
sportcomplex
zelfst.naamw.
[sport], geheel van terreinen, gebouwen en voorzieningen voor verschillende takken van sport.
de sportdag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔrdɑx]



Verbuigingen:

sport|dagen (meerv.)
dag waarop mensen die normaal iets anders doen samen aan sport doen


Voorbeeld:

`Onze school heeft morgen een sportdag.`
sportdrank
zelfst.naamw.
[sport], drank die men na het sporten drinkt om snel water en mineralen aan te vullen.
sporten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɔrtə(n)]



Verbuigingen:

sportte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesport (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
aan sport (1) doen


Voorbeeld:

`Ik heb vandaag een uur gesport.`
de sporter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔrtər]



Verbuigingen:

sporter|s (meerv.)



de sport|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɔrt|stər]



Verbuigingen:

sportster|s (meerv.)
iemand die heel vaak of als beroep een sport (1) beoefent
de sportfiets
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɔrtfits]



Verbuigingen:

sportfiets|en (meerv.)
lichte sportieve fiets


Voorbeeld:

`Sportfietsen zijn ideaal voor zowel algemeen gebruik als voor sportieve doeleinden.`
sportgeneeskunde
zelfst.naamw.
[sport], tak van de geneeskunde die zich met sport bezighoudt.
de sporthal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɔrthɑl]



Verbuigingen:

sporthal|len (meerv.)
zeer grote overdekte ruimte voor binnensporten


Voorbeeld:

`de gemeentelijke sporthal`
het sporthart
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɔrthɑrt]
vergroot hart door jarenlang (top)sport en intensief trainen


Voorbeeld:

`bij een keuring horen dat je een sporthart hebt`
sporthemd
zelfst.naamw.
gekleurd hemd met liggende vaste boord.
sportief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[spɔrˈtif]
1) als iets met sport te maken heeft


Voorbeelden:

`sportieve prestaties`,
`In het resort is ook op sportief gebied van alles mogelijk.`



2) als je vaak aan sport doet


Voorbeeld:

`sportief type, niet-roker`



3) als je niet boos wordt als je verliest of in een slechte positie bent


Voorbeeld:

`sportief reageren als iemand zegt dat je iets verkeerd gedaan hebt`




Antoniem:

onsportief



Synoniem:

fair
sportman
zelfst.naamw.
iemand die zich toelegt op het bedrijven van sport Voorbeeld: `Hij werd verkozen tot sportman van het jaar. `
het sportpark
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɔrtpɑrk]



Verbuigingen:

sportpark|en (meerv.)
terrein met gebouwen, velden en andere voorzieningen om aan allerlei sporten te doen


Voorbeeld:

`Op dit sportpark zijn accommodaties voor voetbal, hockey, tennis, handbal, korfbal en rugby.`
de sportredactie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɔrtrədɑksi]



Verbuigingen:

sportredactie|s (meerv.)
redactie die zorgt voor de verslaggeving over sport


Voorbeelden:

`de sportredactie van een krant`,
`de sportredactie van een radio- of televisieomroep`
sportschoen
zelfst.naamw.
[sport], Een sportschoen is een schoen die speciaal is gemaakt voor het dragen tijdens sportactiviteiten.
de sportschool
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɔrtsxol]



Verbuigingen:

sport|scholen (meerv.)
gebouw met allerlei apparaten om je conditie te verbeteren


Voorbeeld:

`elke week aan fitness doen in de sportschool`
sportster
zelfst.naamw.
vrouwelijke beoefenaarster van een sport

persoon die uitblinkt in sport
sporten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɔrtə(n)]



Verbuigingen:

sportte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesport (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
aan sport (1) doen


Voorbeeld:

`Ik heb vandaag een uur gesport.`
sportuitslagen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɔrtœytslaxə(n)]
uitkomsten van sportwedstrijden


Voorbeeld:

`een website met sportuitslagen van alle sporten`
het sportveld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɔrtfɛlt]



Verbuigingen:

sportveld|en (meerv.)
terrein dat ingericht is voor een sport


Voorbeeld:

`agressie op het sportveld harder aanpakken`




Synoniem:

speelveld
de sportvereniging
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɔrtfərenəxɪŋ]



Verbuigingen:

sportvereniging|en (meerv.)
vereniging met leden die aan een bepaalde sport doen


Voorbeeld:

`de Amsterdamse sportverenigingen`




Synoniem:

sportclub
sportverslaggever
zelfst.naamw.
[sport], [beroep], Een sportjournalist is een journalist die zich specifiek richt op het onderwerp sport.
I sportvissen
zelfst.naamw.
[sport], Sportvissen is het vangen van vissen zonder professioneel aspect
II sportvissen
werkw.
vissen voor de sport
de sportvoorziening
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['spɔrtvorzinɪŋ]



Verbuigingen:

sportvoorziening|en (meerv.)
middel of mogelijkheid om te sporten


Voorbeelden:

`als gehandicapte een sportvoorziening aanvragen bij de gemeente`,
`de stedelijke sportvoorzieningen`
de sportwagen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔrtwaxə(n)]



Verbuigingen:

sportwagen|s (meerv.)
auto met geringe luchtweerstand en krachtige motor


Voorbeeld:

`met je viendin lekker hard rijden in een sportwagen`
de sportwedstrijd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔrtwɛtstrɛit]



Verbuigingen:

sportwedstrijd|en (meerv.)
wedstrijd in een bepaalde tak van sport


Voorbeeld:

`Op de sportdag worden allerlei sportwedstrijden gehouden.`
de spot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spɔt]



Verbuigingen:

spot|s (meerv.)
1) iets waarmee je iets of iemand belachelijk maakt


Voorbeelden:

`De leerlingen dreven de spot met hun leraar.`,
`Hij is het mikpunt van spot en wordt altijd gepest.`



2) lamp die fel en gericht licht geeft


Voorbeeld:

`een spotje richten op een foto aan de wand`




Synoniem:

spotlight


3) korte reclame op de radio of tv


Voorbeeld:

`reclamespot`
spotgoedkoop
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspɔtxutkop]
heel erg goedkoop
de/het spotlight
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spɔtlajt]



Verbuigingen:

spotlight|s (meerv.)
lamp die fel en gericht licht geeft


Voorbeeld:

`spotlights in een theater`




Synoniem:

spot (2)
(iets of iemand) in de spotlight(s) zetten
(zorgen dat (iets of iemand) veel aandacht krijgt) `een nieuw product in de spotlight zetten`
spotlijster
zelfst.naamw.
[vogels] een vogel behorend tot het Amerikaanse geslacht [species|Mimus]. Voorbeeld: `De spotlijster is bekend van tuinen en parken en valt op door zijn uitbundige zang waarin allerlei andere vogels geïmiteerd worden. `
de spotprent
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['spɔtprɛnt]



Verbuigingen:

spotprent|en (meerv.)
plaatje waarop iets of iemand belachelijk gemaakt wordt


Voorbeeld:

`politieke spotprenten`




Synoniem:

cartoon
de spot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spɔt]



Verbuigingen:

spot|s (meerv.)
1) iets waarmee je iets of iemand belachelijk maakt


Voorbeelden:

`De leerlingen dreven de spot met hun leraar.`,
`Hij is het mikpunt van spot en wordt altijd gepest.`



2) lamp die fel en gericht licht geeft


Voorbeeld:

`een spotje richten op een foto aan de wand`




Synoniem:

spotlight


3) korte reclame op de radio of tv


Voorbeeld:

`reclamespot`
spotten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɔtə(n)]



Verbuigingen:

spotte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespot (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) de belangrijkheid van iets of iemand belachelijk maken


Voorbeeld:

`op spottende toon iets zeggen`



2) vaststellen waar (van iets of iemand) is door waarneming


Voorbeelden:

`vliegtuigen spotten`,
`Ze spotte hem onmiddellijk zodra hij het plein op liep.`




Synoniem:

opmerken
spotten met
werkw.


Uitspraak:

[ˈspɔtə(n) mɛt]



Verbuigingen:

spotte met (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespot met (volt.deelw.)
(iets of iemand) belachelijk maken


Voorbeelden:

`spotten met een rare gewoonte van iemand`,
`Daar moet je niet mee spotten.`




Synoniem:

voor gek zetten
spottend
werkw.
onvoltooid deelwoord van spotten
spotting
zelfst.naamw.
[medisch] doorbraakbloeding
de spotvogel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['spɔtfoxəl]



Verbuigingen:

spotvogel|s (meerv.)
kleine geelgroenige zangvogel


Voorbeeld:

`De spotvogel komt voor in open loofbos, parken en tuinen.`
spouwen
werkw.
[verouderd] in lengterichting verdelen, splitsen, splijten Voorbeeld: `Wordende ten dien eijnde de gemelte vrijel<sup>n</sup>, ende oock allen anderen, wie het soude mogen wesen voornamentlijck wel expresselijck mede gelast haere geesels (sommige van gespouwen rottangen, ende ander van touwe met cnoppen aen de eijnde gemaeckt) wegh te doen op peune van 6 realen boeten daersse na de affcundige deses door den fiscus in ijmants huijs sullen bevonden worden.<ref>Actum in't Fort de Goede Hoope, Adij 6<sup>en</sup> Augustij, A<sup>o</sup> 1658. Was geteijckent, Jan van Riebeeck</ref> `
spouwmuur
zelfst.naamw.
een dubbele muur met ruimte ertussen Voorbeeld: `Een spouwmuur zorgt voor goede isolatie. `
de spraak
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sprak]
eigenschap dat je kunt spreken


Synoniem:

spraakvermogen
spraakgebrek
zelfst.naamw.
een spreekstoornis
de spraakherkenning
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sprakhɛrkɛnɪŋ]
het verstaan (1) van gesproken taal, vooral door een computer


Voorbeeld:

`De klantenservice maakt gebruik van automatische spraakherkenning.`
de spraakkunst
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sprakʏnst]



Verbuigingen:

spraakkunst|en (meerv.)
regels van een taal voor het maken van groepen van woorden en van zinnen, of boek met die regels


Voorbeeld:

`Nederlandse spraakkunst`




Synoniem:

grammatica
spraakleer
zelfst.naamw.
een stelsel van regelmatigheden die optreden in een taal Voorbeeld: `Kinderen leren een taal zonder zich bewust te zijn van enige spraakleer. `
spraakmakend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sprakˈmakənt]
als veel mensen over (iets of iemand) praten


Voorbeeld:

`een spraakmakend interview met de koningin`




Synoniem:

opzienbarend
het spraakvermogen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sprakfərmoxə(n)]
eigenschap dat je kunt spreken


Voorbeeld:

`door verlamming je spraakvermogen verliezen`




Synoniem:

spraak
spraakzaam
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈspraksam]
als je veel en graag praat


Voorbeeld:

`Je bent niet erg spraakzaam vandaag.`




Antoniem:

zwijgzaam
ter sprake brengen
(gaan praten over (iets of iemand))
er is sprake van
(het gaat om (iets)) `Hier moet sprake zijn van politieke spelletjes.` Synoniem: er is (iets) aan de hand
Geen sprake van!
(je zegt dit als je iets verbiedt)
sprakeloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprakəlos]
als je even niets kunt zeggen door verbazing
sprankelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprɑŋkələ(n)]



Verbuigingen:

sprankelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesprankeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
erg levendig zijn


Voorbeelden:

`Stukken van ambtenaren sprankelen niet.`,
`een sprankelende show`
sprankje
zelfst.naamw.
opflikkering, vonkje Voorbeeld: `Dat gaf hem weer een sprankje hoop.
spray
zelfst.naamw.
[medisch] nevel
sprayen
werkw.


Afbreekpatroon:

'spray - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sprayde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesprayd (volt.deelw.)
vernevelen, spuiten met een spuitbus


Voorbeeld:

`bij nare geurtjes in het toilet even sprayen met de luchtverfrisser`




Synoniem:

sproeien
de spreadsheet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprɛ:tʃit]



Verbuigingen:

spreadsheet|s (meerv.)
computerprogramma waarin je gegevens kunt vastleggen in kolommen en rijen computers


Voorbeeld:

`een spreadsheet gebruiken voor de boekhouding`




Synoniem:

rekenblad
spreadsheeten
werkw.


Afbreekpatroon:

'spread - shee - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

spreadsheette (verl.tijd )



Verbuigingen:

gespreadsheet (volt.deelw.)
werken met spreadsheets computer


Voorbeeld:

`spreadsheeten om grafieken op je beeldscherm weer te geven `




Synoniem:

rekenkundige bewerkingen uitvoeren op de pc.
de spreadsheet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprɛ:tʃit]



Verbuigingen:

spreadsheet|s (meerv.)
computerprogramma waarin je gegevens kunt vastleggen in kolommen en rijen computers


Voorbeeld:

`een spreadsheet gebruiken voor de boekhouding`




Synoniem:

rekenblad
aanspreken
werkw.


Uitspraak:

[ˈansprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) beginnen te praten tegen (iemand)


Voorbeeld:

`De automobilist sprak me aan en vroeg waar de garage was.`



2) zo zijn dat iemand het mooi of aangenaam vindt


Voorbeeld:

`Dit sieraad spreekt me erg aan.`




Synoniemen:

bevallen, aanstaan


3) (een reserve) gaan gebruiken


Voorbeeld:

`je spaargeld aanspreken`
afspreken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfsprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een afspraak maken


Voorbeelden:

`afspreken om op een terrasje iets te gaan drinken`,
`met je ouders afspreken dat je vanavond om elf uur thuis bent`




Synoniem:

overeenkomen
inspreken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnsprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets zeggen tegen een apparaat dat je woorden opneemt


Voorbeelden:

`het antwoordapparaat van je telefoon inspreken om te laten weten dat je er niet bent`,
`na de piep een boodschap inspreken om je afwezige vriend te laten weten waarvoor je belt`
kwaadspreken
werkw.


Uitspraak:

['kwatsprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak kwaad (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft kwaadgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
opzettelijk leugens vertellen over iemand waardoor hij of zij onbetrouwbaar of gemeen lijkt
rechtspreken
werkw.


Uitspraak:

['rɛx(t)sprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak recht (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft rechtgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
oordelen op basis van recht en wet


Voorbeeld:

`Een Surinaamse rechtbank zal rechtspreken over Desi Bouterse.`
tegenspreken
werkw.


Uitspraak:

[ˈtexə(n)sprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak tegen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft tegengesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zich met woorden ergens tegen verzetten


Voorbeeld:

`Spreek me niet tegen!`



2) zeggen dat iets niet waar of juist is


Voorbeeld:

`een gerucht tegenspreken`
elkaar tegenspreken
(niet kloppen met (elkaar)) `De opiniepeilingen spreken elkaar tegen.` Antoniem: matchen
toespreken
werkw.


Uitspraak:

[ˈtusprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je bij het spreken tot iemand richten


Voorbeelden:

`tijdens de bruiloft het bruidspaar toespreken`,
`iemand vermanend/bestraffend toespreken`




Synoniem:

het woord richten tot
zich uitspreken
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈœytsprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in klanken weergeven


Voorbeeld:

`Hoe spreek je dat woord uit?`



2) in woorden zeggen


Voorbeeld:

`je dankbaarheid uitspreken`
zich niet uitspreken over de gevolgen van die actie
(niets zeggen, geen mening geven over de gevolgen van die actie)
vrijspreken
werkw.


Uitspraak:

['vrɛisprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak vrij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft vrijgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(door een rechter) zeggen dat iemand onschuldig is juridisch
de spreekbeurt
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspregbørt]



Verbuigingen:

spreekbeurt|en (meerv.)
keer dat je voor publiek praat over een bepaald onderwerp


Voorbeeld:

`een spreekbeurt houden op school over pesten`
de spreekbuis
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspregbœys]



Verbuigingen:

spreek|buizen (meerv.)
iemand die de mening van een groep mensen vertelt


Voorbeeld:

`Hij is de spreekbuis van de milieubeweging.`
het spreekgestoelte
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sprekxəstultə]



Verbuigingen:

spreekgestoelte|n (meerv.)
meubelstuk op een podium of in een zaal waarachter een spreker kan staan


Synoniem:

katheder
de spreekkamer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsprekamər]



Verbuigingen:

spreekkamer|s (meerv.)
kamer waar je met je dokter praat of waar de tandarts je behandelt


Voorbeeld:

`in de wachtkamer wachten tot je naar de spreekkamer kunt gaan`
het spreekkoor
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sprekor]



Verbuigingen:

spreek|koren (meerv.)
1) groep mensen die samen een tekst uitroepen


Voorbeeld:

`De demonstranten vormden spreekkoren.`



2) tekst die door een groep gezamenlijk wordt uitgeroepen


Voorbeeld:

`kwetsende en discriminerende spreekkoren bij voetbalwedstrijden`
spreken
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprekə(n)]



Verbuigingen:

sprak (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) woorden zeggen


Voorbeeld:

`De penningmeester zal in de vergadering spreken over de financiële situatie.`




Antoniem:

zwijgen



Synoniem:

praten


2) een gesprek hebben met (iemand)


Voorbeeld:

`We spreken elkaar morgen.`



3) (een taal) beheersen


Voorbeeld:

`Zij spreekt goed Frans.`
Dat spreekt vanzelf/voor zich
(dat is zo duidelijk dat je er niet over hoeft te praten) Synoniem: dat is logisch
Dat spreekt boekdelen.
(dat is veelzeggend) `Ze zei niets, maar haar gezicht sprak boekdelen.` Synoniem:
niet te spreken zijn over
(ontevreden zijn over (iets of iemand))
de spreektaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsprektal]
taal die je praat


Voorbeeld:

`Sommige woorden kun je alleen in spreektaal gebruiken.`




Antoniem:

schrijftaal
de spreektijd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprektɛit]



Verbuigingen:

spreektijd|en (meerv.)
tijd die je in het openbaar, achter elkaar mag spreken


Voorbeelden:

`twintig minuten spreektijd hebben op een congres`,
`Elke deelnemer aan het debat krijgt twee keer drie minuten spreektijd.`
de spreektrant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprektrɑnt]
manier van spreken


Voorbeeld:

`een geïmproviseerde, spontane spreektrant`
het spreekuur
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprekyr]



Verbuigingen:

spreek|uren (meerv.)
tijd dat je zonder afspraak naar de dokter kunt gaan


Voorbeeld:

`Mijn dokter houdt elke dag spreekuur van half acht tot negen uur.`
het spreekwoord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprekwort]



Verbuigingen:

spreekwoord|en (meerv.)
korte en krachtige vaste uitdrukking met een algemene waarheid of wijsheid


Voorbeeld:

`Een bekend spreekwoord is "de laatste loodjes wegen het zwaarst" en dat betekent dat het laatste gedeelte van iets het moeilijkst is.`
spreekwoordelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sprekˈwordələk]
als door het gebruik een deel van een uitdrukking wordt verwezen naar de algemene bekendheid van een verschijnsel


Voorbeeld:

`de spreekwoordelijke laatste loodjes`
de spreeuw
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sprew]



Verbuigingen:

spreeuw|en (meerv.)
zwarte vogel met stippen
de sprei
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sprɛi]



Verbuigingen:

sprei|en (meerv.)
doek die je over je bed heen legt
spreiden
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprɛidə(n)]



Verbuigingen:

spreidde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespreid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) verdelen (in de tijd of over mensen of een gebied)


Voorbeelden:

`een betaling spreiden in de tijd`,
`de verantwoordelijkheid spreiden over drie bestuurders`,
`De bank wil functies spreiden over Amsterdam en Brussel.`



2) uit elkaar en naar buiten toe bewegen


Voorbeelden:

`je armen spreiden`,
`De vogel spreidde zijn vleugels.`
sprekend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprekənt]
als iets in gunstige zin opvalt


Voorbeelden:

`sprekende ogen`,
`sprekende kleuren`,
`een sprekende gelijkenis`,
`Die zussen lijken sprekend op elkaar.`
de spreker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprekər]



Verbuigingen:

spreker|s (meerv.)



de spreekster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sprekstər]



Verbuigingen:

spreekster|s (meerv.)
iemand die voor publiek spreekt (1)
sprenkelen
werkw.
een vloeistof druppelsgewijs over iets verspreiden
Voorbeeld: `He bloed van het offer werd over het altaar gesprenkeld. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het sprenkelen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de spreuk
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sprøk]



Verbuigingen:

spreuk|en (meerv.)
kernachtige korte tekst met een algemene wijsheid of vermaning


Voorbeeld:

`tegeltjes met spreuken`
afspringen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfsprɪŋə(n)]



Verbuigingen:

sprong af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is afgesprongen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) springend (van iets) afgaan


Voorbeelden:

`van een berg afspringen`,
`bij een steiger van de boot afspringen`



2) niet meer doorgaan


Voorbeelden:

`De onderhandelingen zijn afgesprongen.`,
`De verkoop van ons huis is afgesprongen op de prijs.`




Synoniemen:

afketsen, stoppen, afgebroken worden
bijspringen
werkw.


Uitspraak:

['bɛisprɪŋə(n)]



Verbuigingen:

sprong bij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is bijgesprongen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
helpen met het oplossen van een concreet probleem, bijvoorbeeld door een deel van een bedrag betalen


Voorbeelden:

`financieel bijspringen`,
`Hij had zelf niet genoeg geld, maar zijn familie is bijgesprongen.`




Synoniem:

helpen
inspringen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnsprɪŋə(n)]



Verbuigingen:

sprong in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is ingesprongen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) plotseling vervangen


Voorbeeld:

`Toen de kok ziek werd is zijn zus, die ook kok is, meteen voor hem ingesprongen.`



2) (van tekst) rechts van de kantlijn beginnen


Voorbeeld:

`inspringen bij het begin van een alinea`
opspringen
werkw.
in de hoogte springen Voorbeeld: `Hij sprong op van vreugde toen hij hoorde dat hij de lottoprijs van 14 miljoen euro gewonnen had. `
uitspringen
werkw.
naar buiten, vooruitsteken.
spring-in-`t-veld
zelfst.naamw.
levendig en beweeglijk kind algemeen


Voorbeeld:

`Marieke is toch zo'n heerlijke spring in 't veld, altijd in de weer in de zandbak of op de schommel.`
springbok
zelfst.naamw.
[dierkunde] 'Antidorcas marsupialis', een aan de gazelle verwante antilope, leeft in Zuid-Afrika
springen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprɪŋə(n)]



Verbuigingen:

sprong (verl.tijd )Toon alle vervoegingen
2) plotseling in genoemde toestand komen


Voorbeeld:

`Het stoplicht springt op rood.`
3) plotseling en met een hard geluid kapotgaan


Voorbeeld:

`De ramen zijn door de hitte van de brand gesprongen.`
in het oog springen
(opvallen)
eruit springen
(opvallen) `Die jongen springt er door zijn lengte echt uit.`
springend gen
zelfst.naamw.
[biologie] een DNA-segment dat zichzelf naar een andere plek in het genoom kan verplaatsen Voorbeeld: `Het springende gen wordt door het hele genoom aangetroffen. `
springlevend
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sprɪŋlevənt]
die of dat nog volop bestaat


Voorbeelden:

`Ondanks geruchten blijkt de vermiste vrouw nog springlevend.`,
`springlevend erfgoed`




Antoniem:

morsdood
het springpaard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sprɪŋpart]



Verbuigingen:

springpaard|en (meerv.)
paard om over hindernissen te springen sport


Voorbeeld:

`met je springpaard een parcours afleggen`
het springpaard
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sprɪŋpart]



Verbuigingen:

springpaard|en (meerv.)
paard om over hindernissen te springen sport


Voorbeeld:

`met je springpaard een parcours afleggen`
de springplank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sprɪŋplɑnk]



Verbuigingen:

springplank|en (meerv.)
1) verende plank om je af te zetten voor een sprong sport


Voorbeeld:

`de springplank in het gymnastieklokaal`



2) middel om naar een hoger niveau te komen


Voorbeeld:

`Deze baan is voor mij een springplank voor een hogere functie.`
de springschans
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sprɪŋsxɑns]



Verbuigingen:

springschans|en (meerv.)
stellage met een steile sneeuwhelling voor het skispringen sport


Synoniem:

schans
de springstof
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsprɪŋstɔf]



Verbuigingen:

springstof|fen (meerv.)
vaste stof die kan ontploffen


Voorbeeld:

`met springstof een gebouw opblazen`




Synoniem:

explosief
de springveer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sprɪŋver]



Verbuigingen:

spring|veren (meerv.)
metalen draad die in een spiraal is gewonden die kan uitrekken en weer terugspringen


Voorbeeld:

`matrassen met springveren`




Synoniem:

veer
de sprinkhaan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprɪŋkhan]



Verbuigingen:

sprink|hanen (meerv.)
groen insect met lange achterpoten dat heel goed kan springen


Voorbeeld:

`Sprinkhanen vreten alles kaal.`
magere sprinkhaan
(mager persoon) `na de vakantie niet bepaald als magere sprinkhanen thuiskomen`
sprinkhanenplaag
zelfst.naamw.
het optreden van een grote zwerm sprinkhanen die alles opvreten Voorbeeld: `De sprinkhanenplaag heeft voor een misoogst gezorgd. `
de sprinklerinstallatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsprɪŋklərɪnstɑla(t)si]



Verbuigingen:

sprinklerinstallatie|s (meerv.)
apparaat dat automatisch water sproeit als er brand is


Voorbeeld:

`Toen hij onder de sprinklerinstallatie een sigaret opstak, kreeg hij plotseling water op zijn hoofd.`
de sprint
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sprɪnt]



Verbuigingen:

sprint|en, sprint|s (meerv.)
1) snelheidswedstrijd over een korte afstand aflegt sport


Voorbeelden:

`Ze won het Nederlands kampioenschap sprint.`,
`massasprint`



2) korte periode dat je heel hard loopt of fietst


Voorbeelden:

`eindsprint`,
`De wielrenner won de etappe door een sprint in de laatste minuten.`,
`Ik nam een sprint en haalde nog net de bus.`
een sprintje trekken
(een korte afstand heel snel afleggen) Synoniem: sprinten
sprinten
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprɪntə(n)]



Verbuigingen:

sprintte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesprint (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
kort heel hard rennen of fietsen


Synoniem:

spurten
de sprinter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprɪntər]



Verbuigingen:

sprinter|s (meerv.)
1) sporter op de korte baan sport


Voorbeeld:

`De sprinter zet zijn schaatsloopbaan voort bij een ander team.`



2) eenvoudige stoptrein


Voorbeeld:

`In nieuwe sprinters komen vooralsnog geen toiletten.`
de sprits
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sprɪts]



Verbuigingen:

sprits|en (meerv.)
rechthoekig stuk koek met golfjes bovenop


Voorbeeld:

`botersprits`
sproeien
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprujə(n)]



Verbuigingen:

sproeide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesproeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een vloeistof) in straaltjes of druppeltjes verspreiden


Voorbeeld:

`de tuin sproeien als het lang niet geregend heeft`
de sproeier
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprujər]



Verbuigingen:

sproeier|s (meerv.)
1) apparaat om een vloeistof in straaltjes of druppeltjes te verspreiden


Voorbeeld:

`tuinsproeier`



2) dop met kleine gaatjes


Voorbeeld:

`een verstelbare sproeier afstellen`




Synoniem:

sproeikop
de sproeikop
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sprujkɔp]



Verbuigingen:

sproeikop|pen (meerv.)
dop met kleine gaatjes


Voorbeeld:

`de sproeikop van de tuinslang`




Synoniem:

sproeier
sproeien
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprujə(n)]



Verbuigingen:

sproeide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesproeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een vloeistof) in straaltjes of druppeltjes verspreiden


Voorbeeld:

`de tuin sproeien als het lang niet geregend heeft`
sproet
zelfst.naamw.
een bruin vlekje op de huid dat veroorzaakt wordt door ultraviolet licht Voorbeeld: `Zij had veel sproeten in haar gezicht. `
sproeten
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprutə(n)]
bruine vlekjes op je huid


Voorbeeld:

`Hij heeft een gezicht vol sproeten.`
sprokkelen
werkw.


Uitspraak:

[sprɔkələ(n)]



Verbuigingen:

sprokkelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesprokkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (afgevallen hout) verzamelen


Voorbeelden:

`bijzondere stukjes hout sprokkelen om sieraden te maken`,
`bandhout sprokkelen`



2) in kleine beetjes verzamelen


Voorbeelden:

`studiepunten bij elkaar sprokkelen`,
`parkeergeld sprokkelen`
de sprong
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sprɔŋ]



Verbuigingen:

sprong|en (meerv.)
keer dat je springt (1)


Voorbeeld:

`een hoge sprong`
een sprong in het duister
(daad waarvan je de gevolgen niet weet) `Nu een besluit nemen is een sprong in het duister.`
een grote sprong maken
(in korte tijd sterk vooruitgaan) `Als we nog één grote sprong maken zijn we onze concurrenten de baas.`
springen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsprɪŋə(n)]



Verbuigingen:

sprong (verl.tijd )Toon alle vervoegingen
1) je met je benen tegelijk omhoog bewegen


Voorbeeld:

`over een hek springen`



2) plotseling in genoemde toestand komen


Voorbeeld:

`Het stoplicht springt op rood.`
3) plotseling en met een hard geluid kapotgaan


Voorbeeld:

`De ramen zijn door de hitte van de brand gesprongen.`
in het oog springen
(opvallen)
eruit springen
(opvallen) `Die jongen springt er door zijn lengte echt uit.`
spronglaag
zelfst.naamw.
[aardrijkskunde] een overgang tussen twee lagen water met verschillende temperatuur en dichtheid. Voorbeeld: `De spronglaag in de zee lag op grote diepte. `
het sprookje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprokjə]



Verbuigingen:

sprookje|s (meerv.)
1) oud verhaal met personen en dingen die in het echte leven niet bestaan


Voorbeelden:

`&&&In sprookjes komen heksen en reuzen voor.`,
`de sprookjes van Grimm`,
`sprookjesfiguren`
2) iets dat zo mooi of goed is dat het bijna niet echt is


Voorbeeld:

`Het uitzicht op zee met al die lichtjes is een sprookje.`
Dat klinkt als een sprookje.
(dat is zo mooi dat het bijna niet waar kan zijn)
sprookjesachtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsprokjəsɑxtəx]
zo mooi als in een sprookje


Voorbeelden:

`een feest met een sprookjesachtig karakter`,
`sprookjesachtig mooie kleding`
de sprookjesfiguur
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sprokjəsfixyr]



Verbuigingen:

sprookjesfi|guren (meerv.)
persoon of wezen in een sprookje (1)


Voorbeeld:

`Sneeuwwitje is een sprookjesfiguur.`
sprot
zelfst.naamw.
[vissen] 'Sprattus sprattus', de kleinste soort vis uit de haringfamilie
spruiten
werkw.


Uitspraak:

['sprœytə(n)]



Verbuigingen:

sproot (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gesproten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van een plant) uitlopers krijgen


Voorbeeld:

`De plant begint te spruiten.`



2) als nageslacht voortkomen (uit iemand)


Voorbeeld:

`in een stamboom een historische persoon laten spruiten uit een domineesfamilie`




Synoniem:

afstammen
sprot
zelfst.naamw.
[vissen] 'Sprattus sprattus', de kleinste soort vis uit de haringfamilie
de spruit
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sprœyt]



Verbuigingen:

spruit|en (meerv.)
1) klein groen kooltje dat je kunt eten


Voorbeelden:

`We eten vandaag spruiten.`,
`Als je spruitjes te lang kookt gaan ze stinken en smaken ze vies.`



2) uitloper van een plant


Voorbeeld:

`Grasplanten kunnen heel veel spruiten vormen.`




Synoniem:

loot


3) klein kind informeel


Voorbeeld:

`Zij heeft drie jonge spruiten.`
de spruitjeslucht
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sprœytjəslʏxt]
vieze geur van te lang gekookte spruitjes, vooral als symbool van kleinburgerlijke bekrompenheid


Voorbeeld:

`de spruitjeslucht van de christelijke jaren vijftig`
spruw
zelfst.naamw.
[medisch] een door een infectie met de gist 'Candida albicans' veroorzaakte hardnekkige witte uitslag op de lippen, de tong en het mondslijmvlies
spugen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspyxə(n)]



Verbuigingen:

spuugde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespuugd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (spuug) krachtig uit je mond laten gaan


Voorbeeld:

`op de grond spugen`




Synoniem:

spuwen


2) de inhoud van je maag uit je mond laten gaan


Voorbeeld:

`Na elke voeding spuugt ze een beetje terug.`




Synoniemen:

overgeven, braken
spuien
werkw.


Uitspraak:

[ˈspœyjə(n)]



Verbuigingen:

spuide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespuid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) water afvoeren door een speciale sluis


Voorbeeld:

`Als het veel regent en het binnenwater te hoog wordt, wordt er gespuid.`



2) (iets in je geest) naar buiten brengen


Voorbeelden:

`je kennis spuien`,
`je ergernis spuien`




Synoniem:

uiten
het spuigat
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spœyxɑt]



Verbuigingen:

spui|gaten (meerv.)
gat om water weg te laten lopen
Het loopt de spuigaten uit.
(het wordt te erg, het gaat te ver) `De overlast van hangjongeren loopt de spuigaten uit.`
de spuit
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[spœyt]



Verbuigingen:

spuit|en (meerv.)
voorwerp om een vloeistof krachtig door een kleine opening te persen


Voorbeelden:

`brandspuit`,
`injectiespuit`
een spuitje geven
(een dodelijke injectie geven) `We hebben onze oude kat een spuitje laten geven.` Synoniem: doodmaken
afspuiten
werkw.


Uitspraak:

['ɑfspœytə(n)]



Verbuigingen:

spoot af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgespoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door spuiten schoonmaken


Voorbeeld:

`je auto afspuiten met water`
inspuiten
werkw.


Uitspraak:

[ɪn'spœytə(n)]



Verbuigingen:

spoot in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingespoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een injectiespuit inbrengen


Voorbeelden:

`een medicijn inspuiten in je arm`,
`rimpels laten inspuiten met botox`




Synoniem:

injecteren
opspuiten
werkw.


Uitspraak:

['ɔpspœytə(n)]



Verbuigingen:

spoot op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgespoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) iets spuiten op (iets anders)


Voorbeelden:

`het strand opspuiten`,
`een taart met slagroom opspuiten`



2) iets in iets anders spuiten


Voorbeeld:

`je lippen laten opspuiten`
de spuitbus
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈspœydbʏs]



Verbuigingen:

spuitbus|sen (meerv.)
busje waarvan de inhoud naar buiten spuit als je op een knopje drukt


Voorbeeld:

`een spuitbus met autolak`
spuiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈspœytə(n)]



Verbuigingen:

spoot (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van vloeistoffen) krachtig door een kleine opening gaan


Verbuigingen:

is gespoten (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het water spoot uit de put de straat op.`,
`een spuitende fontein`



2) (een vloeistof) krachtig door een kleine opening persen


Verbuigingen:

heeft gespoten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`gif spuiten op de rozen tegen de luizen`



3) drugs met een spuit in je lichaam brengen


Verbuigingen:

heeft gespoten (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Als je spuit, moet je altijd oppassen voor infecties.`
spuitgast
zelfst.naamw.
[beroep] een speciaal opgeleid lid van de brandweer voor het bestrijden van branden
het spuitwater
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspœytwatər]
bruisend, koolzuurhoudend water


Antoniem:

plat water
het spul
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spʏl]
materiaal


Voorbeelden:

`Dat spul is goed tegen de hoofdpijn.`,
`Die whisky is sterk spul.`




Synoniem:

goedje
het hele spul
(iedereen en alles) `Hij is de baas van het hele spul.`
spullen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈspʏlə(n)]
dingen


Voorbeelden:

`na het sporten je spullen opruimen`,
`je spullen voor een reis bij elkaar zoeken`
spulletjes
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['spʏlətjɛs]
dingetjes


Voorbeelden:

`leuke spulletjes voor je nieuwe huis kopen`,
`babykleertjes en andere spulletjes voor je baby`
de spurt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[spʏrt]



Verbuigingen:

spurts (meerv.)
1) korte periode dat je heel hard loopt of fietst


Voorbeelden:

`winnen door een spurt aan het einde van de wedstrijd`,
`door een spurt nog net de trein halen`




Synoniem:

sprint (2)


2) vrij luxe en snelle trein transport


Voorbeeld:

`De spurt heeft een instap op perronhoogte en camera's en noodknoppen voor de veiligheid.`
spurten
werkw.


Uitspraak:

['spʏrtə(n)]



Verbuigingen:

spurtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gespurt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
kort heel hard rennen of fietsen


Voorbeeld:

`naar de wc spurten als je diarree hebt`




Synoniem:

sprinten
sputteren
werkw.


Afbreekpatroon:

'sput - te - ren



Verbuigingen:

sputterde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesputterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
techniek om een dunne laag aan te brengen op een voorwerp techniek


Voorbeeld:

`Sputteren wordt onder andere gebruikt om de metaallaag op een chipszak aan te brengen.`




Synoniemen:

verstuiven, coaten
tegensputteren
werkw.
al mopperend protesteren
sputteren
werkw.


Afbreekpatroon:

'sput - te - ren



Verbuigingen:

sputterde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesputterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
techniek om een dunne laag aan te brengen op een voorwerp techniek


Voorbeeld:

`Sputteren wordt onder andere gebruikt om de metaallaag op een chipszak aan te brengen.`




Synoniemen:

verstuiven, coaten
sputum
zelfst.naamw.
vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
het spuug
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[spyx]
vocht in je mond


Voorbeeld:

`een klodderspuug`




Synoniem:

speeksel
spugen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspyxə(n)]



Verbuigingen:

spuugde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespuugd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (spuug) krachtig uit je mond laten gaan


Voorbeeld:

`op de grond spugen`




Synoniem:

spuwen


2) de inhoud van je maag uit je mond laten gaan


Voorbeeld:

`Na elke voeding spuugt ze een beetje terug.`




Synoniemen:

overgeven, braken
(iemand of iets) spuugzat zijn
(niet meer kunnen verdragen) `Ik ben die vent spuugzat.` Synoniem: genoeg hebben van, beu zijn
spuwen
werkw.


Uitspraak:

[ˈspywə(n)]



Verbuigingen:

spuwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gespuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een vloeistof) krachtig uit je mond laten gaan


Voorbeeld:

`bloed spuwen`




Synoniem:

spugen
Sqoleq
zelfst.naamw.
een dialect van het Atayal dat gesproken wordt in Taiwan
squat
zelfst.naamw.


Herkomst:

«Engels
kniebuiging met extra weerstand (bij het gewichtheffen);
oefening ter versterking van spieren, botten en pezen in het onderlichaam sportgewichtheffen


Voorbeeld:

`Ook in de atletiek wordt soms de squat gebruikt bij trainingen, vooral bij sprinters en allround atleten.`
squameus
bijv.naamw.
[medisch] afschilferend (bijv. van huid of oppervlakkige cellaag)
het squash
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[skwɔʃ]
spel waarbij twee sporters met een racket een bal tegen een muur slaan sport
de squashbaan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['skwɔʃban]



Verbuigingen:

squash|banen (meerv.)
gesloten ruimte voor het squashspel
squashen
werkw.


Afbreekpatroon:

'squas - hen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

squashte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesquasht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
squash spelen sport


Voorbeeld:

`al je spieren gebruiken tijdens het squashen`
squat
zelfst.naamw.


Herkomst:

«Engels
kniebuiging met extra weerstand (bij het gewichtheffen);
oefening ter versterking van spieren, botten en pezen in het onderlichaam sportgewichtheffen


Voorbeeld:

`Ook in de atletiek wordt soms de squat gebruikt bij trainingen, vooral bij sprinters en allround atleten.`
squatten
werkw.


Afbreekpatroon:

'sqat - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

squatte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesquat (volt.deelw.)
een (met gewichten) belaste kniebuigoefening uitvoeren sport


Voorbeeld:

`squatten met gewichten aan de zijkanten van een stang op je nek `
squirten
werkw.


Afbreekpatroon:

'squir - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

squirtte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesquirt (volt.deelw.)
ejaculerend klaarkomen (van de vrouw) mens


Voorbeeld:

`squirten na stimulatie van de g-spot`




Synoniem:

spuitend klaarkomen
sr.
afkorting
senior


Voorbeeld:

`de heer Jansen sr.`




Antoniem:

jr.
het Sranan
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sra'nɑn]
taal die door de meeste Surinamers gesproken wordt


Synoniem:

Sranantongo
het Sranantongo
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sranɑn'tɔŋgo]
taal die door de meeste Surinamers gesproken wordt


Voorbeelden:

`Het Sranantongo wordt in het dagelijks leven door bijna alle bevolkingsgroepen gebruikt.`,
`Heyt woord Sranantongo is de letterlike vertaling van 'Surinaamse taal', maar Surinamers hebben een hekel aan het woord. Ze gebruiken liever 'Sranan'.`




Synoniem:

Sranan
Sri Lanka
zelfst.naamw.
[land] een republiek in Azië gelegen op een eiland ten zuiden van India Voorbeeld: `Hoeveel mensen wonen er in Sri Lanka? `
de Sri Lankaan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[srilɑŋ'kan]



Verbuigingen:

Sri Lan|kanen (meerv.)



de SriLankaan|se
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[srilɑŋ'kan|sə]



Verbuigingen:

Sri Lankaanse|n (meerv.)
iemand met de Sri Lankaanse nationaliteit
Sri Lankaans
bijv.naamw.


Uitspraak:

[srilɑŋ'kans]
als iets of iemand uit Sri Lanka komt of met Sri Lanka te maken heeft


Voorbeeld:

`een Sri Lankaans restaurant in Amsterdam`
Sri Lankaanse
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Sri Lanka, of een vrouw afkomstig uit Sri Lanka
sst
tussenwerpsel


Uitspraak:

[st]
je zegt dit als je wilt dat iemand minder of geen geluid maakt



Voorbeeld:

`Sst, ik kan de spreker niet verstaan.`
St.
afkorting
Sint


Voorbeelden:

`vakantie houden op St.-Maarten`,
`St. Petrus`
sta
werkw.
eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan

bij inversie tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan

gebiedende wijs van staan

aanvoegende wijs van staan
aanstaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈanstan]



Verbuigingen:

stond aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zo zijn dat iemand het aangenaam of mooi vindt


Voorbeeld:

`Die vakantieplannen staan me wel aan.`




Synoniemen:

bevallen, aanspreken
achterstaan
werkw.


Uitspraak:

['ɑxtərstan]



Verbuigingen:

stond achter (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft achtergestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
minder punten hebben dan iemand anders sport


Voorbeeld:

`Hij staat achter met 2-1 in sets.`




Antoniem:

voorstaan
afstaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfstan]



Verbuigingen:

stond af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets van jezelf) geven


Voorbeeld:

`als donor een nier afstaan voor een ziek familielid`




Antoniem:

houden



Synoniem:

afstand doen van
bekendstaan
werkw.


Uitspraak:

[bə'kɛntstan]



Verbuigingen:

stond bekend (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft bekendgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door veel mensen zo gekend zijn


Voorbeelden:

`bekendstaan als activist`,
`Het bedrijf stond bekend om zijn service.`,
`Het land heeft altijd bekendgestaan om zijn natuur.`
bijstaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈbɛistan]



Verbuigingen:

stond bij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft bijgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) helpen, ondersteunen


Voorbeelden:

`De hemel sta me bij!`,
`hulpbehoevenden bijstaan`,
`iemand met raad en daad bijstaan`
het staat me bij dat
(ik herinner me dat) `Het staat me niet meer bij of hij een bril draagt.`
droogstaan
werkw.


Uitspraak:

['droxstan]



Verbuigingen:

stond droog (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft drooggestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) geen water meer hebben


Voorbeelden:

`De rivier staat al een maand droog.`,
`Je moet de bloemen water geven, ze staan helemaal droog.`



2) (van koeien) geen melk meer geven


Voorbeeld:

`melkgevende en droogstaande koeien`



3) geen drank meer in je glas hebben


Voorbeeld:

`Geef me nog wat bier, ik sta droog.`



4) geen sterke drank meer gebruiken


Voorbeeld:

`alcoholverslaafden die wekenlang droog staan en dan weer stevig te gaan drinken`



5) geen sex hebben


Voorbeeld:

`na een tijdje droogstaan weer eens lekker willen vrijen`
gelijkstaan
werkw.
'~ aan' op hetzelfde neerkomen
Voorbeeld: `Dat stond vroeger gelijk aan een doodvonnis. `
[sport] een gelijk aantal punten hebben in een wedstrijd
Voorbeeld: `En met dat onverwachte doelpunt stonden de rivalen weer gelijk. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het gelijkstaan in de tweede betekenis erin. `
enz.
gereedstaan
werkw.
zonder verdere voorbereiding ingezet kunnen worden
Voorbeeld: `Er stonden veel politieagenten gereed om in te grijpen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het gereedstaan in de tweede betekenis erin. `
enz.
klaarstaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈklarstan]



Verbuigingen:

stond klaar (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft klaargestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
klaar (1) zijn voor gebruik of om iets te gaan doen


Voorbeelden:

`Ik sta klaar om weg te gaan.`,
`De glazen staan klaar voor de receptie.`
altijd voor iemand klaarstaan
(iemand altijd willen helpen) `Ik heb veel steun aan haar, want ze staat altijd voor me klaar.`
opstaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstan]



Verbuigingen:

stond op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) gaan staan


Voorbeeld:

`opstaan voor een oudere dame in de bus`



2) na nachtrust weer uit bed komen


Voorbeeld:

`vroeg opstaan`
openstaan
werkw.


Uitspraak:

['opə(n)stan]



Verbuigingen:

stond open (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opengestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) open zijn


Voorbeeld:

`Mijn deur staat meestal open omdat het anders te warm is.`



2) vrij, beschikbaar zijn


Voorbeeld:

`Er staan nog een aantal interessante vacatures open waarop je kunt solliciteren.`
stilstaan
werkw.


Uitspraak:

['stɪlstan]



Verbuigingen:

stond stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet (meer) voortgaan


Voorbeeld:

`De trein staat stil voor een rood sein.`




Antoniem:

voortgaan
tegenstaan
werkw.
gevoelens van aversie oproepen
Voorbeeld: `Wat mij aan hem tegenstaat zal duidelijk zijn. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het tegenstaan in de tweede betekenis erin. `
enz.
terechtstaan
werkw.


Uitspraak:

[təˈrɛx(t)stan]



Verbuigingen:

stond terecht (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft terechtgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
als verdachte voor een rechtbank verschijnen


Voorbeeld:

`terechtstaan voor diefstal`
toestaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈtustan]



Verbuigingen:

stond toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
goed vinden dat iets gebeurt


Voorbeeld:

`niet toestaan dat je dochter alleen in het donker over straat gaat`




Antoniem:

weigeren



Synoniem:

toelaten
uitstaan
werkw.


Uitspraak:

['œytstan]



Verbuigingen:

stond uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
4) (van geld) tegen rente uitgeleend zijn of geïnvesteerd zijn financieel


Voorbeelden:

`uitstaande vorderingen`,
`Mijn geld staat uit tegen 4% rente.`,
`voor miljoenen euro's hebben uitstaan in zwakke landen`
iemand niet kunnen uitstaan
(een erge hekel aan iemand hebben)
doodsangsten uitstaan
(ontzettend bang zijn)
niets uit te staan hebben met
(niets te maken hebben met)
toestaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈtustan]



Verbuigingen:

stond toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
goed vinden dat iets gebeurt


Voorbeeld:

`niet toestaan dat je dochter alleen in het donker over straat gaat`




Antoniem:

weigeren



Synoniem:

toelaten
vaststaan
werkw.


Uitspraak:

[ˈvɑstan]



Verbuigingen:

stond vast (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft vastgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zeker zijn


Voorbeeld:

`een vaststaand feit`



2) niet veranderen


Voorbeeld:

`Mijn besluit staat vast
voorstaan
werkw.


Uitspraak:

['vorstan]



Verbuigingen:

stond voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) meer punten hebben dan iemand anders sport


Voorbeeld:

`Hij staat voor met 2-1 in sets.`




Antoniem:

achterstaan


2) (iets) willen of bepleiten


Voorbeeld:

`Hij staat een andere aanpak voor dan zijn voorganger.`
je op iets laten voorstaan
(aandacht vragen voor iets waar je trots op bent) `We laten ons graag voorstaan op onze tolerantie.`
vooropstaan
werkw.


Uitspraak:

[vor'ɔpstan]



Verbuigingen:

stond voorop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft vooropgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het belangrijkste zijn


Voorbeeld:

`De veiligheid van onze medewerkers staat voorop.`
het staat je vrij om
(je mag zelf beslissen of, hoe, wanneer je (iets doet)) `Het staat je vrij om op elk moment te stoppen.`
de sta-in-de-weg
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstaɪndəwɛx]



Verbuigingen:

sta-in-de-weg|s (meerv.)
die of dat iets belemmert


Voorbeelden:

`Die caravan is een sta-in-de-weg.`,
`Regels zijn een sta-in-de-weg voor productie.`




Synoniem:

hindernis
de staaf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[staf]



Verbuigingen:

staven (meerv.)
langwerpig voorwerp


Voorbeelden:

`een hek met houten staven`,
`banketstaaf`,
`goudstaven`
staven
werkw.


Uitspraak:

[stavə(n)]



Verbuigingen:

staafde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
van argumenten voorzien


Voorbeeld:

`de waarheid van een bewering staven met bewijzen`




Synoniem:

onderbouwen
staafmixer
zelfst.naamw.
een mixer bedoeld om voedsel zeer fijn te vermalen
staken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstakə(n)]



Verbuigingen:

staakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met je collega's een tijdje niet werken om jullie eisen bij je werkgever af te dwingen


Voorbeeld:

`De werknemers van de fabriek staken omdat ze meer loon willen hebben.`



2) stoppen met (iets)


Voorbeeld:

`een onderzoek staken`
het staakt-het-vuren
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[staktətˈfyrə(n)]



Verbuigingen:

staakt-het-vurens (meerv.)
het stoppen met een strijd voordat er een officieel bestand is
het staal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stal]
hard materiaal dat bestaat uit een mengsel van ijzer een koolstof en eventueel andere metalen


Voorbeeld:

`een pan van roestvrij staal`
zo hard als staal
(erg hard)
I staalblauw
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur blauw met RAL-nummer 5011.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het staalblauw?
II staalblauw
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur blauw, met RAL-nummer 5011.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een staalblauwe auto. `
stalen
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stalə(n)]
1) van staal gemaakt


Voorbeeld:

`stalen brandtrappen`



2) onaantastbaar
met een stalen gezicht
(zonder emoties te tonen) `met een stalen gezicht onzin beweren`
stalen zenuwen hebben
(heel goed kunnen omgaan met stress)
I staalgrijs
zelfst.naamw.
[kleur] een variant van de kleur grijs, de kleur grijs die staal heeft
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het staalgrijs?
II staalgrijs
bijv.naamw.
[kleur] die kleur grijs hebbend
Voorbeeld: `Dat is een grijze auto. `
staalkaart
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stalkart]



Verbuigingen:

staalkaart|en (meerv.)
representatieve selectie


Voorbeelden:

`De publicatie brengt een staalkaart van wat er leeft in de Vlaamse cultuur - en gemeenschapscentra.`,
`Het festival toont een staalkaart van de actuele Afrikaanse filmproductie.`
het staaltje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stalcə]



Verbuigingen:

staaltje|s (meerv.)
bewijs van wat je kunt


Voorbeelden:

`Dat is een knap staaltje werk.`,
`een sterk staaltje van machtspolitiek`
staalwol
zelfst.naamw.
een uit fijne stalen krulletjes bestaand schuurmiddel Voorbeeld: `Jullie weten vast niet wat staalwol is... `
staan
werkw.


Uitspraak:

[stan]



Verbuigingen:

stond (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van personen) de houding hebben van je voeten op de grond en je hoofd bovenaan


Voorbeelden:

`gaan staan om iemand te begroeten`,
`in de keuken staan koken`




Antoniemen:

zitten, liggen,


2) (van dingen) zich ergens (rechtop) bevinden


Voorbeelden:

`Mijn fiets staat tegen de boom.`,
`De borden staan in de kast`,
`Ons huis staat naast de supermarkt.`,
`Hoeveel letters staan er op deze regel?`



3) in genoemde toestand zijn


Voorbeelden:

`Het huis staat in brand.`,
`De stoplicht staat op groen.`



4) genoemde indruk wekken


Voorbeelden:

`Die jurk staat je goed.`,
`Dat kun je niet doen, dat staat raar.`
Daar staat me iets van bij.
(daar herinner ik me iets van)
laat staan
(en zeker niet) `Dat is niet correct, laat staan fraai.`
laat staan

(en zeker niet)
`Dat is niet correct, laat staan fraai.`
staan op
werkw.


Uitspraak:

[stan ɔp]



Verbuigingen:

stond op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaan op (volt.deelw.)
willen dat (iets) zeker gebeurt


Voorbeeld:

`Ik sta erop dat je vanavond voor tien uur thuis bent.`




Synoniem:

eisen
staan voor
werkw.


Uitspraak:

[stan vor]



Verbuigingen:

stond voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaan voor (volt.deelw.)
het symbool zijn van


Voorbeeld:

`De duif staat voor vrede.`




Synoniem:

symboliseren
staand
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stant]
1) als iets zich in verticale stand bevindt


Voorbeeld:

`een staande lamp`




Antoniem:

liggend



Synoniem:

rechtopstaand
staandemastroute
(route voor zeilboten met een hoge mast) `Op de staandemastroute hoef je je mast niet te strijken als je bruggen passeert.`
(iemand) op staande voet ontslaan
((iemand) per onmiddellijk ontslaan)
staande uitdrukking
zelfst.naamw.
een versteende, onveranderlijke uitdrukking Voorbeeld: `Twee voorbeelden van staande uitdrukkingen zijn "ter attentie van" en "ten opzichte van". `
de staar
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[star]
oogziekte waarbij je steeds slechter kunt zien medisch


Voorbeeld:

`een staaroperatie om je van je staar af te helpen`
aanstaren
werkw.


Uitspraak:

['anstarə(n)]



Verbuigingen:

staarde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
aankijken met een starende blik


Voorbeeld:

`Zit me niet zo aan te staren!`
staren
werkw.


Uitspraak:

[ˈstarə(n)]



Verbuigingen:

staarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
strak naar één punt kijken en niet echt iets zien


Voorbeeld:

`voor je uit zitten staren`
je blindstaren op
(je zo sterk concentreren op één onderwerp dat andere aspecten te weinig aandacht krijgen) `Je moet je niet blindstaren op het salaris, maar ook nagaan of je het werk aantrekkelijk vindt.`
de staart
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[start]



Verbuigingen:

staart|en (meerv.)
1) lichaamsdeel onderaan de rug van een dier


Voorbeeld:

`een hond met een lange staart`



2) bos samengebonden haar


Voorbeeld:

`van achteren een staartje hebben`



3) achterste deel van (iets)


Voorbeeld:

`de staart van een stoet`
staartbeen
zelfst.naamw.
[anatomie] 'Os Coccygis', het onderste deel van de menselijke wervelkolom
de staartdeling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stardelɪŋ]



Verbuigingen:

staartdeling|en (meerv.)
berekening waarbij je een getal in stapjes deelt door een ander getal wiskunde


Voorbeeld:

`Bij een staartdeling noteer je de verschillende stapjes onder elkaar.`
de staartje
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['starcə]



Verbuigingen:

staartje|s (meerv.)
kleine hoeveelheid


Voorbeeld:

`Er staat nog een staartje wijn.`




Synoniem:

restje
de staartster
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['startstɛr]



Verbuigingen:

staartster|ren (meerv.)
hemellichaam met een staartvormig uiteinde


Synoniem:

komeet
de staart
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[start]



Verbuigingen:

staart|en (meerv.)
1) lichaamsdeel onderaan de rug van een dier


Voorbeeld:

`een hond met een lange staart`



2) bos samengebonden haar


Voorbeeld:

`van achteren een staartje hebben`



3) achterste deel van (iets)


Voorbeeld:

`de staart van een stoet`
de staat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stat]



Verbuigingen:

staten (meerv.)
1) hoe iets is


Voorbeeld:

`De auto is oud, maar in goede staat.`




Synoniem:

toestand
2) land


Voorbeelden:

`de Staat der Nederlanden`,
`de Verenigde Staten`




Synoniem:

natie


3) overzicht of lijst


Voorbeeld:

`debiteurenstaat`
in alle staten zijn
(erg opgewonden zijn)
in staat zijn tot
((iets) kunnen)
de staathuishoudkunde
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stathœyshɑudkʏndə]
(studie van) de manier waarop inkomsten en uitgaven van een land functioneren verouderd


Synoniem:

economie
de staatkunde
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['statkʏndə]
wetenschap die zich bezighoudt met hoe je een staat moet besturen poliek
de staatsbegroting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['statsbəxrotɪŋ]



Verbuigingen:

staatsbegroting|en (meerv.)
plan voor de inkomsten en uitgaven van een staat in een bepaalde periode economie


Voorbeelden:

`noodzakelijke bezuinigingen op de staatsbegroting`,
`de staatsbegroting voor het komende jaar goedkeuren`
staatsblad
zelfst.naamw.
officiële publicatie van een staat waarin onder andere nieuwe wetten worden afgekondigd
de staatsburger
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstatsbʏrxər]



Verbuigingen:

staatsburgers (meerv.)
iemand met de nationaliteit van het genoemde land


Voorbeeld:

`Nederlands staatsburger`
het staatsburgerschap
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['statsbʏrxərsxɑp]
situatie dat je staatsburger bent


Voorbeeld:

`na je huwelijk met een Amerikaan het Amerikaanse staatsburgerschap aanvragen en je Nederlandse staatsburgerschap behouden`




Synoniem:

nationaliteit
Staatscourant
zelfst.naamw.
een publicatieblad van de Nederlandse overheid met officiële bekendmakingen Voorbeeld: `Het besluit werd de dag na publicatie in de Staatscourant van kracht. `
de staatsgreep
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstatsxrep]



Verbuigingen:

staats|grepen (meerv.)
plotselinge en gewelddadige actie om de macht in een land over te nemen


Voorbeeld:

`een staatsgreep plegen`




Synoniem:

coup
het staatshoofd
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstatshoft]



Verbuigingen:

staatshoofd|en (meerv.)
iemand die aan het hoofd van een land staat


Voorbeeld:

`De koning is het staatshoofd, maar de minister-president leidt de regering.`
staatsie
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een bouwsel op het achterschip van een zeilschip, lopend tot de achtersteven, eindigend bij de hekbalk Voorbeeld: `De staatsie is een belangrijk onderdeel van een zeilschip. `
staatsietjalk
zelfst.naamw.
[scheepvaart] tjalk met een staatsie, een bouwsel op het achterschip, lopend tot op de hekbalk
de staatsinstelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['statsɪnstɛlɪŋ]



Verbuigingen:

staatsinstellingen (meerv.)
instelling die door de staat ingesteld is en bestuurd wordt


Voorbeelden:

`De politie is in Nederland een staatsinstelling.`,
`Veel staatsinstellingen zijn geprivatiseerd, zoals de psotbezorging.`
de staatskas
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['statskɑs]



Verbuigingen:

staatskas|sen (meerv.)
geld van de staat economie


Voorbeeld:

`een beroep doen op de staatskas`




Synoniem:

schatkist (2)
de staatslening
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['statslenɪŋ]



Verbuigingen:

staatsleningen (meerv.)
bedrag dat een staat leent van beleggers economie


Voorbeeld:

`je inschrijven op een langlopende staatslening`
het staatslot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['statslɔt]



Verbuigingen:

staatslot|en (meerv.)
lot in de staatsloterij


Voorbeeld:

`staatsloten kopen en hopen dat je wat wint`
de staatsloterij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[statslotə'rɛi]



Verbuigingen:

staatsloterij|en (meerv.)
loterij die door de staat georganiseerd wordt


Voorbeelden:

`meedoen aan/met/in de staatsloterij`,
`de maandelijkse uitslag van de trekking van de staatsloterij`
de staatsmacht
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['statsmɑxt]
macht die de staat heeft


Voorbeeld:

`De verdachte wilde samen met anderen de staatsmacht overnemen.`
de staatsman
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstatsmɑn]



Verbuigingen:

staatsman|nen, staats|lieden (meerv.)
bekwaam en invloedrijk politicus
het staatsrecht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['statsrɛxt]
recht dat regelt hoe de staat in al zijn onderdelen is georganiseerd


Voorbeeld:

`hoogleraar staatsrecht`
staatsregeling
zelfst.naamw.
de grondwet Voorbeeld: `De staatsregeling is een belangrijk iets. `
de staatssecretaris
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstatsɪkrətarəs]



Verbuigingen:

staatssecretaris|sen (meerv.)
lid van de regering dat niet in de ministerraad zit


Voorbeeld:

`de staatssecretaris van Onderwijs`




Synoniem:

onderminister
staatsuitgaven
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['statsœytxavə(n)]
al het geld dat de staat uitgeeft in een bepaalde periode economie


Voorbeelden:

`aansturen op een beperking van de staatsuitgaven`,
`bezuinigen op de staatsuitgaven`
de staatsveiligheid
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stats'fɛiləxhɛit]
het veilig zijn van de staat


Voorbeelden:

`een gevaar voor de staatsveiligheid vormen`,
`Geheime diensten verzamelen inlichtingen over iedereen die een bedreiding kan vormen voor de staatsveiligheid.`
de staatsvorm
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['statsfɔrm]



Verbuigingen:

staatsvorm|en (meerv.)
manier waarop het bestuur van een staat is georganiseerd


Voorbeeld:

`Voorbeelden van staatsvormen zijn monarchie en republiek.`




Synoniemen:

staatsinrichting, regeringsvorm
stabiel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[staˈbil]
1) als iets stevig is


Voorbeelden:

`een stabiele constructie`,
`De bloembak stond ook niet erg stabiel op die balkonrand.`




Antoniem:

instabiel



Synoniem:

wankel


2) als iets niet verandert


Voorbeeld:

`stabiel zomerweer`




Antoniem:

instabiel
stabilisatie
zelfst.naamw.
het vast van waarde maken Voorbeeld: `De stabilisatie van de energietoevoer verliep goed. `
stabiliseren
werkw.


Uitspraak:

[stabiliˈzerə(n)]



Verbuigingen:

stabiliseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gestabiliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stabiel maken of worden


Voorbeelden:

`een stabiliserende factor`,
`De prijzen zijn gestabiliseerd.`
de stabiliteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stabili'tɛit]
1) eigenschap of situatie dat iets stevig of sterk is


Voorbeelden:

`financiële stabiliteit`,
`de stabiliteit van een gebouw`,
`mentale stabiliteit`



2) (van een land) situatie dat er geen onrust is


Voorbeeld:

`Dit Afrikaanse land kent enige jaren stabiliteit en hield vorig jaar democratische verkiezingen.`



3) (van een schip) mate waarin een schip zijn juiste ligging houdt


Voorbeeld:

`de stabiltiteit van een tanker`
stabilo
zelfst.naamw.
de vleugel op de staart van een vliegtuig
de stacaravan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stakɛrəvɛn]



Verbuigingen:

stacaravan|s (meerv.)
caravan die langdurig op één plaats staat


Voorbeeld:

`de hele zomer doorbrengen in je stacaravan`
staccato
bijwoord


Uitspraak:

[stɑ'kato]
(van noten) kort en niet verbonden met de omringende noten muziek


Voorbeeld:

`Deze noten moet je staccato spelen.`
stacken
werkw.


Afbreekpatroon:

'stac - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stackte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestackt (volt.deelw.)
1) het "op elkaar stapelen" van meerdere foto fotografie


Voorbeeld:

`meerdere foto's van hetzelfde deel van de sterrenhemel stacken `




Synoniem:

diverse fotolagen op elkaar leggen


2) het gebruiken van vetverbranders mens


Voorbeeld:

`proberen af te vallen door te stacken`
stacken
werkw.


Afbreekpatroon:

'stac - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stackte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestackt (volt.deelw.)
1) het "op elkaar stapelen" van meerdere foto fotografie


Voorbeeld:

`meerdere foto's van hetzelfde deel van de sterrenhemel stacken `




Synoniem:

diverse fotolagen op elkaar leggen


2) het gebruiken van vetverbranders mens


Voorbeeld:

`proberen af te vallen door te stacken`
de stad
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɑt]



Verbuigingen:

steden (meerv.)
plaats waar veel menselijke activiteit plaatsvindt, zoals wonen, werken, winkelen, uitgaan


Voorbeelden:

`miljoenenstad`,
`in de stad wonen`,
`de stad Rotterdam`




Antoniem:

dorp
stad en land aflopen
(overal heengaan om iets te vinden)
stadhouder
zelfst.naamw.
[geschiedenis] de plaatsvervanger van een afwezige vorst in een leen Voorbeeld: `Het ambt van stadhouder bleef bestaan, ook al werden de noordelijke Nederlanden een republiek. `
het stadhuis
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stɑtˈhœys]



Verbuigingen:

stad|huizen (meerv.)
kantoor van een gemeente


Synoniemen:

gemeentehuis, raadhuis, stadskantoor
het stadium
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstadijʏm]



Verbuigingen:

sta|dia, stadium|s (meerv.)
periode in een ontwikkeling


Voorbeelden:

`Het eerste stadium van de ziekte kan zonder klachten verlopen.`,
`We zijn in het stadium gekomen dat we maatregelen moeten nemen.`,
`eindstadium`




Synoniem:

fase
het stadion
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstadijɔn]



Verbuigingen:

stadion|s (meerv.)
groot sportveld met tribunes eromheen
het stadium
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstadijʏm]



Verbuigingen:

sta|dia, stadium|s (meerv.)
periode in een ontwikkeling


Voorbeelden:

`Het eerste stadium van de ziekte kan zonder klachten verlopen.`,
`We zijn in het stadium gekomen dat we maatregelen moeten nemen.`,
`eindstadium`




Synoniem:

fase
stadjer
zelfst.naamw.
een inwoner van de stad Groningen Voorbeeld: `Stadjers konden in een referendum hun oordeel geven. `
stads
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɑts]
in, van of als in een stad


Voorbeelden:

`een kleine stadse voortuin`,
`stadse manieren`




Synoniem:

steeds
stadsburger
zelfst.naamw.
een burger van een stad Voorbeeld: `Recentelijk is er een stadsburger om het leven gekomen. `
de stadsbus
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑtsbʏs]



Verbuigingen:

stadsbus|sen (meerv.)
bus voor vervoer in de stad


Voorbeeld:

`met de stadsbus naar het centrum gaan`




Antoniem:

streekbus
het stadsdeel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑtsdel]



Verbuigingen:

stads|delen (meerv.)
gebied dat een bestuurlijk deel van een grote stad is


Voorbeelden:

`de Haagse stadsdelen`,
`stadsdeel centrum, gemeente Amsterdam`
het stadskantoor
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑtskɑntor]



Verbuigingen:

stadskan|toren (meerv.)
kantoor van een gemeente


Voorbeeld:

`je nieuwe paspoort afhalen in het stadskantoor`




Synoniemen:

stadhuis, raadhuis, gemeentehuis
stadsmuur
zelfst.naamw.
ommuring van een stad ter verdediging tegen de vijand Voorbeeld: `De stadsmuur werd in de 19e eeuw gesloopt. `
de stadsredactie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɑtsrədɑksi]
afdeling van een krant die het nieuws over de stad verzorgt


Voorbeeld:

`de stadsredactie van het Brabants Dagblad`
stadsvernieuwing
zelfst.naamw.
een vernieuwing van verpauperde stadswijken Voorbeeld: `Er heeft laatst een grote stadsvernieuwing plaatsgevonden. `
de stadswacht
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑtswɑxt]



Verbuigingen:

stadswacht|en (meerv.)
iemand die toezicht houdt in de gemeente


Voorbeeld:

`Stadswachten werken samen met de politie.`
stadswandeling
zelfst.naamw.
een wandeling door een stad, meestal met als doel belangrijkste plekken te bezichtigen Voorbeeld: `Omdat het zulk lekker weer was, wilden zij een lange stadswandeling gaan maken. `
de stadswijk
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑtswɛik]



Verbuigingen:

stads|wijken (meerv.)
deel van een stad


Voorbeeld:

`in een oude stadswijk wonen`
stadwaarts
bijwoord
in de richting van de stad, naar de stad
de staf
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑf]



Verbuigingen:

staven (meerv.)
1) groep van leidinggevenden


Voorbeeld:

`de staf van een instituut`



2) stok van bepaalde machtige mensen als symbool van hun functie


Voorbeelden:

`de staf van een bisschop`,
`de staf van Sinterklaas`,
`toverstaf`
de staffel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑfəl]



Verbuigingen:

staffel|s (meerv.)
1) bepaalde hoeveelheid goederen of diensten in een systeem van kwantumkorting commercie


Voorbeeld:

`Hoe meer je koopt, hoe groter de korting per staffel.`



2) bepaalde techniek van aanvallen bij het volleybal sport
staffelen
werkw.
[economie] rente berekenen met behulp van de staffelmethode
de staffel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑfəl]



Verbuigingen:

staffel|s (meerv.)
1) bepaalde hoeveelheid goederen of diensten in een systeem van kwantumkorting commercie


Voorbeeld:

`Hoe meer je koopt, hoe groter de korting per staffel.`



2) bepaalde techniek van aanvallen bij het volleybal sport
de staffunctie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɑfʏŋksi]



Verbuigingen:

staffunctie|s (meerv.)
functie binnen de groep van leidinggevenden


Voorbeelden:

`solliciteren naar een staffunctie`,
`als afdelingshoofd een staffunctie hebben`
de staffunctionaris
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑfʏŋkʃonarɪs]



Verbuigingen:

staffunctionaris|sen (meerv.)
iemand met een staffunctie
de stafylokok
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stafilo'kɔk]



Verbuigingen:

stafylokok|ken (meerv.)
bepaalde bacterie medisch


Voorbeelden:

`Steenpuisten krijg je door stafylokokken.`,
`stafylokokinfectie`
I stag
bijv.naamw.
('Limburg') stug
II stag
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een touw of staalkabel die aan de voor- en/of achterzijde van een mast is gespannen, om hem in de juiste stand te gehouden
Voorbeeld: `De stag wordt op spanning gehouden door spanschroeven. `
de stage
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstaʒə]



Verbuigingen:

stage|s (meerv.)
onderdeel van een opleiding waarin je de praktijk leert


Voorbeelden:

`stage lopen in een restaurant`,
`drie maanden in Paramaribo zitten voor je stage`
stagen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sta - gen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stagede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestaged (volt.deelw.)
optreden, voor het voetlicht brengen cultuur


Voorbeeld:

`stagen in het theater`




Synoniem:

opvoeren van een toneelvoorstelling
stagediven
werkw.


Afbreekpatroon:

'stage - di - ven



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stagedivede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestagedived (volt.deelw.)
vanaf het podium in het publiek duiken en dan verder op hun handen gedragen worden mens


Voorbeeld:

`als de zanger dan ook nog eens gaat stagediven is het feest compleet bij rockconcerten `
stagen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sta - gen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stagede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestaged (volt.deelw.)
optreden, voor het voetlicht brengen cultuur


Voorbeeld:

`stagen in het theater`




Synoniem:

opvoeren van een toneelvoorstelling
de stageplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['staʒəplats]



Verbuigingen:

stageplaats|en (meerv.)
mogelijkheid om stage te lopen


Voorbeelden:

`Dit bedrijf heeft vier stageplaatsen.`,
`een stageplaats zoeken`
stageren
werkw.


Uitspraak:

[staʒerə(n)]



Verbuigingen:

heeft gestageerd (volt.deelw.)
een stage doen


Synoniem:

stage lopen
stagflatie
zelfst.naamw.
[economie] situatie waarbij tegelijkertijd sprake is van economische stagnatie en van inflatie Voorbeeld: `Vanuit een hoogconjunctuur komt een economie terecht in een fase van stagflatie. `
de stagiair
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[staˈʒɛːr]



Verbuigingen:

stagiairs (meerv.)



de stagiair|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[staˈʒɛːr|ə]



Verbuigingen:

stagiaire|s (meerv.)
iemand die stage loopt
de stagnatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stɑx'na(t)si]



Verbuigingen:

stagnatie|s (meerv.)
toestand dat iets dat beweegt of in ontwikkeling is gestopt is


Voorbeelden:

`stagnatie op woningmarkt`,
`economische stagnatie`




Synoniem:

stilstand
stagneren
werkw.


Uitspraak:

[stɑxˈnerə(n)]



Verbuigingen:

stagneerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestagneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stil komen te staan


Voorbeeld:

`De groei van de biologische landbouw stagneert.`




Synoniem:

haperen
de stakeholder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stekhɔldər]



Verbuigingen:

stakeholder|s (meerv.)
partij die betrokken is bij een onderneming of bedrijfsproces


Voorbeeld:

`Voor een onderneming zijn klanten, leveranciers en aandeelhouders belangrijke stakeholders.`




Synoniem:

belanghebbende
staken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstakə(n)]



Verbuigingen:

staakte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met je collega's een tijdje niet werken om jullie eisen bij je werkgever af te dwingen


Voorbeeld:

`De werknemers van de fabriek staken omdat ze meer loon willen hebben.`



2) stoppen met (iets)


Voorbeeld:

`een onderzoek staken`
het staketsel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sta'kɛtsəl]



Verbuigingen:

staketsel|s (meerv.)
houten bouwwerk van palen en latten, vaak bij een havenmond tot ver in zee


Voorbeeld:

`staketsels van Vlaamse kuststeden`
de staking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstakɪŋ]



Verbuigingen:

staking|en (meerv.)
keer dat je staakt (1)


Synoniem:

werkonderbreking
de stakker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑkər]



Verbuigingen:

stakker|s (meerv.)
iemand die er slecht aan toe is


Voorbeeld:

`Ze ligt al drie weken in coma, die stakker.`




Synoniemen:

zielenpoot, stumper
de stal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑl]



Verbuigingen:

stal|len (meerv.)
gebouw voor koeien, paarden of andere dieren


Voorbeelden:

`In de winter staan de koeien op stal.`,
`varkensstal`,
`megastallen`
de stal ruiken
(aan het einde van iets haast krijgen)
van stal halen
(iets van vroeger weer gebruiken)
uitstallen
werkw.


Uitspraak:

['œytstɑlə(n)]



Verbuigingen:

stalde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgestald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(waren) zo neerleggen dat iedereen ze goed kan zien


Voorbeelden:

`je biologische producten uitstallen in je marktkraam`,
`kerstartikelen uitstallen in de etalage`
stalactiet
zelfst.naamw.
hangende druipsteen
stalagmiet
zelfst.naamw.
staande druipsteen
stallen
werkw.


Uitspraak:

['stɑlə(n)]



Verbuigingen:

stalde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een dier) op stal zetten


Voorbeeld:

`de koeien stallen voor de winter`



2) (iets) ergens wegzetten


Voorbeelden:

`je fiets stallen in een fietsenstalling`,
`je zwarte geld stallen op een Zwitserse bank`




Synoniem:

parkeren
stalen
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stalə(n)]
1) van staal gemaakt


Voorbeeld:

`stalen brandtrappen`



2) onaantastbaar
met een stalen gezicht
(zonder emoties te tonen) `met een stalen gezicht onzin beweren`
stalen zenuwen hebben
(heel goed kunnen omgaan met stress)
het stalenboek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stalə(n)buk]



Verbuigingen:

stalenboek|en (meerv.)
boek met monsters (2)


Voorbeeld:

`twee stalenboeken met behang`




Synoniem:

staalboek
stalinist
zelfst.naamw.
een volgeling van Stalin

een volgeling van de ideologie en regeerwijze van Stalin
stalken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑlkə(n)]



Verbuigingen:

stalkte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestalkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) op allerlei manieren hinderlijk achtervolgen en ernstig lastig vallen


Voorbeeld:

`Hij stalkte haar nadat ze de verkering had uitgemaakt.`
de stalker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑlkər]



Verbuigingen:

stalker|s (meerv.)



de stalk|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stɑlk|stər]



Verbuigingen:

stalkster|s (meerv.)
iemand die iemand anders op allerlei manieren hinderlijk achtervolgt en ernstig lastig valt
stalken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑlkə(n)]



Verbuigingen:

stalkte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestalkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) op allerlei manieren hinderlijk achtervolgen en ernstig lastig vallen


Voorbeeld:

`Hij stalkte haar nadat ze de verkering had uitgemaakt.`
het stalletje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɑləcə]



Verbuigingen:

stalletje|s (meerv.)
niet-permanent verkooppunt


Voorbeelden:

`Op de kerstmarkt stonden veel stalletjes met spullen voor de kerst.`,
`bloemenstalletje`




Synoniem:

kraam
de stalling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɑlɪŋ]



Verbuigingen:

stalling|en (meerv.)
ruimte om voertuigen neer te zetten


Voorbeelden:

`fietsenstalling`,
`je boot 's winters in de stalling zetten`
stalmeester
zelfst.naamw.
iemand die toezicht houdt op de paardenstallen
stallen
werkw.


Uitspraak:

['stɑlə(n)]



Verbuigingen:

stalde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een dier) op stal zetten


Voorbeeld:

`de koeien stallen voor de winter`



2) (iets) ergens wegzetten


Voorbeelden:

`je fiets stallen in een fietsenstalling`,
`je zwarte geld stallen op een Zwitserse bank`




Synoniem:

parkeren
de stam
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑm]



Verbuigingen:

stam|men (meerv.)
1) deel van een boom van de grond tot aan de takken


Voorbeeld:

`een dikke, bemoste stam`




Synoniem:

boomstam


2) groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur


Voorbeelden:

`een primitieve stam`,
`stamoudste`



3) vorm van een woord zonder de uitgangen van buiging of vervoeging taalkunde


Voorbeeld:

`De stam van 'rijden' is 'rijd'.`
afstammen
werkw.
'~ van': een nakomeling zijn van
Voorbeeld: `Koningin Beatrix stamt af van Johan Willem Friso. `
in directe lijn teruggevoerd kunnen worden
Voorbeeld: `Het Nederlands stamt af van het West-Germaans. `
de stamboom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɑmbom]



Verbuigingen:

stam|bomen (meerv.)
schema met de familierelaties van verschillende generaties van één geslacht
het stamcafé
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑmkɑfe]



Verbuigingen:

stamcafé|s (meerv.)
café waar je altijd naar toe gaat


Voorbeeld:

`twee keer per week naar je stamcafé gaan`




Synoniem:

stamkroeg
de stamcel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑmsɛl]



Verbuigingen:

stamcel|len (meerv.)
niet-specifieke lichaamscel waaruit zich verschillende specifieke cellen kunnen ontwikkelen


Voorbeelden:

`De meeste cellen in het lichaam zijn geen stamcellen.`,
`stamcelonderzoek`
afstammen
werkw.
'~ van': een nakomeling zijn van
Voorbeeld: `Koningin Beatrix stamt af van Johan Willem Friso. `
in directe lijn teruggevoerd kunnen worden
Voorbeeld: `Het Nederlands stamt af van het West-Germaans. `
de stam
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑm]



Verbuigingen:

stam|men (meerv.)
1) deel van een boom van de grond tot aan de takken


Voorbeeld:

`een dikke, bemoste stam`




Synoniem:

boomstam


2) groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur


Voorbeelden:

`een primitieve stam`,
`stamoudste`



3) vorm van een woord zonder de uitgangen van buiging of vervoeging taalkunde


Voorbeeld:

`De stam van 'rijden' is 'rijd'.`
stamelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstamələ(n)]



Verbuigingen:

stamelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestameld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met moeite en met onderbrekingen praten of (iets) zeggen


Voorbeeld:

`Hij was zo verliefd dat hij alleen maar lieve woordjes kon stamelen.`
de stamgast
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑmxɑst]



Verbuigingen:

stamgast|en (meerv.)



de stamgast|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɑmxɑst|ə]



Verbuigingen:

stamgaste|n, stamgaste|s (meerv.)
iemand die vaste bezoeker is van een horecagelegenheid


Voorbeeld:

`stamgast zijn bij het restaurantje om de hoek`
de stamhouder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑmhɑudər]



Verbuigingen:

stamhouder|s (meerv.)
mannelijke erfgenaam die de familie voortzet
de stamkroeg
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɑmkrux]



Verbuigingen:

stamkroeg|en (meerv.)
kroeg waar je altijd naar toe gaat


Synoniem:

stamcafé
stammen uit
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑmə(n) œyt]



Verbuigingen:

stamde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestamd uit (volt.deelw.)
(in genoemde tijd) ontstaan of gemaakt zijn


Voorbeelden:

`Onze eetgewoontes stammen uit de zeventiende eeuw.`,
`Hij stamt uit een geslacht van predikanten.`
aanstampen
werkw.


Uitspraak:

['anstɑmpə(n)]



Verbuigingen:

stampte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door stampen vaster maken


Voorbeeld:

`na het poten van planten de grond aanstampen`
stampen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑmpə(n)]



Verbuigingen:

stampte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met je voet hard op de grond slaan


Voorbeeld:

`Olifanten communiceren door op de grond te stampen.`



2) fijner en kleiner maken door er met een voorwerp op te slaan


Voorbeeld:

`aardappels stampen voor de zuurkool`



3) hard studeren


Voorbeeld:

`Ik zit alleen nog maar te stampen voor mijn examen.`
de stamper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑmpər]



Verbuigingen:

stamper|s (meerv.)
1) vrouwelijk geslachtsdeel van een bloem plantkunde


Voorbeeld:

`Een stamper bestaat uit een vruchtbeginsel, stijl en stempel.`



2) middel om iets fijn te stampen


Voorbeeld:

`aardappelstamper`
de stamppot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɑmpɔt]



Verbuigingen:

stamppot|ten (meerv.)
gerecht van aardappels en groente die door elkaar gestampt (2) zijn


Voorbeelden:

`stamppot boerenkool`,
`zuurkoolstamppot`
aanstampen
werkw.


Uitspraak:

['anstɑmpə(n)]



Verbuigingen:

stampte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door stampen vaster maken


Voorbeeld:

`na het poten van planten de grond aanstampen`
stampvol
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɑmpfɔl]
heel erg vol


Voorbeelden:

`Op de kermis is het stampvol.`,
`een stadion stampvol mensen`,
`een stampvolle zaal`
de stam
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑm]



Verbuigingen:

stam|men (meerv.)
1) deel van een boom van de grond tot aan de takken


Voorbeeld:

`een dikke, bemoste stam`




Synoniem:

boomstam


2) groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur


Voorbeelden:

`een primitieve stam`,
`stamoudste`



3) vorm van een woord zonder de uitgangen van buiging of vervoeging taalkunde


Voorbeeld:

`De stam van 'rijden' is 'rijd'.`
stamtoon
zelfst.naamw.
[muziek] toon, zonder verhoging of verlaging, van een diatonisch|diatonische toonladder Voorbeeld: `Alle witte toetsen van een klavier zijn stamtonen van de c-majeurtoonladder. `
I de stand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑnt]



Verbuigingen:

stand|en (meerv.)
1) hoe iets staat of is


Voorbeelden:

`de maanstanden`,
`een ventilator met vier standen`,
`De stand van de wedstrijd is 3-0.`




Synoniem:

positie
2) maatschappelijke groepering met een bepaalde sociaaleconomische status sociologie
stand van zaken
(toestand zoals die momenteel is)
gegoede stand
(de mensen met veel geld)
boven je stand leven
(meer geld uitgeven dan je verdient)
op stand wonen
(in een deftige buurt wonen)
in stand houden
(ervoor zorgen dat (iets) blijft bestaan)
tot stand brengen
(ervoor zorgen dat (iets) er komt) Synoniem: maken
II de stand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stent]



Verbuigingen:

stand|s (meerv.)
afgebakende plaats op een beurs of markt om je producten te presenteren


Voorbeeld:

`de stand van een boekhandel op een congres`




Synoniem:

kraam
stand-uppen
werkw.


Afbreekpatroon:

stand - 'up - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stand-upte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestand-upt (volt.deelw.)
optreden als stand-up comedian cultuur


Voorbeeld:

`Roeltje Auhlo is nu 10 minuten aan het stand-uppen op het Comedy Festival`
I de standaard
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɑndart]



Verbuigingen:

standaard|en (meerv.)
1) voorwerp waarop je dingen kunt zetten, hangen of laten steunen


Voorbeelden:

`de standaard van je fiets`,
`muziekstandaard`



2) wat beoordeeld wordt als juist en gebruikelijk of als regel


Voorbeeld:

`A4 is een standaard voor briefpapier.`




Synoniemen:

norm, maatstaf
II standaard
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɑndart]
normaal


Voorbeelden:

`een standaard bevalling`,
`standaardinstellingen`




Synoniem:

gebruikelijk
standaard-waterstofelektrode
zelfst.naamw.
Een standaard-waterstofelektrode (SWE) is een referentie-elektrode die bestaat uit een platina-draad in een oplossing van H+-ionen waardoor waterstofgas borrelt.
standaardafwijking
zelfst.naamw.
[statistiek] een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling gedefinieerd als de wortel uit de variantie Voorbeeld: `De standaardafwijking wordt gebruikt om de spreiding - de mate waarin de waarden onderling verschillen - van een verdeling aan te geven. `
standaarddeviatie
zelfst.naamw.
[statistiek] een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling gedefinieerd als de wortel uit de variantie Voorbeeld: `De standaarddeviatie wordt gebruikt om de spreiding - de mate waarin de waarden onderling verschillen - van een verdeling aan te geven. `
standaarddosis
zelfst.naamw.
[medisch] gebruikelijke hoeveelheid
I de standaard
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɑndart]



Verbuigingen:

standaard|en (meerv.)
1) voorwerp waarop je dingen kunt zetten, hangen of laten steunen


Voorbeelden:

`de standaard van je fiets`,
`muziekstandaard`



2) wat beoordeeld wordt als juist en gebruikelijk of als regel


Voorbeeld:

`A4 is een standaard voor briefpapier.`




Synoniemen:

norm, maatstaf
II standaard
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɑndart]
normaal


Voorbeelden:

`een standaard bevalling`,
`standaardinstellingen`




Synoniem:

gebruikelijk
de standaardisatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stɑndardɪsa(t)si]
1) het standaardiseren


Voorbeeld:

`de standaardisatie van werkprocessen`



2) berekeningsmethode in de statistiek om storende factoren bij een vergelijking op te lossen wiskunde
standaardiseren
werkw.


Uitspraak:

[stɑndardi'zerə(n)]



Verbuigingen:

standaardiseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestandaardiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) in overeenstemming brengen met de standaard (2)


Voorbeeld:

`verschillende varianten van een product standaardiseren`
het Standaardnederlands
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stɑndartnedərlɑn(t)s]
variëtieit van het Nederlands die in het hele taalgebied en in alle situaties bruikbaar is en die geldt als norm voor correct Nederlands


Voorbeeld:

`Men zegt wel dat in Haarlem het best Standaardnederlands gesproken wordt.`




Synoniemen:

algemeen Nederlands, AN
de standaardprijs
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑndartprɛis]



Verbuigingen:

standaard|prijzen (meerv.)
1) normale prijs, zonder korting


Voorbeeld:

`De standaardprijs voor dit model zonnenbril is vijftig euro.`



2) vastgestelde prijs ongeacht de werkelijke kosten


Voorbeeld:

`ter vermindering van de administratieve lasten een standaardprijs voor opleidingskosten hanteren`
I de standaard
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɑndart]



Verbuigingen:

standaard|en (meerv.)
1) voorwerp waarop je dingen kunt zetten, hangen of laten steunen


Voorbeelden:

`de standaard van je fiets`,
`muziekstandaard`



2) wat beoordeeld wordt als juist en gebruikelijk of als regel


Voorbeeld:

`A4 is een standaard voor briefpapier.`




Synoniemen:

norm, maatstaf
II standaard
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɑndart]
normaal


Voorbeelden:

`een standaard bevalling`,
`standaardinstellingen`




Synoniem:

gebruikelijk
de standaardtaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑndartal]



Verbuigingen:

standaard|talen (meerv.)
variëtieit van een taal die in het hele taalgebied en in alle situaties bruikbaar is en die geldt als norm voor correct taalgebruik


Voorbeeld:

`De standaardtaal in België is tegenwoordig het Belgisch-Nederlands, niet meer de standaardtaal die in Nederland geldt.`
het standbeeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɑndbelt]



Verbuigingen:

standbeeld|en (meerv.)
beeld (1) van een bekende persoon dat buiten staat


Voorbeelden:

`ruiterstandbeeld`,
`Uit waardering voor de vorige burgemeester staat er nu een standbeeld van hem bij het stadhuis.`
I de stand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑnt]



Verbuigingen:

stand|en (meerv.)
1) hoe iets staat of is


Voorbeelden:

`de maanstanden`,
`een ventilator met vier standen`,
`De stand van de wedstrijd is 3-0.`




Synoniem:

positie
2) maatschappelijke groepering met een bepaalde sociaaleconomische status sociologie
stand van zaken
(toestand zoals die momenteel is)
gegoede stand
(de mensen met veel geld)
boven je stand leven
(meer geld uitgeven dan je verdient)
op stand wonen
(in een deftige buurt wonen)
in stand houden
(ervoor zorgen dat (iets) blijft bestaan)
tot stand brengen
(ervoor zorgen dat (iets) er komt) Synoniem: maken
II de stand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stent]



Verbuigingen:

stand|s (meerv.)
afgebakende plaats op een beurs of markt om je producten te presenteren


Voorbeeld:

`de stand van een boekhandel op een congres`




Synoniem:

kraam
standhouden
werkw.


Uitspraak:

['stɑnthɑudə(n)]



Verbuigingen:

hield stand (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft standgehouden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) het kunnen volhouden (in een strijd)


Voorbeeld:

`De rebellen houden stand tegen het leger.`




Antoniem:

bezwijken



Synoniem:

volhouden


2) overeind blijven


Voorbeelden:

`In de harde storm heeft onze oude boom standgehouden.`,
`De euro houdt stand.`




Antoniem:

omvallen



Synoniem:

instorten


3) blijven bestaan


Voorbeelden:

`Het rustige weer houdt stand.`,
`een traditie die eeuwen standhield`
de standhouder
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stenthɑudər]



Verbuigingen:

standhouder|s (meerv.)



de standhoud|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stenthɑut|stər]



Verbuigingen:

standhoudster|s (meerv.)
iemand die een afgebakende plaats heeft op een beurs enz. om zijn of haar producten te presenteren


Voorbeeld:

`een kunstbeurs met wel honderd standhouders`
het standje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑncə]



Verbuigingen:

standje|S (meerv.)
1) keer dat iemand boos wordt toegesproken omdat hij of zij iets verkeerds heeft gedaan


Voorbeeld:

`een kind een standje geven`




Synoniemen:

berisping, uitbrander


2) positie van mensen die seks hebben ten opzichte van elkaar


Voorbeelden:

`een nieuw standje uitproberen`,
`standje 69`
de standplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstɑntplats]



Verbuigingen:

standplaats|en (meerv.)
plaats waar iemand of iets staat, verblijft of werkt


Voorbeelden:

`een standplaats voor taxi's`,
`De marktkoopman heeft een vaste standplaats.`,
`De standplaats van onze correspondent in rusland is Moskou.`
het standpunt
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɑntpʏnt]



Verbuigingen:

standpunt|en (meerv.)
1) hoe je over iets denkt


Voorbeeld:

`Binnen de partij zijn er verschillende standpunten over wie de partijleider moet worden.`




Synoniem:

mening


2) plaats waar je staat en naar iets kijkt


Voorbeeld:

`een foto van een kerk nemen vanuit verschillende standpunten`
standrechtelijke executie
(executie zonder voorafgaande rechtspleging) `Hij werd opgepakt en dezelfde dag standrechtelijk geëexecuteerd.`
standvastig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɑntˈfɑstəx]
als je (iets) volhoudt en niet opgeeft


Voorbeeld:

`standvastig bij je besluit blijven`
standvastigheid
zelfst.naamw.
het trouw zijn aan de eigen principes
standwerker
zelfst.naamw.
een persoon die op een beursstand spullen probeert te verkopen
Voorbeeld: `standwerker . `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de stang
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɑŋ]



Verbuigingen:

stang|en (meerv.)
1) langwerpig dun metalen voorwerp


Voorbeeld:

`op de stang van een herenfiets zitten`
op stang jagen
((iemand) boos maken)
stangen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑŋə(n)]



Verbuigingen:

stangde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestangd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) doelbewust boos maken


Voorbeeld:

`Hij zit me altijd te stangen.`




Synoniem:

pesten
de stank
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑŋk]
vieze geur


Voorbeeld:

`Er hangt buiten een vieze stank van rottend afval.`
stank voor dank krijgen
(niet of onvoldoende gewaardeerd worden voor wat je gedaan hebt)
stankafsluiter
zelfst.naamw.
een met water gevuld gebogen stuk buis in de vorm van een zwanenhals die verhindert dat de stank van het riool in huis te ruiken is Voorbeeld: `De wastafel werd voorzien van een nieuwe stankafsluiter, omdat de oude lekte. `
stansen
werkw.


Uitspraak:

[stɑnsə(n)]



Verbuigingen:

stanste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestanst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
machinaal (figuren) uit een plaat materiaal slaan


Voorbeeld:

`stansmachine`
stante pede
bijwoord
op staande voet, met onmiddellijke ingang Voorbeeld: `Hij werd stante pede de laan uitgestuurd. `
de stap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑp]



Verbuigingen:

stap|pen (meerv.)
1) keer dat je bij het lopen je ene voet voor de andere plaatst


Voorbeeld:

`Het kindje kon vier stappen lopen en viel dan weer.`




Synoniem:

voetstap
2) onderdeel van een plan of proces


Voorbeelden:

`De volgende stap is de afwerking van het product.`,
`stappenplan`
grote stappen, gauw thuis
(snel en slordig)
stap voor stap
(langzaam en geleidelijk)
op zijn stappen terugkeren
(op zijn schreden terugkeren)
afstappen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is afgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) naar beneden stappen


Voorbeeld:

`van je fiets afstappen`




Antoniem:

opstappen


4) uitstappen (bij een halte)


Voorbeeld:

`de chauffeur groeten als je afstapt`
op iemand afstappen
(naar iemand toelopen) `op een onbekend meisje afstappen`
afstappen van
(niet door laten gaan) `afstappen van een plan` Synoniem: afzien van, laten varen
instappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is ingestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
te voet binne3ngaan in (een voertuig)


Voorbeelden:

`de bus instappen`,
`instappen in de boot en wegvaren`
opstappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) weggaan


Voorbeeld:

`Het wordt tijd dat we weer eens opstappen.`




Synoniem:

vertrekken


2) op een fiets gaan zitten


Voorbeeld:

`Als ik eenmaal rijd gaat het wel, maar opstappen en afstappen vind ik nog moeilijk.`




Antoniem:

afstappen
overstappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈovərstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte over (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is overgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
verder reizen in een ander (openbaar) vervoermiddel


Voorbeeld:

`in Den Bosch overstappen op de streekbus`
uitstappen
werkw.


Uitspraak:

['œytstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is uitgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ergens uit gaan, iets verlaten


Voorbeelden:

`Bij het volgende station moet ik uitstappen.`,
`de bus uitstappen`,
`niet uit de eurozone willen uitstappen`




Antoniem:

instappen
de stapel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstapəl]



Verbuigingen:

stapel|s (meerv.)
hoeveelheid spullen op elkaar


Voorbeeld:

`een stapel boeken`
I opstapelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstapələ(n)]



Verbuigingen:

stapelde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(dingen) boven op elkaar leggen, een stapel maken van


Voorbeeld:

`stenen netjes opstapelen`
II zich opstapelen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstapələ(n)]



Verbuigingen:

stapelde zich op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich opgestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
toenemen


Voorbeeld:

`De problemen stapelen zich op.`
stapelblok
zelfst.naamw.
[scheepvaart] één van de constructies van gestapelde houten blokken waarmee schepen op de wal of in een droogdok worden ondersteund Voorbeeld: `De kraan liet het bootje zakken op enkele eenvoudige stapelblokjes van gekruiste balkjes. `
stapelen
werkw.


Uitspraak:

['stapələ(n)]



Verbuigingen:

stapelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (spullen) op elkaar leggen


Voorbeeld:

`dozen stapelen`




Synoniem:

opstapelen


2) aan of bij elkaar voegen


Voorbeelden:

`functies stapelen`,
`opleiding op opleiding stapelen`




Synoniem:

combineren
stapelgek
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstapəlxɛk]
heel erg gek


Synoniemen:

hartstikke gek, knettergek
stapelgek op
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstapəlxɛk ɔp]
als je heel erg van (iets of iemand) houdt


Voorbeelden:

`Ze is stapelgek op haar vriend.`,
`stapelgek op ijs zijn`




Synoniem:

dol op
stapelhuis
zelfst.naamw.
België een pakhuis Voorbeeld: `De goederen werden opgeslagen in het stapelhuis. `
de stapel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstapəl]



Verbuigingen:

stapel|s (meerv.)
hoeveelheid spullen op elkaar


Voorbeeld:

`een stapel boeken`
stapelen
werkw.


Uitspraak:

['stapələ(n)]



Verbuigingen:

stapelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (spullen) op elkaar leggen


Voorbeeld:

`dozen stapelen`




Synoniem:

opstapelen


2) aan of bij elkaar voegen


Voorbeelden:

`functies stapelen`,
`opleiding op opleiding stapelen`




Synoniem:

combineren
stappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) stappen (1) doen


Verbuigingen:

is gestapt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Hij is op de fiets gestapt.`,
`in de bus stappen`



2) uitgaan, vooral naar kroegen, discotheken e.d.


Verbuigingen:

heeft gestapt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`in het weekend met je vriendinnen gaan stappen`
het stappenplan
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑpə(n)plɑn]



Verbuigingen:

stappenplan|nen (meerv.)
plan waarin staat wat je na elkaar en op welk moment moet doen


Voorbeelden:

`een stappenplan maken voor een project`,
`met een stappenplan op een geordende manier omgaan met fraude`
I stapsgewijs
bijv.naamw.
in fasen uitgevoerd
Voorbeeld: `Een stapsgewijze invoering daarvan is niet gewenst. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het stapsgewijs in de tweede betekenis erin. `
II stapsgewijs
bijwoord

in fasen uitgevoerd
stappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑpə(n)]



Verbuigingen:

stapte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) stappen (1) doen


Verbuigingen:

is gestapt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Hij is op de fiets gestapt.`,
`in de bus stappen`



2) uitgaan, vooral naar kroegen, discotheken e.d.


Verbuigingen:

heeft gestapt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`in het weekend met je vriendinnen gaan stappen`
stapvoets
bijwoord


Uitspraak:

[ˈstɑpfuts]
(van een voertuig) heel langzaam


Voorbeeld:

`De begrafenisauto rijdt stapvoets naar het kerkhof.`
star
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɑr]
als iemand weinig buigzaam is en vasthoudt aan zijn of haar regels


Voorbeeld:

`een starre manager`




Antoniem:

flexibel



Synoniemen:

rechtlijnig, rigide
stare
werkw.
blijven (staan)
staren
werkw.


Uitspraak:

[ˈstarə(n)]



Verbuigingen:

staarde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
strak naar één punt kijken en niet echt iets zien


Voorbeeld:

`voor je uit zitten staren`
je blindstaren op
(je zo sterk concentreren op één onderwerp dat andere aspecten te weinig aandacht krijgen) `Je moet je niet blindstaren op het salaris, maar ook nagaan of je het werk aantrekkelijk vindt.`
I starnakel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɑr'nakəl]
heel erg dronken


Voorbeeld:

`Een starnakele student is uit het raam van zijn studentenkamer gevallen.`




Synoniem:

stomdronken
II starnakel
bijwoord


Uitspraak:

[stɑr'nakəl]
heel erg


Voorbeelden:

`starnakel dronken over de snelweg rijden`,
`starnakel bezopen zijn`,
`met je motor starnakel hard door de bocht gaan`




Synoniem:

uiterst
de start
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑrt]



Verbuigingen:

start|s (meerv.)
plaats waar of tijd dat iets begint


Voorbeelden:

`aan de start staan en wachten op het startschot`,
`De start van het project is in januari.`
valse start
(te vroege start)
van start gaan
(beginnen) `De sanering van de bodem kan van start gaan.`
opstarten
werkw.


Uitspraak:

['ɔpstɑrtə(n)]



Verbuigingen:

startte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgestart (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets aanzetten of op gang brengen


Voorbeelden:

`een computer opstarten`,
`een bedrijf opstarten`
de startbaan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstɑrdban]



Verbuigingen:

start|banen (meerv.)
lange strook grond waarop een vliegtuig rijdend snelheid maakt om te kunnen opstijgen luchtvaart
het startbewijs
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑrdbəwɛis]



Verbuigingen:

startbe|wijzen (meerv.)
bewijs dat je aan een wedstrijd mag meedoen sport


Voorbeeld:

`een startbewijs voor de marathon hebben`
het startblok
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑrdblɔk]



Verbuigingen:

startblok|ken (meerv.)
voetsteun om je af te zetten bij het hardlopen sport
in de startblokken staan

(bijna beginnen)
`De collectanten staan alweer in de startblokken.`
in de startblokken staan
(bijna beginnen) `De collectanten staan alweer in de startblokken.`
starten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑrtə(n)]



Verbuigingen:

startte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) beginnen, of (iets) beginnen


Verbuigingen:

is, heeft gestart (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Ik ben gestart met het onderzoek.`,
`een bedrijf starten`



2) (van een motor) gaan functioneren, of (een motor) op gang brengen


Verbuigingen:

is, heeft gestart (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De auto wil niet starten.`,
`Ik heb de motor al gestart.`



3) (van een wedstrijd) beginnen sport


Verbuigingen:

is gestart (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De zeiljachten starten over een uur.`
de starter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɑrtər]



Verbuigingen:

starter|s (meerv.)
1) iemand die voor het eerst ergens aan begint


Voorbeelden:

`starters op de woningmarkt`,
`na school als starter op de arbeidsmarkt een baan zoeken`




Synoniem:

nieuwkomer


2) beginnende ondernemer commercie


Voorbeeld:

`als starter in aanmerking komen voor de startersaftrek bij de belastingdienst`



3) onderdeel voor het aanzetten van een motor
de startersaftrek
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑrtərsɑftrɛk]
belastingvoordeel voor beginnende ondernemers financieel


Voorbeeld:

`als starter bij je belastingaangifte de zelfstandigenaftrek en startersaftrek van je winst afhalen`
de starterswoning
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɑrtərswonɪŋ]



Verbuigingen:

starterswoning|en (meerv.)
betrekkelijk goedkope woning voor mensen die voor het eerst een huis kopen


Voorbeeld:

`Starters kunnen moeilijk een betaalbare woning vinden, doordat het aanbod van starterswoningen kleiner is dan de vraag.`
het startgeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑrtxɛlt]



Verbuigingen:

startgeld|en (meerv.)
1) geld dat je moet betalen voor deelname aan een wedstrijd sport


Voorbeeld:

`Voor deelname aan deze zwemwedstrijden is startgeld verschuldigd.`



2) geld dat je verdient door deelname aan een wedstrijd sport


Voorbeeld:

`De kampioen van de eredivisie wil het startgeld gebruiken voor de uitbreiding van het stadion.`
startkabel
zelfst.naamw.
een zware electiciteitskabel die dient om bij panne bij gebrek aan lading in een batterij, deze te verbinden met een geladen batterij en aldus de motor te starten
de startlijn
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑrtlɛin]



Verbuigingen:

startlijn|en (meerv.)
streep op de grond of lijn op het water van waaruit de deelnemers starten sport


Voorbeeld:

`als wedstrijdzeiler te vroeg over de startlijn varen`




Synoniem:

startstreep
startmotor
zelfst.naamw.
[motortechniek] kleine elektromotor die de hoofdmotor in werking moet brengen
het startnummer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑrtnʏmər]



Verbuigingen:

startnummer|s (meerv.)
nummer van een deelnemer aan een wedstrijd sport


Voorbeelden:

`In de motorsport staat het startnummer op de wedstrijdmotor.`,
`een marathonloper met startnummer 433`
de startpagina
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑrtpaxina]



Verbuigingen:

startpagina|'s (meerv.)
website waarop veel links naar andere sites over een bepaald onderwerp te vinden zijn


Voorbeelden:

`een startpagina met alle belangrijke medische sites op een rij`,
`de startpagina stamboomonderzoek`




Synoniem:

portaal
de startplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑrtplats]



Verbuigingen:

startplaats|en (meerv.)
plaats waar een wedstrijd begint sport


Voorbeeld:

`Boven de startplaats hangt een spandoek met 'start'.`
de start
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɑrt]



Verbuigingen:

start|s (meerv.)
plaats waar of tijd dat iets begint


Voorbeelden:

`aan de start staan en wachten op het startschot`,
`De start van het project is in januari.`
valse start
(te vroege start)
van start gaan
(beginnen) `De sanering van de bodem kan van start gaan.`
het startschot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɑrtsxɔt]



Verbuigingen:

startschot|en (meerv.)
pistoolschot dat het moment aangeeft waarop een wedstrijd begint sport
de startstreep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɑrtstrep]



Verbuigingen:

start|strepen (meerv.)
streep op de grond of lijn op het water van waaruit de deelnemers starten sport


Voorbeeld:

`te vroeg over de startstreep gaan`




Synoniem:

startlijn
starten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɑrtə(n)]



Verbuigingen:

startte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) beginnen, of (iets) beginnen


Verbuigingen:

is, heeft gestart (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Ik ben gestart met het onderzoek.`,
`een bedrijf starten`



2) (van een motor) gaan functioneren, of (een motor) op gang brengen


Verbuigingen:

is, heeft gestart (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De auto wil niet starten.`,
`Ik heb de motor al gestart.`



3) (van een wedstrijd) beginnen sport


Verbuigingen:

is gestart (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`De zeiljachten starten over een uur.`
stase
zelfst.naamw.
[medisch] stilstand
stashen
werkw.


Afbreekpatroon:

'stas - hen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stashte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestasht (volt.deelw.)
stiekem opslaan computer


Voorbeeld:

`iets in het geheim stashen`
statten
werkw.


Uitspraak:

[stɑtə(n)]



Verbuigingen:

statte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestat (volt.deelw.)
de stad ingaan om te winkelen


Voorbeelden:

`in je lunchpauze even gaan statten`,
`met je vriendin naar Amsterdam gaan om te statten`
het statement
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stetmənt]



Verbuigingen:

statement|s (meerv.)
1) (in een programmeertaal) instructie voor de computer computers
2) verklaring dat je iets zult doen


Voorbeeld:

`een privacy statement van een bedrijf over hoe ze met jouw persoonlijke gegevens omgaan`
de staat
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stat]



Verbuigingen:

staten (meerv.)
1) hoe iets is


Voorbeeld:

`De auto is oud, maar in goede staat.`




Synoniem:

toestand
2) land


Voorbeelden:

`de Staat der Nederlanden`,
`de Verenigde Staten`




Synoniem:

natie


3) overzicht of lijst


Voorbeeld:

`debiteurenstaat`
in alle staten zijn
(erg opgewonden zijn)
in staat zijn tot
((iets) kunnen)
Statenbijbel
zelfst.naamw.
de bijbelvertaling in het Nederlands die in opdracht van de Staten-Generaal in 1637 voor het eerst verscheen Voorbeeld: `Hoewel er eerder vertalingen in de landstaal verschenen waren, heeft de Statenbijbel een uitzonderlijk grote invloed op de ontwikkeling van de Nederlandse standaardtaal gehad. `
het statief
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sta'tif]



Verbuigingen:

sta|tieven (meerv.)
standaard met drie poten (voor een apparaat)


Voorbeeld:

`je camera op een statief zetten als je wilt voorkomen dat je foto bewogen is`
het statiegeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsta(t)sixɛlt]
geld dat je betaalt voor een verpakking en dat je weer terugkrijgt als je de verpakking weer inlevert


Voorbeeld:

`statiegeldflessen`
statig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstatəx]
deftig en voornaam


Voorbeeld:

`een statig herenhuis`
het station
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sta(t)sˈjɔn]



Verbuigingen:

station|s (meerv.)
1) plaats waar treinen of bussen stoppen en waar je in of uit kunt stappen


Voorbeeld:

`het station Den Haag Hollands Spoor`
2) plaats met een praktische of wetenschappelijke bestemming


Voorbeeld:

`weerstation`
Dat is een gepasseerd station.
(dat is voorbij en niet meer relevant)
de stationcar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['steʃənkɑ:r]



Verbuigingen:

stationcar|s (meerv.)
grote personenauto met achterin relatief veel ruimte voor goederen of personen


Voorbeeld:

`een stationcar hebben omdat je een winkel hebt`
stationeren
werkw.


Uitspraak:

[sta(t)ʃo'nerə(n)]



Verbuigingen:

stationeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestationeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) een standplaats geven


Voorbeelden:

`bedrijven die kenniswerkers stationeren aan een technische universiteit`,
`een radarsysteem stationeren in een ver buitenland`
statisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstatis]
1) als iets een elektrische spanning heeft zonder dat er stroom loopt


Voorbeelden:

`statische elektriciteit`,
`Statisch haar gaat rechtop staan en je kunt het bijna niet kammen.`



2) als iets niet in beweging is of niet te veranderen is


Voorbeeld:

`een statische webpagina`




Antoniem:

dynamisch
statisticus
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

sta - 'tis - ti - cus



Herkomst:

«Latijn



Verbuigingen:

Statistici (meerv.)
persoon die die zich beroepsmatig bezighoudt met statistiek wiskunde


Voorbeelden:

`Statistici verzamelen, bewerken, interpreteren en presenteren gegevens.`,
`Een statisticus houdt zich bezig met het ontwikkelen en toepassen van wiskundige onderzoeksmethoden.`
de statistiek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[statɪsˈtik]
1) wetenschap van het verzamelen, vergelijken en interpreteren van heel veel gegevens


Voorbeeld:

`een tentamen statistiek`



2) document waarin onderzoeksgegevens schematisch zijn weergegeven


Verbuigingen:

statistieken (meerv.)



Voorbeelden:

`statistieken van de internationale handel`,
`Volgens officiële statistieken...`
statistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sta'tɪstis]
als iets met statistiek te maken heeft


Voorbeelden:

`statistische gegevens gebruiken`,
`statistisch significant`
statten
werkw.


Uitspraak:

[stɑtə(n)]



Verbuigingen:

statte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestat (volt.deelw.)
de stad ingaan om te winkelen


Voorbeelden:

`in je lunchpauze even gaan statten`,
`met je vriendin naar Amsterdam gaan om te statten`
de status
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstatʏs]



Verbuigingen:

status|sen (meerv.)
1) prestige in de maatschappij


Voorbeeld:

`In Nederland hebben politici een hoge status.`



2) juridische positie juridisch


Voorbeeld:

`de status van stichting hebben`



3) dossier van een patiënt medisch


Voorbeeld:

`in de status kijken wat de vorige keer besproken is`
de (m)/het status quo
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[statʏs'kwo]
toestand waarin iets is
de status quo handhaven
(de politieke toestand doelbewust handhaven) `Het handhaven van de status quo is kenmerkend voor een conservatieve politiek.`
het statussymbool
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['statʏsɪmbol]



Verbuigingen:

statussym|bolen (meerv.)
iets dat je prestige in de maatschappij laat zien


Voorbeeld:

`Die tennisbaan in hun tuin is puur een statussymbool; er wordt nooit op gespeeld.`
statutair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[statytɛ:r]
volgens de statuten, of met statuten te maken hebbend


Voorbeelden:

`statutaire doelstellingen en bepalingen van een stichting`,
`een statutaire wijziging`
statuten
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[staˈtytə(n)]
reglement van een stichting of vereniging waarin het doel en allerlei andere belangrijke zaken zijn vastgelegd


Voorbeeld:

`Na de reorganisatie moesten de statuten gewijzigd worden.`
het statuut
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sta'tyt]



Verbuigingen:

sta|tuten (meerv.)
officiële lijst van bepalingen


Synoniem:

reglement
statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
(officiële reglement voor het bestuur van het Koninkrijk der Nederlanden als geheel)
academisch statuut
(officiële reglement voor examens en promoties aan universiteiten en hogescholen)
stavaza
afkorting


Afbreekpatroon:

sta - va - za
stand van zaken


Voorbeeld:

`Hierbij geef ik even een kort overzicht van de stavaza op dit moment.`




Synoniem:

StaVaZa
staven
werkw.


Uitspraak:

[stavə(n)]



Verbuigingen:

staafde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
van argumenten voorzien


Voorbeeld:

`de waarheid van een bewering staven met bewijzen`




Synoniem:

onderbouwen
de stayer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stejər]



Verbuigingen:

stayer|s (meerv.)
1) motor(rijder) die voor een wielrenner rijdt om de luchtweerstand te verminderen sport


Synoniem:

gangmaakmotor


2) sporter met voorkeur voor de lange afstanden sport
stayeren
werkw.


Afbreekpatroon:

'stay - e - ren



Herkomst:

Engels



Verbuigingen:

stayerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestayerd (volt.deelw.)
bij een baanwedstrijd vlak achter de voorganger fietsen sportwielersport


Voorbeeld:

`bij een triathlon of duathlon is stayeren niet toegestaan`




Synoniem:

uit de wind fietsen door achter een andere fietser te gaan rijden
stedenbouwkunde
zelfst.naamw.
[wetenschap], [techniek] het vakgebied dat onderzoek doet naar wenselijke en mogelijke ontwikkelingen voor bestaande en nieuw in te richten gebieden inc. de openbare ruimte, als onderdeel van de bouwkunde Voorbeeld: `De stedenbouwkunde heeft zich, als generalistische discipline, vanuit de civiele techniek en de architectuur ontwikkeld tot een vakgebied met uiteenlopende rollen in het brede veld van de ruimtelijke ordening.<ref>[http://www.ahk.nl/bouwkunst/opleidingen/stedenbouw/ Academie van Bouwkunst]</ref> `
Stbl.
afkorting
Staatsblad, officieel blad met wetten, koninklijke besluiten enz.


Voorbeelden:

`Stbl. 1998/121 d.d. 14 februari 1998 (Nevenwerkzaamheden)`,
`Stbl. 2009/572 d.d. 15 december 2009 (Klokkenluidersregeling)`
steady state
zelfst.naamw.
evenwicht tussen verschillende onderdelen, eenheden, groepen van een groter geheel

[medisch] evenwicht tussen inspanning en zuurstofgebruik
steamen
werkw.


Afbreekpatroon:

'steam - de



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

steamde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesteamd (volt.deelw.)
afpersen op een gewelddadige manier mens


Voorbeeld:

`een groep jongeren die één jongen steamt om iets gedaan te krijgen`




Synoniem:

iemand fysiek bedreigen
steatose
zelfst.naamw.
[medisch] vervetting
stedelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstedələk]
die of dat verband houdt met een stad


Voorbeelden:

`een stedelijk gymnasium`,
`een stedelijk museum`,
`regionaal en stedelijk waterbeheer`
de stedeling
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stedəlɪŋ]



Verbuigingen:

stedeling|en (meerv.)



de stedeling|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stedəlɪŋ|ə]



Verbuigingen:

stedelinge|n, stedelinge|s (meerv.)
inwoner van een stad
de stad
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɑt]



Verbuigingen:

steden (meerv.)
plaats waar veel menselijke activiteit plaatsvindt, zoals wonen, werken, winkelen, uitgaan


Voorbeelden:

`miljoenenstad`,
`in de stad wonen`,
`de stad Rotterdam`




Antoniem:

dorp
stad en land aflopen
(overal heengaan om iets te vinden)
stedenbouwkunde
zelfst.naamw.
[wetenschap], [techniek] het vakgebied dat onderzoek doet naar wenselijke en mogelijke ontwikkelingen voor bestaande en nieuw in te richten gebieden inc. de openbare ruimte, als onderdeel van de bouwkunde Voorbeeld: `De stedenbouwkunde heeft zich, als generalistische discipline, vanuit de civiele techniek en de architectuur ontwikkeld tot een vakgebied met uiteenlopende rollen in het brede veld van de ruimtelijke ordening.<ref>[http://www.ahk.nl/bouwkunst/opleidingen/stedenbouw/ Academie van Bouwkunst]</ref> `
de stedenbouwkundige
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stedə(n)bɑu'kʏndəxə]



Verbuigingen:

stedenbouwkundige|n (meerv.)
deskundige op het gebied van de aanleg en uitbreiding van steden
de stedentrip
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stedə(n)trɪp]



Verbuigingen:

stedentrip|s (meerv.)
korte reis naar een stad als toerist


Voorbeelden:

`een stedentrip naar Rome maken`,
`een website met stedentrips met verblijf in goede hotels in het centrum van de stad`
stedewaarts
bijwoord
in de richting van de stad, naar de stad
steeds
bijwoord


Uitspraak:

[stets]
1) elke keer weer


Voorbeeld:

`De eisen worden steeds strenger.`




Synoniem:

telkens opnieuw
nog steeds
(tot op dit moment) `'s avonds nog steeds bezig zijn met je werk` Synoniem: nog altijd
de steeg
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stex]



Verbuigingen:

stegen (meerv.)
smal straatje tussen gebouwen


Voorbeeld:

`een donker steegje`




Synoniem:

slop
de steek
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stek]



Verbuigingen:

steken (meerv.)
1) keer dat je gestoken (1) wordt


Voorbeeld:

`messteek`




steek onder water

(iets onaardigs dat niet openlijk gezegd wordt)


2) plotselinge korte pijn


Voorbeeld:

`steken in je zij hebben`



3) hoe een draad door de stof gestoken is


Voorbeeld:

`siersteek`
een steek laten vallen
(een domme fout maken)
geen steek
(helemaal niets) `Ik zie geen steek.`
in de steek laten
((iemand) verlaten en hem of haar in de problemen laten zitten)
aansteken
werkw.


Uitspraak:

[ˈanstekə(n)]



Verbuigingen:

stak aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets brandt


Voorbeeld:

`een kaars aansteken`




Synoniem:

aandoen


2) een ziekte overbrengen op iemand anders


Voorbeeld:

`Ik ben nu ook verkouden. Mijn broer heeft me aangestoken.`




Synoniem:

besmetten
afsteken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfstekə(n)]



Verbuigingen:

stak af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (vuurwerk) aansteken


Voorbeeld:

`een vuurpijl afsteken`



2) uitspreken


Voorbeeld:

`Ik ga geen verhaal afsteken over hoe mooi dat land is.`



3) door een groot verschil duidelijk te zien zijn


Voorbeeld:

`De kleur van het vliegtuig steekt mooi af tegen de dreigende lucht.`




Synoniem:

contrasteren
I doorsteken
werkw.


Uitspraak:

['dorstekə(n)]



Verbuigingen:

stak door (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) een kortere weg nemen


Verbuigingen:

is doorgestoken (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`via een sluipweg doorsteken naar de snelweg`



2) gaten maken in (iets)


Verbuigingen:

heeft doorgestoken (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`dijken doorsteken om land onder water te zetten`,
`duinen doorsteken om het oorspronkelijke landschap te herstellen`
Het was doorgestoken kaart.
(dit zeg je als blijkt dat iets dat toevallig leek vooraf was afgeproken) `De uitslag van het songfestival is doorgestoken kaart.`
II doorsteken
werkw.


Uitspraak:

[dor'stekə(n)]



Verbuigingen:

heeft doorgestoken (volt.deelw.)



Verbuigingen:

doorstak (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft doorstoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(met een scherp voorwerp) een gat maken in (iets)


Voorbeeld:

`iemand met een mes doorsteken`




Synoniem:

doorboren
insteken
werkw.


Uitspraak:

['ɪnstekə(n)]



Verbuigingen:

stak in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) ergens in stoppen


Voorbeelden:

`een USB-stick insteken in je computer`,
`brieven insteken in enveloppen`
achteruit insteken
(achteruit rijdend parkeren) `achteruit insteken in een parkeervak`
insteken, omslaan, doorhalen en af laten gaan
(handelingen bij het breien met breinaalden en draad)
opsteken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstekə(n)]



Verbuigingen:

stak op (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) leren


Verbuigingen:

heeft opgestoken (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`weinig opsteken tijdens de les`,
`iets opsteken van een documentaire`



2) (iets) laten branden


Verbuigingen:

heeft opgestoken (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`een sigaret opsteken`




Synoniem:

aansteken
3) (iets) omhoog brengen


Verbuigingen:

heeft opgestoken (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Op haar trouwdag droeg ze haar haar hoog opgestoken.`



4) (van wind) beginnen te waaien


Verbuigingen:

is opgestoken (volt.deelw.)
je licht opsteken bij iemand
(iemand vragen om informatie of raad)
opnieuw de kop opsteken
(zich opnieuw voordoen)
oversteken
werkw.


Uitspraak:

[ˈovərstekə(n)]



Verbuigingen:

stak over (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is overgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
van de ene kant naar de andere kant (van bijvoorbeeld de straat, een rivier) gaan


Voorbeeld:

`voorzichtig de straat oversteken`
overhoopsteken
werkw.
op onbezonnen wijze iemand met een steekwapen of mes ernstig verwonden of doden Voorbeeld: `Bij de rel werd de kroegbaas als eerste overhoopgestoken. `
uitsteken
werkw.


Uitspraak:

['œytstekə(n)]



Verbuigingen:

stak uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) naar buiten steken ten opzichte van de directe omgeving


Voorbeelden:

`een flatgebouw met uitstekende balkons`,
`uitstekende jukbeenderen`



2) naar buiten laten steken ten opzichte van de directe omgeving


Voorbeelden:

`de vlag uitsteken`,
`je hand uitsteken om iemand te begroeten`,
`je tong uitsteken tegen iemand`
3) door te steken verwijderen


Voorbeeld:

`planten uitsteken uit de tuin`
geen hand/poot uitsteken
(niets (nuttigs) doen) `De VS steekt geen poot uit om de Palestijnse kwestie op te lossen.`
voorbijsteken
werkw.


Uitspraak:

[vor'bɛistekə(n)]



Verbuigingen:

stak voorbij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorbijgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(wie of wat langzamer gaat) voorbijgaan


Voorbeeld:

`De vrachtwagen die voor je rijdt, voorbijsteken.`




Synoniemen:

voorbijrijden, inhalen
wegsteken
werkw.


Uitspraak:

['wɛxstekə(n)]



Verbuigingen:

stak weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) iets opbergen


Voorbeeld:

`Steek jij de tickets weg, want ik raak altijd alles kwijt.`




Synoniem:

wegstoppen


2) iets achterhouden, niet vertellen


Voorbeeld:

`je tatoeage wegsteken voor je ouders`




Synoniem:

achterhouden
steekhoudend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stekˈhɑudənt]
(van een mening of argument) van goede kwaliteit


Voorbeelden:

`een steekhoudend argument`,
`steekhoudende kritiek`




Synoniem:

deugdelijk
steekpenning
zelfst.naamw.
geld betaald om een bevoorrechte behandeling te verkrijgen Voorbeeld: `Het bedrijf wist met steekpenningen bouwopdrachten binnen te halen. ` Voorbeeld: `De ambtenaar wordt verdacht van het aannemen van steekpenningen. `
steekpenningen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstekpɛnɪŋə(n)]
geld dat je aan iemand geeft om hem of haar iets te laten doen dat niet mag


Voorbeeld:

`De ambtenaar wordt vervolgd omdat hij steekpenningen heeft aangenomen.`




Synoniem:

smeergeld
de steekproef
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstekpruf]



Verbuigingen:

steek|proeven (meerv.)
onderzoek met een kleine groep met de bedoeling dat de resultaten gelden voor een soortgelijke grote groep


Voorbeeld:

`steekproefsgewijs controleren`
steekproefsgewijs
bijwoord
op de manier van een steekproef Voorbeeld: `De installaties werden steekproefsgewijs geïnspecteerd. `
de steekproef
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstekpruf]



Verbuigingen:

steek|proeven (meerv.)
onderzoek met een kleine groep met de bedoeling dat de resultaten gelden voor een soortgelijke grote groep


Voorbeeld:

`steekproefsgewijs controleren`
de steeksleutel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['steksløtəl]



Verbuigingen:

steeksleutel|s (meerv.)
gereedschap voor het aan- of losdraaien van moeren en bouten


Voorbeelden:

`Een steeksleutel is gemaakt voor een specifieke maat bout of moer.`,
`Een verstelbare steeksleutel heet een 'Engelse sleutel'.`
steekspel
zelfst.naamw.
[geschiedenis], [middeleeuwen], [spel] een spel waarbij twee ridders elkaar met lansen trachtten uit het zadel te werpen
Voorbeeld: `Deelname aan een steekspel was zeker niet zonder risico. `
een strijd tussen twee partijen die trachten elkaar beentje te lichten
Voorbeeld: `Dit resulteerde in een langdurig juridisch steekspel. `
steken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstekə(n)]



Verbuigingen:

stak (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) met iets scherps verwonden


Voorbeelden:

`De man is in zijn rug gestoken met een mes.`,
`Ik ben door een wesp gestoken.`



2) erg pijn doen


Voorbeeld:

`een stekende wond`



3) in genoemde toestand brengen


Voorbeelden:

`een huis in brand steken`,
`je handen in je zakken steken`,
`bollen in de grond steken`
de koppen bij elkaar steken
(samen overleggen)
blijven steken
(niet verder komen dan) `blijven steken in goede voornemens` Synoniem: vastzitten
het steekt niet zo nauw
(het hoeft niet heel nauwkeurig) `Of je het vlees wat langer of korter laat sudderen, steekt niet zo nauw.`
de steekvlam
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstekflɑm]



Verbuigingen:

steekvlam|men (meerv.)
plotseling omhoog schietende vlam


Voorbeeld:

`Een steekvlam bij het vervangen van een gasfles heeft het leven gekost aan een vrouw.`
het steekwoord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stekwort]



Verbuigingen:

steekwoord|en (meerv.)
woord waarmee je een belangrijk onderwerp in je tekst aanduidt


Voorbeeld:

`boven je artikel een paar steekwoorden zetten, waardoor lezers het in een database beter kunnen vinden`




Synoniem:

trefwoord
steekzwaard
zelfst.naamw.
[scheepvaart] zwaard in het midden van het zeilschip door de zwaardkast gestoken kan worden om verlijeren van het schip te voorkomen
de steel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stel]



Verbuigingen:

stelen (meerv.)
1) deel van een plant boven de grond waarop de bloem staat


Synoniem:

stengel


2) handvat (aan een voorwerp)


Voorbeelden:

`een koekenpan met een steel`,
`steelpan`,
`bezemsteel`
de steelpan
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stelpɑn]



Verbuigingen:

steelpan|nen (meerv.)
kleine pan met een langwerpig, uitstekend handvat


Voorbeeld:

`eieren koken in een steelpan`
stelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstelə(n)]



Verbuigingen:

stal (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestolen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets stiekem wegpakken dat van iemand anders is


Voorbeeld:

`Mijn portemonnee is uit mijn zak gestolen.`
I de/het steen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sten]
hard materiaal waaruit een groot deel van de bovenkant van de aardkorst bestaat


Voorbeelden:

`Oermensen maakten gereedschappen van steen.`,
`natuursteen`
II de steen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sten]



Verbuigingen:

stenen (meerv.)
1) stuk van het harde materiaal waaruit een groot deel van de bovenkant van de aardkorst bestaat


Voorbeeld:

`Er liggen veel stenen op de weg die van de berg losgeraakt zijn.`
2) onderdeel bij bepaalde spellen


Voorbeelden:

`dominosteen`,
`damsteen`
je steentje bijdragen aan
(meewerken aan (iets))
steen en been klagen
(aldoor erg klagen)
steenarend
zelfst.naamw.
[vogels] [species|Aquilla chrysaetos], vogel uit de familie der arendachtigen
steenbok
zelfst.naamw.
[dierkunde] 'Capra ibex', in gebergte levende geitensoort met lange hoorns
Steenbokskeerkring
zelfst.naamw.
[aardrijkskunde],[astronomie] de hoogste breedtegraad van ca. 23,5 ° zuiderbreedte waarboven de zon bij zonnestilstand in het zenit staat Voorbeeld: `De zon beweegt zich tussen de Steenbokskeerkring, de evenaar en de Kreeftskeerkring. `
steendood
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stendot]
morsdood


Voorbeelden:

`steendood vallen`,
`De formule met zeven partijen in de kabinetsformatie is steendood.`
je steendood vervelen
(je heel erg vervelen) `Ik heb zo goed als geen werk meer en vraag me af hoe ik de rest van mijn opzeg ga doorbrengen zonder me steendood te vervelen.`
steenduif
zelfst.naamw.
[vogels] 'Columbina talpacoti', een duivensoort die onder andere in Suriname voorkomt Voorbeeld: `We zagen een aantal steenduiven vliegen. `
steeneik
zelfst.naamw.
[plantkunde] 'Quercus ilex'; een boom uit de napjesdragersfamilie ('Fagaceae') die voorkomt in Zuid-Europa en het hele jaar groen blijft
steengoed
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstenxut]
heel erg goed


Voorbeelden:

`steengoede ideeën`,
`een steengoede loodgieter`




Synoniem:

hartstikke goed
I steengrijs
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 7030.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het steengrijs?
II steengrijs
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 7030.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een steengrijze auto. `
steenkolenengels
zelfst.naamw.
slecht Engels, met slechte uitspraak en slechte grammatica Voorbeeld: `Mijn steenkolenengels is na dertien jaar in Engelstalige landen gewoond te hebben toch een stuk beter geworden. `
de steenkool
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstenkol]
zwart materiaal uit de grond dat gebruikt kan worden als brandstof
het steenslag
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stenslɑx]
1) gebroken gesteente


Voorbeeld:

`Steenslag wordt verwerkt in asfalt.`



2) keer dat losse steenslag (1) omhoog geworpen wordt


Voorbeeld:

`door steenslag schade hebben in de voorruit van je auto`
de steenuil
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stenœyl]



Verbuigingen:

steenuil|en (meerv.)
kleine gedrongen uil met felgele ogen


Voorbeeld:

`De steenuil komt in Nederland veel minder vaak voor dan vroeger, maar hij is in Vlaanderen nog talrijk.`
de steenweg
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stenwɛx]



Verbuigingen:

steen|wegen (meerv.)
met stenen verharde weg


Voorbeeld:

`de Mechelse Steenweg`




Synoniem:

straatweg
steenwol
zelfst.naamw.
isolatiemateriaal gemaakt uit diabaas of basalt Voorbeeld: `De steenwol was niet goed aangebracht, zodat er een warmtelek was ontstaan. `
op een steenworp afstand
(dichtbij) `Hij woont op een steenworp afstand hier vandaan` Synoniem: boogscheut
steeplechasen
werkw.


Afbreekpatroon:

'stee - ple - cha- sen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

steeplechasete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesteeplechaset (volt.deelw.)
hardlopen over een hindernisbaan sport


Voorbeeld:

`zo snel mogelijk steeplechasen over diverse balken en een waterbak`
steevast
bijwoord


Uitspraak:

[ˈstevɑst]
iedere keer weer


Voorbeeld:

`Die instelling houdt steevast na de zomervakantie open huis.`
stijgen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛixə(n)]



Verbuigingen:

steeg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
omhooggaan


Voorbeelden:

`De kust stijgt hier.`,
`De prijzen zijn alweer gestegen.`,
`Huizenkopers hebben een stijgende waardering voor deze wijk.`




Antoniem:

dalen



Synoniem:

zakken
steggelen
werkw.


Uitspraak:

['stɛxələ(n)]



Verbuigingen:

steggelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesteggeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een beetje ruzie maken informeel


Voorbeeld:

`De kinderen zitten de hele middag al te steggelen.`




Synoniem:

kibbelen
de steiger
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɛixər]



Verbuigingen:

steiger|s (meerv.)
1) houten aanlegplaats voor boten


Voorbeeld:

`een houten steiger`



2) stellage voor de bouw of het onderhoud van gebouwen


Voorbeeld:

`Ons huis staat in de steigers, omdat het helemaal gerestaureerd wordt.`
steigeren
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛixərə(n)]



Verbuigingen:

steigerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesteigerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van paarden) rechtop op de achterbenen gaan staan


Voorbeeld:

`Toen het paard schrok, ging het steigeren.`



2) (van mensen) woedend protesteren


Voorbeeld:

`De dreigende belastingverhoging doet de ondernemers steigeren.`




Synoniem:

op je achterste benen gaan staan
steigerhoutbeits
zelfst.naamw.
een middel dat het hout van een steiger impregneert en daarmee versterkt en verfraait en versterkt Voorbeeld: ` Steigerhoutbeits bestaat uit grondverf, oplosmiddel, cementresten en pigmenten. `
steil
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɛil]
1) als iets in sterke mate schuin op- of afloopt


Voorbeelden:

`een steile helling`,
`een steile kust`,
`een steile trap`



2) (van haar) recht en glad naar beneden hangend


Voorbeeld:

`steile piekharen`




Antoniem:

gekruld
steilorig
bijv.naamw.
weinig geneigd zich te schikken Voorbeeld: `Zijn steilorige houding hangt me de keel uit! `
de stek
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɛk]



Verbuigingen:

stek|ken (meerv.)
1) stukje plant waaruit een nieuwe plant kan groeien


Voorbeeld:

`een stek in het water zetten om wortel te schieten`



2) zelf uitgekozen plek (voor iets)


Voorbeeld:

`Ik heb een mooie stek om te vissen.`




Synoniem:

plaats
de stekel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstekəl]



Verbuigingen:

stekel|s (meerv.)
puntig uitsteeksel op de huid van bepaalde dieren en planten


Voorbeeld:

`Een egel zet zijn stekels op bij gevaar.`
de stekelbaars
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stekəlbars]



Verbuigingen:

stekel|baarzen (meerv.)
klein visje met stekeltjes op de rug


Voorbeeld:

`De stekelbaars leeft in zoet, brak en zout water.`
de stekelbes
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stekəlbɛs]



Verbuigingen:

stekelbes|sen (meerv.)
bes met een zacht stekelig velletje


Voorbeeld:

`stekelbessenjam`




Synoniem:

kruisbes
stekelig
bijv.naamw.
met stekels bedekt
Voorbeeld: `Dat is wel een erg stekelige plant. `
stekelvrij
de stelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɛlɪŋ]



Verbuigingen:

stelling|en (meerv.)
1) formulering van een standpunt


Voorbeelden:

`het niet eens zijn met de stelling dat de aarde opwarmt`,
`de stellingen bij een proefschrift`




Synoniem:

stellingname
2) staand open rek of open kast


Voorbeelden:

`magazijnstelling`,
`een stelling met wasmiddelen in een winkel`
stelling nemen tegen
(partij kiezen tegen (iets)) `De milieubeweging moet stelling nemen tegen de misstanden in de bio-industrie.` Synoniem: zich verzetten tegen
de stellingname
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɛlɪŋnamə]



Verbuigingen:

stellingname|s, stellingname|n (meerv.)
formulering van een standpunt


Voorbeelden:

`een duidelijke stellingname aannemen`,
`de stellingname dat de doodstraf overal moet worden afgeschaft`




Synoniem:

stelling (1)
Stellingwerfs
zelfst.naamw.
[taal] een Nedersaksische taal die wordt gesproken in het zuidoosten van Friesland en het noorden van Overijssel
de stelregel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɛlrexəl]



Verbuigingen:

stelregel|s (meerv.)
voorschrift dat je volgt


Synoniem:

richtlijn
het stelsel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛlsəl]



Verbuigingen:

stelsel|s (meerv.)
1) het geheel van regels e.d. van een systeem


Voorbeeld:

`belastingstelsel`



2) geordend geheel van dingen


Voorbeeld:

`planetenstelsel`




Synoniem:

stelsel
stelselmatig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɛlsəlˈmatəx]
telkens weer en volgens een vast patroon


Voorbeeld:

`De gevangenen werden stelselmatig gemarteld.`




Synoniem:

systematisch
de stelt
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɛlt]



Verbuigingen:

stelt|en (meerv.)
elk van de twee lange stokken met horizontale steun voor je voet


Voorbeeld:

`op stelten lopen`
de boel op stelten zetten
(herrie en onrust veroorzaken)
steltlopen
werkw.
op stelten lopen

zich op houten stokken boven de grond voortbewegen
Voorbeeld: `Kinderen kunnen zich uitleven met oud-Hollands vermaak als steltlopen, ringsteken en sjoelbakken. `
steltloper
zelfst.naamw.
iemand die op stelten loopt
Voorbeeld: `In het circus zijn vaak wel steltlopers te vinden. `
een waadvogel op lange poten
Voorbeeld: `Een kluut en een grutto zijn steltloper. `
de stelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɛlɪŋ]



Verbuigingen:

stelling|en (meerv.)
1) formulering van een standpunt


Voorbeelden:

`het niet eens zijn met de stelling dat de aarde opwarmt`,
`de stellingen bij een proefschrift`




Synoniem:

stellingname
2) staand open rek of open kast


Voorbeelden:

`magazijnstelling`,
`een stelling met wasmiddelen in een winkel`
stelling nemen tegen
(partij kiezen tegen (iets)) `De milieubeweging moet stelling nemen tegen de misstanden in de bio-industrie.` Synoniem: zich verzetten tegen
stelligheid
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

stel - lig - heid
vastberadenheid


Voorbeeld:

`Zij probeerde met grote stelligheid de agent ervan te overtuigen dat ze niet door het rode stoplicht had gereden.`




Antoniemen:

aarzeling, twijfel,



Synoniem:

beslistheid
stellig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛləx]
als je ergens heel zeker van bent


Voorbeelden:

`een stellige uitspraak`,
`Zij gelooft stellig dat die verhalen echt gebeurd zijn.`




Synoniem:

beslist
stellende trap
zelfst.naamw.
[taalkunde] de vorm die een bijvoeglijk naamwoord heeft als het niet in de vergelijkende trap|vergelijkende of overtreffende trap gebruikt wordt Voorbeeld: `Goed is de stellende trap van beter'. `
stellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zeggen dat iets zo is


Voorbeeld:

`Het dagblad stelde in zijn commentaar dat de partij onjuist gehandeld had.`




Synoniem:

beweren


2) even als waar aannemen


Voorbeeld:

`Ze komen niet. Maar stel nu dat ze toch komen, dan hebben we een probleem.`




Synoniem:

veronderstellen


3) doen


Voorbeeld:

`vragen stellen`
4) bepalen


Voorbeeld:

`prioriteiten stellen`




Synoniem:

vaststellen
veel te stellen hebben met
(veel moeten doen voor (iets of iemand))
het moeten stellen met
(het moeten doen met (iets of iemand)) `Moesten we het vroeger stellen met een tweedehands fiets, nu kunnen we ons een sportfiets veroorloven.`
de stellage
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stɛˈlaʒə]



Verbuigingen:

stellage|s (meerv.)
speciaal voor een bepaald doel gebouwde, tijdelijke constructie


Voorbeeld:

`Een bouwvakker is tijdens zijn werk bedolven onder een ingestorte stellage.`
stelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstelə(n)]



Verbuigingen:

stal (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestolen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets stiekem wegpakken dat van iemand anders is


Voorbeeld:

`Mijn portemonnee is uit mijn zak gestolen.`
vrijstellen
werkw.


Uitspraak:

['vrɛistɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde vrij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft vrijgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
officieel verklaren dat iets dat verplicht is niet hoeft


Voorbeelden:

`iemand vrijstellen van militaire dienst`,
`iemand vrijstellen van het betalen van belastingen`
vooropstellen
werkw.


Uitspraak:

[vor'ɔpstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde voorop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft vooropgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ervan uitgaan dat iets het geval is


Voorbeelden:

`Hij mag nog een termijn aanblijven, vooropgesteld dat hij herkozen wordt.`,
`Wij stellen voorop dat winst maken een sociale plicht is van de onderneming.`,
`vooropstellen dat iemand de waarheid spreekt`
I voorstellen
werkw.


Uitspraak:

['vorstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft voorgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een voorstel doen


Voorbeeld:

`Ik stel voor om de beslissing tot september uit te stellen.`



2) zeggen hoe iemand heet, wat hij of zij doet enz.


Voorbeelden:

`Mag ik jullie voorstellen (...)`,
`je aan iemand voorstellen`




Synoniem:

introduceren


3) betekenen of bedoeld zijn als


Voorbeeld:

`De kleuren zijn prachtig..., maar wat stelt het eigenlijk voor?`
4) op een bepaalde manier weergeven


Voorbeeld:

`iets schematisch voorstellen`
Het stelt weinig voor.
(het is onbelangrijk, weinig waard, niet moeilijk enz.)
II zich voorstellen
reflexief werkw.


Uitspraak:

['vorstɛle(n)]



Verbuigingen:

stelde zich voor (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich voorgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bedenken hoe iets is of zal gaan enz.


Voorbeelden:

`Hoe stel je je dat eigenlijk voor?`,
`Stel je voor dat je kon vliegen!`,
`Daar kan ik me niets bij voorstellen.`




Synoniemen:

zich indenken, verbeelden
vaststellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈvɑstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde vast (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft vastgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bepalen of merken dat iets op een bepaalde manier is


Voorbeelden:

`de prijs vaststellen`,
`vaststellen dat hij al is vertrokken`




Synoniem:

constateren
uitstellen
werkw.


Uitspraak:

['œytstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
verschuiven naar een later tijdstip


Voorbeelden:

`wegens ziekte je vakantie uitstellen`,
`een betaling uitstellen omdat je even krap bij kas zit`
tewerkstellen
werkw.


Uitspraak:

[tə'wɛrkstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde tewerk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft tewerkgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand ergens) laten werken


Voorbeeld:

`gevangenen als dwangarbeiders tewerkstellen in fabrieken`



2) in dienst nemen


Voorbeeld:

`het bedrijf waar je tewerkgesteld bent`




Synoniem:

aanwerven
terechtstellen
werkw.


Uitspraak:

[tə'rɛx(t)stɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde terecht (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft terechtgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) doden als straf


Voorbeeld:

`een terdoodveroordeelde terechtstellen`




Synoniem:

executeren
tentoonstellen
werkw.


Uitspraak:

[tɛnˈtonstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde tentoon (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft tentoongesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
dingen zó plaatsen met de bedoeling dat een publiek ze kan bekijken


Voorbeeld:

`De archeologische vondsten worden in het museum tentoongesteld.`




Synoniem:

exposeren
teleurstellen
werkw.


Uitspraak:

[təˈlørstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde teleur (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft teleurgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet zo goed, leuk, mooi zijn als je had verwacht


Voorbeeld:

`iemand teleurstellen`




Antoniem:

tevredenstellen



Synoniem:

tegenvallen
Je stelt me diep/bitter teleur.
(je valt me heel erg tegen)
samenstellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsamə(n)stɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde samen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft samengesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tot een geheel maken uit verschillende onderdelen


Voorbeelden:

`een team samenstellen`,
`De commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van personeel, patiënten, directie en een onafhankelijke voorzitter.`
openstellen
werkw.


Uitspraak:

['opə(n)stɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde open (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opengesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
toegankelijk maken, openen voor anderen


Voorbeelden:

`Enkele leegstaande gebouwen zullen opengesteld worden voor de tijdelijke opvang van daklozen.`,
`de markt openstellen`,
`de handel openstellen`,
`de havens openstellen`




Synoniem:

openzetten
I opstellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) neerzetten


Voorbeeld:

`De rekruten moesten zich opstellen in rijen van drie.`




Synoniem:

plaatsen



2) (een tekst of plan) ontwerpen en opschrijven
verdekt opgesteld
(niet onmiddellijk zichtbaar)
II zich opstellen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde zich op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich opgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een houding of standpunt kiezen


Voorbeeld:

`je kritisch opstellen tegenover je aanstaande schoonvader`
instellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (apparaten) klaarmaken voor gebruik


Voorbeeld:

`je wekker instellen op de juiste tijd om af te gaan`



2) zorgen dat iets er komt


Voorbeelden:

`een onderzoek instellen naar de oorzaak van de ramp`,
`een commissie instellen`




Synoniem:

oprichten
geruststellen
werkw.


Uitspraak:

[xəˈrʏststɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde gerust (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerustgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat iemand niet meer ongerust of bang is


Voorbeeld:

`je klanten geruststellen door het verkeerde product uit de winkel te halen`
gelijkstellen
werkw.


Uitspraak:

[xə'lɛikstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde gelijk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gelijkgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) dezelfde waarde toekennen (aan)


Voorbeeld:

`dierenmishandeling gelijkstellen aan de mishandeling van mensen`



2) identiek vinden


Voorbeeld:

`Je kunt chloordioxide niet gelijkstellen met chloor, want het zijn verschillende stoffen.`
blootstellen
werkw.
'~ aan' in aanraking doen komen met een besmetting of straling
Voorbeeld: `Hij besefte niet dat hij daarmee blootgesteld werd aan radioactive besmetting. `
[refl] 'zich ~' zichtbaar maken, kwetsbaar opstellen
bijstellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈbɛistɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde bij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft bijgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zo veranderen dat het beter werkt of dat het aangepast is aan een nieuwe situatie


Voorbeelden:

`de begroting bijstellen`,
`een rapport bijstellen`,
`je verwachtingen bijstellen`




Synoniem:

aanpassen
afstellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) nauwkeurig instellen zodat het goed werkt


Voorbeelden:

`de remmen afstellen`,
`de verwarming zuiniger afstellen`
I aanstellen
werkw.


Uitspraak:

[ˈanstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
II zich aanstellen
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈanstɛlə(n)]



Verbuigingen:

stelde zich aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich aangesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen


overdreven en raar doen


Voorbeeld:

`Je moet je niet zo aanstellen. Doe maar gewoon.`
het stel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stɛl]



Verbuigingen:

stel|len (meerv.)
1) bij elkaar horende dingen


Voorbeelden:

`op pad gaan met een rugzak en één stel extra kleren`,
`peper-en-zoutstel`




Synoniem:

set


2) twee bij elkaar horende personen


Voorbeeld:

`Zij zijn sinds de vakantie een stel.`




Synoniemen:

paar, koppel


3) niet al te groot aantal


Voorbeeld:

`met een stel vriendinnen gaan kamperen`
stekken
werkw.


Uitspraak:

['stɛkə(n)]



Verbuigingen:

stekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
uit een stukje plant een nieuwe plant laten groeien


Voorbeeld:

`een rozemarijnplant stekken door een tak in water wortels te laten krijgen`
de stekker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɛkər]



Verbuigingen:

stekker|s (meerv.)
voorwerp aan een elektrisch snoer, dat je in het stopcontact steekt
balen als een stekker
(vreselijk balen)
steken in
werkw.


Uitspraak:

[ˈstekə(n) ɪn]



Verbuigingen:

stak in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoken in (volt.deelw.)
(tijd, geld) besteden aan


Voorbeelden:

`meer geld steken in hersenonderzoek`,
`tijd steken in het bijhouden van je vak`
steken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstekə(n)]



Verbuigingen:

stak (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) met iets scherps verwonden


Voorbeelden:

`De man is in zijn rug gestoken met een mes.`,
`Ik ben door een wesp gestoken.`



2) erg pijn doen


Voorbeeld:

`een stekende wond`



3) in genoemde toestand brengen


Voorbeelden:

`een huis in brand steken`,
`je handen in je zakken steken`,
`bollen in de grond steken`
de koppen bij elkaar steken
(samen overleggen)
blijven steken
(niet verder komen dan) `blijven steken in goede voornemens` Synoniem: vastzitten
het steekt niet zo nauw
(het hoeft niet heel nauwkeurig) `Of je het vlees wat langer of korter laat sudderen, steekt niet zo nauw.`
stekelvarken
zelfst.naamw.
[knaagdier] [species|Hystrix cristata] een 'gewoon stekelvarken' een groot knaagdier met een stekelige vacht
Voorbeeld: `In de dierentuin zijn zeker stekelvarkens te vinden. `
[knaagdier] een knaagdier behorend tot de [species|Erethizontidae] (Nieuwe Wereld) of [species|Hystricidae] (Oude Wereld)
de stem
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɛm]



Verbuigingen:

stem|men (meerv.)
1) geluid dat klinkt bij praten of zingen


Voorbeelden:

`een hoge, schelle stem`,
`een mooie stem hebben om als sopraan te zingen`




Synoniem:

stemgeluid
2) partij bij het muziekmaken muziek


Voorbeeld:

`de tweede stem spelen`



3) je voorkeur bij een stemming (2) of verkiezing


Voorbeeld:

`je stem uitbrengen op de eerste vrouw op de verkiezingslijst van je favoriete partij`
je stem verheffen
(harder gaan praten)
je stem verheffen tegen
(protesteren tegen (iets of iemand))
De meeste stemmen gelden.
(wat de meerderheid wil moet gebeuren)
De stemmen staken.
(er zijn evenveel mensen voor iets als tegen iets)
afstemmen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɛmə(n)]



Verbuigingen:

stemde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een muziekinstrument) zuiver laten klinken


Voorbeeld:

`Hoe moet je een gitaar afstemmen?`



2) bij een stemming verwerpen


Voorbeeld:

`een voorstel afstemmen omdat je ertegen bent`




Synoniem:

wegstemmen


3) nagaan hoe een ander denkt over (iets)


Voorbeeld:

`Nederland zal het voorstel afstemmen met de Europese lidstaten.`




Synoniem:

overleggen over
instemmen
werkw.
het eens zijn
overeenstemmen
werkw.


Uitspraak:

[ovə'renstɛmə(n)]



Verbuigingen:

stemde overeen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft overeengestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
kloppen of gelijkenis vertonen met iets of iemand anders


Voorbeelden:

`niet overeenstemmen met de werkelijkheid`,
`mijn opvattingen stemmen niet overeen met de jouwe`
toestemmen
werkw.


Uitspraak:

[ˈtustɛmə(n)]



Verbuigingen:

stemde toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
toestemming geven


Voorbeeld:

`toestemmen in de bouwplannen`




Antoniemen:

afwijzen, afkeuren,



Synoniem:

goedkeuren
grif toestemmen
(graag toestemmen)
Wie zwijgt, stemt toe.
(als je niets zegt, gaan we ervan uit dat je het ermee eens bent)
het stembiljet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛmbɪljɛt]



Verbuigingen:

stembiljet|ten (meerv.)
papieren of elektronisch formulier waarop je aangeeft op wie je stemt (1)
de stembus
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstɛmbʏs]
bus waarin je een papieren stembiljet doet


naar de stembus gaan

(gaan stemmen (1))
stembusgang
zelfst.naamw.
[politiek] het uitbrengen van een stem door de stemgerechtigden Voorbeeld: `Na deze zitting zal het CHS binnen zes maanden na de stembusgang het eindverslag van de verkiezingen presenteren.<ref>[http://www.dbsuriname.com/archief/nat/2010/mei10/20-05-10/Nat_Offici%C3%ABle%20verkiezingsuitslag%20binnen%20twee%20weken%20na%20stembusgang%20.asp Dagblad Suriname 20 mei 2010]</ref> `
de stembus
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstɛmbʏs]
bus waarin je een papieren stembiljet doet


naar de stembus gaan

(gaan stemmen (1))
stembuszege
zelfst.naamw.
overwinning bij verkiezingen
Voorbeeld: `Deze stembuszege kwam geheel onverwacht, omdat de opiniepeilingen een andere uitslag voorspeld hadden. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de stemcomputer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɛmcɔmpjutər]



Verbuigingen:

stemcomputer|s (meerv.)
computer die je stem (3) elektronisch registreert en verwerkt


Voorbeeld:

`Stemcomputers zijn erg handig maar ze zijn nu weer verboden omdat ze fraudegevoelig zijn.`




Synoniem:

stemmachine
afstemmen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɛmə(n)]



Verbuigingen:

stemde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een muziekinstrument) zuiver laten klinken


Voorbeeld:

`Hoe moet je een gitaar afstemmen?`



2) bij een stemming verwerpen


Voorbeeld:

`een voorstel afstemmen omdat je ertegen bent`




Synoniem:

wegstemmen


3) nagaan hoe een ander denkt over (iets)


Voorbeeld:

`Nederland zal het voorstel afstemmen met de Europese lidstaten.`




Synoniem:

overleggen over
stemmen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛmə(n)]



Verbuigingen:

stemde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) je stem (3) uitbrengen bij een verkiezing of een stemming (2) poliek


Voorbeeld:

`gaan stemmen in het stembureau`




Synoniem:

kiezen


2) zorgen dat (een muziekinstrument) de goede toonhoogte heeft en niet vals klinkt muziek


Voorbeelden:

`een viool stemmen`,
`Voor het concert begint, stemt het orkest.`



3) (iemand) in de genoemde stemming (1) brengen psychologie


Voorbeeld:

`Dat hij goed geneest, stemt me hoopvol voor de toekomst.`
het stemgeluid
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɛmxəlœyt]



Verbuigingen:

stemgeluid|en (meerv.)
klank van je stem


Voorbeelden:

`stemgeluiden horen van kinderen op een schoolplein dicht in de buurt`,
`Wetenschappers beweren dat vrouwen hun rivalen in de liefde kunnen herkennen aan hun stemgeluid.`,
`een zanger met een karakteristiek stemgeluid`




Synoniem:

stem
de stemgerechtigde
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɛmxə'rɛxtəxdə]



Verbuigingen:

stemgerechtigde|n (meerv.)
iemand die het recht heeft zijn stem (3) uit te brengen bij een verkiezing of een stemming (2)


Voorbeeld:

`Alleen stemgerechtigden mogen stemmen.`
stemhamer
zelfst.naamw.
[muziekinstrument], [gereedschap] een stuk gereedschap waarmee de snaren van bijvoorbeeld een piano worden gestemd Voorbeeld: `Het correct hanteren van de stemhamer is vereist vakmanschap. `
stemhebbend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɛm'hɛbənt]
1) (van spraakklanken) als de stembanden meetrillen bij het uitspreken taalkunde


Voorbeelden:

`De 'd' in 'deur' is een stemhebbende medeklinker.`,
`In 'bonen' worden alle spraakklanken stemhebbend uitgesproken.`




Antoniem:

stemloos


2) als iemand het recht heeft om te stemmen (1)


Voorbeelden:

`stemhebbende en niet-stemhebbende leden van een vereniging`,
`In het bestuur kunnen alleen stemhebbende leden gekozen worden.`




Synoniem:

stemgerechtigd
stemhokje
zelfst.naamw.
een hokje waarin men zich af kan zonderen om bij een verkiezing zijn stem uit te brengen Voorbeeld: `Er stond een hele rij voor de stemhokjes. `
stemkamer
zelfst.naamw.
[metaalbewerking] een halvormige ruimte in een klokkengieterij waar de klokken gestemd worden Voorbeeld: `Die grote klok is nog in de stemkamer. `
stemloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɛmlos]
1) (van spraakklanken) als de stembanden niet meetrillen bij het uitspreken taalkunde


Voorbeeld:

`Medeklinkers die stemloos worden uitgesproken zijn: f, h, k, p en s.`




Antoniem:

stemhebbend (1)


2) als je weinig of geen stem hebt


Voorbeeld:

`Ik ben erg verkouden en al vijf dagen stemloos.`
de stemmachine
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɛmɑʃinə]



Verbuigingen:

stemmachine|s (meerv.)
machine die je stem (3) elektronisch registreert en verwerkt


Voorbeeld:

`Sinds het afschaffen van de stemmachine komen de uitslagen van de verkiezingen weer erg laat.`




Synoniem:

stemcomputer
stemmen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛmə(n)]



Verbuigingen:

stemde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) je stem (3) uitbrengen bij een verkiezing of een stemming (2) poliek


Voorbeeld:

`gaan stemmen in het stembureau`




Synoniem:

kiezen


2) zorgen dat (een muziekinstrument) de goede toonhoogte heeft en niet vals klinkt muziek


Voorbeelden:

`een viool stemmen`,
`Voor het concert begint, stemt het orkest.`



3) (iemand) in de genoemde stemming (1) brengen psychologie


Voorbeeld:

`Dat hij goed geneest, stemt me hoopvol voor de toekomst.`
de stemmer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɛmər]



Verbuigingen:

stemmer|s (meerv.)
1) iemand die als beroep zorgt dat een piano de goede toonhoogte heeft en niet vals klinkt muziek


Voorbeeld:

`Onze stemmer komt tweemaal per jaar om de piano te stemmen.`



2) iemand die zijn stem (3) uitbrengt bij een verkiezing of een stemming (2) poliek


Voorbeeld:

`Stemmers op die partij geven het meest aan goede doelen.`




Synoniem:

kiezer
stemmig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛməx]
plechtig en ingetogen


Voorbeelden:

`Bij een begrafenis is meestal een stemmige sfeer.`,
`stemmige kleding`




Antoniem:

opzichtig
de stemming
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɛmɪŋ]



Verbuigingen:

stemming|en (meerv.)
1) gevoel dat iemand of een groep mensen op dit moment heeft


Voorbeelden:

`Ik ben in een uitstekende stemming, want ik heb een vrije dag vandaag.`,
`Tijdens het fietstochtje met onze vrienden was de stemming vrolijk en uitgelaten.`




Synoniemen:

humeur, sfeer


2) keer dat mensen hun stem (3) uitbrengen poliek


Voorbeeld:

`een voorstel in stemming brengen`
de stemmingmakerij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stɛmɪŋmakəˈrɛi]
het opwekken van een negatieve stemming (1) jegens iets of iemand


Voorbeeld:

`Die beschuldigingen zijn onjuist. Het is pure stemmingmakerij.`
de/het stempel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛmpəl]



Verbuigingen:

stempel|s (meerv.)
voorwerp dat met inkt een tekst of plaatje kan afdrukken, of de tekst of het plaatje zelf


Voorbeelden:

`met een stempel 'akkoord' op een verzoekschrift stempelen`,
`een stempel in je paspoort krijgen`
je stempel drukken op
((iemand) sterk beïnvloeden)
van de oude stempel
((iemand) met conservatieve opvattingen)
afstempelen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɛmpələ(n)]



Verbuigingen:

stempelde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestempeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een stempel zetten (op iets)


Voorbeeld:

`een poststuk afstempelen`



2) financieel minder waard maken financieel


Voorbeeld:

`een aandeel afstempelen`
stempelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛmpələ(n)]



Verbuigingen:

stempelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestempeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een stempel zetten op (iets)


Voorbeeld:

`formulieren stempelen`
stempen
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een draaibare stift van een muziekinstrument waaraan de snaar is bevestigd en waarmee de snaar kan worden gestemd Voorbeeld: `Doordat de stempennen te gemakkelijk draaien is de piano al snel weer vals. `
stemplicht
zelfst.naamw.
de verplichting om te stemmen
stempotlood
zelfst.naamw.
potlood dat bij stemmingen gebruikt wordt om op het stembiljet een hokje te markeren Voorbeeld: `Waarom nu uitgerekend het stempotlood rood is, blijft een kwestie van gissen. `
het stemrecht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛmrɛxt]
Synoniem:

kiesrecht
actief stemrecht
(recht om je stem (3) uit te brengen bij de verkiezingen of bij een stemming (2))
passief stemrecht
(recht om je verkiesbaar te stellen bij verkiezingen)
stemtoonhoogte
zelfst.naamw.
[muziek] de bij het stemmen van het orkest of koor te volgen hoogte voor de standaardtoon, meestal de toon a<sup>1</sup> = 440 Hz van de hobo of stemvork
stemvork
zelfst.naamw.
[muziek] een stalen U-vormig instrument dat bij aanslaan een onveranderlijke toon voortbrengt Voorbeeld: `Een stemvork brengt een toon voort. `
de stemwijzer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɛmwɛizər]



Verbuigingen:

stemwijzer|s (meerv.)
computerprogramma dat je politieke voorkeur vaststelt en als advies geeft om te stemmen (1)


Voorbeeld:

`een stemwijzer raadplegen als je weinig snapt van alle verkiezingsprogramma's`




Synoniem:

kieskompas
stencilen
werkw.


Afbreekpatroon:

` sten - ci - len



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stencilde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestencild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een stencilmachine afdrukken maken of vermenigvuldigen arbeid


Voorbeeld:

`iedere maand moet de jeugdredactie de schoolkrant stencilen`




Synoniem:

kopiëren
steng
zelfst.naamw.
[scheepvaart] verlengstuk van de mast, boven in de mast te hijsen op een zeilschip
de stengel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɛŋəl]



Verbuigingen:

stengel|s (meerv.)
deel van een plant boven de grond waarop de bloem staat


Voorbeeld:

`snijbloemen met lange stelen`




Synoniem:

steel
steng
zelfst.naamw.
[scheepvaart] verlengstuk van de mast, boven in de mast te hijsen op een zeilschip
stenigen
werkw.


Uitspraak:

['stenəxə(n)]



Verbuigingen:

stenigde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestenigd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) doden door stenen op hem of haar te gooien


Voorbeeld:

`Stenigen wordt in sommige landen nog wel gedaan, maar het is niet meer van deze tijd.`
de (m)/het steno
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['steno]
speciale schrijfwijze om net zo snel te kunnen schrijven als het spreektempo


Voorbeeld:

`een interview vastleggen in steno`




Synoniem:

stenografie
stenograaf
zelfst.naamw.
iemand die stenografische verslagen maakt
de stengel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɛŋəl]



Verbuigingen:

stengel|s (meerv.)
deel van een plant boven de grond waarop de bloem staat


Voorbeeld:

`snijbloemen met lange stelen`




Synoniem:

steel
stenigen
werkw.


Uitspraak:

['stenəxə(n)]



Verbuigingen:

stenigde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestenigd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) doden door stenen op hem of haar te gooien


Voorbeeld:

`Stenigen wordt in sommige landen nog wel gedaan, maar het is niet meer van deze tijd.`
de (m)/het steno
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['steno]
speciale schrijfwijze om net zo snel te kunnen schrijven als het spreektempo


Voorbeeld:

`een interview vastleggen in steno`




Synoniem:

stenografie
stenograaf
zelfst.naamw.
iemand die stenografische verslagen maakt
de stenografie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stenoxra'fi]
speciale schrijfwijze om net zo snel te kunnen schrijven als het spreektempo


Synoniem:

steno
stenose
zelfst.naamw.
[medisch] vernauwing
stenotypen
werkw.


Afbreekpatroon:

'ste - no - ty - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stenotypte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestenotypt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stenogrammen opnemen en uittypen arbeid


Voorbeeld:

`de secretaresse stenotypte de stukken van de jaarvergadering`




Synoniem:

snelschrift uitwerken
stenotypist
zelfst.naamw.
iemand die de opgenomen stenogrammen ook op de schrijfmachine kan uitwerken
stenotypiste
zelfst.naamw.
vrouwspersoon die de opgenomen stenogrammen ook op de schrijfmachine kan uitwerken
de step
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɛp]



Verbuigingen:

step|s, step|pen (meerv.)
plank met wieltjes voor en achter en een stuur die je voortbeweegt met je voet


Voorbeeld:

`Vroeger was een step kinderspeelgoed, maar niet lang geleden was de step populair bij volwassenen als vervoermiddel binnen de woonplaats.`




Synoniem:

autoped
steppe
zelfst.naamw.
grote boomloze vlakte in de zone van het Middellandse Zeeklimaat
steppen
werkw.


Uitspraak:

['stɛpə(n)]



Verbuigingen:

stepte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je op een step voortbewegen


Voorbeeld:

`van het station naar je werk steppen`
de ster
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɛr]



Verbuigingen:

ster|ren (meerv.)
1) hemellichaam dat van de aarde gezien heel klein is en licht geeft
2) schematische afbeelding in de vorm van een ster: een kleine kern met een aantal punten naar buiten
3) iemand die iets heel goed kan en daardoor beroemd is


Voorbeelden:

`filmster`,
`Tal van sterren schitterden op het gala voor het goede doel.`,
`geen ster in koken zijn`




Synoniem:

beroemdheid
de sterren van de hemel...
(prachtig...) `de sterren van de hemel zingen`
driesterrenrestaurant
(restaurant met drie sterren als beoordeling van de kwaliteit) `Dit is een eenvoudig hotel: het heeft maar één ster.`
steradiaal
zelfst.naamw.
[wiskunde] de SI-eenheid voor ruimtehoek, met symbool "sr"
de sterappel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɛrɑpəl]



Verbuigingen:

sterappel|s (meerv.)
lichtzure rode appel


Voorbeeld:

`Als je een sterappel dwars doorsnijdt zie je een stervormig klokhuis.`
de stère
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɛ:rə]



Verbuigingen:

stère|s, stère|n (meerv.)
kubieke meter opgestapeld rondhout


Voorbeelden:

`Een stère is voor te stellen als een kubieke meter die volgestapeld is met stamstukken van een meter lengte.`,
`boomstammen op 5,50 meter lengte, thuis geleverd, minimum 20 stère`
stereo
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sterejo]
(van geluid) door twee kanalen opgenomen en weergegeven


Voorbeeld:

`Een stereo-opname klinkt ruimtelijker en min of meer zoals je muziek life hoort.`




Antoniem:

mono
de stereo-installatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsterejoɪnstɑla(t)si]



Verbuigingen:

stereo-installatie|s (meerv.)
afspeelapparatuur voor geluidsdragers (cd's, cassettebandjes) met luidsprekers
stereo-isomeer
zelfst.naamw.
[scheikunde] een moleculaire verbinding waarvan de moleculen slechts in hun driedimensionele rangschikking verschillen van die van een sterk verwante verbinding Voorbeeld: `De verbinding CHFClBr komt voor als een paar stereo-isomeren. `
stereochemie
zelfst.naamw.
[scheikunde] de tak van de scheikunde die zich bezighoudt met de driedimensionale aard van chemische verbindingen Voorbeeld: `Veranderingen in het polarisatievlak van licht zijn een belangrijk hulpmiddel van de stereochemie. `
stereotiep
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sterejo'tip]
die of dat zich steeds op dezelfde manier voordoet


Voorbeelden:

`stereotiepe schoonheidsidealen`,
`Stereotiep gedrag is steeds dezelfde handelingen herhalen.`




Synoniemen:

vast, karakteristiek
de stereotype
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sterejo'tipə]



Verbuigingen:

stereotype|n, stereotype|s (meerv.)
vast beeld (van iets of iemand) dat niet helemaal met de werkelijkheid klopt


Voorbeelden:

`Vrouwen die zich opstellen als leider vallen uit de toon, omdat ze niet voldoen aan het vrouwelijke stereotype.`,
`Voor de een is het stereotype van Nederland tulpen, klompen, molens en kaas, voor de ander drugs en de legalisering ervan.`
uitsterven
werkw.


Uitspraak:

[ˈœytstɛrvə(n)]



Verbuigingen:

stierf uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is uitgestorven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van planten en dieren) ophouden te bestaan


Voorbeeld:

`De Afrikaanse neushoorn dreigt uit te sterven.`
sterfbed
zelfst.naamw.
het bed waarop men sterft Voorbeeld: `Op zijn sterfbed sprak hij zijn laatste woorden. `
sterfelijk
bijv.naamw.
vatbaar voor de dood Voorbeeld: `Alle mensen zijn sterfelijk. `
het sterfgeval
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛrfxəvɑl]



Verbuigingen:

sterfgeval|len (meerv.)
keer dat iemand doodgaat


Voorbeeld:

`binnen een maand twee sterfgevallen in de familie hebben`
het sterfhuis
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɛrfhœys]



Verbuigingen:

sterf|huizen (meerv.)
1) huis waar iemand overleden is


Voorbeeld:

`Het sterfhuis van Maarten Luther is in Eisleben.`



2) huis waar je als terminaal patiënt heen gaat om te sterven


Voorbeeld:

`je laatste week doorbrengen in een sterfhuis, waar ze je goed verzorgen`




Synoniem:

hospice
de sterfhuisconstructie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɛrfhœyskɔnstrʏksi]



Verbuigingen:

sterfhuisconstructie|s (meerv.)
afsplitsing van de winstgevende onderdelen van een bedrijf dat dreigt failliet te gaan economie
de sterfte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɛrftə]
aantal sterfgevallen


Voorbeelden:

`Een ziekte heeft geleid tot een massale sterfte onder konijnen.`,
`Zijn er in Nederland regionale verschillen in de totale sterfte?`
sterftecijfer
zelfst.naamw.
[demografie] een getal dat aangeeft hoeveel sterfgevallen er in een gebied in een bepaalde tijd hebben plaatsgevonden Voorbeeld: `Het sterftecijfer werd tot onder het normale noodsituatieniveau teruggebracht. `
sterfteoverschot
zelfst.naamw.
[demografie] het verschijnsel dat in een gebied in een bepaalde periode het aantal sterfgevallen structureel hoger ligt dan het aantal geboorten Voorbeeld: `Gemeenten met een sterfteoverschot. `
steriel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[steˈril]
1) als je geen kinderen kunt verwekken of voortbrengen


Voorbeeld:

`Door de bestraling is hij steriel geworden.`




Synoniem:

onvruchtbaar


2) als iets geen stoffen bevat die je ziek kunnen maken


Voorbeeld:

`een steriele tang`



3) als iets er kaal, saai en ongezellig uit ziet


Voorbeeld:

`een steriel ingericht kantoor`




Synoniem:

clean
de sterilisatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[steriliˈza(t)si]



Verbuigingen:

sterilisatie|s (meerv.)
1) keer dat iemand onvruchtbaar gemaakt wordt


Voorbeeld:

`Toen hij hertrouwde heeft hij zijn sterilisatie ongedaan laten maken.`



2) keer dat iets steriel (2) gemaakt wordt


Voorbeeld:

`sterilisatie door middel van stoom`
steriliseren
werkw.
[medisch] Het gericht doden van micro-organismen op een oppervlak totdat de kans dat dergelijke organismen nog levend op het oppervlak aangetroffen worden, kleiner is dan 1 op een miljoen
steriliteit
zelfst.naamw.
[medisch] onvruchtbaarheid
sterk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɛrk]
1) als je veel lichamelijke of geestelijke kracht hebt


Voorbeelden:

`sterke armen hebben`,
`sterke zenuwen hebben`




Antoniem:

zwak



Synoniem:

krachtig
2) als iets fysiek of inhoudelijk stevig of krachtig is


Voorbeelden:

`een sterke fiets`,
`een sterke wind`,
`sterke argumenten`



3) flink


Voorbeelden:

`een sterke stijging van de prijzen`,
`sterk afnemen`




Synoniemen:

hevig, aanzienlijk


4) met een krachtige werking


Voorbeelden:

`een sterk medicijn`,
`sterke koffie`,
`sterkedrank`



5) ongeloofwaardig


Voorbeeld:

`een sterk verhaal`




Synoniem:

stug
sterk staan
(door goede argumenten in een goede positie zijn)
je sterk maken voor
(erg je best doen voor (iets of iemand))
ik maak me sterk dat...
(mij lijkt het waarschijnlijk dat...)
aansterken
werkw.


Uitspraak:

['anstɛrkə(n)]



Verbuigingen:

sterkte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is aangesterkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
lichamelijk weer sterker (1) worden


Voorbeeld:

`na een operatie weer aansterken`




Synoniem:

op krachten komen
de sterkte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɛrktə]



Verbuigingen:

sterkte|n, sterkte|s (meerv.)
1) mate waarin iets krachtig of hevig is


Voorbeeld:

`de sterkte van de dijken controleren`



2) < je zegt dit als iemand iets moeilijks moet doen of problemen heeft>



Voorbeelden:

`Beterschap en sterkte.`,
`iemand sterkte wensen`
de sterkte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɛrktə]



Verbuigingen:

sterkte|n, sterkte|s (meerv.)
1) mate waarin iets krachtig of hevig is


Voorbeeld:

`de sterkte van de dijken controleren`



2) < je zegt dit als iemand iets moeilijks moet doen of problemen heeft>



Voorbeelden:

`Beterschap en sterkte.`,
`iemand sterkte wensen`
sterkwater
zelfst.naamw.
conserveervloeistof voor anatomische preparaten

onzuiver salpeterzuur.
sternetwerk
zelfst.naamw.
[informatica] is een computernetwerk waarbij elke computer afzonderlijk aan een centraal punt wordt gekoppeld en dus een verbinding heeft. Een sternetwerk heeft een stertopologie, een netwerktopologie die weergegeven kan worden in de vorm van een ster. Deze opzet wordt het meest gebruikt voor computernetwerken
steroïde
zelfst.naamw.
[scheikunde], [medisch] een lipide met een karakteristieke koolstofringstructuur die is opgebouwd als een triterpeen (C30). Voorbeeld: `Sommide steroïden vertonen een sterke hormonale werking. `
de ster
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɛr]



Verbuigingen:

ster|ren (meerv.)
1) hemellichaam dat van de aarde gezien heel klein is en licht geeft
2) schematische afbeelding in de vorm van een ster: een kleine kern met een aantal punten naar buiten
3) iemand die iets heel goed kan en daardoor beroemd is


Voorbeelden:

`filmster`,
`Tal van sterren schitterden op het gala voor het goede doel.`,
`geen ster in koken zijn`




Synoniem:

beroemdheid
de sterren van de hemel...
(prachtig...) `de sterren van de hemel zingen`
driesterrenrestaurant
(restaurant met drie sterren als beoordeling van de kwaliteit) `Dit is een eenvoudig hotel: het heeft maar één ster.`
het sterrenbeeld
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛrə(n)belt]



Verbuigingen:

sterrenbeeld|en (meerv.)
groep sterren die aan de hemel een figuur voorstelt


Voorbeeld:

`Een voorbeeld van een sterrenbeeld is de Kleine Beer.`
de sterrenkunde
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɛrə(n)kʏndə]
wetenschap die de hemellichamen bestudeert


Voorbeeld:

`sterrenkunde studeren`




Synoniem:

astronomie
sterrenkundig
bijv.naamw.
met betrekking of van de sterrenkunde Voorbeeld: `De sterrenkundige ontwikkelingen gaan erg snel. `
sterrenkundige
zelfst.naamw.
[beroep] [astronomie] een wetenschapper die zich bezig houdt met de astronomie of sterrenkunde
sterrenpoort
zelfst.naamw.
een denkbeeldig ringvormig toestel dat reizen naar een ander dergelijk toestel op een andere planeet mogelijk maakt Voorbeeld: `Dr. Jackson stapte door de sterrenpoort en kwam terecht op een planeet waar de god Ra over mensen heerste.
sterrenschip
zelfst.naamw.
een - vooralsnog hypothetisch - ruimtevaartuig in staat tot interstellair reizen Voorbeeld: `Het sterrenschip "Enterprise" is bekend van de serie "Star Trek". `
sterrenstelsel
zelfst.naamw.
[astronomie] een grote verzameling sterren die zich op relatief geringe onderlinge afstand bevinden. Het systeem wordt bij elkaar gehouden door de eigen zwaartekracht Voorbeeld: `De melkweg, ons sterrenstelsel, is bij nacht op een dondere lokatie met het blote oog waarneembaar. `
sterrenwichelaar
zelfst.naamw.
een beoefenaar van de pseudo-wetenschap astrologie (sterrenwichelarij)
sterrenwichelaar
zelfst.naamw.
een beoefenaar van de pseudo-wetenschap astrologie (sterrenwichelarij)
sterrenwichelarij
zelfst.naamw.
[astrologie] is het geloof dat er verband bestaat tussen het lot van mensen en de stand van de hemellichamen Voorbeeld: `Astrologen vinden het woord sterrenwichelarij vaak een raar woord. `
het sterretje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɛrəcə]



Verbuigingen:

sterretje|s (meerv.)
1) stuk vuurwerk dat kleine schitterende vonken verspreidt


Voorbeeld:

`sterretjes afsteken`



2) het teken * in drukwerk of op een toetsenbord


Voorbeeld:

`Titels met een sterretje zijn niet meer leverbaar.`




Synoniem:

asterisk
de sterveling
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɛrvəlɪŋ]



Verbuigingen:

sterveling|en (meerv.)
mens (als iemand die moet sterven)


Voorbeeld:

`In dit verhaal wordt een sterveling verliefd op een godin.`
geen sterveling
(niemand)
een gewone sterveling
(een mens als iedereen)
sterven
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛrvə(n)]



Verbuigingen:

stierf (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestorven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ophouden met leven


Voorbeeld:

`Hij is op vijftigjarige leeftijd gestorven aan kanker.`




Synoniemen:

overlijden, doodgaan
sterven van
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛrvə(n) vɑn]



Verbuigingen:

stierf van (verl.tijd enkelv.)
1) heel erg veel last hebben van


Voorbeelden:

`Ik sterf van de kou.`,
`Ik sterf van de dorst.`,
`Ik sterf van de jeuk.`




Synoniemen:

vergaan van, stikken van


2) <dit zeg je als je het vervelend vindt dat er erg veel zijn van dingen of dieren>



Voorbeelden:

`Het sterft hier van de mieren.`,
`Dit rapport sterft van de fouten.`




Synoniemen:

stikken van, krioelen van
de stethoscoop
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[steto'skop]



Verbuigingen:

stetho|scopen (meerv.)
voorwerp waarmee een arts luistert naar geluiden in je lichaam, zoals het kloppen van je hart medisch
steunen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstønə(n)]



Verbuigingen:

steunde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesteund (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat (iets of iemand) niet valt, of niet vallen door (iets of iemand)


Voorbeelden:

`Hij steunde zijn oude moeder bij het oversteken.`,
`De kreupele man loopt steunend op zijn krukken door de straat.`



2) (iets of iemand) hulp bieden


Voorbeelden:

`een goed doel financieel steunen`,
`winkeliers fiscaal steunen`,
`de kandidatuur van een politicus steunen`




Synoniem:

ondersteunen


3) een zacht en zuchtend geluid maken


Voorbeeld:

`Ze steunde dat ze niet meer verder kon lopen.`




Synoniem:

kreunen
de steunpilaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stømpilar]



Verbuigingen:

steun|pilaren (meerv.)
iemand die of iets dat veel ondersteuning biedt


Voorbeelden:

`Mijn moeder is een belangrijke steunpilaar voor mijn zieke vader.`,
`De olie-inkomsten zijn een steunpilaar voor het bewind.`
de steun
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[støn]



Verbuigingen:

steun|en (meerv.)
1) voorwerp dat steun geeft


Voorbeelden:

`Houten palen dienen als steun voor het verzakte huis.`,
`boekensteunen`




steun en toeverlaat

(persoon op wie je kunt rekenen of bij wie je terecht kunt als je het moeilijk hebt) `Jij bent mijn steun en toeverlaat. Ik zou niet weten wat ik zonder je zou moeten doen.`


2) hulp


Voorbeelden:

`iemand die problemen heeft tot steun zijn`,
`steun geven aan een rampgebied`
steun trekken verouderd
(werkloos zijn en een uitkering krijgen)
steunvlak
zelfst.naamw.
[natuurkunde] de veelhoek gevormd door verbinding van de verst uiteenliggende punten waarop een lichaam rust Voorbeeld: `Indien het zwaartepunt van een lichaam vertikaal buiten het steunvlak ervan komt te liggen, zal het omvallen. `
de steur
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stør]
grote zware vis die gemiddeld wel vijftig jaar wordt


Voorbeeld:

`De eitjes van de steur worden als kaviaar gegeten.`
steven
zelfst.naamw.
[scheepvaart] voor- of achterstuk van een schip; de ~ wenden een andere koers inslaan.
stevig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstevəx]
1) als iets niet gauw kapotgaat


Voorbeeld:

`een stevige broek kopen om in de tuin te werken`



2) die of dat nogal groot is


Voorbeelden:

`een stevige kerel`,
`stevige benen hebben door het wielrennen`




Synoniemen:

fors, flink


3) flink


Voorbeelden:

`een stevige aanpak van de problemen`,
`stevige koersdalingen`,
`stevige veranderingen in het beleid willen`,
`stevig drinken`




Synoniemen:

fors, krachtig, in hoge mate
de steward
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈscuwərt]



Verbuigingen:

steward|s (meerv.)



de steward|ess
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[scuwərˈdɛs]



Verbuigingen:

stewardess|en (meerv.)
iemand die de passagiers van een vliegtuig of boot bedient en helpt
aanstichten
werkw.


Uitspraak:

['anstɪxtə(n)]



Verbuigingen:

stichtte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
2) aanzetten tot (iets slechts)


Voorbeeld:

`het buurland aanstichten tot oorlog`
op aanstichten van

(aangezet door)
`zijn vriendin vermoord hebben op aanstichten van haar broer`
op aanstichten van
(aangezet door) `zijn vriendin vermoord hebben op aanstichten van haar broer`
stichten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪxtə(n)]



Verbuigingen:

stichtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat (iets) er komt


Voorbeelden:

`een gezin stichten`,
`brand stichten`,
`verwarring stichten`




Synoniem:

laten ontstaan
stichter
zelfst.naamw.
degene die iets grondvest
de stichting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɪxtɪŋ]



Verbuigingen:

stichting|en (meerv.)
instelling met een ideëel doel zonder leden en zonder het doel om winst te maken juridisch


Voorbeeld:

`een wetenschappelijke stichting`
aanstichten
werkw.


Uitspraak:

['anstɪxtə(n)]



Verbuigingen:

stichtte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets slechts) veroorzaken


Voorbeeld:

`onheil aanstichten`



2) aanzetten tot (iets slechts)


Voorbeeld:

`het buurland aanstichten tot oorlog`
op aanstichten van
(aangezet door) `zijn vriendin vermoord hebben op aanstichten van haar broer`
stichten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪxtə(n)]



Verbuigingen:

stichtte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat (iets) er komt


Voorbeelden:

`een gezin stichten`,
`brand stichten`,
`verwarring stichten`




Synoniem:

laten ontstaan
stick
zelfst.naamw.
een slaghout bij (ijs)hockey.
Voorbeeld: `Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. `
een USB-stick.
Voorbeeld: `Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. `
de sticker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɪkər]



Verbuigingen:

sticker|s (meerv.)
plaatje met een achterkant die kleeft


Voorbeeld:

`een sticker op je agenda plakken`




Synoniem:

plakplaatje
stickeren
werkw.


Afbreekpatroon:

'stic - ke - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stickerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestickerd (volt.deelw.)
iets beplakken met stickers


Voorbeeld:

`de moeder is enthousiast met haar kinderen aan het stickeren geslagen`




Synoniem:

labelen
het stickie
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɪki]



Verbuigingen:

stickie|s (meerv.)
sigaret met marihuana of hasj erin informeel


Voorbeeld:

`een stickie roken`




Synoniem:

joint
stick
zelfst.naamw.
een slaghout bij (ijs)hockey.
Voorbeeld: `Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. `
een USB-stick.
Voorbeeld: `Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. `
de stiefbroer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stifbrur]



Verbuigingen:

stiefbroer|s (meerv.)
zoon van je stiefvader of stiefmoeder uit een eerdere relatie dan die met je eigen ouder


Voorbeeld:

`Mijn vader is hertrouwd met een vrouw die twee zoons had, waardoor ik nu twee stiefbroers heb heb.`
de stiefdochter
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stifdɔxtər]



Verbuigingen:

stiefdochter|s (meerv.)
dochter van je partner waarvan je zelf geen biologische ouder bent


Voorbeeld:

`Mijn man is na het overlijden van zijn vrouw met mij getrouwd en ik heb nu een stiefdochter.`
het stiefkind
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stifkɪnt]



Verbuigingen:

stiefkind|eren (meerv.)
kind van je partner waarvan je zelf geen biologische ouder bent
de stiefmoeder
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stifmudər]



Verbuigingen:

stiefmoeder|s (meerv.)
nieuwe mannelijke partner van je vader die niet je eigen moeder is


Voorbeelden:

`Mijn vader is hertrouwd en nu wonen we samen met mijn stiefmoeder.`,
`Mijn stiefmoeder wil niet dat ik haar zo noem, want dat doet haar aan sprookjes met gemene stiefmoeders denken.`
de stiefvader
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stifadər]



Verbuigingen:

stiefvader|s (meerv.)
nieuwe mannelijke partner van je moeder die niet je eigen vader is


Voorbeeld:

`Mijn moeder is na de scheiding van mijn vader driemaal hertrouwd, waardoor ik nu een derde stiefvader heb.`
de stiefzoon
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stifzon]



Verbuigingen:

stief|zonen (meerv.)
zoon van je partner waarvan je zelf geen biologische ouder bent
de stiefzuster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stifsʏstər]



Verbuigingen:

stiefzuster|s (meerv.)
dochter van je stiefvader of stiefmoeder uit een eerdere relatie dan die met je eigen ouder


Voorbeeld:

`Doordat mijn moeder een nieuwe echtgenoot heeft die al een dochtert had, heb ik nu een stiefzusje.`
I stiekem
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstikəm]
als iets geheim is en niemand het mag merken


Voorbeelden:

`een stiekeme relatie hebben met een getrouwde man`,
`Ze doen heel degelijk maar het zijn stiekeme drinkers.`




Synoniemen:

geheim, heimelijk
II stiekem
bijwoord


Uitspraak:

[ˈstikəm]
in het geheim, zonder dat iemand het mag merken


Voorbeeld:

`stiekem foto's maken van een naakte filmster`




Synoniem:

heimelijk
zonder iets te zeggen, in het geheim
(minder negatief dan stiekem) Voorbeeld: `De trainer hoopt stiekempjes op het kampioenschap. `
de stier
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stir]



Verbuigingen:

stier|en (meerv.)
mannelijk rund
balen als een stier
(erg balen)
stierenloop
zelfst.naamw.
een traditie waar mensen voor loslopende stieren uitrennen door de straat|straten van een dorp of stad
stierenvechter
zelfst.naamw.
[beroep] een persoon die in een stierengevecht de stier uitdaagt, bevecht en uiteindelijk doodt Voorbeeld: `De gewonde stierenvechter ligt in een bedenkelijke toestand. `
stierlijk
bijwoord


Uitspraak:

[ˈstirlək]
in hoge mate


Voorbeelden:

`je stierlijk vervelen`,
`stierlijk irritant`




Synoniem:

erg
sterven
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛrvə(n)]



Verbuigingen:

stierf (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestorven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
ophouden met leven


Voorbeeld:

`Hij is op vijftigjarige leeftijd gestorven aan kanker.`




Synoniemen:

overlijden, doodgaan
de stift
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɪft]



Verbuigingen:

stift|en (meerv.)
1) vulling voor een balpen of vulpotlood


Voorbeeld:

`een doosje nieuwe stiften`



2) pen met een vulling van vilt met inkt


Voorbeeld:

`een mapje met diverse kleuren stiften`




Synoniem:

viltstift
stiften
werkw.
inkleuren met een stift
Voorbeeld: `Ik stiftte mijn lippen knalrood. `
[sport] een bal zacht met een boog (over de keeper) schieten
Voorbeeld: `Bij het nemen van de strafschop stiftte Panenka de bal over de al gedoken keeper heen. `
[verouderd] stichten
het stigma
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɪxma]



Verbuigingen:

stigma|'s, sigma|ta (meerv.)
1) slechte reputatie


Voorbeeld:

`het stigma van een leugenaar dragen`




Synoniemen:

stempel, brandmerk


2) wonden van Jezus bij de kruisiging, of wonden die optreden bij christelijke religieuzen op de plaatsen van Jezus' verwondingen religie


Voorbeeld:

`Het ontvangen van stigmata wordt als een wonder beschouwd.`



3) bovenste gedeelte van de stamper van een bloem plantkunde


Voorbeeld:

`Het stigma is kleverig en neemt het stuifmeel op.`




Synoniem:

stempel
stigmatiseren
werkw.


Uitspraak:

[stɪxmati'zerə(n)]



Verbuigingen:

stigmatiseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestigmatiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) ten onrechte een slechte reputatie bezorgen


Voorbeelden:

`mensen met aids stigmatiseren`,
`een leerling stigmatiseren als lui en ongeïnteresseerd`




Synoniem:

brandmerken
stijf
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɛif]
1) als iets of iemand niet soepel kan bewegen


Voorbeelden:

`een stijve nek hebben`,
`stijf zijn van de kou`,
`eiwit stijf kloppen`




Antoniem:

soepel


2) als iemand terughoudend en vormelijk is


Voorbeeld:

`een stijve trut`




Antoniem:

hartelijk
je mond stijf dicht houden
(vastberaden niets zeggen)
stijfkop
zelfst.naamw.
een koppig persoon; iemand die ondanks veelvuldige tegenslag of oppositie doorgaat op de ingeslagen weg
Voorbeeld: `Je denkt toch niet dat die stijfkop zo maar opgeeft? `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
stijfsel
zelfst.naamw.
een mengsel van water en zetmeel waarmee iets wordt opgestijfd
stijven
werkw.
minder buigzaam maken (met stijfsel)
Voorbeeld: `Die hemden moeten nog gesteven worden. `
door aanmoediging of financiële middelen versterken
Voorbeeld: `Je moet hem niet in het kwaad stijven. ` Voorbeeld: `Daarmee stijfden ze flink de kas. `
aantijgen
werkw.
aantrekken

aanwrijven, beschuldigen van iets
Voorbeeld: `Hem werd het onbevoegd en onbekwaam verlenen van geneeskundige zorg aangetegen. `
afstijgen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɛixə(n)]



Verbuigingen:

steeg af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is afgestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
van een paard of ander rijdier afstappen


Voorbeeld:

`De ruiter moet leren op- en af te stijgen.`




Antoniem:

opstijgen
opstijgen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstɛixə(n)]



Verbuigingen:

steeg op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in verticale richting bewegen


Voorbeelden:

`Er stijgt rook op uit de schoorsteen.`,
`Van Schiphol stijgen dagelijks honderden vliegtuigen op.`




Synoniem:

omhooggaan
de stijgbeugel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɛixbøxəl]



Verbuigingen:

stijgbeugel|s (meerv.)
1) aan een zadel hangende beugel om op een paard te klimmen sport
2) een van de gehoorbeentjes in je oor anatomie


Voorbeeld:

`De andere gehoorbeentjes heten aambeeld en hamer.`
een voet in de stijgbeugel hebben
(een positie hebben die kansen biedt op een betere positie)
stijgen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɛixə(n)]



Verbuigingen:

steeg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
omhooggaan


Voorbeelden:

`De kust stijgt hier.`,
`De prijzen zijn alweer gestegen.`,
`Huizenkopers hebben een stijgende waardering voor deze wijk.`




Antoniem:

dalen



Synoniem:

zakken
de stijging
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɛixɪŋ]



Verbuigingen:

stijging|en (meerv.)
keer dat iets omhooggaat


Voorbeeld:

`prijsstijgingen`
de stijl
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɛil]



Verbuigingen:

stijl|en (meerv.)
1) manier waarop je je gedraagt of dingen doet


Voorbeelden:

`een autoritaire stijl van leiding geven`,
`Die schrijver heeft een lichtvoetige stijl van schrijven.`
2) geheel van kenmerken van een stroming in de (bouw)kunst


Voorbeeld:

`een kerk in romaanse stijl`
stijl hebben
(goede manieren en een goede smaak hebben)
Dat is geen stijl.
(dat is niet netjes) Synoniem: onbehoorlijk
stijlloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɛilos]
die of dat onfatsoenlijk is of daarvan blijk geeft


Voorbeeld:

`een stijlloze actie tegen weerloze mensen`




Synoniem:

ongepast
stijlvol
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɛilvɔl]
die of dat blijk geeft van een goede smaak


Voorbeelden:

`stijlvolle kleding`,
`een stijlvol vormgegeven website`




Antoniem:

stijlloos (2)
stijven
werkw.
minder buigzaam maken (met stijfsel)
Voorbeeld: `Die hemden moeten nog gesteven worden. `
door aanmoediging of financiële middelen versterken
Voorbeeld: `Je moet hem niet in het kwaad stijven. ` Voorbeeld: `Daarmee stijfden ze flink de kas. `
stik
bijwoord
als om te stikken Voorbeeld: `Hij was stik verkouden en voelde zich beroerd. `
stikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪkə(n)]



Verbuigingen:

stikte (verl.tijd enkelv.)
1) doodgaan door te weinig lucht


Verbuigingen:

is gestikt (volt.deelw.)
2) (stof) met een draad en een bepaalde steek vastzetten


Verbuigingen:

heeft gestikt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Ik hoef niet meer met de hand te stikken nu ik een naaimachine heb.`
stikken van
(het benauwd krijgen van) `stikken van het lachen`
stikken van
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪkə(n) vɑn]



Verbuigingen:

stikte van (verl.tijd enkelv.)
1) (van iets) heel veel hebben


Voorbeeld:

`Ik stik van het geld.`



2) <dit zeg je als je het vervelend vindt dat er erg veel zijn van dingen of dieren>



Voorbeelden:

`Het stikt hier van de vliegen.`,
`Dit opstel stikt van de fouten.`




Synoniemen:

sterven van, krioelen van
het stikstof
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɪkstɔf]
onzichtbaar gas zonder geur dat in grote hoeveelheid in de lucht zit
stil
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɪl]
1) als je geen geluid maakt of als er geen geluid is


Voorbeelden:

`Wees even stil, dan kan ik naar het nieuws luisteren.`,
`Het is hier heel stil. Je hoort helemaal niets.`
2) rustig en kalm


Voorbeelden:

`stil weer`,
`een stille zee`,
`in een stille buurt wonen`



3) in het geheim


Voorbeelden:

`een stille drinker`,
`een stil verlangen`




Synoniem:

heimelijk
stille tocht
(optocht van zwijgende mensen om een slachtoffer te herdenken) `Na de moord op de jongen was er een stille tocht tegen zinloos geweld.`
stilaan
bijwoord


Uitspraak:

['stɪlan, stɪl'an]
langzaam aan


Voorbeeld:

`Stilaan begin ik te beseffen wat er gebeurd is.`




Synoniemen:

langzamerhand, gaandeweg
stillen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪlə(n)]



Verbuigingen:

stilde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een behoefte) bevredigen


Voorbeeld:

`de honger naar informatie stillen`




Synoniem:

laten ophouden
stileren
werkw.


Uitspraak:

[sti'lerə(n)]



Verbuigingen:

stileerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestileerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) in een mooie vorm brengen


Voorbeeld:

`je haar stileren`



2) vereenvoudigd maar karakteristiek afbeelden


Voorbeeld:

`een jurk met gestileerde bloemen`
stilleggen
werkw.


Uitspraak:

['stɪlɛxə(n)]



Verbuigingen:

legde stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgelegd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tot stilstand brengen


Voorbeelden:

`het werk stilleggen bij een staking`,
`de beurshandel stilleggen`




Synoniem:

stoppen met
stilliggen
werkw.


Uitspraak:

[stɪlɪxə(n)]



Verbuigingen:

lag stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgelegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zonder beweging liggen


Voorbeelden:

`vanwege een wond moeten stilliggen in je bed`,
`weer varen na wekenlang stilliggen in de Rijn wegens gebrek aan vracht`



2) niet (meer) actief zijn of gedaan worden


Voorbeelden:

`Na het ongeluk heeft het verkeer urenlang stilgelegen.`,
`aan de slag gaan met plannen die jarenlang stilgelegen hebben`
stilstaan
werkw.


Uitspraak:

['stɪlstan]



Verbuigingen:

stond stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet (meer) voortgaan


Voorbeeld:

`De trein staat stil voor een rood sein.`




Antoniem:

voortgaan
stilvallen
werkw.


Uitspraak:

['stɪlvɑlə(n)]



Verbuigingen:

viel stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is stilgevallen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) onbedoeld tot stilstand komen of ophouden


Voorbeelden:

`Door de ijzel is al het openbaar vervoer stilgevallen.`,
`het stilvallen van de leverantie van onderdelen`



2) ophouden met praten en zwijgen


Voorbeelden:

`Door de ongepaste vraag viel de spreker stil.`,
`een gesprek laten stilvallen`
stilzetten
werkw.
iets geheel van zijn snelheid beroven
Voorbeeld: `Hij zette zijn auto even stil om naar de kudde wildebeesten te kijken. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het stilzetten in de tweede betekenis erin. `
enz.
stilzitten
werkw.


Uitspraak:

['stɪlzɪtə(n)]



Verbuigingen:

zat stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgezeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zonder overbodige beweging zitten


Voorbeeld:

`Zit niet zo te wiebelen. Je moet stilzitten aan tafel.`



2) niets doen


Voorbeeld:

`Als ik pensioen heb, ga ik vrijwilligerswerk doen. Stilzitten is niets voor mij.`




Antoniem:

ondernemen
niet stilgezeten hebben
(veel gedaan hebben)
stilzwijgen
werkw.
trachten de aandacht niet op iets te laten vallen, moedwillig uit het nieuws houden
Voorbeeld: `De waarheid is echter altijd stilgezwegen. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het stilzwijgen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de stilistiek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stilɪs'tik]
bestudering van de manier waarop iets geschreven of gesproken is en het beoogde effect op de lezer of luisteraar literatuur


Voorbeeld:

`een werkcollege stilistiek volgen`
stilistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sti'lɪstis]
als iets met stijl te maken heeft


Voorbeeld:

`stilistische kenmerken van een tekst`
de stille
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɪlə]



Verbuigingen:

stille|n (meerv.)
politieagent die dienst doet in burgerkleding informeel
Stille Oceaangebied
zelfst.naamw.
het gebied van en rond de Stille Oceaan Voorbeeld: `In het Stille Oceaangebied worden veel Austronesische talen gesproken. `
stilleggen
werkw.


Uitspraak:

['stɪlɛxə(n)]



Verbuigingen:

legde stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgelegd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tot stilstand brengen


Voorbeelden:

`het werk stilleggen bij een staking`,
`de beurshandel stilleggen`




Synoniem:

stoppen met
stillen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪlə(n)]



Verbuigingen:

stilde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een behoefte) bevredigen


Voorbeeld:

`de honger naar informatie stillen`




Synoniem:

laten ophouden
stilletjes
bijwoord


Uitspraak:

[ˈstɪləcəs]
1) met weinig geluid


Voorbeeld:

`Tijdens het bezoek zaten de kinderen stilletjes in een hoekje te spelen.`




Synoniem:

zachtjes


2) stiekem


Voorbeeld:

`Jij probeert mij stilletjes te versieren.`
het stilleven
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɪlevə(n)]



Verbuigingen:

stilleven|s (meerv.)
afbeelding met mooi geordende dingen


Voorbeeld:

`een stilleven met bloemen schilderen`
stilliggen
werkw.


Uitspraak:

[stɪlɪxə(n)]



Verbuigingen:

lag stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgelegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zonder beweging liggen


Voorbeelden:

`vanwege een wond moeten stilliggen in je bed`,
`weer varen na wekenlang stilliggen in de Rijn wegens gebrek aan vracht`



2) niet (meer) actief zijn of gedaan worden


Voorbeelden:

`Na het ongeluk heeft het verkeer urenlang stilgelegen.`,
`aan de slag gaan met plannen die jarenlang stilgelegen hebben`
stilstaan
werkw.


Uitspraak:

['stɪlstan]



Verbuigingen:

stond stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
niet (meer) voortgaan


Voorbeeld:

`De trein staat stil voor een rood sein.`




Antoniem:

voortgaan
stilstaand
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɪlstant]
die of dat niet (meer) voortgaat of beweegt


Voorbeelden:

`een file met langzaam rijdend en stilstaand verkeer`,
`een sloot met stilstaand water`
de stilstand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɪlstɑnt]
toestand dat iets dat beweegt of in ontwikkeling is gestopt is


Voorbeelden:

`De trein is tot stilstand gekomen.`,
`een economische stilstand`
stillen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪlə(n)]



Verbuigingen:

stilde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een behoefte) bevredigen


Voorbeeld:

`de honger naar informatie stillen`




Synoniem:

laten ophouden
de stilte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɪltə]



Verbuigingen:

stilte|n, stilte|s (meerv.)
toestand dat het stil (1) is


Voorbeelden:

`In het bos heerst een diepe stilte.`,
`Op 4 mei nemen we een minuut stilte in acht om de oorlogsslachtoffers te herdenken.`
in stilte
(met weinig mensen erbij) `in stilte begraven willen worden`
stilte voor de storm
(rustige periode die voorafgaat aan drukte)
stilvallen
werkw.


Uitspraak:

['stɪlvɑlə(n)]



Verbuigingen:

viel stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is stilgevallen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) onbedoeld tot stilstand komen of ophouden


Voorbeelden:

`Door de ijzel is al het openbaar vervoer stilgevallen.`,
`het stilvallen van de leverantie van onderdelen`



2) ophouden met praten en zwijgen


Voorbeelden:

`Door de ongepaste vraag viel de spreker stil.`,
`een gesprek laten stilvallen`
stilzetten
werkw.
iets geheel van zijn snelheid beroven
Voorbeeld: `Hij zette zijn auto even stil om naar de kudde wildebeesten te kijken. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het stilzetten in de tweede betekenis erin. `
enz.
stilzitten
werkw.


Uitspraak:

['stɪlzɪtə(n)]



Verbuigingen:

zat stil (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stilgezeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zonder overbodige beweging zitten


Voorbeeld:

`Zit niet zo te wiebelen. Je moet stilzitten aan tafel.`



2) niets doen


Voorbeeld:

`Als ik pensioen heb, ga ik vrijwilligerswerk doen. Stilzitten is niets voor mij.`




Antoniem:

ondernemen
niet stilgezeten hebben
(veel gedaan hebben)
stilzwijgen
werkw.
trachten de aandacht niet op iets te laten vallen, moedwillig uit het nieuws houden
Voorbeeld: `De waarheid is echter altijd stilgezwegen. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het stilzwijgen in de tweede betekenis erin. `
enz.
stilzwijgend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɪlˈzwɛixənt]
zonder er iets over te zeggen of aandacht aan te schenken


Voorbeeld:

`Het contract wordt stilzwijgend met een jaar verlengd, tenzij je drie maanden van tevoren opzegt.`
de stimulans
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stimyˈlɑns]



Verbuigingen:

stimulans|en (meerv.)
iets dat aanmoedigt


Voorbeeld:

`Het winnen van een prijs was een stimulans om verder door te gaan in dit vak.`




Synoniemen:

aanmoediging, prikkel
stimuleren
werkw.


Uitspraak:

[stimyˈlerə(n)]



Verbuigingen:

stimuleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestimuleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) aanmoedigen of bevorderen


Voorbeelden:

`Mijn enthousiasme stimuleerde haar om ook in de verpleging te gaan werken.`,
`Het gemeentebestuur wil het toerisme stimuleren.`
stimulerende middelen
(middelen die je geestelijk of lichamelijk energieker maken)
het stimuleringsbeleid
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stimy'lerɪŋzbəlɛit]
beleid, vooral van de overheid, om iets te stimuleren


Voorbeelden:

`De werkloosheid zou nog veel hoger geweest zijn als er geen stimuleringsbeleid was gevoerd.`,
`stimuleringsbeleid zuinige auto's`,
`het project 'stimuleringsbeleid vrouwen in de wetenschap: talent naar de top'`
stinken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪŋkə(n)]



Verbuigingen:

stonk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) vies ruiken


Voorbeelden:

`Paardenstront stinkt.`,
`Het stinkt hier van de rook.`,
`Het stinkt hier naar mest.`



2) niet pluis zijn


Voorbeelden:

`Dat zaakje stinkt.`,
`Die partij vindt dat het financiële beleid van het kabinet stinkt.`




Synoniem:

niet in orde zijn
erin stinken
(in een valstrik lopen)
het stinkdier
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɪŋkdir]



Verbuigingen:

stinkdier|en (meerv.)
vrij klein roofdier met een zwart-witte vacht


Voorbeeld:

`Een stinkdier verdedigt zich door een erg stinkende vloeistof over zijn vijand te spuiten.`
de stip
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɪp]



Verbuigingen:

stip|pen (meerv.)
klein rondje


Voorbeeld:

`een paddenstoel met een rode hoed en witte stippen`




Synoniemen:

spikkel, stippel
aanstippen
werkw.


Uitspraak:

['anstɪpə(n)]



Verbuigingen:

stipte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) licht aanraken


Voorbeeld:

`een beschadiging in de lak aanstippen met verf`



2) heel kort iets zeggen (over iets)


Voorbeeld:

`Ik wil een aantal zaken even aanstippen.`




Synoniem:

aanroeren (1)
de stippel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɪpəl]



Verbuigingen:

stippel|s (meerv.)
klein rondje


Voorbeeld:

`een blauwe zomerjurk met witte stippels`




Synoniemen:

stip, spikkel
uitstippelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈœytstɪpələ(n)]



Verbuigingen:

stippelde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgestippeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in grote lijnen aangeven of plannen


Voorbeeld:

`een route uitstippelen`




Synoniem:

uitzetten
de stippellijn
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstɪpəlɛin]



Verbuigingen:

stippellijn|en (meerv.)
lijn van puntjes of kleine streepjes naast elkaar
stipt
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɪpt]
zorgvuldig


Voorbeelden:

`betrouwbare en stipte arbeidskrachten`,
`altijd stipt op tijd zijn`




Synoniemen:

nauwkeurig, precies
aanstippen
werkw.


Uitspraak:

['anstɪpə(n)]



Verbuigingen:

stipte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) licht aanraken


Voorbeeld:

`een beschadiging in de lak aanstippen met verf`



2) heel kort iets zeggen (over iets)


Voorbeeld:

`Ik wil een aantal zaken even aanstippen.`




Synoniem:

aanroeren (1)
stiptheid
zelfst.naamw.
de eigenschap om afspraken nauwgezet na te komen
Voorbeeld: `Zijn stiptheid is spreekwoordelijk. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
stipuleren
werkw.


Uitspraak:

[stipylerə(n)]



Verbuigingen:

stipuleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestipuleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
officieel afspreken formeel


Voorbeelden:

`een voorbehoud stipuleren`,
`samenwerking op basis van gelijkwaardigheid stipuleren`
stirren
werkw.


Afbreekpatroon:

'stir - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stirde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestird (volt.deelw.)
het roeren van een drankje voeding


Voorbeeld:

`aan de bar een cocktail stirren`
stirlingmotor
zelfst.naamw.
[motortechniek] motor die werkt op basis van verwarming en afkoeling van lucht
stirren
werkw.


Afbreekpatroon:

'stir - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stirde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestird (volt.deelw.)
het roeren van een drankje voeding


Voorbeeld:

`aan de bar een cocktail stirren`
STM
zelfst.naamw.
[afkorting], [initiaalwoord] afkorting van Scanning Tunneling Microscope, "Scanning Tunneling Microscoop"

[afkorting], [initiaalwoord] afkorting van Specific Transmission Module"
stochastisch
bijv.naamw.
afhankelijk van een bepaalde kans of van het toeval Voorbeeld: `We hebben te maken met een stochastische variabele. `
stockcarracen
werkw.


Afbreekpatroon:

'stock - car - ra - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stockcarracete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestockcarracet (volt.deelw.)
meedoen aan een snelheidswedstrijd voor auto's sport


Voorbeeld:

`stockcarracen in een raceauto die speciaal gebouwd is voor dit doel`
stocken
werkw.


Afbreekpatroon:

'stoc - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stockte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestockt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
opslaan


Voorbeeld:

`de voorraad stocken in een magazijn`
Stockholm
zelfst.naamw.
[toponiem|land=Zweden] de hoofdstad van Zweden Voorbeeld: `Stockholm ligt op veertien met bruggen verbonden eilanden.
stockjobben
werkw.


Afbreekpatroon:

'stock - job - ben



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stockjobde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestockjobd (volt.deelw.)
in effecten handelen economie


Voorbeeld:

`stockjobben op de beurs`
stockpicken
werkw.


Afbreekpatroon:

'stock - pic - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stockpickte (volt.deelw.)



Verbuigingen:

gestockpickt (volt.deelw.)
het selecteren van de best presenterende effecten handel


Voorbeeld:

`individuele aandelen stockpicken op de beurs`
stocken
werkw.


Afbreekpatroon:

'stoc - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stockte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestockt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
opslaan


Voorbeeld:

`de voorraad stocken in een magazijn`
stoefen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstufə(n)]



Verbuigingen:

stoefte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoeft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
opscheppen


Voorbeeld:

`stoefen met de auto van je vader`
stoeien
werkw.


Uitspraak:

[ˈstujə(n)]



Verbuigingen:

stoeide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
als spelletje een beetje vechten


Voorbeeld:

`De kinderen stoeiden met elkaar.`
de stoel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stul]



Verbuigingen:

stoel|en (meerv.)
meubel met poten en een rugleuning waarop één persoon kan zitten


Voorbeelden:

`kinderstoel`,
`klapstoel`,
`tuinstoel`,
`leunstoel`
niet onder stoelen of banken steken
(openlijk en duidelijk (iets) laten merken) `Hij stak zijn ontevredenheid niet onder stoelen of banken.`
op iemands stoel gaan zitten
(de rol van iemand overnemen terwijl dat niet de bedoeling is) `Zij gaat steeds op de stoel van haar chef zitten en commandeert haar collega's.`
stoelen
werkw.
stoelen op, gebaseerd zijn op Voorbeeld: `Die uitspraak is gestoeld op feiten. `
stoelen
werkw.
stoelen op, gebaseerd zijn op Voorbeeld: `Die uitspraak is gestoeld op feiten. `
stoelen op
werkw.


Uitspraak:

['stulə(n) ɔp]



Verbuigingen:

stoelde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoeld op (volt.deelw.)
gebaseerd zijn op


Voorbeeld:

`De getuigenissen van seksueel misbruik blijken gestoeld te zijn op verklaringen na suggestieve interviews.`




Synoniem:

berusten op
de stoelgang
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stulxɑŋ]
het regelmatig lozen van poep


Voorbeelden:

`een slechte stoelgang hebben`,
`je stoelgang verbeteren door goede voeding`
stoelpoot
zelfst.naamw.
de poot van een stoel Voorbeeld: `Doordat toen hij ging zitten de stoelpoot brak, viel hij op de grond. `
stoelen
werkw.
stoelen op, gebaseerd zijn op Voorbeeld: `Die uitspraak is gestoeld op feiten. `
de stoeltjeslift
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stulcəslɪft]



Verbuigingen:

stoeltjeslift|en (meerv.)
kabelbaan met per persoon een open stoeltje


Voorbeelden:

`Een jongetje van zes jaar is uit een stoeltjeslift gevallen en was op slag dood.`,
`met een stoeltjeslift de berg op gaan om te skiën`
de stoep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stup]



Verbuigingen:

stoep|en (meerv.)
1) iets hoger stuk straat naast de weg dat bestemd is voor voetgangers


Voorbeeld:

`De stoep is alweer opgebroken.`




Synoniemen:

trottoir, voetpad


2) stenen trapje op straat bij een hoge huisdeur


Voorbeeld:

`Postbezorgers hebben een hekel aan grachtenhuizen met stoepen.`
de stoeprand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstuprɑnt]



Verbuigingen:

stoeprand|en (meerv.)
rand van een stoep (1) aan de kant van de weg
stoeptegel
zelfst.naamw.
een platte steen waarmee een stoep bestraat wordt Voorbeeld: `Hij viel op de stoeptegels en haalde zijn been open. `
stoer
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stur]
als je flink doet en daar indruk mee wilt maken, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeelden:

`een stoere meid`,
`stoere taal uitslaan`,
`een stoer jack`
stoer doen
(flinker doen dan je bent)
de stoet
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stut]



Verbuigingen:

stoet|en (meerv.)
rij van langzaam vooruitgaande mensen of auto's


Voorbeeld:

`begrafenisstoet`
stoeterij
zelfst.naamw.
[veeteelt] het bedrijfsmatig telen van paarden

[veeteelt] de bedrijfslocatie waar paarden worden geteeld
I de stof
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stɔf]



Verbuigingen:

stof|fen (meerv.)
1) materiaal van draden om kleren, gordijnen e.d. van te maken


Voorbeeld:

`stoffenwinkel`




Synoniem:

textiel


2) materie waaruit iets bestaat


Voorbeelden:

`het vervoer van gevaarlijke stoffen`,
`vloeistof`




Synoniemen:

substantie, materie


3) informatie die je tot je neemt


Voorbeelden:

`Dit is verplichte stof voor het examen`,
`gespreksstof`
lang van stof zijn
(lang en uitgebreid over iets praten)
II het stof
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stɔf]
neergevallen los vuil


Voorbeeld:

`Als je niet regelmatig schoonmaakt zit alles onder het stof.`
in het stof bijten
(verliezen)
veel stof doen opwaaien
(opschudding veroorzaken)
afstoffen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɔfə(n)]



Verbuigingen:

stofte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestoft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stof wegnemen van (iets)


Voorbeeld:

`de glazen tafel afstoffen met een stofdoek`
de stofdoek
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔvduk]



Verbuigingen:

stofdoek|en (meerv.)
doek om het stof weg te vegen


Voorbeeld:

`na het stoffen je stofdoek buiten uitslaan`
stofdorpel
zelfst.naamw.
een vlakke houten onderdorpel bij een binnenkozijn Voorbeeld: `De stofdorpel belemmerde de rolstoeler bij het binnenkomen in de kamer. `
stofferen
werkw.


Uitspraak:

[stɔˈferə(n)]



Verbuigingen:

stoffeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een meubel) met stof (1,1) bekleden


Voorbeeld:

`je bank opnieuw laten stofferen`



2) (een huis) inrichten met vloerbedekking en gordijnen om het bewoonbaar te maken


Voorbeeld:

`een volledig gestoffeerd en gemeubileerd huis`
stoffelijk overschot
(lichaam van een dode) Synoniem: lijk
stoffelijke resten
(lichaam van een dode) Synoniem: lijk
stoffen
bijv.naamw.
van stof, textiel gemaakt Voorbeeld: `Zij deed er een stoffen hoes omheen. `
de stoffer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɔfər]



Verbuigingen:

stoffer|s (meerv.)
borstel met een handvat
stoffer en blik
(borstel met bijbehorend voorwerp om het vuil op te schuiven) `met stoffer en blik de kruimels van de vloer vegen`
stofferen
werkw.


Uitspraak:

[stɔˈferə(n)]



Verbuigingen:

stoffeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een meubel) met stof (1,1) bekleden


Voorbeeld:

`je bank opnieuw laten stofferen`



2) (een huis) inrichten met vloerbedekking en gordijnen om het bewoonbaar te maken


Voorbeeld:

`een volledig gestoffeerd en gemeubileerd huis`
stoffig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔfəx]
1) als er stof (2) op iets ligt of in de lucht zit


Voorbeelden:

`een stoffige tafel afstoffen`,
`een stoffige zolder`



2) saai en vervelend


Voorbeelden:

`Het is hier een stoffige boel.`,
`een stoffig imago`
I stofgrijs
zelfst.naamw.
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 7037.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het stofgrijs?
II stofgrijs
bijv.naamw.
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 7037.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een stofgrijze auto. `
stofhagel
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

'stof - ha - gel
fijnkorrelige hagel


Voorbeeld:

`Ondanks de goede weersvoorspelling had men in de middag last van stofhagel.`
stofoorzaak
zelfst.naamw.
[filosofie] de stof waaruit een voorwerp ontstaan is en die zich in dit voorwerp bevindt Voorbeeld: `De stofoorzaak van een tafel is hout. `
stofregen
zelfst.naamw.
[meteorologie] een verzamelnaam voor uit de atmosfeer neerdwarrelend stof Voorbeeld: `De woestijnwind veroorzaakt vaak stofregens in deze streek. `
stoffen
bijv.naamw.
van stof, textiel gemaakt Voorbeeld: `Zij deed er een stoffen hoes omheen. `
afstoffen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstɔfə(n)]



Verbuigingen:

stofte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestoft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
stof wegnemen van (iets)


Voorbeeld:

`de glazen tafel afstoffen met een stofdoek`
stoffen
bijv.naamw.
van stof, textiel gemaakt Voorbeeld: `Zij deed er een stoffen hoes omheen. `
stofvrij
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɔf'rɛi]
1) zo dat er geen stof (2) bij kan komen


Voorbeeld:

`een beschermhoes om je kleding stofvrij te bewaren`



2) zonder (veel) stof (2) te veroorzaken


Voorbeeld:

`stofvrij werken in de bouw`
de stofwisseling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstɔfwɪsəlɪŋ]
geheel van processen van omzettingen van je voedsel in je lichaam
stofzuigen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔfsœyxə(n)]



Verbuigingen:

stofzuigde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestofzuigd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) schoonmaken met een stofzuiger


Voorbeelden:

`de kamer stofzuigen`,
`de vloer stofzuigen`
de stofzuiger
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔfsœyxər]



Verbuigingen:

stofzuiger|s (meerv.)
elektrisch apparaat dat lucht zuigt en daarbij stof en vuil verwijdert
stoïcijns
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stowi'sɛins]
als je je niet uit je mentale evenwicht laat brengen


Voorbeeld:

`stoïcijns reageren op een slecht bericht`




Synoniemen:

gelijkmoedig, onverstoorbaar
stoïcisme
zelfst.naamw.
een wijsbegeerte die leert slechts de rede te volgen en de hartstochten uit te bannen
de stok
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɔk]



Verbuigingen:

stok|ken (meerv.)
dun en rond stuk hout


Voorbeelden:

`wandelstok`,
`met een stok lopen`,
`een stok met een scherpe punt`
van je stokje gaan
(flauw vallen)
een stokje voor (iets) steken
((iets) tegenhouden) Synoniem: verhinderen
het aan de stok krijgen met
(ruzie krijgen met (iemand))
een stok achter de deur
(iets dat je dwingt om iets te doen waar je geen zin in hebt)
het stokbrood
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔɡbrot]



Verbuigingen:

stok|broden (meerv.)
dun, langwerpig, knapperig brood van Franse oorsprong
het stokbrood
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔɡbrot]



Verbuigingen:

stok|broden (meerv.)
dun, langwerpig, knapperig brood van Franse oorsprong
stoken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstokə(n)]



Verbuigingen:

stookte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een ruimte) met een kachel verwarmen


Voorbeeld:

`je huis warm stoken in de winter`



2) als brandstof gebruiken


Voorbeelden:

`hout stoken in de open haard`,
`een vuurtje stoken`



3) (sterkedrank) maken uit alcoholhoudende vloeistof


Voorbeeld:

`brandewijn stoken`




Synoniem:

distilleren


4) proberen mensen ruzie te laten krijgen


Voorbeeld:

`stoken in een goed huwelijk`




Synoniem:

ophitsen
de stokerij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stokəˈrɛi]



Verbuigingen:

stokerij|en (meerv.)
bedrijf waar sterkedrank gestookt (4) wordt


Voorbeeld:

`jeneverstokerij`




Synoniemen:

distilleerderij, branderij
stokoud
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɔkɑut]
heel erg oud


Voorbeeld:

`een stokoude vrouw van 95 jaar`
stokpaard
zelfst.naamw.
een stuk speelgoed bestaande uit een meestal houten paardenhoofd aan een stok waarmee kinderen paardje konden rijden

[figuurlijk] een gespreksonderwerp dat iemand steeds maar weer ter sprake brengt
Voorbeeld: `Hij heeft het over de tijd van voor de oorlog. z'n stokpaardje. `
het stokpaardje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔkparcə]



Verbuigingen:

stokpaardje|s (meerv.)
onderwerp waar je steeds weer over praat


Voorbeeld:

`Schaalvergroting was zijn stokpaardje.`
het stokstaartje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɔkstarcə]



Verbuigingen:

stokstaartje|s (meerv.)
bruin of grijs klein roofdier met een staartje


Voorbeeld:

`Stokstaartjes leven in zuidelijke Afrikaanse landen.`
stokvis
zelfst.naamw.
gedroogde kabeljauw
Voorbeeld: `Heb je de stokvis al gebeukt? `
[vissen|afr] [species|Merluccius capensis|Merluccius] Zuid-Afrikaanse heek
stollen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔlə(n)]



Verbuigingen:

stolde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestold (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van vloeistoffen) overgaan in vaste stof


Voorbeelden:

`De botersaus is afgekoeld en nu gestold.`,
`gestold bloed`
stollingsgesteente
zelfst.naamw.
[geologie] gesteente bestaande uit gestolde lava of gestold magma Voorbeeld: `Graniet en basalt zijn stollingsgesteente. `
stollen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔlə(n)]



Verbuigingen:

stolde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestold (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van vloeistoffen) overgaan in vaste stof


Voorbeelden:

`De botersaus is afgekoeld en nu gestold.`,
`gestold bloed`
stom
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɔm]
1) als je dom bent of doet, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeeld:

`een stomme fout`




Synoniem:

imbeciel (2)


2) als iets of iemand saai of vervelend is


Voorbeelden:

`stomme verhaaltjes`,
`stom werk`



3) als je niet kunt praten, of als er niet hoorbaar gesproken wordt


Voorbeelden:

`Door een ziekte aan zijn stembanden is hij stom geworden.`,
`een stomme film`



4) waar je niet op rekent


Voorbeelden:

`stom geluk`,
`stom toeval`




Synoniem:

toevallig
stoma
zelfst.naamw.
[biologie] een huidmondje, een opening in een blad waar gassen doorheen kunnen Voorbeeld: `Als het te heet wordt kunnen planten hun stomata sluiten om uitdroging te voorkomen. `
stoma
zelfst.naamw.
[biologie] een huidmondje, een opening in een blad waar gassen doorheen kunnen Voorbeeld: `Als het te heet wordt kunnen planten hun stomata sluiten om uitdroging te voorkomen. `
stomatitis
zelfst.naamw.
[medisch] ontsteking van het mondslijmvlies
stomatologisch
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot de mondholte
stomdronken
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stɔmdrɔŋkə(n)]
heel erg dronken


Voorbeeld:

`na een avond in het café stomdronken je bed in tuimelen`




Synoniem:

ladderzat
stomen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstomə(n)]



Verbuigingen:

stoomde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van hete stoffen) stoom verspreiden


Voorbeeld:

`een pan met stomende aardappels`




Synoniem:

dampen


2) met stoom schoonmaken


Voorbeeld:

`je jas laten stomen in de stomerij`



3) met stoom koken


Voorbeeld:

`gestoomde vis
de stomerij
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stomə'rɛi]



Verbuigingen:

stomerij|en (meerv.)
bedrijf waar je kleren en gordijnen kunt laten stomen (2)


Voorbeeld:

`je wollen jasje naar de stomerij brengen`




Synoniem:

droogkuis
de stommeling
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔməlɪŋ]



Verbuigingen:

stommeling|en (meerv.)
stom (1) persoon


Voorbeeld:

`Hij is een grote stommeling dat hij die leuke vrouw heeft laten gaan.`




Synoniemen:

sufferd, stommerik
de stommerd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɔmərt]



Verbuigingen:

stommerd|s (meerv.)
iemand die iets doms doet


Voorbeeld:

`Die stommerd van het reisbureau had de vlucht niet bevestigd.`




Synoniemen:

stommeling, sufferd
de stommerik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stɔmərɪk]



Verbuigingen:

stommerik|en (meerv.)
iemand die iets doms doet


Voorbeeld:

`Oh, de aardappels zijn aangebrand. Wat ben ik toch een stommerik!`




Synoniemen:

stommeling, sufferd
de stommiteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stɔmiˈtɛit]



Verbuigingen:

stommiteit|en (meerv.)
stomme (1) fout


Synoniem:

blunder
I de stomp
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɔmp]



Verbuigingen:

stomp|en (meerv.)
1) harde stoot met je vuist


Voorbeeld:

`iemand een stomp geven tegen zijn arm`



2) kort overgebleven stuk (van iets)


Voorbeelden:

`Zijn benen zijn geamputeerd en nu zit hij in een rolstoel met twee stompen.`,
`Er ligt nog maar een stompje krijt bij het schoolbord.`
II stomp
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɔmp]
met een breed en dik uiteinde


Voorbeelden:

`een stompe toren`,
`de stompe kant van een ei`




Antoniemen:

scherp, puntig,
afstompen
werkw.
zijn scherpheid verliezen
Voorbeeld: `Dit mes is aardig afgestompt. `
van zijn scherpheid beroven
Voorbeeld: `Dat harde ruwe oppervlak stompt je mes snel af. `
iemands tegenwoordigheid van geest nadelig beïnvloeden
Voorbeeld: `Hij is door dat geestdodende werk flink afgestompt. `
stompzinnig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɔmpˈsɪnəx]
heel erg dom


Voorbeelden:

`een stompzinnig voorstel`,
`stompzinnig gedrag`,
`stompzinnige kortzichtigheid`




Synoniem:

stupide
stomverbaasd
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔmvərbast]
heel erg verbaasd


Voorbeeld:

`Dit had ik totaal niet verwacht. Ik ben stomverbaasd.`




Synoniemen:

perplex, stupéfait, verbluft
staan
werkw.


Uitspraak:

[stan]



Verbuigingen:

stond (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van personen) de houding hebben van je voeten op de grond en je hoofd bovenaan


Voorbeelden:

`gaan staan om iemand te begroeten`,
`in de keuken staan koken`




Antoniemen:

zitten, liggen,


2) (van dingen) zich ergens (rechtop) bevinden


Voorbeelden:

`Mijn fiets staat tegen de boom.`,
`De borden staan in de kast`,
`Ons huis staat naast de supermarkt.`,
`Hoeveel letters staan er op deze regel?`



3) in genoemde toestand zijn


Voorbeelden:

`Het huis staat in brand.`,
`De stoplicht staat op groen.`



4) genoemde indruk wekken


Voorbeelden:

`Die jurk staat je goed.`,
`Dat kun je niet doen, dat staat raar.`
Daar staat me iets van bij.
(daar herinner ik me iets van)
laat staan
(en zeker niet) `Dat is niet correct, laat staan fraai.`
stoned
bijv.naamw.
sloom en verdoofd door het gebruik van marihuana of hasj Voorbeeld: `Mijn vrienden lagen stoned en diep onderuitgezakt op de bank. `
stonewashen
werkw.


Afbreekpatroon:

'stone - was - hen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

stonewashte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestonewasht (volt.deelw.)
wastechniek met stenen toepassen op spijkerbroeken om ze een vaal uiterlijk te geven


Voorbeeld:

`een jeans stonewashen om een ruige uitstraling te creëren `
stinken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɪŋkə(n)]



Verbuigingen:

stonk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) vies ruiken


Voorbeelden:

`Paardenstront stinkt.`,
`Het stinkt hier van de rook.`,
`Het stinkt hier naar mest.`



2) niet pluis zijn


Voorbeelden:

`Dat zaakje stinkt.`,
`Die partij vindt dat het financiële beleid van het kabinet stinkt.`




Synoniem:

niet in orde zijn
erin stinken
(in een valstrik lopen)
stoven
werkw.


Uitspraak:

[ˈstovə(n)]



Verbuigingen:

stoofde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zachtjes en langzaam gaar worden of laten worden


Voorbeelden:

`Dit vlees moet drie uur stoven`,
`een konijn aanbraden en in anderhalf uur gaar stoven`
de stoofpeer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stofper]



Verbuigingen:

stoof|peren (meerv.)
peer die je niet rauw kunt eten


Voorbeelden:

`Stoof de peertjes langzaam gaar met wat kaneel en een scheutje rode wijn.`,
`een runderlapje met stoofpeertjes eten`
de stoofpot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stofpɔt]



Verbuigingen:

stoofpot|ten (meerv.)
gerecht van gestoofd vlees en groente


Synoniem:

stoofschotel
de stoofschotel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstofsxotəl]



Verbuigingen:

stoofschotel|s (meerv.)
gerecht van gestoofd vlees en groente


Synoniem:

stoofpot
stoven
werkw.


Uitspraak:

[ˈstovə(n)]



Verbuigingen:

stoofde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zachtjes en langzaam gaar worden of laten worden


Voorbeelden:

`Dit vlees moet drie uur stoven`,
`een konijn aanbraden en in anderhalf uur gaar stoven`
aanstoken
werkw.
tot kwaad aanzetten
opstoken
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔpstokə(n)]



Verbuigingen:

stookte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgestookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (brandstof) verbranden


Voorbeeld:

`de hele wintervoorraad opstoken`



2) (iemand) opgewonden maken waardoor hij of zij iets onverstandigs gaat doen


Voorbeeld:

`Zijn vrienden hadden hem opgestookt om een auto te stelen.`
stookolie
zelfst.naamw.
een brandstof waarmee men verwarmingsketels stookt
stookolie
zelfst.naamw.
een brandstof waarmee men verwarmingsketels stookt
stoken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstokə(n)]



Verbuigingen:

stookte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (een ruimte) met een kachel verwarmen


Voorbeeld:

`je huis warm stoken in de winter`



2) als brandstof gebruiken


Voorbeelden:

`hout stoken in de open haard`,
`een vuurtje stoken`



3) (sterkedrank) maken uit alcoholhoudende vloeistof


Voorbeeld:

`brandewijn stoken`




Synoniem:

distilleren


4) proberen mensen ruzie te laten krijgen


Voorbeeld:

`stoken in een goed huwelijk`




Synoniem:

ophitsen
aanstoken
werkw.
tot kwaad aanzetten
de stoom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stom]
zichtbare damp die van heet water afkomt


Voorbeeld:

`De badkamer stond vol stoom en alles was nat.`
stoom afblazen
(vertellen wat je sterk bezighoudt en opwindt) Synoniem: je hart luchten
stoomboot
zelfst.naamw.
een schip dat met behulp van stoom wordt voortbewogen
stomen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstomə(n)]



Verbuigingen:

stoomde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van hete stoffen) stoom verspreiden


Voorbeeld:

`een pan met stomende aardappels`




Synoniem:

dampen


2) met stoom schoonmaken


Voorbeeld:

`je jas laten stomen in de stomerij`



3) met stoom koken


Voorbeeld:

`gestoomde vis`
stoomketel
zelfst.naamw.
[motortechniek] een ketel gemaakt om via verhitting van water, stoom te leveren
stoomketel
zelfst.naamw.
[motortechniek] een ketel gemaakt om via verhitting van water, stoom te leveren
stoomkoker
zelfst.naamw.
een huishoudelijk apparaat waarmee men voedsel kan stomen
stoomlocomotief
zelfst.naamw.
[spoorwegen], [verkeer] een locomotief die wordt aangedreven door een stoommachine Voorbeeld: `Dat daar is een stoomlocomotief. `
stoommachine
zelfst.naamw.
[motortechniek] een machine die door middel van stoom drijfkracht ontwikkelt Voorbeeld: `De stoommachine is al drie keer kapot gegaan. `
stoommachine
zelfst.naamw.
[motortechniek] een machine die door middel van stoom drijfkracht ontwikkelt Voorbeeld: `De stoommachine is al drie keer kapot gegaan. `
stoomschip
zelfst.naamw.
een schip dat voortgedreven wordt middels een stoommachine
stomen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstomə(n)]



Verbuigingen:

stoomde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van hete stoffen) stoom verspreiden


Voorbeeld:

`een pan met stomende aardappels`




Synoniem:

dampen


2) met stoom schoonmaken


Voorbeeld:

`je jas laten stomen in de stomerij`



3) met stoom koken


Voorbeeld:

`gestoomde vis`
stoomturbine
zelfst.naamw.
[motortechniek] een machine die wordt gebruikt om de druk en temperatuur van stoom via schoepenraderen om te zetten in een uitgaand asvermogen
storen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstorə(n)]



Verbuigingen:

stoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden


Voorbeelden:

`Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`,
`Mag ik je even storen?`




Synoniem:

lastigvallen


2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie


Voorbeeld:

`Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.`
de stoornis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstornɪs]



Verbuigingen:

stoornis|sen (meerv.)
afwijking in je lichaam of geest of in het functioneren daarvan


Voorbeelden:

`mensen met een psychische stoornis`,
`geheugenstoornis`,
`gedragstoornis`
de stoornis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstornɪs]



Verbuigingen:

stoornis|sen (meerv.)
afwijking in je lichaam of geest of in het functioneren daarvan


Voorbeelden:

`mensen met een psychische stoornis`,
`geheugenstoornis`,
`gedragstoornis`
stoorsignaal
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [elektronica] een ongewenst signaal dat de ontvangst en/of de elektronische bewerking van een gewenste signaal, verstoort Voorbeeld: `De communicatie wordt soms opzettelijk door het uitzenden van stoorsignalen, onmogelijk gemaakt. `
storen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstorə(n)]



Verbuigingen:

stoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden


Voorbeelden:

`Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`,
`Mag ik je even storen?`




Synoniem:

lastigvallen


2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie


Voorbeeld:

`Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.`
de stoot
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stot]



Verbuigingen:

stoten (meerv.)
1) korte harde duw
2) grote hoeveelheid


Voorbeelden:

`In de haven ligt een hele stoot vissersboten.`,
`Ik heb nog een stoot werk te doen.`




Synoniem:

hele hoop


3) vrouw die er sexy uitziet


Voorbeeld:

`een lekkere blonde stoot`




Synoniem:

stuk (6)
een stoot onder de gordel
(een gemene, agressieve opmerking)
tegen een stootje kunnen
(veel kunnen verdragen) Synoniem: sterk zijn
aanstoten
werkw.


Uitspraak:

['anstotə(n)]



Verbuigingen:

stiet, stootte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zachtjes een stootje geven om aandacht te vragen


Voorbeeld:

`je buurman aanstoten dat hij wat zachter moet praten`
afstoten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfstotə(n)]



Verbuigingen:

stootte af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) niet meer willen hebben


Voorbeelden:

`personeel afstoten`,
`een bedrijfsonderdeel afstoten`




Synoniem:

wegdoen


2) (van het lichaam) niet als eigen lichaamsdeel accepteren medisch


Voorbeeld:

`Na enige tijd bleek dat zijn lichaam de kunstheup afstootte.`



3) een gevoel van afkeer opwekken bij (iemand)


Voorbeeld:

`Zijn gezicht vol littekens stoot veel mensen af, waardoor hij maar geen partner kan vinden.`
omstoten
werkw.


Uitspraak:

['ɔmstotə(n)]



Verbuigingen:

stootte om (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft omgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door plotseling aanraken laten omvallen


Voorbeeld:

`Waarom zou je in vredesnaam ruzie maken als iemand je biertje omstoot?`
opstoten
werkw.


Uitspraak:

['ɔpstotə(n)]



Verbuigingen:

stootte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
omhoog duwen of op een hoger niveau brengen


Voorbeeld:

`de bal opstoten`
opstoten in de vaart der volkeren
((een stad of land) op een hoger niveau brengen of belangrijker doen worden)
uitstoten
werkw.


Uitspraak:

[œytstɔtə(n)]



Verbuigingen:

stootte uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) naar buiten brengen of afgeven


Voorbeelden:

`broeikasgassen uitstoten`,
`De vulkaan blijft aswolken uitstoten.`



2) (iemand) uit je omgeving wegjagen


Voorbeelden:

`je dochter uitstoten uit de familie omdat ze aan de drugs is`,
`tegenstanders uitstoten uit de partij`




Synoniem:

verstoten
de stootrand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stotrɑnt]



Verbuigingen:

stootrand|en (meerv.)
stevige beschermende rand


Voorbeelden:

`een dikke stootrand van gevlochten touw op de boeg van een boot`,
`een aluminium stootrand aan de voorzijde van een traptrede`
stoots
bijv.naamw.
[verouderd] geneigd tot stoten Voorbeeld: `Stootse stieren kunnen gevaarlijk zijn. `
stoottand
zelfst.naamw.
een grote slagtand Voorbeeld: `Olifanten, walrussen en narwals hebben stoottanden. `
stoten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstotə(n)]



Verbuigingen:

stootte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) onbedoeld en hard tegen iets aan laten komen


Voorbeeld:

`je been stoten tegen een stoelpoot`



2) (iets) door een stoot (1) verplaatsen


Voorbeeld:

`een vaasje uit de vensterbank stoten`
stootvoeg
zelfst.naamw.
een verticale of staande voeg in metselwerk Voorbeeld: `De voeger had geen moeite de stootvoegen af te voegen. `
I de stop
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɔp]



Verbuigingen:

stop|pen, stop|s (meerv.)
2) voorwerp in je meterkast dat de stroom onderbreekt als dat nodig is


Voorbeeld:

`We zitten zonder licht: de stoppen zijn doorgeslagen.`




Synoniem:

zekering


3) plaats waar een gat gestopt (4) is


Voorbeeld:

`twee stoppen in je sok hebben`



4) korte onderbreking


Voorbeelden:

`We reden de hele dag door en hadden maar twee stops.`,
`sanitaire stop`




Synoniem:

pauze


5) besluit om iets stil te zetten


Voorbeelden:

`een tijdelijke stop instellen op de bouw van nieuwe bedrijfsterreinen`,
`personeelsstop`
II stop
tussenwerpsel


Uitspraak:

[stɔp]
je zegt dit als iemand stil moet gaan staan of moet ophouden met iets



Voorbeeld:

`Toen de politieauto het licht met 'stop' liet schijnen, ben ik naar de kant gereden.`




Synoniem:

halt
dichtstoppen
werkw.
iets in een holte steken om deze te blokkeren
Voorbeeld: `Hij had het gat met oude kranten dichtgestopt. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het dichtstoppen in de tweede betekenis erin. `
enz.
instoppen
werkw.


Uitspraak:

['ɪnstɔpə(n)]



Verbuigingen:

stopte in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) ergens in, door of onder doen


Voorbeelden:

`een goede kapper weten waar je je dreads kan laten instoppen`,
`de beddenlakens aan de zijkanten instoppen`
(iemand) warm instoppen
((iemand) bedekken met een deken) `je baby warm instoppen als je naar buiten gaat` Synoniem: toedekken
toestoppen
werkw.


Uitspraak:

['tustɔpə(n)]



Verbuigingen:

stopte toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand die in bed ligt) bedekken met een deken


Voorbeeld:

`Eerst je kinderen toestoppen en dan zelf naar bed gaan.`




Synoniem:

toedekken (1)


2) (iemand iets) geven zonder dat iemand anders het ziet


Voorbeeld:

`Een briefje van tien euro toegestopt krijgen van je opa.`




Synoniem:

toespelen (1)
volstoppen
werkw.


Uitspraak:

['vɔlstɔpə(n)]



Verbuigingen:

stopte vol (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft volgestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
dingen ergens insteken totdat het overvol is


Voorbeeld:

`Je handtas volstoppen met dingen die je eigenlijk niet nodig hebt.`




Synoniem:

volproppen
wegstoppen
werkw.


Uitspraak:

['wɛxstɔpə(n)]



Verbuigingen:

stopte weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) iets opbergen


Voorbeeld:

`het wisselgeld in je broekzak wegstoppen`




Synoniem:

wegsteken (1)


2) iets achterhouden, niet vertellen


Voorbeeld:

`je angsten niet kunnen wegstoppen`




Synoniem:

wegsteken (2)
het stopbord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɔbɔrt]



Verbuigingen:

stopbord|en (meerv.)
verkeersbord dat aangeeft dat je moet stoppen voor een kruising


Voorbeelden:

`In Europa is het stopbord een rood achthoekig bord met in witte letters 'stop' erop.`,
`Ook als er geen verkeer op de kruising is, moet je stoppen als er een stopbord staat.`
het stopcontact
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔpkɔntɑkt]



Verbuigingen:

stopcontact|en (meerv.)
voorwerp in of op de muur waar elektriciteit uit komt als je er een stekker in steekt


Synoniem:

contactdoos
stopzetten
werkw.


Uitspraak:

['stɔpsɛtə(n)]



Verbuigingen:

zette stop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stopgezet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) laten stilstaan of ophouden


Voorbeelden:

`een automatische incasso stopzetten`,
`een machine stopzetten`
het stoplicht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔplɪxt]



Verbuigingen:

stoplicht|en (meerv.)
1) paal met rood, oranje en groen licht om het verkeer te regelen


Voorbeeld:

`Ik ben per ongeluk door een rood stoplicht gereden.`




Synoniem:

verkeerslicht


2) lamp op een voertuig die brandt als je remt


Voorbeeld:

`De stoplichten van de auto voor ons doen het niet.`




Synoniem:

remlicht
de stoppel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔpəl]



Verbuigingen:

stoppel|s (meerv.)
wat overblijft als je een stengel afmaait of een haar afscheert


Voorbeeld:

`baardstoppels`
stoppelbaard
zelfst.naamw.
een baard waarvan de haren slechts enkele millimeters lang zijn, alsof deze pas een à twee dagen oud is Voorbeeld: `In de tijd dat men slechts eenmaal per week naar de kapper (barber, scheerbaas) ging om zich te laten scheren, was de stoppelbaard een teken van armoede. `
stoppen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔpə(n)]



Verbuigingen:

stopte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) tot stilstand komen of brengen


Verbuigingen:

is, heeft gestopt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`We zijn gestopt voor het rode stoplicht.`,
`We hebben het proces gestopt.`




Antoniemen:

voortgaan, voortzetten,


2) ophouden met (iets)


Verbuigingen:

is gestopt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`stoppen met roken`,
`Ik ben gestopt met werken.`




Synoniem:

beëindigen


3) (in een ruimte) doen


Verbuigingen:

heeft gestopt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`je sleutels in je zak stoppen`



4) (een gat of ruimte) vullen, ook specifiek met wollen draden dichtmaken


Verbuigingen:

heeft gestopt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`een gat in je sok stoppen`,
`een pijp stoppen met tabak`
stopper
zelfst.naamw.
een voorwerp waarmee iets afgestopt of afgesloten kan worden Voorbeeld: `Op deze karaf zit een glazen stopper. `
stopper
zelfst.naamw.
een voorwerp waarmee iets afgestopt of afgesloten kan worden Voorbeeld: `Op deze karaf zit een glazen stopper. `
de stopplaats
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stɔplats]



Verbuigingen:

stopplaats|en (meerv.)
1) plaats waar een bus, tram, trein of metro stopt


Voorbeeld:

`Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen en Brussel zijn stopplaatsen van de Thalys.`




Synoniem:

halte


2) plaats waar je een reis onderbreekt


Voorbeeld:

`Er zijn stopplaatsen met en zonder tankstation en restaurant langs de Europese snelwegen.`




Synoniem:

parkeerplaats
I de stop
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɔp]



Verbuigingen:

stop|pen, stop|s (meerv.)
1) dopje om iets af te sluiten


Voorbeelden:

`de stop in de douchebak`,
`een stop op een fles`



2) voorwerp in je meterkast dat de stroom onderbreekt als dat nodig is


Voorbeeld:

`We zitten zonder licht: de stoppen zijn doorgeslagen.`




Synoniem:

zekering


3) plaats waar een gat gestopt (4) is


Voorbeeld:

`twee stoppen in je sok hebben`



4) korte onderbreking


Voorbeelden:

`We reden de hele dag door en hadden maar twee stops.`,
`sanitaire stop`




Synoniem:

pauze


5) besluit om iets stil te zetten


Voorbeelden:

`een tijdelijke stop instellen op de bouw van nieuwe bedrijfsterreinen`,
`personeelsstop`
II stop
tussenwerpsel


Uitspraak:

[stɔp]
je zegt dit als iemand stil moet gaan staan of moet ophouden met iets



Voorbeeld:

`Toen de politieauto het licht met 'stop' liet schijnen, ben ik naar de kant gereden.`




Synoniem:

halt
stoppen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔpə(n)]



Verbuigingen:

stopte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) tot stilstand komen of brengen


Verbuigingen:

is, heeft gestopt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`We zijn gestopt voor het rode stoplicht.`,
`We hebben het proces gestopt.`




Antoniemen:

voortgaan, voortzetten,


2) ophouden met (iets)


Verbuigingen:

is gestopt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`stoppen met roken`,
`Ik ben gestopt met werken.`




Synoniem:

beëindigen


3) (in een ruimte) doen


Verbuigingen:

heeft gestopt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`je sleutels in je zak stoppen`



4) (een gat of ruimte) vullen, ook specifiek met wollen draden dichtmaken


Verbuigingen:

heeft gestopt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`een gat in je sok stoppen`,
`een pijp stoppen met tabak`
de stoptrein
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔptrɛin]



Verbuigingen:

stoptrein|en (meerv.)
trein die op alle stations stopt


Voorbeeld:

`De stoptrein doet er een kwartier langer over dan de intercity.`




Antoniem:

sneltrein



Synoniem:

boemel
het stopverbod
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɔpfərbɔt]
verbod om met je auto te stoppen


Voorbeeld:

`In Nederland geeft een blauw-rood bord aan waar een stopverbod geldt.`
stopverf
zelfst.naamw.
een deeg van krijt, loodwit en lijnolie dat gebruikt wordt voor het dichten van gaten of scheuren Voorbeeld: `Hij gebruikte stopverf om het gat in het hout te dichten. `
de (m)/het stopwatch
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɔpwɔtʃ]



Verbuigingen:

stopwatch|es (meerv.)
klokje waarmee heel nauwkeurig de tijd kunt meten die is verlopen sinds je hem aanzette


Voorbeeld:

`een stopwatch waarmee je ook rondetijden kunt meten`




Synoniem:

chronometer
het stopwoord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stɔpwort]



Verbuigingen:

stopwoord|en (meerv.)
woord of zinnetje dat iemand zo vaak gebruikt dat je het vervelend vindt


Voorbeeld:

`Zijn stopwoord is 'zeg maar'; hij zegt dat zeg maar in bijna elke zin.`
stopzetten
werkw.


Uitspraak:

['stɔpsɛtə(n)]



Verbuigingen:

zette stop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stopgezet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) laten stilstaan of ophouden


Voorbeelden:

`een automatische incasso stopzetten`,
`een machine stopzetten`
storen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstorə(n)]



Verbuigingen:

stoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden


Voorbeelden:

`Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`,
`Mag ik je even storen?`




Synoniem:

lastigvallen


2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie


Voorbeeld:

`Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.`
storen aan
werkw.


Uitspraak:

[ˈstorə(n) an]



Verbuigingen:

stoorde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoord aan (volt.deelw.)
1) (iets of iemand) hinderlijk en vervelend vinden


Voorbeelden:

`Het stoort me dat iedereen 'hallo' tegen me zegt.`,
`Ik stoor me aan roken in een restaurant.`




Synoniem:

je ergeren aan
zich niet storen aan
(geen rekening houden met) `Ik stoor me niet aan de snelheidsregels en rijd hier 180 kilometer per uur.` Synoniem: doen wat je zelf wilt
storend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstorənt]
hinderlijk en vervelend


Voorbeeld:

`een storend geluid`




Synoniem:

ergerlijk
storen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstorə(n)]



Verbuigingen:

stoorde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden


Voorbeelden:

`Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`,
`Mag ik je even storen?`




Synoniem:

lastigvallen


2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie


Voorbeeld:

`Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.`
de storing
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstorɪŋ]



Verbuigingen:

storing|en (meerv.)
keer dat iets niet goed werkt


Voorbeelden:

`Door een technische storing konden we niet internetbankieren.`,
`seinstoring`
stork
zelfst.naamw.
[dierkunde] 'Ciconia ciconia', grote witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten en dito snavel
Voorbeeld: `Aan het einde van de zomer vliegen de storken naar Afrika om er te overwinteren. `
[dierkunde|dan], [vogels|dan] ooievaar

[dierkunde|eng], [vogels|eng] ooievaar

[dierkunde|nor], [vogels|nor] ooievaar

[dierkunde|nno], [vogels|nno] ooievaar

[dierkunde|swe], [vogels|swe] ooievaar
de storm
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stɔrm]



Verbuigingen:

storm|en (meerv.)
erg harde wind


Voorbeelden:

`een storm van windkracht 9`,
`Door de storm kwamen schepen in de problemen.`
een storm in een glas water
(veel drukte voor iets dat onbelangrijk blijkt te zijn)
een storm van
(heel veel) `De politicus kreeg een storm van kritiek over zich heen.`
stormachtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstɔrmɑxtəx]
1) met veel wind meteorologie


Voorbeeld:

`stormachtig weer`



2) hevig


Voorbeelden:

`een stormachtig applaus`,
`een stormachtige groei`




Synoniemen:

heftig, onstuimig
stormen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔrmə(n)]



Verbuigingen:

stormde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) erg hard waaien


Verbuigingen:

heeft gestormd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Het heeft vannacht zwaar gestormd.`



2) erg hard lopen


Verbuigingen:

is gestormd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`naar buiten stormen als je iemand ziet die je jaren niet gezien hebt`
Het loopt storm.
(er komen heel veel mensen op af) `Het loopt storm bij die grote opheffingsuitverkoop.` Synoniem: het is erg druk
stormpas
zelfst.naamw.
('specifiek') heftige, snelle aanval door ruiterij

('algemeen') heftige, snelle aanval

('algemeen') snelle pas
stormvloedkering
zelfst.naamw.
een beweegbare afscherming die een zeearm of rivier tegen stormvloeden beschermt
storneren
werkw.


Uitspraak:

[stɔr'nerə(n)]



Verbuigingen:

storneerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestorneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat je (geld) terugkrijgt


Voorbeelden:

`Als een betaling via internet voltooid is, kun je die niet storneren.`,
`een automatische incasso door de bank laten storneren`,
`een betaling van een artikel uit een webwinkel laten storneren als je niet tevreden bent`




Synoniem:

terugboeken
stort
zelfst.naamw.
[m] en [n] plaats waar gestort kan worden

[n] plaats waar modder tijdelijk opgeslagen wordt

[n] een vertrek in een oude boerderij
instorten
werkw.


Uitspraak:

[ˈɪnstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is ingestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) kapotgaan en neervallen


Voorbeeld:

`De kerktoren is ingestort.`




Synoniem:

in elkaar storten
2) (van personen) geestelijk en lichamelijk helemaal uitgeput raken


Voorbeeld:

`Ik kon niet meer tegen alle ellende en ben toen volledig ingestort.`
op instorten staan
(bijna helemaal kapot zijn) `Mijn auto is zo slecht dat hij op instorten staat.`
ineenstorten
werkw.


Uitspraak:

[ɪn'enstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte ineen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is ineengestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van een constructie) kapotgaan en in stukken op de bodem vallen


Voorbeelden:

`Door een constructiefout is de brug ineengestort.`,
`De kleuter had plezier toen de blokkentoren ineenstortte.`



2) (van een organisatie of machtsimperium) verloren gaan, te gronde gaan


Voorbeelden:

`het keizerrijk is ineengestort`,
`vrees dat de wereldeconomie ineen zal storten`
neerstorten
werkw.


Uitspraak:

['nerstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte neer (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is neergestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van een vliegtuig) plotseling onbedoeld op de aarde neerkomen


Voorbeeld:

`De brokstukken van het neergestorte toestel lagen over een enorm oppervlak verspreid.`
volstorten
werkw.


Uitspraak:

['vɔlstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte vol (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft volgestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door te storten iets vol maken


Voorbeeld:

`beekjes volstorten met afval`
de stortbak
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔrdbɑk]



Verbuigingen:

stortbak|ken (meerv.)
bak met water voor het doorspoelen van je wc


Voorbeeld:

`Door een kapotte stortbak, kunnen we niet naar de wc.`
de stortbui
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstɔrdbœy]



Verbuigingen:

stortbui|en (meerv.)
korte hevige regenbui


Voorbeeld:

`We werden overvallen door een stortbui en zijn drijfnat geworden.`




Synoniemen:

plensbui, wolkbreuk
storten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) hard naar beneden vallen, of (iets) hard doen vallen


Verbuigingen:

is gestort (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De auto is in een ravijn gestort.`,
`We hebben ons afval gestort op de stortplaats in de milieustraat.`



2) (geld) op een bankrekening zetten financieel


Verbuigingen:

heeft gestort (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Ik heb 1000 euro op mijn spaarrekening gestort.`
Het stort
(van de regen).

(het regent heel hard) `Het heeft vanmiddag gestort.` Synoniem: het plenst
zich storten op
reflexief werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔrtə(n) ɔp]



Verbuigingen:

stortte zich op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich gestort op (volt.deelw.)
met veel energie je met iets gaan bezighouden


Voorbeeld:

`je op je werk storten na de dood van je partner`
de storting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stɔrtɪŋ]



Verbuigingen:

storting|en (meerv.)
1) keer dat je iets hard naar beneden laat vallen


Voorbeeld:

`een omvangrijke storting van illegaal afval`



2) keer dat je geld op een bankrekening zet


Voorbeeld:

`pokersites met lage minimumstortingen`
stortregenen
werkw.


Uitspraak:

['stɔrtrexənə(n)]



Verbuigingen:

stortregende (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestortregend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
heel hard regenen


Voorbeeld:

`We wilden net weggaan toen het begon te stortregenen.`




Synoniemen:

hozen, plenzen, gieten



Het heeft kort gestortregend maar nu schijnt de zon weer.

()
ineenstorten
werkw.


Uitspraak:

[ɪn'enstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte ineen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is ineengestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van een constructie) kapotgaan en in stukken op de bodem vallen


Voorbeelden:

`Door een constructiefout is de brug ineengestort.`,
`De kleuter had plezier toen de blokkentoren ineenstortte.`



2) (van een organisatie of machtsimperium) verloren gaan, te gronde gaan


Voorbeelden:

`het keizerrijk is ineengestort`,
`vrees dat de wereldeconomie ineen zal storten`
storten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔrtə(n)]



Verbuigingen:

stortte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) hard naar beneden vallen, of (iets) hard doen vallen


Verbuigingen:

is gestort (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`De auto is in een ravijn gestort.`,
`We hebben ons afval gestort op de stortplaats in de milieustraat.`



2) (geld) op een bankrekening zetten financieel


Verbuigingen:

heeft gestort (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Ik heb 1000 euro op mijn spaarrekening gestort.`
Het stort (van de regen).
(het regent heel hard) `Het heeft vanmiddag gestort.` Synoniem: het plenst
de stortvloed
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstɔrtflut]



Verbuigingen:

stortvloed|en (meerv.)
zeer grote hoeveelheid


Voorbeelden:

`De riolering kon de stortvloed aan water niet meer verwerken.`,
`een stortvloed aan spam krijgen`
stoten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstotə(n)]



Verbuigingen:

stootte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (iets) onbedoeld en hard tegen iets aan laten komen


Voorbeeld:

`je been stoten tegen een stoelpoot`



2) (iets) door een stoot (1) verplaatsen


Voorbeeld:

`een vaasje uit de vensterbank stoten`
stoten op
werkw.


Uitspraak:

[ˈstotə(n) ɔp]



Verbuigingen:

stootte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestoten op (volt.deelw.)
tegenkomen


Voorbeeld:

`Archeologen zijn op een beeld uit de oudheid gestoten.`




Synoniem:

aantreffen
stotig
bijv.naamw.
met horten en stoten, ongelijkmatig
Voorbeeld: `Het hertenzwijn heeft een stotige gang. `
geneigd tot stoten
Voorbeeld: `Stotig vee mag niet zomaar loslopen. `
stotteren
werkw.


Uitspraak:

[ˈstɔtərə(n)]



Verbuigingen:

stotterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestotterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
moeizaam praten met haperingen en herhalingen van het begin van woorden
de schoen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sxun]



Verbuigingen:

schoen|en (meerv.)
wat je draagt aan een voet als je buiten loopt


Voorbeelden:

`kinderschoen`,
`sportschoen`
iemand iets in de schoenen schuiven
(beweren dat iemand iets heeft gedaan, heeft gezegd of vindt)
je schoen zetten
(als kind 's avonds in de dagen voor het Sinterklaasfeest een schoen bij de kachel plaatsen in de hoop dat Sinterklaas er een cadeautje in zal doen)
stoutmoedig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stɑutˈmudəx]
als je niet bang bent voor gevaar, of als iets daar blijk van geeft


Voorbeeld:

`stoutmoedige initiatieven`




Synoniemen:

dapper, gedurfd
stoven
werkw.


Uitspraak:

[ˈstovə(n)]



Verbuigingen:

stoofde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestoofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zachtjes en langzaam gaar worden of laten worden


Voorbeelden:

`Dit vlees moet drie uur stoven`,
`een konijn aanbraden en in anderhalf uur gaar stoven`
I de straal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stral]



Verbuigingen:

stralen (meerv.)
1) stroompje vloeistof uit een nauwe opening


Voorbeeld:

`een straaltje water`



2) smalle streep licht


Voorbeeld:

`zonnestraal`
II straal
bijwoord


Uitspraak:

[stral]
helemaal


Voorbeelden:

`Ik ben straal vergeten je te bellen.`,
`straalbezopen`




Synoniemen:

volledig, volstrekt
uitstralen
werkw.


Uitspraak:

['œytstralə(n)]



Verbuigingen:

straalde uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft uitgestraald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bij anderen aan gevoel oproepen


Voorbeelden:

`zelfvertrouwen uitstralen`,
`Hij straalt een rustig soort enthousiasme uit.`,
`Als voorzitter heeft ze altijd een vanzelfsprekend gezag uitgestraald.`
de straaljager
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['straljaxər]



Verbuigingen:

straaljager|s (meerv.)
heel snel jachtvliegtuig


Voorbeeld:

`De overkomende straaljager maakte veel lawaai, zodat we elkaar niet konden verstaan.`
de straalkachel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stralkɑxəl]



Verbuigingen:

straalkachel|s (meerv.)
elektrische kachel die de stralingswarmte van een gloeidraad afgeeft


Voorbeelden:

`een straalkacheltje in de badkamer`,
`als de verwarming het niet trekt, een straalkachel bij je stoel zetten`
straallichaam
zelfst.naamw.
[anatomie] 'corpus ciliare', het deel van het oog dat aan de iris verbonden is en de vormverandering van de lens mogelijk maakt Voorbeeld: `Het straallichaam zorgt ook voor de aanmaak van het oogvocht tussen de lens en binnenzijde van het hoornvlies. `
straalmotor
zelfst.naamw.
[motortechniek] motor waarbij de voortstuwende kracht verkregen wordt door uitzetting van sterk verhitte gassen die onmiddellijk onder hoge druk naar de buitenlucht ontwijken. De uitstroomsnelheid van deze gassen van de motor levert de voortstuwende kracht
de straat
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strat]



Verbuigingen:

straten (meerv.)
1) weg tussen huizen


Voorbeelden:

`Ik woon op de hoek van de straat.`,
`op straat spelen`
2) smalle doorgang van de zee


Voorbeeld:

`de straat van Gibraltar`




Synoniem:

zee-engte
op straat liggen
((van informatie die niet openbaar hoort te zijn) bij iedereen bekend zijn)
op straat zetten
((iemand) ontslaan)
van de straat houden
((iemand) bezighouden) `Met dit werk verdien ik vrijwel niks, maar het houdt me van de straat.`
straatarm
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstratɑrm]
heel erg arm
straatbeeld
zelfst.naamw.
het beeld dat een straat of het verkeer op straat oplevert Voorbeeld: `Naast de Amsterdammer zelf bepaalt de gast het straatbeeld en geeft deze ook de nodige multikleur aan deze historische stad. `
het straatkind
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stratkɪnt]



Verbuigingen:

straatkind|eren (meerv.)
kind dat op straat leeft


Voorbeelden:

`Straatkinderen bedelen, wassen auto's of plegen kleine diefstallen om aan geld en eten te komen.`,
`een vereniging die zich inzet voor straatkinderen`
straatlicensiaat
zelfst.naamw.
Persoon die ondanks zijn hoge opleiding buiten de samenleving valt

(denig. in academ. context) (relatief) lager opgeleide
straatnaam
zelfst.naamw.
de naam die aan een straat gegeven wordt voor de herkenbaarheid Voorbeeld: `Soms worden er wel vreemde straatnamen bedacht. `
straatnaambord
zelfst.naamw.
een bord in de openbare ruimte met daarop de naam van de straat waar men zich bevindt Voorbeeld: `Het straatnaambord was ondergesneeuwd en was niet meer leesbaar. `
straatnaam
zelfst.naamw.
de naam die aan een straat gegeven wordt voor de herkenbaarheid Voorbeeld: `Soms worden er wel vreemde straatnamen bedacht. `
aan de straatstenen niet kwijt kunnen
((iets) volstrekt niet kunnen verkopen)
de straatsteen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstratsten]



Verbuigingen:

straat|stenen (meerv.)
elk van de stenen die een straat bedekken
de straattaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stratal]
taal die een mengsel van verschillende talen is en door jongeren op straat en op school onderling gesproken wordt


Voorbeeld:

`Straattaal bevat kenmerken van het Engels, Surinaams, Marokkaans en Turks, met als basis het Nederlands.`
de straat
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strat]



Verbuigingen:

straten (meerv.)
1) weg tussen huizen


Voorbeelden:

`Ik woon op de hoek van de straat.`,
`op straat spelen`
2) smalle doorgang van de zee


Voorbeeld:

`de straat van Gibraltar`




Synoniem:

zee-engte
op straat liggen
((van informatie die niet openbaar hoort te zijn) bij iedereen bekend zijn)
op straat zetten
((iemand) ontslaan)
van de straat houden
((iemand) bezighouden) `Met dit werk verdien ik vrijwel niks, maar het houdt me van de straat.`
de straatveger
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stratfexər]



Verbuigingen:

straatveger|s (meerv.)
persoon of machine die de straat schoonveegt


Voorbeeld:

`straatvegers van de gemeentereinigingsdienst`
het straatverbod
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stratfərbɔt]
door een rechter opgelegd verbod om in een bepaald gebied te komen


Voorbeeld:

`een hardnekkige stalker een straatverbod opleggen`
de straatverlichting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stratfərlɪxtɪŋ]
alle lampen langs wegen en straten


Voorbeeld:

`Als het donker wordt gaat de straatverlichting aan.`
strabismus
zelfst.naamw.
[medisch] scheelzien
stracciatella
zelfst.naamw.
een Italiaanse soep van ei en bouillon
Voorbeeld: `Stracciatella is mijn favoriete ijssmaak.
de straf
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strɑf]



Verbuigingen:

straf|fen (meerv.)
vervelende maategel als je iets verkeerds gedaan hebt of een misdaad gepleegd hebt


Voorbeelden:

`Omdat ze hun huiswerk niet gedaan hebben, moeten ze voor straf langer op school blijven.`,
`een straf van vijf jaar uitzitten in de gevangenis`
afstraffen
werkw.
iets betaald zetten
Voorbeeld: `Die vermetelijke daad werd meedogenloos afgestraft. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het afstraffen in de tweede betekenis erin. `
enz.
strafbaar
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɑvbar]
als iets verboden is en je straf krijgt als je het wel doet


Voorbeelden:

`een strafbaar feit plegen`,
`De meeste vormen van discriminatie zijn strafbaar.`
de strafbal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['strɑvbɑl]



Verbuigingen:

strafbal|len (meerv.)
(hockey) ongehinderde slag van de tegenpartij op het doel van jouw team na een bepaalde overtreding van je team
strafblad
zelfst.naamw.
[juridisch] een registratie van de wetsovertredingen waar iemand voor veroordeeld is Voorbeeld: `Hij had een ellenlang strafblad. `
de strafcorner
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['strɑfkɔrnər]



Verbuigingen:

strafcorner|s (meerv.)
(hockey) ongehinderde slag van de tegenpartij vanuit een hoek naast het doel van jouw team na een bepaalde overtreding van je team sport
op straffe van ...
(met ... als dreigende straf) `De ondernemer moet financiële gegevens aan de ondernemingsraad verstrekken op straffe van een dwangsom.`
straffen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɑfə(n)]



Verbuigingen:

strafte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestraft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) straf geven


Synoniem:

bestraffen
het strafkamp
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɑfkɑmp]



Verbuigingen:

strafkamp|en (meerv.)
terrein met eenvoudige gebouwen waar mensen met een officiële straf opgesloten worden


Voorbeeld:

`In Russische strafkampen zijn veel gevangenen doodgegaan door de barre omstandigheden.`
het strafrecht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɑfrɛxt]
stelsel van rechtsregels die bepalen wat strafbaar is en welke straf daarvoor gegeven kan worden juridisch


Voorbeelden:

`Wetboek van Strafrecht`,
`In het strafrecht staat de bestraffing van een overtreding centraal.`
strafrechtelijk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɑf'rɛxtələk]
volgens het strafrecht juridisch


Voorbeelden:

`een strafrechtelijk onderzoek`,
`iemand strafrechtelijk vervolgen`
de strafschop
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstrɑfsxɔp]



Verbuigingen:

strafschop|pen (meerv.)
(voetbal) ongehinderde trap naar het doel voor de tegenpartij na een fout van jouw team sport


Synoniem:

penalty
het strafschopgebied
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɑfsxɔpxəbit]



Verbuigingen:

strafschopgebied|en (meerv.)
rechthoek om het doel waarbinnen een overtreding leidt tot een strafschop sport
de strafvordering
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['strɑfɔrdərɪŋ]



Verbuigingen:

strafvordering|en (meerv.)
het eisen van een straf juridisch


Voorbeeld:

`Het Wetboek van Strafvordering bepaalt hoe strafbare feiten vervolgd worden.`
de strafworp
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɑfwɔrp]



Verbuigingen:

strafworp|en (meerv.)
ongehinderde worp voor de tegenpartij naar het doel (de basket, de korf) na een overtreding van jouw team sport
strafzaak
zelfst.naamw.
[juridisch] een rechtszaak die door de strafrechter behandeld wordt Voorbeeld: `De strafzaak werd geseponeerd. `
straighten
werkw.


Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

straightte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestraight (volt.deelw.)
krullend haar behandelen waardoor het glad wordt mens


Voorbeelden:

`straighten`,
`je haar straighten is een tijdelijke oplossing want je krijgt gewoon weer uitgroei`
strak
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɑk]
1) zonder plooien, rimpels of bochten


Voorbeelden:

`De vlaggen staan strak.`,
`een strakke huid`,
`strak schilderwerk`



2) zonder versieringen


Voorbeelden:

`een strak ingericht interieur`,
`een strak design`




Synoniem:

rechttoe rechtaan


3) nauw aansluitend


Voorbeeld:

`een strakke rok`



4) zonder de ogen te bewegen


Voorbeeld:

`iemand strak aankijken`
Strak plan!
(Goed idee!) `Een barbecuefeestje met het hele woonerf? Strak plan man!`
strakjes
bijwoord


Uitspraak:

[strɑkjəs]
vandaag nog en binnen korte tijd


Voorbeeld:

`Ik heb nu even geen tijd maar ik bel je strakjes terug.`




Synoniem:

straks
straks
bijwoord


Uitspraak:

[strɑks]
vandaag nog en binnen korte tijd


Voorbeelden:

`We zijn nu aan het eten en straks gaan we de stad in.`,
`Nu heb is er geen zin in, ik doe het straks wel.`




Synoniem:

strakjes
stralen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstralə(n)]



Verbuigingen:

straalde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestraald (volt.deelw.)
1) licht of warmte verspreiden natuurkunde


Voorbeelden:

`De sterren stralen aan de hemel.`,
`straalkachel`



2) er heel gelukkig uitzien


Voorbeeld:

`Ze straalde toen ze geslaagd was voor haar examen.`




Synoniemen:

glimmen, glunderen
stralend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstralənt]
1) met veel zon


Voorbeeld:

`een stralende zomerdag`



2) als iemand er heel gelukkig uitziet


Voorbeelden:

`een stralende bruid`,
`een stralend gezicht`
de straling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstralɪŋ]



Verbuigingen:

straling|en (meerv.)
het uitzenden van energie


Voorbeelden:

`blootstaan aan schadelijke straling`,
`radioactieve straling`
de straling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstralɪŋ]



Verbuigingen:

straling|en (meerv.)
het uitzenden van energie


Voorbeelden:

`blootstaan aan schadelijke straling`,
`radioactieve straling`
stram
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɑm]
als je stijf bent en je moeilijk beweegt


Voorbeelden:

`een oude stramme man`,
`een stramme rug hebben van de tocht`
het stramien
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stra'mɪn]



Verbuigingen:

stramien|en (meerv.)
1) grof weefsel als ondergrond voor borduurwerk


Voorbeeld:

`Op het stramien staat een patroon afgebeeld om het borduren makkelijker te maken.`



2) regelmatige structuur


Voorbeelden:

`In een woordenboek zijn de woorden volgens een vast stramien beschreven.`,
`een stramien voor een webpagina consistent doorvoeren op de hele website`




Synoniem:

patroon
het strand
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[strɑnt]



Verbuigingen:

strand|en (meerv.)
grond van zand of kiezelstenen direct naast de zee of een meer


Voorbeelden:

`strandstoel`,
`naaktstrand`
stranden
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɑndə(n)]



Verbuigingen:

strandde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestrand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van schepen) onbedoeld op land terechtkomen en vastzitten


Voorbeeld:

`Het schip is door de storm van zijn ankers geslagen en bij Den Helder gestrand.`



2) (van reizigers) onbedoeld niet verder kunnen en ergens moeten blijven


Voorbeeld:

`Door de sneeuw reden er geen treinen meer en zijn duizenden reizigers gestrand.`



3) mislukken


Voorbeelden:

`De eerste poging om het paard te bevrijden is gestrand.`,
`Ons huwelijk is gestrand.`
stranden
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɑndə(n)]



Verbuigingen:

strandde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestrand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (van schepen) onbedoeld op land terechtkomen en vastzitten


Voorbeeld:

`Het schip is door de storm van zijn ankers geslagen en bij Den Helder gestrand.`



2) (van reizigers) onbedoeld niet verder kunnen en ergens moeten blijven


Voorbeeld:

`Door de sneeuw reden er geen treinen meer en zijn duizenden reizigers gestrand.`



3) mislukken


Voorbeelden:

`De eerste poging om het paard te bevrijden is gestrand.`,
`Ons huwelijk is gestrand.`
strandgaper
zelfst.naamw.
[tweekleppigen] 'Mya arenaria' een in de zeebodem levend tweekleppig weekdier Voorbeeld: `De strandgaper heeft een bijzonder lange sifo. `
strandwandeling
zelfst.naamw.
een wandeling over het strand Voorbeeld: `Omdat het zulk lekker weer was, wilden zij een lange strandwandeling gaan maken. `
strateeg
zelfst.naamw.
een persoon die strategieën uitwerkt Voorbeeld: `Hij is een groot strateeg. `
de strategie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[stratəˈxi]



Verbuigingen:

strategie|ën (meerv.)
plan om te bereiken wat je wilt


Voorbeeld:

`een strategie bedenken om meer klanten te krijgen`
strategisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[straˈtexis]
die of dat verband houdt met een strategie


Voorbeelden:

`een strategisch plan voor de komende vijf jaar`,
`een strategisch belangrijke beslissing`
stratenmaker
zelfst.naamw.
[beroep] iemand die stoepen, straten, trottoirs of pleinen betegelt Voorbeeld: `Een stratenmaker zit veel op zijn knieën. `
streaken
werkw.


Afbreekpatroon:

strea - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

streakte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestreakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bij een openbaar evenement onverwachts naakt ten tonele verschijnen mens


Voorbeeld:

`streaken tijdens een belangrijke voetbalwedstrijd`
streaken
werkw.


Afbreekpatroon:

strea - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

streakte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestreakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
bij een openbaar evenement onverwachts naakt ten tonele verschijnen mens


Voorbeeld:

`streaken tijdens een belangrijke voetbalwedstrijd`
streamen
werkw.


Afbreekpatroon:

'strea - men



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

streamde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestreamd (volt.deelw.)
en video rechtstreeks via computernetwerken downloaden zonder dat de weergave wordt onderbroken computer


Voorbeeld:

`het streamen van muziek via internet`
de streber
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['strebər]



Verbuigingen:

streber|s (meerv.)
ambitieuze persoon die vooruit wil komen en daar alles voor doet


Voorbeeld:

`Hij komt er wel, die streber.`
nastreven
werkw.


Uitspraak:

[ˈnastrevə(n)]



Verbuigingen:

streefde na (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft nagestreefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
proberen te bereiken


Voorbeeld:

`een doel nastreven`
I tegenstreven
werkw.
iemand tegenwerken, trachten voor te zijn
Voorbeeld: `Ik laat het maar zo, verder tegenstreven heeft geen zin.
II tegenstreven
zelfst.naamw.
het iemand tegenwerken
Voorbeeld: `Zijn tegenstreven leverde geen succes op, de opdracht ging naar de concurrent. `
voorbijstreven
werkw.
tot betere prestaties komen dan de opponenten Voorbeeld: `Het is ons gelukt de concurrentie voorbij te streven. `
streefcijfer
zelfst.naamw.
de doelstelling in aantal of bedrag die men wil bereiken Voorbeeld: `Het streefcijfer voor de omzet van elektrofietsen wordt dit jaar ruimschoots overtroffen. `
streefdatum
zelfst.naamw.
de dag waarop men een bepaald doel bereikt wil hebben Voorbeeld: `Als we een beetje doorwerken zijn we nog voor de streefdatum klaar. `
nastreven
werkw.


Uitspraak:

[ˈnastrevə(n)]



Verbuigingen:

streefde na (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft nagestreefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
proberen te bereiken


Voorbeeld:

`een doel nastreven`
I streven
werkw.
in voortgaande beweging zijn (vaak in figuurlijke zin)
Voorbeeld: `Als hij zo doorgaat, streeft hij ons nog voorbij. `
een doel willen bereiken
Voorbeeld: `Wij streven naar verbetering van ons eigen record.
II streven
zelfst.naamw.
het willen bereiken van een doel
Voorbeeld: `Zijn streven naar aanzien kwam hem duur te staan. `
streefgewicht
zelfst.naamw.
het lichaamsgewicht dat men wil bereiken Voorbeeld: `Mijn streefgewicht is 75 kg. `
streefwaarde
zelfst.naamw.
de grootte van een (meet)eenheid die men wil bereiken Voorbeeld: `Een goede streefwaarde voor uw gewicht is 80 kg. `
de streek
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strek]



Verbuigingen:

streken (meerv.)
1) daad waarover je verontwaardigd bent of waaraan je je ergert


Voorbeelden:

`Hij heeft me een smerige streek geleverd door er vandoor te gaan met mijn vrouw.`,
`Ik heb een stomme streek uitgehaald.`



2) gebied binnen een land


Voorbeeld:

`streekproducten`




Synoniemen:

landstreek, regio
op streek
(als je goed vordert) `&&&Ik ben al een eind op streek met het schilderwerk.`
van streek
(als je niet normaal functioneert door iets ergs) `Hij was helemaal van streek toen hij hoorde van de dood van zijn moeder.`
de streekbus
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['strekbʏs]



Verbuigingen:

streekbus|sen (meerv.)
lijnbus tussen verschillende plaatsen binnen een streek (2)


Voorbeeld:

`met de streekbus van Noordwijk naar Leiden gaan`




Antoniem:

stadsbus
de streektaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['strektal]



Verbuigingen:

streek|talen (meerv.)
variëteit van een nationale taal, die gesproken wordt in een streek of dorp


Synoniem:

dialect
het streekvervoer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrekfərvur]
openbaar vervoer tussen de dorpen en steden binnen een streek (2)
strelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrelə(n)]



Verbuigingen:

streelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met je hand zacht en liefdevol strijken op (iemand)


Voorbeelden:

`Zij streelde hem over zijn haar.`,
`Hij streelde haar wang.`




Synoniem:

aaien
de streep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strep]



Verbuigingen:

strepen (meerv.)
1) lijn die je met een pen of potlood gemaakt hebt


Voorbeeld:

`een streep zetten door een stuk tekst dat fout is`
2) smalle baan


Voorbeelden:

`de strepen van een zebra`,
`Er viel een streep licht de kamer binnen.`,
`streepjespyjama`
een streep door de rekening
(tegenvaller)
een streep zetten onder
((iets) als beëindigd beschouwen)
over de streep trekken
((iemand) overhalen te doen wat je wilt)
aanstrepen
werkw.


Uitspraak:

[ˈanstrepə(n)]



Verbuigingen:

streepte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestreept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een streep zetten bij


Voorbeeld:

`een bijzonder woord in een tekst aanstrepen`
doorstrepen
werkw.


Uitspraak:

['dorstrepə(n)]



Verbuigingen:

streepte door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft doorgestreept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een streep zetten door


Voorbeeld:

`woorden in een tekst doorstrepen`




Synoniemen:

doorhalen, doorschrappen
het streepje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrepjə]



Verbuigingen:

streepje|s (meerv.)
1) horizontaal lijntje als typografisch teken


Voorbeeld:

`Het woord 'zo-even' spellen we met een streepje.`




Synoniem:

koppelteken
een streepje voor hebben
(een kleine voorsprong hebben) `Milieubewuste mannen hebben bij haar een streepje voor.`
de streepjescode
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstrepjəskodə]



Verbuigingen:

streepjescode|s (meerv.)
code in de vorm van streepjes met informatie over een product die door een scanner gelezen kan worden


Synoniem:

barcode
het streepjespak
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strepjəspɑk]



Verbuigingen:

streepjespak|ken (meerv.)
kostuum (1) met smalle witte strepen (2) op een donkere ondergrond


Voorbeeld:

`in je streepjespak gaan solliciteren bij een bank`
aanstrepen
werkw.


Uitspraak:

[ˈanstrepə(n)]



Verbuigingen:

streepte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestreept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een streep zetten bij


Voorbeeld:

`een bijzonder woord in een tekst aanstrepen
streetdancen
werkw.


Afbreekpatroon:

'street - dan - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

streetdancete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestreetdancet (volt.deelw.)
op hiphop en R&B muziek dansen sport


Voorbeeld:

`Streetdancen is niet gewoon dansen, maar een combinatie van techniek, pasjes en een goed ritmegevoel.`
streetracen
werkw.


Afbreekpatroon:

'street - ra - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

streetracete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gestreetracet (volt.deelw.)
op straat een snelheidswedstrijd rijden met auto's


Voorbeeld:

`streetracen is verboden, omdat het op de openbare weg plaatsvindt`
strek
zelfst.naamw.
[bouwkunde] de lange kant van een baksteen
zich uitstrekken
reflexief werkw.


Uitspraak:

['œytstrɛkə(n)]



Verbuigingen:

strekte zich uit (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich uitgestrekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een oppervlak of lengte innemen


Voorbeelden:

`eindeloze graanvlakten die zich zuidwaarts uitstrekken tot aan het merengebied`,
`Het eiland heeft drie bergen die zich uitstrekken over het hele eiland.`,
`een zandstrand dat zich uitstrekt over een lengte van meer dan dertig kilometer`



2) genoemde reikwijdte hebben


Voorbeelden:

`De toegankelijkheid van de informatie kan zich beperken tot de staf of zich uitstrekken tot het hele personeel.`,
`een doelstelling die zich uitstrekt over alle fasen van de levenscyclus van de auto`




Antoniem:

zich beperken tot
strekdam
zelfst.naamw.
[waterstaat] een parallel langs de oever van een rivier of zeekust aangelegde dam die voorkomt dat de oever door de stroom afkalft Voorbeeld: `Vanmorgen liep een zeiljacht op de strekdam in de Nieuwe Waterweg. `
strijken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛikə(n)]



Verbuigingen:

streek (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (kleren) gladmaken met een strijkbout


Voorbeeld:

`Ik heb de hele avond staan strijken.`



2) (iets) laten zakken


Voorbeelden:

`een gehesen vlag strijken`,
`de mast van een zeilboot strijken`




Synoniem:

neerhalen


3) met je hand of een voorwerp zacht (op, langs of door iets) bewegen


Voorbeelden:

`met je hand door je haar strijken`,
`met een strijkstok over de snaren van je viool strijken`
strekken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛkə(n)]



Verbuigingen:

strekte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) zo ver mogelijk uitrekken in de lengte


Voorbeeld:

`je rug strekken`
strekken tot
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛkə(n) tɔt]



Verbuigingen:

strekte tot (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrekt tot (volt.deelw.)
bedoeld zijn voor


Voorbeelden:

`De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij.`,
`De overeenkomst strekt tot voordeel van beide partijen.`




Synoniem:

dienen tot
strekkende meter
(een meter gemeten in de lengterichting, ongeacht de breedte) `Wat kost die vloerbedekking per strekkende meter?`
de strekking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstrɛkɪŋ]



Verbuigingen:

strekking|en (meerv.)
wat bedoeld wordt


Voorbeeld:

`De strekking van zijn verhaal was duidelijk: we moeten bezuinigen.`




Synoniemen:

teneur, tendens (2)
strelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrelə(n)]



Verbuigingen:

streelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met je hand zacht en liefdevol strijken op (iemand)


Voorbeelden:

`Zij streelde hem over zijn haar.`,
`Hij streelde haar wang.`




Synoniem:

aaien
streling
zelfst.naamw.
een uiting van tederheid
stremmen
werkw.


Uitspraak:

['strɛmə(n)]



Verbuigingen:

stremde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gestremd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) belemmeren of tot stilstand brengen


Voorbeelden:

`Verongelukte vrachtwagens stremden het verkeer op de snelweg.`,
`De straat is gestremd doordat er markt is.`



2) (melk) dik maken of worden


Voorbeeld:

`voorbehandelde melk met een stremsel aanzuren en stremmen om kosten te besparen bij de productie van kaassoorten`
de stremming
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['strɛmɪŋ]



Verbuigingen:

stremming|en (meerv.)
keer dat iets gestremd (1) is


Voorbeeld:

`de stremming van het Noordzeekanaal door een blokkade van schepen`
stremsel
zelfst.naamw.
een oplossing die spijsverteringsenzymen bevat, afkomstig uit de lebmaag van kalveren Voorbeeld: `Stremsel bevat een eiwitsplitsend enzym, chymosine, dat zorgt voor het samenklonteren (coaguleren) van bepaalde melkeiwitten. `
streng
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɛŋ]
1) als iets of iemand je weinig vrijheid geeft om het anders te doen


Voorbeelden:

`een strenge docent`,
`een streng dieet`,
`Het is ten strengste verboden dit terrein te betreden.`



2) (van winters weer) hevig meteorologie


Voorbeelden:

`strenge kou`,
`een strenge winter`,
`strenge vorst`
stresssituatie
zelfst.naamw.
een situatie waarin iemand onder grote psychologische spanning staat
de streep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strep]



Verbuigingen:

strepen (meerv.)
1) lijn die je met een pen of potlood gemaakt hebt


Voorbeeld:

`een streep zetten door een stuk tekst dat fout is`
2) smalle baan


Voorbeelden:

`de strepen van een zebra`,
`Er viel een streep licht de kamer binnen.`,
`streepjespyjama`
een streep door de rekening
(tegenvaller)
een streep zetten onder
((iets) als beëindigd beschouwen)
over de streep trekken
((iemand) overhalen te doen wat je wilt)
stressen
werkw.


Uitspraak:

[strɛsə(n)]



Verbuigingen:

streste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrest (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
druk en zenuwachtig doen


Voorbeeld:

`Loop niet zo te stressen; het komt allemaal wel op tijd klaar.`
de stress
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɛs]
toestand van psychische spanning en druk


Voorbeeld:

`Het combineren van werk en een gezin geeft veel stress.`




Synoniem:

spanning
in de stress schieten
(ineens heel gespannen worden)
stressbestendig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɛsbə'stɛndəx]
als je goed tegen stress kunt


Voorbeeld:

`Ook in erg drukke tijden blijft hij stressbestendig.`
stressen
werkw.


Uitspraak:

[strɛsə(n)]



Verbuigingen:

streste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrest (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
druk en zenuwachtig doen


Voorbeeld:

`Loop niet zo te stressen; het komt allemaal wel op tijd klaar.`
stresssituatie
zelfst.naamw.
een situatie waarin iemand onder grote psychologische spanning staat
stressvol
bijv.naamw.


Uitspraak:

['strɛsfɔl]
als iets psychische spanning en druk veroorzaakt


Voorbeeld:

`een stressvolle baan hebben`
stressen
werkw.


Uitspraak:

[strɛsə(n)]



Verbuigingen:

streste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrest (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
druk en zenuwachtig doen


Voorbeeld:

`Loop niet zo te stressen; het komt allemaal wel op tijd klaar.`
stretchen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛtʃə(n)]



Verbuigingen:

stretchte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestretcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tot in de volle lengte strekken of uitrekken


Voorbeeld:

`kroeshaar stretchen`
I streven
werkw.
in voortgaande beweging zijn (vaak in figuurlijke zin)
Voorbeeld: `Als hij zo doorgaat, streeft hij ons nog voorbij. `
een doel willen bereiken
Voorbeeld: `Wij streven naar verbetering van ons eigen record.
II streven
zelfst.naamw.
het willen bereiken van een doel
Voorbeeld: `Zijn streven naar aanzien kwam hem duur te staan. `
streven naar
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrevə nar]



Verbuigingen:

streefde naar (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreefd naar (volt.deelw.)
je best doen om (een doel) te bereiken


Voorbeeld:

`Ik streef ernaar gezond oud te worden door verstandig te eten.`
strever
zelfst.naamw.
iemand die streeft Voorbeeld: `Een strever is hij niet, hij wil zich nergens voor inzetten. `
stria
zelfst.naamw.
[medisch] 'gewoonlijk meervoud' huidstriem(en) (huidstrepen bijv. na zwangerschap)
tegenstribbelen
werkw.


Uitspraak:

['texə(n)strɪbələ(n)]



Verbuigingen:

stribbelde tegen (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft tegengestribbeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je een beetje verzetten (tegen iets)


Voorbeeld:

`tegenstribbelen als je iets niet wilt`
striemen
werkw.
slaan met rode strepen tot gevolg
Voorbeeld: `Op de wilde rit door het struikgewas werd hij gestriemd door de zwiepende takken. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het striemen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de strijd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɛit]



Verbuigingen:

strijd|en (meerv.)
1) situatie dat je tegen een vijand vecht, of dat je met jezelf in conflict bent


Voorbeelden:

`Het laaggelegen Nederland voert voortdurend strijd met het water.`,
`de strijd tegen kanker`,
`een innerlijke strijd voeren`




Synoniem:

gevecht
2) situatie dat je erg je best doet om iets te bereiken


Voorbeeld:

`een strijd voeren voor betere arbeidsvoorwaarden`




Synoniem:

grote inspanning
de strijd om het bestaan
(de grote moeite om in leven te blijven)
in strijd zijn met
(tegen (iets) in gaan) `Stelen is in strijd met de wet.` Synoniem: strijdig zijn met
strijdbaar
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɛidbar]
als je heel erg je best wilt doen om je doel te bereiken


Voorbeeld:

`een strijdbare vakbeweging`




Synoniem:

strijdvaardig
de strijdbijl
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstrɛidbɛil]



Verbuigingen:

strijdbijl|en (meerv.)
bijl om mee te vechten
de strijdbijl begraven
(vrede sluiten)
strijden
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛidə(n)]



Verbuigingen:

streed (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreden (volt.deelw.)
vechten, of heel erg je best doen om een doel te bereiken


Voorbeelden:

`Soldaten strijden tegen de vijand.`,
`strijden voor minder rotzooi op straat`,
`strijden tegen kindermishandeling`




Synoniem:

een strijd voeren
strijder
zelfst.naamw.
een persoon die strijdt
Voorbeeld: `Hij is een echte strijder. `
een persoon die met vuur voor iets opkomt of werkt
Voorbeeld: `Zij was een strijder voor dat bedrijf. `
strijder
zelfst.naamw.
een persoon die strijdt
Voorbeeld: `Hij is een echte strijder. `
een persoon die met vuur voor iets opkomt of werkt
Voorbeeld: `Zij was een strijder voor dat bedrijf. `
strijdig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɛidəx]
als twee dingen niet met elkaar kloppen en tegen elkaar in gaan


Voorbeeld:

`Jouw verhaal over de brand is strijdig met het bericht daarover in de krant.`




Synoniem:

tegenstrijdig
strijdknots
zelfst.naamw.
[middeleeuwen], [militair] een slagwapen in de vorm van een metalen staf met een versterkte kop Voorbeeld: `De ridder gaf vanaf zijn paard zijn vijand een slag met zijn strijdknots. `
strijdkrachten
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɛitkrɑxtə(n)]
militaire organisatie van de overheid


Voorbeeld:

`De Nederlandse commandant der strijdkrachten voert het bevel over de luchtmacht, de marine, de landmacht en de marechaussee.`




Synoniem:

krijgsmacht
het strijdperk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɛitpɛrk]



Verbuigingen:

strijdperk|en (meerv.)
plaats waar een strijd geleverd wordt


Voorbeeld:

`De Gazastrook is opnieuw het strijdperk van Palestijnen en Israëliërs.`




Synoniem:

slagveld
het strijdperk verlaten
(vertrekken) `De topman van de bank verlaat het strijdperk.`
het strijdschrift
zelfst.naamw.


Herkomst:

«Duits



Verbuigingen:

strijdschriften (meerv.)
geschreven stuk waarin een bepaald onderwerp wordt betwist


Voorbeelden:

`de pacifist schreef een strijdschrift tegen oorlog`,
`de islamofoob schreef een fel strijdschrift tegen de islam`
strijdvaardig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɛit'fardəx]
als je klaar bent voor de strijd en er zin in hebt


Voorbeeld:

`een strijdvaardige sporter die het wereldkampioenschap wil winnen`




Synoniem:

strijdbaar
aanstrijken
werkw.
langs iets strijken
Voorbeeld: `De snaren van een viool worden aangestreken met behulp van een strijkstok. `
voegen, dichtsmeren

doen ontbranden
Voorbeeld: `Hij probeert een lucifer aan te strijken, maar de kop ketst af. `
afstrijken
werkw.


Uitspraak:

['ɑfstrɛikə(n)]



Verbuigingen:

streek af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) aansteken door stevig langs een ruw oppevlak te wrijven


Voorbeeld:

`vier lucifers afstrijken voordat de kaars wil branden`



2) (wat overtollig is) door vegen weghalen


Voorbeeld:

`kit afstrijken met terpentine`




Synoniem:

wegvegen
gladstrijken
werkw.
door strijken glad of effen maken Voorbeeld: ` Zij streek met haar hand de rok glad. `
strijkbaar
bijv.naamw.


Uitspraak:

['strɛigbar]
1) (van een mast) als die gestreken (2) kan worden


Voorbeeld:

`een zeiltocht maken met een strijkbare mast zodat je niet voor alle bruggen hoeft te wachten`



2) als iets door strijken (1) aangebracht kan worden


Voorbeeld:

`kleren merken met je naam door middel van strijkbare labels`
de strijkbout
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstrɛigbɑut]



Verbuigingen:

strijkbout|en (meerv.)
apparaat om met hitte kleren glad en zonder kreukels te maken


Synoniemen:

strijkijzer, bout (3)
strijken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛikə(n)]



Verbuigingen:

streek (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (kleren) gladmaken met een strijkbout


Voorbeeld:

`Ik heb de hele avond staan strijken.`



2) (iets) laten zakken


Voorbeelden:

`een gehesen vlag strijken`,
`de mast van een zeilboot strijken`




Synoniem:

neerhalen


3) met je hand of een voorwerp zacht (op, langs of door iets) bewegen


Voorbeelden:

`met je hand door je haar strijken`,
`met een strijkstok over de snaren van je viool strijken`
het strijkijzer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɛikɛizər]



Verbuigingen:

strijkijzer|s (meerv.)
apparaat om met hitte kleren glad en zonder kreukels te maken


Synoniemen:

strijkbout, strijkijzer
het strijkinstrument
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɛikɪnstrymɛnt]



Verbuigingen:

strijkinstrument| en (meerv.)
muziekinstrument dat geluid maakt als je met een speciale stok over snaren strijkt muziek


Voorbeeld:

`Een viool en een cello zijn strijkinstrumenten.`




Synoniem:

snaarinstrument
het strijkje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɛikjə]



Verbuigingen:

strijkje|s (meerv.)
heel klein orkest van strijkinstrumenten


Voorbeeld:

`Ze hebben voor hun huwelijksfeest een strijkje ingehuurd.`
het strijklicht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɛiklɪxt]
licht dat schuin langs iets schijnt


Voorbeeld:

`gevels met strijklicht fotograferen`
de strijkplank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstrɛikplɑŋk]



Verbuigingen:

strijkplank|en (meerv.)
plank op poten waarop je de kleren legt die je strijkt (1)
strijkstok
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɛikstɔk]



Verbuigingen:

strijkstok|ken (meerv.)
stok waarlangs paardenharen zijn gespannen om een strijkinstrument te bespelen muziek
aan de strijkstok blijven hangen
((van geld) terechtkomen waar het niet voor bedoeld is) `Bij inzamelingen voor goede doelen blijft soms veel geld aan de strijkstok hangen.`
strijken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɛikə(n)]



Verbuigingen:

streek (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) (kleren) gladmaken met een strijkbout


Voorbeeld:

`Ik heb de hele avond staan strijken.`



2) (iets) laten zakken


Voorbeelden:

`een gehesen vlag strijken`,
`de mast van een zeilboot strijken`




Synoniem:

neerhalen


3) met je hand of een voorwerp zacht (op, langs of door iets) bewegen


Voorbeelden:

`met je hand door je haar strijken`,
`met een strijkstok over de snaren van je viool strijken`
de strik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɪk]



Verbuigingen:

strik|ken (meerv.)
1) twee lussen van touw of lint die aan elkaar geknoopt zitten


Voorbeelden:

`een strik in je haar`,
`in plaats van een stropdas een strikje dragen`



2) apparaat om kleine dieren te vangen


Voorbeeld:

`Het beeld van een konijn in de strik vergeet ik niet gauw.`
strikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɪkə(n)]



Verbuigingen:

strikte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrikt (volt.deelw.)
1) zo knopen dat er een strik (1) ontstaat of een andere knoop die makkelijk losgaat


Voorbeelden:

`de veters van je schoenen strikken`,
`een stropdas strikken`



2) (iemand) op een handige manier overhalen om iets voor je te doen


Voorbeeld:

`Ik moet nog iemand strikken om de meubels voor me naar boven te sjouwen.`
I strikt
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɪkt]
nauwkeurig en streng


Voorbeeld:

`strikte handhaving van de voorschriften`
strikt genomen
(als we het heel nauwkeurig opvatten) `Het Loofhuttenfeest duurt strikt genomen zeven dagen.`
II strikt
bijwoord


Uitspraak:

[strɪkt]
in heel hevige mate


Voorbeelden:

`Die brief is strikt persoonlijk.`,
`Wat ik je nu ga vertellen is strikt geheim.`




Synoniem:

erg
de strikvraag
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstrɪkfrax]



Verbuigingen:

strikvraag|vragen (meerv.)
vraag die bedoeld is om een verkeerd antwoord uit te lokken
de string
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strɪŋ]



Verbuigingen:

string|s (meerv.)
1) piepklein broekje dat deels tussen je billen zit


Voorbeelden:

`een string dragen onder je lange broek`,
`op het strand alleen een string aan hebben`



2) aaneengesloten reeks tekens die door een computer als een geheel wordt verwerkt computers


Voorbeeld:

`het wachtwoord bestaande uit de string jg3k52k4`
stringent
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strɪŋ'xɛnt]
waar je je aan moet houden of waaraan je niet ontkomt


Voorbeelden:

`Er zijn stringente maatregelen nodig om de inflatie terug te dringen.`,
`stringentere controles op het meenemen van drugs in je bagage`




Synoniemen:

dwingend, bindend
de strip
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɪp]



Verbuigingen:

strip|pen, strip|s (meerv.)
1) smalle strook


Voorbeelden:

`tochtstrip`,
`landingsstrip`



2) verhaal in de vorm van tekeningen met daarin stukjes tekst


Voorbeelden:

`in je vrije tijd lekker strips lezen`,
`stripmuseum`




Synoniem:

stripverhaal


3) verpakking waarbij tabletten afzonderlijk verpakt zijn


Voorbeelden:

`Er zitten nog vier tabletten aspirine in deze strip.`,
`stripmuseum`
het stripboek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɪbuk]



Verbuigingen:

stripboek|en (meerv.)
boek met stripverhalen


Voorbeeld:

`een stripboek lezen`
stripfiguur
zelfst.naamw.
een figuur uit stripboeken Voorbeeld: `De leukste stripfiguur. `
stripoloog
zelfst.naamw.


Verbuigingen:

stripologie
iemand die het beeldverhaal bestudeert


Voorbeeld:

`De leesclub las een aantal strips en besprak deze vervolgens onder begeleiding van stripoloog Klaas de Goei.`
strippen
werkw.


Uitspraak:

['strɪpə(n)]



Verbuigingen:

stripte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestript (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) je langzaam en sexy uitkleden


Voorbeeld:

`strippen voor de webcam`



2) behandeling om de bevalling op gang te brengen medisch


Voorbeeld:

`Na 41 weken zwangerschap kreeg ik van de verloskundige het aanbod om te strippen.`



3) onderdelen wegnemen van (iets)


Voorbeelden:

`een geparkeerde auto strippen door de kentekenplaat en de wielen mee te nemen`,
`zendmasten strippen om het koper te verkopen`



4) behandeling om spataderen te verwijderen medisch


Voorbeeld:

`Strippen wordt alleen nog maar toegepast bij spataders met een zeer kronkelend verloop.`
de strippenkaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstrɪpə(n)kart]



Verbuigingen:

strippenkaart|en (meerv.)
gekochte kaart met strookjes waarvan er per reis in bus, tram of metro enkele worden gestempeld
stripper
zelfst.naamw.
[beroep] iemand die een prikkelende vertoning uitvoert waarbij de kleren uitgedaan worden Voorbeeld: `Hij vond het prachtig om naar strippers te gaan kijken. `
de strip
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɪp]



Verbuigingen:

strip|pen, strip|s (meerv.)
1) smalle strook


Voorbeelden:

`tochtstrip`,
`landingsstrip`



2) verhaal in de vorm van tekeningen met daarin stukjes tekst


Voorbeelden:

`in je vrije tijd lekker strips lezen`,
`stripmuseum`




Synoniem:

stripverhaal


3) verpakking waarbij tabletten afzonderlijk verpakt zijn


Voorbeelden:

`Er zitten nog vier tabletten aspirine in deze strip.`,
`stripmuseum`
strippen
werkw.


Uitspraak:

['strɪpə(n)]



Verbuigingen:

stripte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestript (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) je langzaam en sexy uitkleden


Voorbeeld:

`strippen voor de webcam`



2) behandeling om de bevalling op gang te brengen medisch


Voorbeeld:

`Na 41 weken zwangerschap kreeg ik van de verloskundige het aanbod om te strippen.`



3) onderdelen wegnemen van (iets)


Voorbeelden:

`een geparkeerde auto strippen door de kentekenplaat en de wielen mee te nemen`,
`zendmasten strippen om het koper te verkopen`



4) behandeling om spataderen te verwijderen medisch


Voorbeeld:

`Strippen wordt alleen nog maar toegepast bij spataders met een zeer kronkelend verloop.`
het stripverhaal
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrɪpfərhal]



Verbuigingen:

stripver|halen (meerv.)
verhaal in de vorm van tekeningen met daarin stukjes tekst


Synoniem:

strip (2)
het stro
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stro]
droge stengels van graan


Voorbeelden:

`strobalen`,
`De bodem in een stal wordt bedekt met stro.`
stroblond
bijv.naamw.
blond in strokleur
geen strobreed in de weg leggen
((iemand) zonder tegenwerking helemaal laten doen wat hij of zij wil)
stroef
bijv.naamw.


Uitspraak:

[struf]
1) (van een oppervlak) ruw en hobbelig


Voorbeeld:

`Op deze schoenen kan ik niet dansen, want de zolen zijn veel te stroef.`




Antoniem:

glad


2) met problemen


Voorbeeld:

`Het overleg verloopt stroef.`




Synoniem:

moeizaam
de strofe
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstrofə]



Verbuigingen:

strofe|n, strofe|s (meerv.)
aantal bij elkaar horende regels als onderdeel van een gedicht
strogeel
bijv.naamw.
met een gele kleur die lijkt op de kleur van stro Voorbeeld: `Hij wilde een strogele auto, maar die kleur kon hij niet uitkiezen. `
strohoed
zelfst.naamw.
[kleding] een hoed gevlochten van fijn bewerkt stro
stroken
werkw.
in overeenstemming zijn met Voorbeeld: `Zijn verklaring bleek later de niet te stroken met de feiten. `
stroken met
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrokə(n) mɛt]



Verbuigingen:

strookte met (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrookt met (volt.deelw.)
(van twee of meer dingen) met elkaar kloppen


Voorbeeld:

`De webcoördinator controleert of de aangeboden inhoud strookt met de bedoeling van de website.`




Synoniem:

overeenstemmen
de stroman
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stromɑn]



Verbuigingen:

stroman|nen (meerv.)
1) iemand die handelt voor iemand anders zonder dat bekend is voor wie commercie


Voorbeeld:

`als stroman fungeren`



2) officiële leider die feitelijk geen macht heeft poliek


Voorbeeld:

`De president fungeert als stroman voor de militaire top.`




Synoniem:

marionet
stromen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstromə(n)]



Verbuigingen:

stroomde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van vloeistoffen) in één richting voorwaarts gaan


Verbuigingen:

heeft, is gestroomd (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het water in de rivier stroomt bijna niet.`,
`De beek stroomt door het dal.`
2) (van mensen) met heel veel mensen tegelijk in één richting gaan


Verbuigingen:

is gestroomd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Na het festival stroomde het publiek naar buiten.`
stromend water
(water uit de kraan)
de stroming
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstromɪŋ]



Verbuigingen:

stroming|en (meerv.)
1) feit dat of plaats waar water (of een andere vloeistof) stroomt (1)


Voorbeeld:

`Door de sterke stroming konden we niet zwemmen.`



2) groep mensen met dezelfde denkbeelden op een bepaald gebied


Voorbeelden:

`een progressief-liberale stroming in de politiek`,
`een literaire stroming`




Synoniem:

richting
strompelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrɔmpələ(n)]



Verbuigingen:

strompelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestrompeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
lopen terwijl je bijna niet kunt lopen


Synoniem:

met veel moeite lopen
de stronk
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɔŋk]



Verbuigingen:

stronk|en (meerv.)
1) stomp van een afgezaagde boomstam


Voorbeeld:

`boomstronk`



2) harde binnenste van bepaalde groenten


Voorbeeld:

`de stronk van een krop sla`
de stront
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strɔnt]
1) poep


Voorbeeld:

`Er ligt veel hondenstront op straat.`
2) ruzie


Voorbeeld:

`Die twee hebben stront.`
stront in je ogen hebben
((iets dat duidelijk zichtbaar is) niet zien)
in de stront zitten
(problemen hebben)
strontium
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Sr en atoomnummer 38. Het is een zilverwit aardalkalimetaal
het strontje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['strɔncə]



Verbuigingen:

strontje|s (meerv.)
puistje op een ooglid


Voorbeeld:

`Een strontje gaat na een paar dagen vanzelf weer over.`
de strooiauto
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['strojoto]



Verbuigingen:

strooiauto|'s (meerv.)
auto die zout of zand op de weg strooit als het glad is


Voorbeeld:

`Strooiauto's houden de doorgaande wegen en snelwegen berijdbaar bij gladheid.`
strooien
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrojə(n)]



Verbuigingen:

strooide (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestrooid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
op verschillende plaatsen gooien


Voorbeelden:

`zout op de wegen strooien als het glad is`,
`kruimels strooien voor de vogeltjes`
strooiwagen
zelfst.naamw.
een wagen die de wegen strooit met zout of zand Voorbeeld: `Gisteren zag ik hier een strooiwagen rijden die zout op de wegen strooide. `
de strook
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strok]



Verbuigingen:

stroken (meerv.)
smal langwerpig stuk (van iets)


Voorbeeld:

`een telefoonnummer noteren op een strookje papier`




Synoniemen:

baan, reep
fietsstrook
(gemarkeerde strook op de weg voor fietsers)
stroken
werkw.
in overeenstemming zijn met Voorbeeld: `Zijn verklaring bleek later de niet te stroken met de feiten. `
de stroom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strom]



Verbuigingen:

stromen (meerv.)
1) stroming (1)


Voorbeeld:

`met de stroom meedrijven als je aan het zwemmen bent`



2) kleine rivier


Voorbeeld:

`Door de vele regen werd het stroompje een kolkende rivier.`




Synoniem:

beek


3) grote hoeveelheid (mensen of dingen)


Voorbeeld:

`Op het tv-programma kwam een stroom van reacties.`



4) verplaatsing van elektrische lading natuurkunde


Voorbeelden:

`In het spraakgebruik wordt het woord 'stroom' vaak gebruikt voor 'elektriciteit'.`,
`De stroom is uitgevallen.`,
`Die straalkachel verbruikt veel stroom`,
`stroomsterkte`
groene stroom
(elektriciteit die op een milieuvriendelijke manier opgewekt is)
doorstromen
werkw.


Uitspraak:

['dorstromə(n)]



Verbuigingen:

stroomde door (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is doorgestroomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) naar een hoger niveau van onderwijs gaan educatie


Voorbeeld:

`van het vmbo doorstromen naar de havo`



2) van een goedkoper huis verhuizen naar een duurder huis


Voorbeeld:

`Rijke mensen stromen te weinig door naar duurdere woningen.`



3) naar een hogere functie of salaris gaan


Voorbeelden:

`doorstromen naar een leidinggevende functie`,
`doorstromen naar de volgende salarisschaal`
toestromen
werkw.


Uitspraak:

['tustromə(n)]



Verbuigingen:

stroomde toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is toegestroomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in grote aantallen aankomen


Voorbeeld:

`Meteen na de opening stroomden de klanten toe.`
stroomafwaarts
bijwoord
met de stroom mee, in de richting van de oorsprong naar de mond, in de richting van de stroom
stroombron
zelfst.naamw.
[elektrotechniek] een ideale stroombron levert een stroom waarvan de grootte onafhankelijk is van de belasting
stromen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstromə(n)]



Verbuigingen:

stroomde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van vloeistoffen) in één richting voorwaarts gaan


Verbuigingen:

heeft, is gestroomd (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het water in de rivier stroomt bijna niet.`,
`De beek stroomt door het dal.`
2) (van mensen) met heel veel mensen tegelijk in één richting gaan


Verbuigingen:

is gestroomd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Na het festival stroomde het publiek naar buiten.`
stromend water
(water uit de kraan)
stroomgebied
zelfst.naamw.
het gebied dat zijn water via een rivier afvoert
stroomkring
zelfst.naamw.
[elektronica], [elektrotechniek] een circuit waarin een elektrische stroom rond vloeit. Voorbeeld: `De stroomkring werd overbelast. `
stroomlijn
zelfst.naamw.
denkbeeldige kromme lijn die de richting van de stroming in een vloeistof of gas aangeeft

vorm van een auto, vliegtuig e.d. die een zo gering mogelijke luchtweerstand waarborgt.
stroomlijnen
werkw.


Uitspraak:

['stromlɛinə(n)]



Verbuigingen:

stroomlijnde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestroomlijnd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zo vormgeven dat de luchtweerstand zo klein mogelijk is


Voorbeeld:

`een systeem om vrachtauto's te stroomlijnen`



2) efficiënter maken


Voorbeeld:

`bedrijfsprocessen stroomlijnen`
stroomopwaarts
bijwoord
tegen de stroom in, in de richting van de mond naar de oorsprong, tegen de richting van de stroom
de stroomsterkte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stromstɛrktə]



Verbuigingen:

stroomsterkte|s, stroomsterkte|n (meerv.)
hoeveelheid elektriciteit die per tijdseenheid door een leiding gaat


Voorbeelden:

`De stroomsterkte per seconde wordt uitgedrukt in de eenheid ampère (A).`,
`de stroomsterkte meten met behulp van een ampèremeter`
stroomstootwapen
zelfst.naamw.
[militair] een wapen waarmee verlammende stroomstoten kunnen worden uitgedeeld Voorbeeld: `Het gebruik van stroomstootwapens door de politie dreigt in de Verenigde Staten aardig uit de hand te lopen. `
de stroomstoring
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stromstɔrɪŋ]



Verbuigingen:

stroomstoring|en (meerv.)
storing in de leverantie van elektriciteit


Voorbeelden:

`treinvertragingen als gevolg van een stroomstoring`,
`getroffen worden door een stroomstoring en zonder stroom zitten`
stromen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstromə(n)]



Verbuigingen:

stroomde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van vloeistoffen) in één richting voorwaarts gaan


Verbuigingen:

heeft, is gestroomd (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`Het water in de rivier stroomt bijna niet.`,
`De beek stroomt door het dal.`
2) (van mensen) met heel veel mensen tegelijk in één richting gaan


Verbuigingen:

is gestroomd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Na het festival stroomde het publiek naar buiten.`
stromend water
(water uit de kraan)
de stroomversnelling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstromvərsnɛlɪŋ]



Verbuigingen:

stroomversnelling|en (meerv.)
plaats waar de stroming (1) sterker is dan op andere plaatsen
in een stroomversnelling raken
(zich plotseling sneller ontwikkelen) `Door deze maatregel zal het proces in een stroomversnelling raken.`
de stroop
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strop]



Verbuigingen:

stropen (meerv.)
dikke, zoete, bruine vloeistof


Voorbeelden:

`een pannenkoek met stroop`,
`appelstroop`
je mouwen opstropen
(je lange mouwen over je armen omhoog schuiven, vooral als symbool van daadkracht)
stropen
werkw.


Uitspraak:

[strɔpə(n)]



Verbuigingen:

stroopte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestroopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zonder toestemming jagen of dieren stelen op het terrein van een ander


Voorbeelden:

`paling stropen uit palingfuiken`,
`aangehouden worden door de politie voor stropen in de duinen`



2) het vel afhalen van (een dood konijn)


Voorbeeld:

`als kok of als polier een konijn stropen`




Synoniem:

villen
de stroopwafel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['stropwafəl]



Verbuigingen:

stroopwafel|s (meerv.)
dunne dubbele wafel met stroop ertussen


Voorbeeld:

`een pakje stroopwafels`
de strop
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strɔp]



Verbuigingen:

strop|pen (meerv.)
1) lus in een touw die je kleiner kunt trekken


Voorbeeld:

`De strop werd vroeger gebruikt om terdoodveroordeelden mee op te hangen.`



2) grote pech


Voorbeeld:

`Door de regen had de organisatie van het openluchtconcert een grote strop.`




Synoniem:

tegenvaller
de stropdas
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstrɔbdɑs]



Verbuigingen:

stropdas|sen (meerv.)
smalle das die je op je overhemd draagt en met een speciale knoop om je hals zit


Voorbeeld:

`Het zijn vooral mannen op kantoor die een stropdas dragen.`
stropen
werkw.


Uitspraak:

[strɔpə(n)]



Verbuigingen:

stroopte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestroopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zonder toestemming jagen of dieren stelen op het terrein van een ander


Voorbeelden:

`paling stropen uit palingfuiken`,
`aangehouden worden door de politie voor stropen in de duinen`



2) het vel afhalen van (een dood konijn)


Voorbeeld:

`als kok of als polier een konijn stropen`




Synoniem:

villen
de stroper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstropər]



Verbuigingen:

stroper|s (meerv.)
iemand die zonder toestemming jaagt op het terrein van een ander
stroppendrager
zelfst.naamw.
een benaming voor een inwoner van de stad Gent Voorbeeld: `Sommige Gentenaars vinden de bijnaam "stroppendrager" beledigend. `
de strot
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strɔt]



Verbuigingen:

strot|ten (meerv.)
keel informeel


Voorbeeld:

`iemand bij de strot grijpen`
niet door je strot krijgen
(niet willen opeten) Synoniem: niet lusten
niet uit je strot krijgen
(niet willen of kunnen zeggen)
je de strot uitkomen
((iets) helemaal niet meer willen omdat je er schoon genoeg van hebt) `Dat werk komt me de strot uit.`
strottenhoofd
zelfst.naamw.
[anatomie] bovenste deel van de luchtpijp
de strubbeling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['strʏbəlɪŋ]



Verbuigingen:

strubbeling|en (meerv.)
probleem of onenigheid (tussen mensen)


Voorbeelden:

`met je partner een strubbeling hebben over de opvoeding van je kind`,
`strubbelingen bij een scheiding`
structureel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[strʏktyˈrel]
als iets samenhangt met de manier waarop iets is opgebouwd


Voorbeelden:

`structurele financiële steun voor onderzoek`,
`structurele verbeteringen aanbrengen`,
`Dit is het zoveelste incident. Hebben we hier niet eerder te maken met een structureel probleem?`




Antoniem:

incidenteel



Synoniem:

fundamenteel
structureren
werkw.


Uitspraak:

[strʏkty'rerə(n)]



Verbuigingen:

structureerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestructureerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
structuur aanbrengen in (iets)


Voorbeelden:

`je website structureren`,
`een tekst structureren`,
`hulp krijgen bij het organiseren en structureren van je huishouden`




Synoniem:

ordenen
de structuur
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[strʏkˈtyr]



Verbuigingen:

struc|turen (meerv.)
wijze waarop iets opgebouwd of samengesteld is


Voorbeelden:

`de structuur van een tekst`,
`een bedrijf met een hiërarchische structuur`
het structuurfonds
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[strʏk'tyrfɔn(t)s]



Verbuigingen:

structuurfonds|en (meerv.)
fonds van de Europese Unie om verschillen in welvaart tussen regio's en lidstaten te verkleinen
de structuurnota
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[strʏk'tyrnota]



Verbuigingen:

structuurnota|'s (meerv.)
beleidsstuk over hoe iets geregeld moet worden op een bepaald gebied


Voorbeelden:

`structuurnota bedrijventerreinen`,
`structuurnota gezondheidszorg`
struif
zelfst.naamw.
de vloeibare inhoud van eieren
de struik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strœyk]



Verbuigingen:

struik|en (meerv.)
1) grote plant met dunne takken


Voorbeeld:

`planten, struiken en bomen in de tuin hebben`




Synoniem:

heester


2) eenheid van sommige soorten groente


Voorbeelden:

`een struik andijvie`,
`drie struikjes witlof`
struikelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstrœykələ(n)]



Verbuigingen:

struikelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestruikeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) bijna vallen of vallen doordat je voet ergens achter blijft steken


Voorbeeld:

`Ik ben gestruikeld over een scheve stoeptegel.`



2) gehinderd worden of moeten stoppen door (een oorzaak)


Voorbeeld:

`Grote infrastructuurprojecten struikelen over het recht van inspraak van de burgers.`
struikelen over
(heel veel (van iets) tegenkomen) `Op koopzondagen struikel je over de mensen.`
het struikelblok
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrœykəlblɔk]



Verbuigingen:

struikelblok|ken (meerv.)
wat iets belemmert of tegenhoudt


Voorbeeld:

`De familie is vaak een struikelblok voor het afstaan van organen na je dood.`




Synoniem:

hindernis
de struik
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[strœyk]



Verbuigingen:

struik|en (meerv.)
1) grote plant met dunne takken


Voorbeeld:

`planten, struiken en bomen in de tuin hebben`




Synoniem:

heester


2) eenheid van sommige soorten groente


Voorbeelden:

`een struik andijvie`,
`drie struikjes witlof`
het struikgewas
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstrœykxəwɑs]



Verbuigingen:

struikgewas|sen (meerv.)
groep van bij elkaar staande planten
struikrover
zelfst.naamw.
[beroep] iemand die vanuit een hinderlaag reizigers berooft Voorbeeld: `Veel edelen in de vroege middeleeuwen waren niet veel meer dan gemene struikrovers. `
afstruinen
werkw.
een geheel gebied of stadsdeel lopend verkennen
Voorbeeld: `Hij struinde de hele binnenstad af op zoek naar een mooi cadeau. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het afstruinen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de struisvogel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstrœysfoxəl]



Verbuigingen:

struisvogel|s (meerv.)
vogel die niet kan vliegen en de grootste vogel ter wereld is
de struisvogelpolitiek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstrœysfoxəlpolitik]
gedrag of beleid waarbij je negatieve effecten niet wilt zien en gewoon doorgaat zoals je deed
struif
zelfst.naamw.
de vloeibare inhoud van eieren
de (m)/het struma
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stryma]
verdikking van je hals door een vergrote schildklier medisch


Synoniem:

kropgezwel
het stucwerk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stykwɛrk]
iets dat bewerkt is met pleisterkalk, vooral wanden en plafonds


Voorbeelden:

`je stucwerk laten aanbrengen door een stukadoorsbedrijf`,
`een lelijke scheur in het stucwerk in de huiskamer`




Synoniem:

pleisterwerk
studax
zelfst.naamw.
[onderwijs] iemand die ijverig en hard studeert
afstuderen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfstyderə(n)]



Verbuigingen:

studeerde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is afgestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
je studie afronden met een diploma


Voorbeeld:

`Ik wil volgend jaar afstuderen.`
studeren
werkw.


Uitspraak:

[styˈderə(n)]



Verbuigingen:

studeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie


Voorbeelden:

`Nederlands studeren aan de universiteit`,
`fluit studeren aan een conservatorium`,
`studeren voor advocaat`,
`het hele weekeinde zitten studeren voor een tentamen`



2) (iets) oefenen op je muziekinstrument muziek


Voorbeeld:

`Ik moet nog heel hard studeren op deze sonate.`
studeerkamer
zelfst.naamw.
een ruimte om te studeren Voorbeeld: `In de studeerkamer stond een grote boekenkast. `
studeren
werkw.


Uitspraak:

[styˈderə(n)]



Verbuigingen:

studeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie


Voorbeelden:

`Nederlands studeren aan de universiteit`,
`fluit studeren aan een conservatorium`,
`studeren voor advocaat`,
`het hele weekeinde zitten studeren voor een tentamen`



2) (iets) oefenen op je muziekinstrument muziek


Voorbeeld:

`Ik moet nog heel hard studeren op deze sonate.`
de student
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[styˈdɛnt]



Verbuigingen:

student|en (meerv.)



de student|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[styˈdɛnt|ə]



Verbuigingen:

studente|n, studente|s (meerv.)
iemand die studeert (1)
het studentenhuis
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[styˈdɛntə(n)hœys]



Verbuigingen:

studenten|huizen (meerv.)
huis waar uitsluitend studenten op kamers wonen
de studentenjob
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sty'dɛntə(n)dʒɔp]



Verbuigingen:

studentenjob|s (meerv.)
bijbaan voor een student


Voorbeeld:

`naast je studie een studentenjob hebben voor wat extra geld`
de studentenkaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sty'dɛntə(n)kart]



Verbuigingen:

studentenkaart|en (meerv.)
identiteitsbewijs waarmee je kunt aantonen dat je student bent


Voorbeeld:

`korting krijgen in het buitenland met je internationale studentenkaart`
de studentenkamer
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sty'dɛntə(n)kamər]



Verbuigingen:

studentenkamer|s (meerv.)
kamer die een student huurt


Voorbeelden:

`een studentenkamer hebben in de stad waar je studeert`,
`op zoek zijn naar een studentenkamer`
het studentenkot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sty'dɛntə(n)kɔt]



Verbuigingen:

studentenkot|en (meerv.)
kamer die een student huurt informeel


Synoniem:

studentenkamer
studentikoos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stydɛnti'kos]
met gespeelde voornaamheid zoals kenmerkend voor een bepaald type (mannelijke) student


Voorbeelden:

`studentikoze grappen`,
`studentikoos taalgebruik`
studere
werkw.
[ov|nor] studeren

[ov|nor] bestuderen, onderzoeken

[ov|nor] doorgronden

[ov|nor] studeren

[ov|nor] bestuderen, onderzoeken

[ov|nor] doorgronden
studeren
werkw.


Uitspraak:

[styˈderə(n)]



Verbuigingen:

studeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie


Voorbeelden:

`Nederlands studeren aan de universiteit`,
`fluit studeren aan een conservatorium`,
`studeren voor advocaat`,
`het hele weekeinde zitten studeren voor een tentamen`



2) (iets) oefenen op je muziekinstrument muziek


Voorbeeld:

`Ik moet nog heel hard studeren op deze sonate.`
de studie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstydi]



Verbuigingen:

studie|s (meerv.)
1) vak dat je studeert (1)


Voorbeeld:

`de studie wiskunde volgen aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs`



2) verslag van een onderzoek


Voorbeeld:

`Zij heeft een studie gepubliceerd over de toekomst van de biotechnologie.`
de studiebeurs
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstydibørs]



Verbuigingen:

studie|beurzen (meerv.)
geld van de overheid voor studenten om hun studie (1) te betalen


Synoniem:

beurs (3)
het studieboek
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstydibuk]



Verbuigingen:

studieboek|en (meerv.)
boek dat je nodig hebt voor je studie (1)


Synoniem:

leerboek
de studiefinanciering
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstydifinɑnsirɪŋ]
geld dat je van de overheid krijgt of leent als je studeert (1)


Synoniem:

stufi
de studierichting
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stydirɪxtɪŋ]



Verbuigingen:

studierichting|en (meerv.)
vakgebied dat je studeert (1)


Voorbeelden:

`studierichting Spaans`,
`studierichting kunstgeschiedenis`
de studie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstydi]



Verbuigingen:

studie|s (meerv.)
1) vak dat je studeert (1)


Voorbeeld:

`de studie wiskunde volgen aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs`



2) verslag van een onderzoek


Voorbeeld:

`Zij heeft een studie gepubliceerd over de toekomst van de biotechnologie.`
de studio
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstydijo]



Verbuigingen:

studio|'s (meerv.)
1) speciale ruimte voor het maken van radio- of tv-programma's


Voorbeeld:

`Hier in de studio praten we met onze gast de heer Smit.`



2) speciale ruimte voor het opnemen van films of muziek


Voorbeelden:

`Die pianist houdt niet van cd-opnames in de studio omdat er geen publiek is.`,
`filmstudio`,
`studio-opname`



3) klein appartement


Voorbeeld:

`een studio huren in de stad`
de stufi
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['styfɪ]
studiefinanciering informeel


Voorbeeld:

`stufi aanvragen`
stug
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stʏx]
1) als je iets niet makkelijk kunt buigen


Voorbeeld:

`een tas van stug leer`




Antoniem:

soepel


2) als iemand niet erg vriendelijk is


Voorbeeld:

`Hij zat me stug aan te kijken.`



3) ongeloofwaardig


Voorbeelden:

`een stug verhaal`,
`Het lijkt me stug dat we daar tegelijk zullen aankomen.`




Synoniemen:

sterk, kras II,2


4) als je iets blijft volhouden of als iets steeds maar door blijft gaan


Voorbeelden:

`ondanks lawaai om je heen stug doorgaan met je werk`,
`De prijzen stijgen stug door.`




Synoniem:

gestaag
aanstuiven
werkw.
ergens op een hoop stuiven
Voorbeeld: `Dit duin is in een paar jaar aangestoven. `
toesnellen als door de wind gedreven
Voorbeeld: `De ruiters kwamen in volle galop aangestoven. `
instuif
zelfst.naamw.
onvormelijk feest in een nieuwe woning om deze in te huldigen
opstuiven
werkw.
door de wind opwaaien van fijn deeltjes. Voorbeeld: `Door de passerende vrachtauto stoof er een wolk sneeuw op. `
het stuifmeel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstœyfmel]
poeder in bloemen, waarmee ze zich voortplanten


Voorbeeld:

`Rond de vaas bloemen ligt allemaal stuifmeel.`
stuifsneeuw
zelfst.naamw.
fijn verdeelde sneeuw die door sterke wind verplaatst wordt
Voorbeeld: `De spoorlijn tussen Groningen en Leeuwarden werd door een heuvel van stuifsneeuw bedolven. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
stuiven
werkw.
door wind verplaatst worden
Voorbeeld: `Het zand heeft weer flink gestoven. `
door de wind ergens naartoe verplaatst worden
Voorbeeld: `Door de wind is de sneeuw op een hoop gestoven. `
zich snel, als door de wind gedreven, voortbewegen
Voorbeeld: `Hij stoof naar boven en nam haar in zijn armen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het stuiven in de tweede betekenis erin. `
enz.
de stuip
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stœyp]



Verbuigingen:

stuip|en (meerv.)
onwillekeurige krampachtige samentrekking van spieren


Voorbeeld:

`Sommige kinderen krijgen last van stuipen als ze hoge koorts hebben.`




Synoniem:

stuiptrekking
(iemand) de stuipen op het lijf jagen
((iemand) erg laten schrikken of bang maken) `Die wesp jaagt me de stuipen op het lijf.`
je een stuip lachen
(heel erg lachen)
de stuiptrekking
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stœyptrɛkɪŋ]



Verbuigingen:

stuiptrekking|en (meerv.)
onwillekeurige krampachtige samentrekking van spieren


Voorbeelden:

`een stuiptrekking in je oog`,
`stuiptrekkingen hebben als je doodgaat`




Synoniem:

stuip
laatste stuiptrekking
(laatste actie of omstandigheid voor iets ten onder gaat) `Het bedrijf is aan zijn laatste stuiptrekking bezig en staat op het punt failliet te gaan.`
de stuit
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stœyt]



Verbuigingen:

stuit|en (meerv.)
onderste stuk van je ruggengraat
stuitbeen
zelfst.naamw.
[anatomie] onderste deel van de ruggengraat, de laatste vier vergroeide ruggenwervel|ruggenwervels
stuiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstœytə(n)]



Verbuigingen:

stuitte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gestuit (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tegen iets aan komen en terugkaatsen


Voorbeeld:

`Bij het biljarten stuiten de ballen steeds tegen elkaar.`
niet te stuiten zijn
(niet tegengehouden kunnen worden) `De opmars van die technologie is niet meer te stuiten.`
stuiten op
werkw.


Uitspraak:

[ˈstœytə(n) ɔp]



Verbuigingen:

stuitte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is gestuit op (volt.deelw.)
onbedoeld tegenkomen


Voorbeelden:

`op moeilijkheden stuiten`,
`De vakantiegangers stuitten op een afgesloten snelweg en konden niet verder.`
stuitend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstœytənt]
als iets zo erg is dat het je afstoot


Voorbeeld:

`een stuitende smakeloosheid`




Synoniem:

weerzinwekkend
stuiteren
werkw.


Uitspraak:

['stœytərə(n)]



Verbuigingen:

stuiterde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestuiterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
herhaaldelijk op en neer of heen en weer (laten) stuiten


Voorbeelden:

`Bij het centrifugeren staat de wasmachine te stuiteren`,
`een bal stuiteren`
de stuitligging
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stœytlɪxɪŋ]



Verbuigingen:

stuitligging|en (meerv.)
positie van een kind in de baarmoeder met de stuit of de voetjes naar de opening medisch
stuiten
werkw.


Uitspraak:

[ˈstœytə(n)]



Verbuigingen:

stuitte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is gestuit (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tegen iets aan komen en terugkaatsen


Voorbeeld:

`Bij het biljarten stuiten de ballen steeds tegen elkaar.`
niet te stuiten zijn
(niet tegengehouden kunnen worden) `De opmars van die technologie is niet meer te stuiten.`
stuiven
werkw.
door wind verplaatst worden
Voorbeeld: `Het zand heeft weer flink gestoven. `
door de wind ergens naartoe verplaatst worden
Voorbeeld: `Door de wind is de sneeuw op een hoop gestoven. `
zich snel, als door de wind gedreven, voortbewegen
Voorbeeld: `Hij stoof naar boven en nam haar in zijn armen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het stuiven in de tweede betekenis erin. `
enz.
de stuiver
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstœyvər]



Verbuigingen:

stuiver|s (meerv.)
Nederlandse munt met een waarde van vijf cent
I het stuk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[stʏk]
1) deel (van iets)


Verbuigingen:

stuk|ken (meerv.)



Voorbeelden:

`Er is een stuk uit het schoteltje.`,
`een plak chocola in stukken breken`,
`Wil je een stuk taart?`
2) een bepaalde hoeveelheid of mate (van iets)


Verbuigingen:

stuk|ken (meerv.)



Voorbeeld:

`een stukje verantwoordelijkheid dragen`
3) exemplaar (van iets waarvan er meer zijn)


Verbuigingen:

stuk|s (meerv.)



Voorbeelden:

`een doos met 1000 stuks elastiekjes`,
`Die speldjes kosten twee euro per stuk.`,
`een stuk tuingereedschap`
4) tekst met een enigszins formele status


Verbuigingen:

stuk|ken (meerv.)



Voorbeeld:

`de stukken voor de vergadering doorlezen`




Synoniem:

document


5) werk van een kunstenaar


Verbuigingen:

stuk|ken (meerv.)



Voorbeelden:

`Beethoven heeft veel stukken voor piano geschreven.`,
`toneelstuk`



6) man of vrouw die er aantrekkelijk uitziet


Verbuigingen:

stuk|s (meerv.)

stukje bij beetje
(langzaam aan) Synoniem: geleidelijk
een stuk/stukken
(veel) `Hij is stukken ouder dan ik.` Synoniem:
een stuk of wat
(een paar) Synoniem: enige
een stuk in je kraag hebben
(dronken zijn) Synoniem:
van zijn stuk
(in verwarring) `Hij is gauw van zijn stuk gebracht.` Synoniem:
aan één stuk door
(zonder onderbreking) Synoniem: voortdurend
II stuk
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stʏk]
1) in stukken gebroken


Voorbeeld:

`Het bord viel stuk op de grond.`




Antoniem:

heel



Synoniem:

kapot


2) niet meer functionerend


Voorbeeld:

`De tv doet het niet meer, hij is stuk.`




Synoniemen:

kapot, defect
stuk zitten
(helemaal uitgeput zijn)
de stukadoor
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[styka'dor]



Verbuigingen:

stukadoor|s (meerv.)
iemand die als beroep pleisterwerk aanbrengt, vooral op muren en plafonds


Voorbeeld:

`De stukadoor laten komen voor het stucwerk.`
stuken
werkw.


Uitspraak:

['stykə(n)]



Verbuigingen:

stuukte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestuukt (volt.deelw.)
pleisterwerk aanbrengen


Voorbeeld:

`een plafond stuken`
stukslaan
werkw.


Uitspraak:

['stʏkslan]



Verbuigingen:

sloeg stuk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stukgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in stukken of kapot slaan


Voorbeeld:

`een ruit stukslaan`
geld stukslaan
(geld uitgeven of verkwisten) `heel wat geld stukslaan in een gokautomaat`
het stukgoed
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stʏkxut]



Verbuigingen:

stukgoederen (meerv.)
goederen waarvan de hoeveelheid per exemplaar (en niet naar gewicht of maat) wordt aangegeven


Voorbeeld:

`de distributie van stukgoederen`
het stukloon
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stʏklon]
loon dat berekend wordt per afgeleverd exemplaar


Voorbeeld:

`Je hebt stukloon, tijdloon en premieloon.`
stuklopen op
werkw.


Uitspraak:

['stʏklopə(n)ɔp]



Verbuigingen:

liep stuk op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is stukgelopen op (volt.deelw.)
misgaan (door iets dat een obstakel vormt)


Voorbeeld:

`De invoering van een regel kan stuklopen op Europese regelgeving.`




Synoniem:

mislukken
de stukprijs
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stʏkprɛis]



Verbuigingen:

stuk|prijzen (meerv.)
prijs per exemplaar


Voorbeeld:

`Voor ieder product wordt een stukprijs betaalt die correspondeert met de werktijd die nodig is om het product aan je te leveren.`
stukslaan
werkw.


Uitspraak:

['stʏkslan]



Verbuigingen:

sloeg stuk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stukgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in stukken of kapot slaan


Voorbeeld:

`een ruit stukslaan`
geld stukslaan
(geld uitgeven of verkwisten) `heel wat geld stukslaan in een gokautomaat`
stuktrekken
werkw.


Uitspraak:

['stʏktrɛkə(n)]



Verbuigingen:

trok stuk (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft stukgetrokken (volt.deelw.)
in stukken of kapot trekken


Voorbeelden:

`kleding stuktrekken`,
`Bij het graafwerk is per ongeluk een gasleiding stukgetrokken, waardoor een gaslek ontstond.`
het stukwerk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stʏkwɛrk]
product dat per exemplaar geleverd of betaald wordt


Voorbeelden:

`Diverse soorten zoet en hartig stukwerk: koffiebroodje € 1,30, gevulde koek € 1.25, saucijzenbroodje € 1,35, frikandelbroodje € 1,50.`,
`Dit is stukwerk, dus we hebben geen vast uurloon.`
de stulp
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[stʏlp]



Verbuigingen:

stulp|en (meerv.)
klein eenvoudig huis


Voorbeeld:

`een stulpje aan zee hebben`
de stumper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstʏmpər]



Verbuigingen:

stumper|s (meerv.)
zielig persoon met wie je medelijden hebt


Voorbeeld:

`Zie je niet dat die arme stumper het koud heeft?`




Synoniem:

stakker
de stunt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[stʏnt]



Verbuigingen:

stunt|s (meerv.)
iets wat je doet of iets dat gebeurt dat erg opvalt


Voorbeelden:

`gevaarlijke stunts uithalen`,
`een geniale marketingstunt`




Synoniem:

iets opzienbarends
stuntelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstʏntələ(n)]



Verbuigingen:

stuntelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestunteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets) onhandig doen


Voorbeeld:

`Ik zit te stuntelen met de opmaak van de tekst.`




Synoniemen:

hannesen, klunzen
stuntelig
bijv.naamw.


Uitspraak:

['stʏntələx]
als je niet handig bent of doet


Voorbeelden:

`mannen die stuntelig zijn in het huishouden`,
`Een stuntelige inbreker brak tijdens de inbraak zijn been.`




Synoniemen:

klungelig, onhandig
stunten
werkw.


Uitspraak:

['stʏntə(n)]



Verbuigingen:

stuntte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestunt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets opzienbarends doen


Voorbeelden:

`stunten op je motorfiets`,
`stunten met prijzen`
de stuntman
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stʏntmɑn]



Verbuigingen:

stuntman|nen (meerv.)



de stunt|vrouw
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['stʏnt|frɑu]



Verbuigingen:

stuntvrouw|en (meerv.)
iemand die als beroep gevaarlijke dingen doet voor een film- of televisieopname


Voorbeeld:

`Na de opleiding kun je aan de slag als stuntman.`
stupéfait
bijv.naamw.


Uitspraak:

[stype'fɛ]
heel erg verbaasd


Voorbeeld:

`stupéfait zijn als je ziet wat allemaal mogelijk is met moderne technologie`




Synoniem:

stomverbaasd
stupide
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sty'pidə]
heel erg dom


Voorbeeld:

`stupide vragen niet willen beantwoorden`




Synoniemen:

stompzinnig, oliedom
stupor
zelfst.naamw.
[medisch] verminderd bewustzijn
sturen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) de richting van een voertuig bepalen met het stuur


Voorbeeld:

`Stuur jij of stuur ik?`



2) (iets of iemand) ergens heen laten gaan


Voorbeelden:

`doorsturen`,
`Ik stuur je morgen een brief met het voorstel.`,
`Kun je haar even naar de derde etage sturen?`




Synoniem:

zenden


3) zorgen dat (iets) gaat zoals het moet


Voorbeeld:

`een proces sturen en beheersen`
de sturing
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['styrɪŋ]
het zorgen dat (iets of iemand) doet of gaat zoals het moet


Voorbeelden:

`Innovatie blijft achter door een gebrek aan sturing.`,
`pubers die sturing nodig hebben`
stut
zelfst.naamw.
een voorwerp dat ter ondersteuning onder een ander voorwerp geplaatst wordt Voorbeeld: `Die boom heeft een goede stut nodig om niet om te vallen. `
stutten
werkw.


Uitspraak:

['stʏtə(n)]



Verbuigingen:

stutte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestut (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zorgen dat (een bouwwerk) niet instort


Voorbeelden:

`huizen stutten na een aardbeving`,
`mijnen stutten`
het stuur
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[styr]



Verbuigingen:

sturen (meerv.)
voorwerp waarmee je de richting van een voertuig bepaalt


Voorbeelden:

`het stuur van je fiets`,
`het stuur van je auto`
aan/achter het stuur zitten
((een auto) besturen) `Er zat geloof ik een oude dame achter het stuur.` Synoniem: chaufferen
aansturen
werkw.


Uitspraak:

['anstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) leiding geven aan (werk van mensen)


Voorbeelden:

`personeel aansturen`,
`projecten aansturen`



2) zorgen dat iets werkt zoals jij wilt


Voorbeeld:

`een printer aansturen`
bijsturen
werkw.


Uitspraak:

['bɛistyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde bij (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft bijgestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met je stuur kleine correcties uitvoeren om de juiste koers te volgen


Voorbeeld:

`een auto die naar rechts trekt bijsturen`



2) kleine correcties in beleid of uitvoering toepassen


Voorbeelden:

`Ze zijn erg enthousiast gaan snoeien, als we niet bijsturen houden we geen plant over.`,
`bijsturen als onderdeel van de planning- en controlcyclus`
insturen
werkw.


Uitspraak:

['ɪnstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde in (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft ingestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
naar iemand toe sturen


Voorbeeld:

`een artikel voor de krant insturen`




Synoniem:

inzenden
opsturen
werkw.


Uitspraak:

['ɔpstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets naar iemand sturen


Voorbeelden:

`een cadeautje opsturen`,
`liefdesbrieven opsturen naar je geliefde`




Synoniem:

versturen
terugsturen
werkw.


Uitspraak:

[təˈrʏxstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde terug (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft teruggestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
weer sturen naar de plek waar iets of iemand vandaan komt


Voorbeeld:

`vluchtelingen terugsturen`
toesturen
werkw.


Uitspraak:

[ˈtustʏrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde toe (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft toegestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
zenden aan of naar


Voorbeeld:

`Ik zal je de papieren vandaag nog toesturen.`




Synoniem:

toezenden
wegsturen
werkw.


Uitspraak:

['wɛxstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde weg (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft weggestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) naar een andere plaats sturen


Voorbeeld:

`Toen hij vervelend begon te worden, stuurde ze hem weg.`



2) ontslaan


Voorbeeld:

`Omdat de resultaten tegenvielen, werd de trainer weggestuurd.`
de stuurbekrachtiging
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈstyrbəkrɑxtəxɪŋ]
mechanisme in het stuur van je auto waarbij je minder kracht nodig hebt om je auto van richting te laten veranderen


Voorbeeld:

`Ik was niet gewend aan stuurbekrachtiging en vloog bijna van de weg af.`
het stuurboord
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈstyrbort]
rechterkant van een schip als je vooruit kijkt scheepvaart


Antoniem:

bakboord
sturen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) de richting van een voertuig bepalen met het stuur


Voorbeeld:

`Stuur jij of stuur ik?`



2) (iets of iemand) ergens heen laten gaan


Voorbeelden:

`doorsturen`,
`Ik stuur je morgen een brief met het voorstel.`,
`Kun je haar even naar de derde etage sturen?`




Synoniem:

zenden


3) zorgen dat (iets) gaat zoals het moet


Voorbeeld:

`een proces sturen en beheersen`
aansturen
werkw.


Uitspraak:

['anstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) leiding geven aan (werk van mensen)


Voorbeelden:

`personeel aansturen`,
`projecten aansturen`



2) zorgen dat iets werkt zoals jij wilt


Voorbeeld:

`een printer aansturen`
sturen
werkw.


Uitspraak:

[ˈstyrə(n)]



Verbuigingen:

stuurde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) de richting van een voertuig bepalen met het stuur


Voorbeeld:

`Stuur jij of stuur ik?`



2) (iets of iemand) ergens heen laten gaan


Voorbeelden:

`doorsturen`,
`Ik stuur je morgen een brief met het voorstel.`,
`Kun je haar even naar de derde etage sturen?`




Synoniem:

zenden


3) zorgen dat (iets) gaat zoals het moet


Voorbeeld:

`een proces sturen en beheersen`
de stuurgroep
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈstyrxrup]



Verbuigingen:

stuurgroep|en (meerv.)
commissie die beleid voorbereidt en daarover advies uitbrengt


Voorbeeld:

`de stuurgroep Landbouwinnovatie.`
stuurkunde
zelfst.naamw.
[wetenschap] cybernetica Voorbeeld: `De centrale problematiek in de cybernetica of stuurkunde is de vraag hoe wij ons leven, ons werk en onze machines besturen.‎ `
stuurloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈstyrlos]
1) als je de richting van iets niet meer kunt beïnvloeden


Voorbeeld:

`Het schip was stuurloos toen de motor uitviel.`




Synoniem:

onbestuurbaar


2) als je niet goed weet hoe je je leven moet inrichten


Voorbeelden:

`stuurloze jongeren die vluchten in de roes van seks en drugs`,
`stuurloze mensen hebben sturing nodig`
de stuurman
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈstyrmɑn]



Verbuigingen:

stuurlieden, stuurlui (meerv.)
iemand die een boot bestuurt
De beste stuurlui staan aan wal.
(relativerend commentaar op kritiek van een buitenstaander)
stuurprogramma
zelfst.naamw.
[informatica] een stuk software dat een verbinding legt tussen de hardware en het besturingssysteem Voorbeeld: `Het stuurprogramma ontbreekt, daarom werkt het niet. `
stuurs
bijv.naamw.


Uitspraak:

[styrs]
niet vriendelijk


Voorbeelden:

`een stuurse blik`,
`stuurs kijken`




Synoniemen:

nors, onvriendelijk
het stuurslot
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['styrslɔt]



Verbuigingen:

stuur|sloten (meerv.)
slot (1) om een stuur vast te zetten


Voorbeeld:

`het stuurslot van je auto`
stuw
zelfst.naamw.
[waterstaat] een vaste waterkering die het water, van een deel van een rivier of een stuwmeer, pas bij het bereiken van een bepaalde waterhoogte laat wegstromen doordat de dam overstroomt of door het openen van schuiven of deuren Voorbeeld: `De stuw, die voor vissen een versperring van de trekroute is, zal worden voorzien van een vistrap. `
stuwadoor
zelfst.naamw.
degene die verantwoordelijk is voor het gebalanceerd laden en lossen van schepen
Voorbeeld: `Zonder een goede stuwadoor zinkt mogelijk het schip. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
de stuwdam
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['stywdɑm]



Verbuigingen:

stuwdam|men (meerv.)
dam in een rivier om het water tegen te houden


Voorbeelden:

`Voor de stuwdam is een stuwmeer ontstaan, dat een stuk hoger ligt dan de verder lopende rivier erachter.`,
`een stuwdam bouwen om waterkracht te kunnen opwekken`
stuwen
werkw.


Uitspraak:

['stywə(n)]



Verbuigingen:

stuwde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gestuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) zorgen dat iets vooruit komt of beter wordt


Voorbeeld:

`Goede kwartaalcijfers van bedrijven stuwen de beurzen.`




Synoniem:

bevorderen (1)
2) (goederen) deskundig plaatsen in een transportruimte transport


Voorbeeld:

`Bij het stuwen gelden regels ter bescherming van de lading.`
stuwende kracht
(iets of iemand die (iets) stimuleert) `Zij is de stuwende kracht binnen ons bestuur.`
het stuwmeer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['stywmer]



Verbuigingen:

stuw|meren (meerv.)
kunstmatig meer dat ontstaan is door de aanleg van een stuwdam


Voorbeeld:

`Het stuwmeer ziet er een beetje doods uit.`
een stuwmeer aan/van ...
(heel erg veel) `een stuwmeer aan vakantiedagen hebben`
stuwpand
zelfst.naamw.
een stuk kanaal of rivier tussen minimaal één stuw en een volgend kunstwerk Voorbeeld: `Dit stuwpand is niet erg lang. `
stylen
werkw.


Uitspraak:

['stɑjlə(n)]



Verbuigingen:

stylede (volt.deelw.)



Verbuigingen:

heeft gestyled (volt.deelw.)
in een bepaald model brengen


Voorbeeld:

`je haar laten stylen bij de kapper`
Suau
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Papoea-Nieuw-Guinea gesproken wordt Voorbeeld: `Het Suau is een bedreigde taal door het relatief lage aantal sprekers. `
sub-
prefix


Uitspraak:

[sʏp]
onderdeel van of ondergeschikt aan het genoemde


Voorbeelden:

`subcommissie`,
`subdirectory`,
`subhoofd`




Synoniem:

onder-
subacuut
bijv.naamw.
[medisch] van betrekkelijk korte duur
subcapsulair
bijv.naamw.
[medisch] onder een kapsel
subconjunctivaal
bijv.naamw.
[medisch] onder het oogbindvlies
de subcultuur
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sʏpkʏltyr]



Verbuigingen:

subcul|turen (meerv.)
levenswijze van bijzondere groepen die afwijkt van de gangbare levenswijze


Voorbeeld:

`Skinheads, punkers en kakkers hebben een subcultuur.`
subcutaan
bijv.naamw.
[medisch] onderhuids
subdirectief
zelfst.naamw.
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het voorzetsel onder uitgedrukt wordt: een beweging naar de onderzijde van iets anders.
subelatief
zelfst.naamw.
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het bijwoord onderuit uitgedrukt wordt: een beweging die de onderzijde van iets anders verlaat.
subessief
zelfst.naamw.
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het voorzetsel onder uitgedrukt wordt: een toestand van rust aan de onderzijde van iets anders.
subiet
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sy'bit]
zonder te wachten


Voorbeeld:

`bij een ongeluk subiet het alarmnummer 112 bellen`




Synoniemen:

onmiddellijk, meteen, direct
het subject
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sʏpjɛkt]



Verbuigingen:

subject|en (meerv.)
onderwerp van de zin taalkunde


Voorbeeld:

`In 'Martijn gaat naar de disco' is Martijn het subject.`
subjectief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏpjɛkˈtif]
beïnvloed door je persoonlijke mening en gevoelens


Voorbeeld:

`een erg subjectieve berichtgeving`




Antoniem:

objectief
subjunctief
zelfst.naamw.
een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen Voorbeeld: `Lang leve de koningin! `
subklinisch
bijv.naamw.
[medisch] nog niet waarneembaar
subliem
bijv.naamw.


Uitspraak:

[syˈblim]
heel erg mooi of goed


Voorbeeld:

`een sublieme balletvoorstelling`




Synoniemen:

prachtig, schitterend
sublimatie
zelfst.naamw.
[scheikunde], [verouderd] het proces waarbij een vaste stof gevormd wordt vanuit zijn dampfase
Voorbeeld: `De vorming van rijp is een vorm van sublimatie in de oudere zin van dat woord. `
[scheikunde] het proces waarbij een vaste stof overgaat in zijn dampfase
Voorbeeld: `Bij verhitting van een mottenbal zal deze sublimatie ondergaan. `
[scheikunde] het proces waarbij een vaste stof eerst verdamping ondergaat en dan depositie
Voorbeeld: `Sublimatie is een goede manier om een vluchtige vaste stof te zuiveren. `
sublimeren
werkw.


Uitspraak:

[syblimerə(n)]



Verbuigingen:

sublimeerde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) (van vaste stoffen) direct overgaan naar de gasfase natuurkunde


Verbuigingen:

is gsublimeerd (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Bij sublimeren wordt de vloeibare fase overgeslagen.`



2) (negatieve gevoelens) omzetten in positievere gevoelens (door iets te doen) psychologie


Voorbeelden:

`examenvrees sublimeren door hard studeren`,
`agressie sublimeren door te sporten`



3) op een hoger niveau brengen


Voorbeelden:

`met een gezichtsbehandeling je teint sublimeren`,
`een product sublimeren`
sublinguaal
bijv.naamw.
[medisch] onder de tong
submitten
werkw.


Afbreekpatroon:

'sub - mit - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

submitte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesubmit (volt.deelw.)
doorzenden, insturen, toevoegen computer


Voorbeeld:

`een link submitten aan de website`
subscriben
werkw.


Afbreekpatroon:

sub - 'scri - ben



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

subscribede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesubscribed (volt.deelw.)
inschrijven, abonneren computer


Voorbeeld:

`alvast een jaar vooruit subscriben`
subsidiabel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏpsidi'jabəl]
als iets in aanmerking komt voor subsidie


Voorbeeld:

`Van de honderd subsidiabele projectvoorstellen konden slechts dertig gehonoreerd worden.`
subsidiair
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏbsɪdi'jɛ:r]
die of dat iets vervangt of kan vervangen juridisch


Voorbeelden:

`Een asielzoeker die niet officieel vluchteling is maar wel recht heeft op subsidiaire bescherming, krijgt eerst een tijdelijk verblijfsrecht.`,
`een werkstraf van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis`
de subsidiariteit
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏpsidijari'tɛit]
principe dat een centrale of hogere instantie niet doet wat door lagere instantie gedaan kan worden


Synoniem:

subsidiariteitsbeginsel
het subsidiariteitsbeginsel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏpsidijari'tɛitsbəxɪnsəl]
principe dat een centrale of hogere instantie niet doet wat door lagere instantie gedaan kan worden


Synoniem:

subsidiariteit
de subsidie
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sʏpˈsidi]



Verbuigingen:

subsidie|s (meerv.)
financiële steun van de overheid aan instellingen, bedrijven en personen om hun activiteiten te ontwikkelen


Voorbeelden:

`subsidie aanvragen`,
`subsidie verlenen/verstrekken/geven`,
`subsidie intrekken`
subsidiëren
werkw.


Uitspraak:

[sʏpsidiˈjerə(n)]



Verbuigingen:

subsidieerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesubsidieerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
subsidie geven aan


Voorbeeld:

`een gesubsidieerde instelling`
de subsidiënt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏpsidi'jɛnt]



Verbuigingen:

subsidiënt|en (meerv.)
degene die subsidie verleent


Voorbeeld:

`NWO is een subsidiënt van onderzoeksprojecten.`
subsidiëring
zelfst.naamw.
de verlening van financiële hulp voor een bepaalde activiteit, ver- of aankoop door de overheid Voorbeeld: `De subsidiëring van zonnecellen is onderwerp van veel gesprek. `
de subsidie
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sʏpˈsidi]



Verbuigingen:

subsidie|s (meerv.)
financiële steun van de overheid aan instellingen, bedrijven en personen om hun activiteiten te ontwikkelen


Voorbeelden:

`subsidie aanvragen`,
`subsidie verlenen/verstrekken/geven`,
`subsidie intrekken`
de substantie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏpˈstɑn(t)si]



Verbuigingen:

substantie|s (meerv.)
spul waarvan iets is bestaat


Voorbeeld:

`een glibberige substantie`
substantieel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏpstɑnˈ(t)ʃel]
wezenlijk


Voorbeeld:

`een substantiële bijdrage leveren`




Synoniem:

fundamenteel
het substantief
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sʏpstɑntif]



Verbuigingen:

substan|tieven (meerv.)
woordsoort die je gebruikt om een persoon of ding aan te duiden taalkunde


Voorbeeld:

`De meeste woorden in het Nederlands zijn substantieven, bijvoorbeeld tafel, liefde, hemel, partner, konijn, plant enz.`




Synoniem:

zelfstandig naamwoord
substantiëringsplicht
zelfst.naamw.
De plicht die de eiser heeft om niet alleen de eis, maar ook de door de gedaagde partij tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor, in de dagvaarding te vermelden. recht


Voorbeeld:

`De substantiëringsplicht houdt in dat de bekende verweren van de gedaagde moeten zijn verwoord in de dagvaarding.`
de substantie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏpˈstɑn(t)si]



Verbuigingen:

substantie|s (meerv.)
spul waarvan iets is bestaat


Voorbeeld:

`een glibberige substantie`
het substantief
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sʏpstɑntif]



Verbuigingen:

substan|tieven (meerv.)
woordsoort die je gebruikt om een persoon of ding aan te duiden taalkunde


Voorbeeld:

`De meeste woorden in het Nederlands zijn substantieven, bijvoorbeeld tafel, liefde, hemel, partner, konijn, plant enz.`




Synoniem:

zelfstandig naamwoord
substitueren
werkw.


Uitspraak:

[sʏpstity'werə(n)]



Verbuigingen:

substitueerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesubstitueerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in de plaats komen of zetten van (iets of iemand)


Voorbeeld:

`een medicijn substitueren door een goedkoper medicijn`




Synoniem:

vervangen
een uitdrukking substitueren
(een uitdrukking vervangen door een andere uitdrukking)
substitutie
zelfst.naamw.
vervanging
I het substituut
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏpsti'tyt]



Verbuigingen:

substi|tuten (meerv.)
iets dat iets anders vervangt


Voorbeelden:

`als een product duurder wordt zoeken naar een even goed maar goedkoper substituut`,
`kweekvis als substituut voor wilde vis`




Synoniem:

vervangingsmiddel
II de substituut
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏpsti'tyt]



Verbuigingen:

substi|tuten (meerv.)
iemand die iemand anders vervangt


Voorbeelden:

`substituut zijn voor een zieke leraar`,
`substituut-ombudsman`,
`substituut-officier van justitie`




Synoniemen:

plaatsvervanger, plaatsbekleder
het substraat
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏp'strat]



Verbuigingen:

sub|straten (meerv.)
1) onderliggende laag


Voorbeeld:

`een substraat van lavasteen voor een vijver`




Synoniemen:

onderlaag, grondlaag


2) kunstmatige bodem met voedingsstoffen landbouw


Voorbeelden:

`een substraat voor de kleinfruitteelt, zoals aardbeien`,
`substraatteelt`




Synoniem:

voedingsbodem


3) oorspronkelijke taal in een bepaald gebied die vervangen is door een andere maar die daarin nog wel herkenbaar is taalkunde


Antoniem:

superstraat



Synoniem:

substraattaal
substraatcyclus
zelfst.naamw.
[biologie] het omzetten van een molecuul A in molecuul B en terug met het doel molecuul B uit molecuul A te winnen Voorbeeld: `In cellulaire processen wordt gebruik gemaakt van substraatcycli, die het cellen mogelijk maken snel op bepaalde stimuli te reageren. `
de substraattaal
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sʏp'stratal]



Verbuigingen:

substraat'|alen (meerv.)
oorspronkelijke taal in een bepaald gebied die vervangen is door een andere maar die daarin nog wel herkenbaar is taalkunde


Synoniem:

substraat
subtiel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏpˈtil]
bijna niet merkbaar


Voorbeelden:

`subtiele humor`,
`een subtiel verschil`




Synoniem:

fijnzinnig
de subtopper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sʏptɔpər]



Verbuigingen:

subtopper|s (meerv.)
sporter of sportclub die net niet tot de top behoort sport
subversief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏpferˈzif]
gericht tegen de bestaande orde


Voorbeeld:

`subversieve samenzwering`




Synoniemen:

gezagsondermijnend, ontwrichtend
het succes
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏkˈsɛs]



Verbuigingen:

succes|sen (meerv.)
gunstige afloop of resultaat


Voorbeelden:

`Ik wens je veel succes!`,
`succes behalen/boeken`




Antoniem:

flop
een doorslaand/klinkend/eclatant succes
(een groot succes)
Het succes is hem naar het hoofd gestegen
(hij heeft zoveel succes dat hij het contact met de werkelijkheid heeft verloren)
de succesnummer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏk'sɛsnʏmər]



Verbuigingen:

succesnummer|s (meerv.)
iets dat door veel mensen erg gewaardeerd wordt


Voorbeelden:

`Het nieuwe model auto blijkt een succesnummer te zijn`,
`Dat liedje is een succesnummer geworden.`
de succesperiode
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sʏk'sɛsperijodə]
periode waarin iets of iemand goede resultaten behaalt


Voorbeelden:

`de grote succesperiode van Prince`,
`De club kende een succesperiode van twee decennia, maar zakte daarna weg.`
het successierecht
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏk'sɛsirɛxt]



Verbuigingen:

successierecht|en (meerv.)
belasting die je moet betalen over wat je erft
succesvol
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sykˈsɛsfɔl]
met veel succes


Voorbeeld:

`een succesvolle carrière`
sucken
werkw.


Afbreekpatroon:

'suc - ken



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

suckte (volt.deelw.)



Verbuigingen:

gesuckt (volt.deelw.)
aandacht vragen op een manier die veel energie kost


Voorbeeld:

`haar buurvrouw loopt al de hele week te sucken over de tuinafscheiding`




Synoniem:

zuigen
Ia de Sudanees
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[suda'nes]



Verbuigingen:

Suda|nezen (meerv.)



Ib de Suda|nese
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[suda|'nesə]



Verbuigingen:

Suda|nezen (meerv.)
iemand met de Sudanese nationaliteit


Synoniem:

Soedanees
II Sudanees
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sudanes]
als iets of iemand uit Sudan komt of met Sudan te maken heeft


Voorbeeld:

`de Sudanese ambassade in Den Haag`




Synoniem:

Soedanees
Sudanese
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Soedan ('ook' Sudan)
sudderen
werkw.


Uitspraak:

[sʏdərə(n)]



Verbuigingen:

sudderde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesudderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
gaar laten worden door zachtjes te koken in een gesloten pan met vocht


Voorbeeld:

`Laat de runderlapjes anderhalf uur sudderen.`




Synoniem:

smoren
Dat conflict suddert al heel lang.
(dat conflict beslaat al heel lang)
de sudoku
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[su'doku]



Verbuigingen:

sudoku|'s
puzzel met cijfers die op een bepaalde manier moet worden opgevuld met andere cijfers


Voorbeelden:

`een sudoku oplossen`,
`sudokupuzzel`
sudokuen
werkw.
[inerg], [spel] het spelen van een invulspel met cijfers afkomstig uit Japan Voorbeeld: `Zij sudokut veel te veel. `
suen
werkw.


Afbreekpatroon:

'su - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

suede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesued (volt.deelw.)
voor de rechter dagen


Voorbeeld:

`een fabrikant van babyvoeding suen omdat er schoonmaakmiddel in de melkpoeder zat`
de/het suède
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sy'wɛ:də]
soepel leer dat heel zacht aanvoelt


Voorbeeld:

`een suède jas`
suf
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏf]
slaperig en sloom


Voorbeeld:

`suf voor je uit staren`




Antoniem:

kwiek



Synoniemen:

duf, soezerig
je suf piekeren
(veel en diep nadenken)
suffen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsʏfə(n)]



Verbuigingen:

sufte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesuft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
sloom en onoplettend zijn


Voorbeeld:

`Let eens op en zit niet zo te suffen!`




Synoniem:

soezen
de sufferd
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsʏfərt]



Verbuigingen:

sufferd|s (meerv.)
iemand die iets doms doet


Voorbeeld:

`Nou maak ik weer dezelfde fout, wat ben ik toch een sufferd!`




Synoniem:

domoor
suffix
zelfst.naamw.
[taalkunde] een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt
suggereren
werkw.


Uitspraak:

[sʏxəˈrerə(n)]



Verbuigingen:

suggereerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesuggereerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) iemand een voorstel doen


Voorbeeld:

`een andere route suggereren om de files te vermijden`




Synoniem:

opperen


2) (een idee) bij anderen oproepen zonder het met zoveel woorden te zeggen


Voorbeeld:

`Wil je daarmee suggereren dat ik het heb gedaan?`




Synoniem:

oproepen
de suggestie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏˈxɛsti]



Verbuigingen:

suggestie|s (meerv.)
1) voorstel


Voorbeelden:

`Mag ik je een suggestie doen?`,
`openstaan voor betere suggesties`




Synoniem:

idee


2) indruk die iemand of iets veroorzaakt


Voorbeeld:

`de suggestie wekken dat je het meent`
suggestief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏxɛs'tif]
1) die of dat beelden of gedachten oproept


Voorbeelden:

`Het schilderij creëert een soort voyeurisme hoewel het suggestieve bloot niet te zien is.`,
`een erotische zender met sexy suggestieve reclamespots`






()


2) als iets een suggestie (1) inhoudt


suggestieve vraag

(vraag waarin het antwoord al bijna duidelijk is)


3) indrukwekkend mooi


Voorbeelden:

`een suggestief stadje in Toscane`,
`een suggestief fietspad langs het meer met unieke flora`




Synoniem:

prachtig
suïcidaal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sywisi'dal]
als je geneigd bent tot zelfmoord


Voorbeelden:

`herkennen of iemand suïcidaal is`,
`suïcidaal gedrag vertonen`
de suïcide
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sywi'sidə]



Verbuigingen:

suïcide|s (meerv.)
het beëindigen van je eigen leven


Voorbeeld:

`suïcide plegen`




Synoniem:

zelfmoord
de suiker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsœykər]
1) zoete stof gemaakt van suikerbiet of suikerriet


Voorbeelden:

`koffie met melk en suiker`,
`bruine suiker`



2) <verkorting van 'suikerziekte'>



Synoniem:

diabetes
Hij heeft suiker.
(hij lijdt aan suikerziekte)
suikeramandel
zelfst.naamw.
een met suiker bedekte amandel, ook wel praline genoemd
de suikerbiet
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sœykərbit]



Verbuigingen:

suikerbiet|en (meerv.)
gekweekte plant met veel suiker in de wortel


Voorbeeld:

`De suikerbiet is niet eetbaar, maar is wel een belangrijke bron van suiker.`




Synoniem:

beetwortel
suikerdiefje
zelfst.naamw.
[vogels] 'Coereba flaveola', een klein zangvogeltje uit de tropische delen van de Amerika's dat er om bekend staat dat het gaatjes boort in bloemen om de nectar te stelen Voorbeeld: `Een suikerdiefje komt soms ook suiker of zoete vloeistoffen stelen. `
het Suikerfeest
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈsœykərfest]
Islamitisch feest waarmee je het einde van de Ramadan viert
het suikerklontje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sœykərklɔncə]



Verbuigingen:

suikerklontje|s (meerv.)
suiker in de vorm van een blokje


Voorbeeld:

`een suikerklontje in je koffie doen`




Synoniem:

klontje (1)
de suikeroom
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sœykərom]



Verbuigingen:

suikeroom|s (meerv.)
rijke kinderloze oom van wie je denkt te erven
de suikerpatiënt
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sœykərpaʃɛnt]



Verbuigingen:

suikerpatiënt|en (meerv.)



de suikerpatient|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sœykərpaʃɛntə]



Verbuigingen:

suikerpatiënte|n, suikerpatiënte|s (meerv.)
iemand die suikerziekte heeft
suikerpot
zelfst.naamw.
een vaatje bedoeld om een voorraadje suiker op tafel te brengen
het suikerriet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sœykərit]
riet dat gekweekt wordt voor de suiker


Voorbeelden:

`Suikerriet was vooral vroeger een van de economisch meest belangrijke planten.`,
`suikerrietplantage`
de suiker
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsœykər]
1) zoete stof gemaakt van suikerbiet of suikerriet


Voorbeelden:

`koffie met melk en suiker`,
`bruine suiker`



2) <verkorting van 'suikerziekte'>



Synoniem:

diabetes
Hij heeft suiker.
(hij lijdt aan suikerziekte)
suikerspin
zelfst.naamw.
een hoeveelheid gesponnen suiker aan een stokje Voorbeeld: `De kinderen kwamen in grote aantallen een suikerspin kopen. `
suikerspin
zelfst.naamw.
een hoeveelheid gesponnen suiker aan een stokje Voorbeeld: `De kinderen kwamen in grote aantallen een suikerspin kopen. `
de suikertante
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sœykərtɑntə]



Verbuigingen:

suikertante|s (meerv.)
rijke kinderloze tante van wie je denkt te erven
suikerwater
zelfst.naamw.
water waarin suiker is opgelost.
de suikerziekte
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[ˈsœykərziktə]
afwijking in je stofwisseling waardoor je te veel suiker in je bloed hebt


Synoniem:

diabetes
suizen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsœyzə(n)]



Verbuigingen:

suisde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesuisd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een zacht blazend geluid maken


Voorbeeld:

`De wind suist langs mijn oren.`



2) snel voortbewegen zonder veel geluid te maken


Voorbeeld:

`De wielrenners suizen door het dorp.`




Synoniem:

zoeven
de suite
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈswitə]



Verbuigingen:

suite|s (meerv.)
1) twee kamers achter elkaar die met schuifdeuren of openslaande dubbele deuren van elkaar zijn gescheiden


Voorbeeld:

`een bruidssuite in het hotel reserveren`



2) muziekstuk van verschillende dansmelodieën met ongelijke tempi maar in dezelfde toonaard


Voorbeeld:

`een suite van Bach`




Synoniem:

partita
het sujet
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sy'ʒɛt]



Verbuigingen:

sujet|ten (meerv.)
slechte vent


Voorbeelden:

`een onbetrouwbaar sujet`,
`een onguur sujet`
het sukadelapje
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[syˈkadəlɑpjə]



Verbuigingen:

sukadelapje|s (meerv.)
stukje rundvlees dat lang moet sudderen om gaar te worden
de sukkel
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsʏkəl]



Verbuigingen:

sukkel|s (meerv.)
domme en onhandige persoon


Voorbeeld:

`Die sukkel gooit steeds de melk om.`




Synoniemen:

kluns, klungel, sul
aan de sukkel zijn
(een slechte gezondheid hebben of andere tegenslagen hebben)
sukkelen
werkw.


Uitspraak:

['sʏkɛlə(n)]



Verbuigingen:

sukkelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesukkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) problemen hebben met (iets), ook gezondheidsproblemen hebben


Voorbeelden:

`sukkelen met je gezondheid`,
`sukkelen met een blessure`,
`Een jaar geleden is hij gaan sukkelen, moest steeds overgeven, werd broodmager en nu is hij dood.`,
`sukkelen met je hond zindelijk maken`




Synoniem:

tobben (2)


2) langzaam en sloom lopen


Voorbeeld:

`De oude hond had geen zin en sukkelde naar huis.`




Synoniem:

sloffen


3) op een onhandige manier ergens terechtkomen


Voorbeeld:

`Twee auto's sukkelden de sloot in.`
in slaap sukkelen
(langzaam in slaap vallen)
de sul
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏl]



Verbuigingen:

sul|len (meerv.)
dom persoon


Voorbeelden:

`Doet hij het weer verkeerd. Wat een sul!`,
`Die sul laat altijd over zich lopen.`




Synoniem:

sukkel
goeie sul
(naïef iemand die te goed is voor iedereen) Synoniem: goedzak
sulfaat
zelfst.naamw.
[scheikunde] zout van zwavelzuur
sulfide
zelfst.naamw.
[scheikunde] een verbinding van zwavel waarin dit element een oxidatiegetal van -2 heeft Voorbeeld: `De sulfiden van koper en zilver zijn bijzonder onoplosbaar in water. `
summier
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏ'mir]
1) kort en bondig


Voorbeeld:

`een summiere aangifte bij de douane waarbij alleen globale gegevens over de goederen worden vermeld`




Antoniem:

uitgebreid


2) klein van omvang


Voorbeelden:

`slechts summiere informatie verstrekken`,
`de uiterst summiere dagvaarding`,





Synoniemen:

gering, minimaal
het summum
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['sʏmʏm]
uiterste punt


Voorbeelden:

`Dit is het summum van elitair gedrag.`,
`Zeeland is het summum van duiken in Nederland.`




Synoniem:

toppunt
Sundanees
zelfst.naamw.
[taal] taal die op de Sunda eilanden gesproken wordt
I de super
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈsypər]
1) benzine met een hoog octaangetal


Synoniem:

superbenzine


2) grote zelfbedieningswinkel waar je veel verschillende levensmiddelen en huishoudelijke producten kunt kopen


Verbuigingen:

super|s (meerv.)



Voorbeelden:

`Consumentenbond schort prijzenonderzoek supers op.`,
`de buurtsuper`




Synoniem:

supermarkt
II super
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsypər]



Verbuigingen:

super|s (meerv.)
fantastisch


Voorbeeld:

`Het feest was echt super!`
de superbenzine
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sypərbɛnzinə]
benzine met een hoog octaangetal


Antoniem:

normale benzine



Synoniem:

super
superdirectief
zelfst.naamw.
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met 'naar boven' uitgedrukt wordt: een beweging naar de bovenzijde van iets anders.
superessief
zelfst.naamw.
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het voorzetsel boven of op uitgedrukt wordt: een toestand van rust aan de bovenzijde van iets anders.
superfecundatie
zelfst.naamw.
[medisch] een dubbele zwangerschap, waarbij twee eitjes op verschillende momenten in eenzelfde ovulatieperiode bevrucht worden
supergeleiding
zelfst.naamw.
[natuurkunde] de afwezigheid van elektrische weerstand bij extreem de lage temperatuur van enkele graden boven het absolute nulpunt (0 graden kelvin) Voorbeeld: `Bij supergeleiding is er geen energieverlies in de geleiders. `
I de superieur
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sypəriˈjør]



Verbuigingen:

superieur|en (meerv.)
iemand met een hogere rang in het bedrijf waar je werkt


Voorbeeld:

`iets rapporteren aan je directe superieuren`




Antoniem:

ondergeschikte



Synoniem:

meerdere
II superieur
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sypəriˈjør]
beter


Voorbeeld:

`van superieure kwaliteit zijn`




Antoniem:

inferieur
superinfectie
zelfst.naamw.
[medisch] bijkomende besmetting
I de superlatief
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sypərlatif]



Verbuigingen:

superla|tieven (meerv.)
vorm van een bijvoeglijk naamwoord die de hoogste graad aanduidt taalkunde


Voorbeeld:

`De superlatief van 'hoog' is 'hoogst'.`




Synoniem:

overtreffende trap
je uiten in superlatieven
(zeer lovend zijn (over iets))
II superlatief
bijv.naamw.


Uitspraak:

['sypərlatif]
alles overtreffend


Voorbeeld:

`een superlatieve klasse-A versterker`
supermacht
zelfst.naamw.
een staat die zoveel macht heeft dat ze de wereldpolitiek beslissend kan beïnvloeden
de supermarkt
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈsʏpərmɑrkt]



Verbuigingen:

supermarkt|en (meerv.)
grote zelfbedieningswinkel waar je veel verschillende levensmiddelen en huishoudelijke producten kunt kopen
supernova
zelfst.naamw.
[astronomie] het verschijnsel waarbij een ster op spectaculaire wijze explodeert

[natuurkunde|spa] supernova
supernova
zelfst.naamw.
[astronomie] het verschijnsel waarbij een ster op spectaculaire wijze explodeert

[natuurkunde|spa] supernova
superstraattaal
zelfst.naamw.
[taalkunde] taal die wordt gesproken binnen een gemeenschap of gebied waar eerst een andere taal (de substraattaal) de omgangstaal was Voorbeeld: `Verkeerd taalgebruik onder invloed van de superstraattaal. `
supervisen
werkw.


Afbreekpatroon:

'su - per -vi - sen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

supervisede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesupervised (volt.deelw.)
ergens toezicht op hebben arbeid


Voorbeeld:

`een groep bouwvakker supervisen in Kenia`
de supervisie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sypərvisi]
toezicht van een leidinggevende


Voorbeeld:

`een promotieonderzoek doen onder supervisie van de promotor`
supine
bijv.naamw.
[medisch] achteroverliggend, traag
supinum
zelfst.naamw.
[taalkunde] de zelfstandig gebruikte verbogen infinitief in het Latijn; ook verbaal substantieve wijs genoemd; in tegenstelling tot het gerundium is de tijd toekomend Voorbeeld: `Supina vertaalt men doorgaans met 'om te' + infinitief. `
suppleren
werkw.
een toevoeging verstrekken Voorbeeld: `Veel mensen suppleren hun dagelijkse inname aan vitamines met pillen. `
het supplement
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏpləˈmɛnt]



Verbuigingen:

supplementen (meerv.)
1) aanvulling of bijlage


Voorbeeld:

`De krant van zaterdag heeft altijd een dik supplement.`



2) extra betaling


Voorbeeld:

`Voor een eenpersoonskamer betaalt u een supplement van veertig euro.`




Synoniem:

toeslag
supplyen
werkw.


Afbreekpatroon:

sup - 'ply - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

supplyde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesupplyd (volt.deelw.)
bevoorraden


Voorbeeld:

`per helicopter een booreiland supplyen `
de support
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏˈpɔrt]
ondersteuning


Voorbeelden:

`Bij het abonnement is een jaar 'gratis' support inbegrepen.`,
`Alle fans bedankt voor jullie support!`




Synoniemen:

steun, hulp
supporten
werkw.


Afbreekpatroon:

sup - 'por - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

supportte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesupport (volt.deelw.)
aanmoedigen, steunen mens


Voorbeeld:

`Zijn collega's hebben hem goed gesupport toen hij de wielerwedstrijd reed.`
de supporter
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏˈpɔrtər]



Verbuigingen:

supporter|s (meerv.)
aanhanger van een sportclub


Voorbeelden:

`de supporters van FC Utrecht`,
`supportersrellen`
supporten
werkw.


Afbreekpatroon:

sup - 'por - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

supportte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesupport (volt.deelw.)
aanmoedigen, steunen mens


Voorbeeld:

`Zijn collega's hebben hem goed gesupport toen hij de wielerwedstrijd reed.`
suppositorium
zelfst.naamw.
[medisch] zetpil, pil die via de anus wordt ingebracht
suppressief
bijv.naamw.
[medisch] onderdrukkend
suppuratie
zelfst.naamw.
[medisch] ettering
supranationaal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sypranɑ(t)ʃo'nal]
boven het nationale uitstijgend


Voorbeeld:

`supranationaal beleid`
suprematie
zelfst.naamw.
oppergezag, oppermacht
surditas
zelfst.naamw.
[medisch] doofheid
surfen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsʏrfə(n)]



Verbuigingen:

surfte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesurft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) op een surfplank over de branding bewegen sport
2) zeilen op een grote plank met een mast en een zeil


Synoniemen:

windsurfen, plankzeilen


3) zoeken op internet sport


Voorbeeld:

`Als je even surft op internet, dan vind je het zo.`




Synoniem:

internetten
matchracen
werkw.


Afbreekpatroon:

'match - ra- cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

matchracete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gematchracet (volt.deelw.)
een wedstrijd varen tussen verschillende teams sport


Voorbeeld:

`matchracen voor dames op Olypische Spelen 2012 in Londen`
surfboarden
werkw.


Afbreekpatroon:

'surf - boar - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

surfboardde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesurfboard (volt.deelw.)
op een board surfen sport


Voorbeeld:

`op zondagmorgen vroeg surfboarden bij Scheveningen`
surfen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsʏrfə(n)]



Verbuigingen:

surfte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesurft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) op een surfplank over de branding bewegen sport
2) zeilen op een grote plank met een mast en een zeil


Synoniemen:

windsurfen, plankzeilen


3) zoeken op internet sport


Voorbeeld:

`Als je even surft op internet, dan vind je het zo.`




Synoniem:

internetten
matchracen
werkw.


Afbreekpatroon:

'match - ra- cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

matchracete (verl.tijd )



Verbuigingen:

gematchracet (volt.deelw.)
een wedstrijd varen tussen verschillende teams sport


Voorbeeld:

`matchracen voor dames op Olypische Spelen 2012 in Londen`
de surfer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sʏrfər]



Verbuigingen:

surfer|s (meerv.)



de surf|ster
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sʏrf|stər]



Verbuigingen:

surfster|s (meerv.)
iemand die op een surfplank over de branding beweegt sport
de surfplank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['sʏrfplɑŋk]



Verbuigingen:

surfplank|en (meerv.)
plank waarop je surft (1)
surfen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsʏrfə(n)]



Verbuigingen:

surfte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesurft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) op een surfplank over de branding bewegen sport
2) zeilen op een grote plank met een mast en een zeil


Synoniemen:

windsurfen, plankzeilen


3) zoeken op internet sport


Voorbeeld:

`Als je even surft op internet, dan vind je het zo.`




Synoniem:

internetten
meesurfen
werkw.


Afbreekpatroon:

'mee - sur - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

surfte/surfde mee (verl.tijd )



Verbuigingen:

meegesurft/ meegesurfd (volt.deelw.)
meedelen in het succes van een ander, meedoen


Voorbeeld:

`een game welke op het succes van de film meesurft`




Synoniem:

meeliften
meesurfen
werkw.


Afbreekpatroon:

'mee - sur - fen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

surfte/surfde mee (verl.tijd )



Verbuigingen:

meegesurft/ meegesurfd (volt.deelw.)
meedelen in het succes van een ander, meedoen


Voorbeeld:

`een game welke op het succes van de film meesurft`




Synoniem:

meeliften
Surinaams
bijv.naamw.


Uitspraak:

[syri'nams]
als iets of iemand uit Suriname komt of met Suriname te maken heeft


Voorbeeld:

`de Surinaamse keuken`
Surinaamse
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Suriname, of een vrouw afkomstig uit Suriname
Suriname
zelfst.naamw.
[land] een land in Zuid-Amerika
de Surinamer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[syri'namər]



Verbuigingen:

Surinamer|s (meerv.)



de Suri|naamse
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[syri|'namsə]



Verbuigingen:

Suri|naamsen (meerv.)
1) iemand met de Surinaamse nationaliteit
2) iemand met een donkere huidskleur die uit Suriname afkomstig is


Voorbeelden:

`In Nederland wonen veel Surinamers.`,
`Je moet zorgen dat je door die grote Surinamer wordt geholpen; die is heel aardig.`
de surplace
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[syr'plɑs]



Verbuigingen:

surplace|s (meerv.)
(wielrennen) stilstand op je fiets in een wielerwedstrijd sport


Voorbeeld:

`Met surplace je tegenstander in de koppositie dwingen`
surplacen
werkw.
zich in evenwicht houden op een stilstaande fiets
Voorbeeld: `Om te surplacen heb je een goed evenwicht nodig... of zijwieltjes! `
[wielrennen] zich balancerend laten voortbollen op de fiets zonder te trappen, meestal om de leiding nillens willens op te dringen aan de tegenstander
Voorbeeld: `Sommige sprinters zijn meesters in het surplacen. `
passief zijn, de toestand laten zoals hij is zonder in te grijpen
Voorbeeld: `Wie failliet gegaan is, kan ofwel surplacen en wegkwijnen in het verleden, ofwel handelen en opnieuw van nul beginnen. `
de surprise
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏrpri:zə]



Verbuigingen:

surprise|s (meerv.)
origineel verpakt sinterklaascadeau


Voorbeelden:

`Bij een surprise moet je de verpakking uit elkaar halen voordat je het cadeau vindt.`,
`surprises maken`
het surrealisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏreja'lɪsmə]
stroming in de kunst en literatuur die gebruikmaakt van magische elementen die teruggaan op het onderbewuste


Voorbeeld:

`Het surrealisme bloeide in de eerste helft van de twintigste eeuw.`
surrealistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sʏreja'lɪstis]
die of dat met het surrealisme te maken heeft


Voorbeelden:

`een surrealistisch schilderij van Dalí`,
`surrealistische films`
het surrogaat
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sʏro'xat]



Verbuigingen:

surro'gaten (meerv.)
plaatsvervangend middel met minder kwaliteit


Voorbeelden:

`In de oorlog moesten mensen het doen met surrogaten`,
`Methodon wordt over de hele wereld gebruikt als een surrogaat voor heroïne.`,
`surrogaatkoffie`
surrounden
werkw.


Afbreekpatroon:

sur - 'roun - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

surroundde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesurround (volt.deelw.)
geluidsweergave instellen muziek


Voorbeeld:

`als je goed kan surrounden heb je meer plezier tijdens het luisteren naar muziek`
de surseance
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sʏrse'jɑ̃sə]



Verbuigingen:

surseance|s (meerv.)
uitstel van betaling van een schuld juridisch


Voorbeeld:

`surseance van betaling verlenen`
de surveillant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏrvɛi'jɑnt]



Verbuigingen:

surveillant|en (meerv.)



de surveillant|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏrvɛi'jɑnt|ə]



Verbuigingen:

surveillante|n, surveillante|s (meerv.)
iemand die toezicht houdt


Voorbeeld:

`surveillant zijn bij een examen`
surveilleren
werkw.


Uitspraak:

[sʏrvɛiˈjerə(n)]



Verbuigingen:

surveilleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesurveilleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
toezicht houden


Voorbeeld:

`Twee docenten surveilleerden tijdens het examen Engels.`
surveyen
werkw.


Afbreekpatroon:

'sur - vey -en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

surveyde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesurveyd (volt.deelw.)
onderzoeken, peilen mens


Voorbeeld:

`surveyen of er belangstelling is voor een herdenkingsmonument`
survivallen
werkw.


Uitspraak:

[sʏr'vajvələ(n)]



Verbuigingen:

survivalde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesurvivald (volt.deelw.)
aan een survivaltocht meedoen
de survivaltocht
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sʏr'vajvəltɔxt]



Verbuigingen:

survivaltocht|en (meerv.)
tocht in de vrije natuur in extreme omstandigheden waarin je je moet zien te redden


Voorbeeld:

`aan een survivaltocht meedoen`




Synoniem:

overlevingstocht
sussen
werkw.


Uitspraak:

[ˈsʏsə(n)]



Verbuigingen:

suste (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesust (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met kalmerende woorden rustig maken


Voorbeelden:

`een kind in slaap sussen`,
`de ruzie sussen`




Synoniemen:

kalmeren, tot bedaren brengen
je geweten sussen
(voor jezelf goedpraten wat je verkeerd hebt gedaan)
suspenderen
werkw.
[scheikunde] een fijne verdeling van de ene fase in de andere maken
Voorbeeld: `Het is mogelijk colloïdaal goud stabiel in water te suspenderen indien de nanopartikeltjes met een geschikt schutcolloïed afgedekt worden. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het suspenderen in de tweede betekenis erin. `
enz.
de suspensie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sʏs'pɛnsi]



Verbuigingen:

suspensie|s (meerv.)
mengsel van een vloeistof met een poedervormige vast stof


Voorbeeld:

`Verf is een suspensie van kleurstof in terpentine of water.`
de SUV
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ɛsy've]



Verbuigingen:

SUV|'s (meerv.)
Sports Utility Vehicle
grote personenauto met vierwielaandrijving


Voorbeeld:

`Veel mensen vinden een SUV heel stoer, maar hij zuipt benzine.`
Svan
zelfst.naamw.
[taal] een taal die in Georgië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Svan is een bedreigde taal door het relatief lage aantal sprekers. `
swaffelen
werkw.


Verbuigingen:

swaffelde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geswaffeld (volt.deelw.)
het aantikken met de penis, vaak met herhaalde bewegingen, van andermans lichaam of een voorwerp erotiek


Voorbeeld:

`Alleen mannen kunnen swaffelen (vrouwen ook, mits in het bezit van hulpmiddelen). `




Synoniem:

zwaffelen
swag
zelfst.naamw.
stijl of imago (straattaal)


Voorbeeld:

`Die zelfingenomen houding is gewoon zijn swag.`




Synoniem:

houding
het Swahili
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[swa'hili]
Afrikaanse taal die in veel Oost-Afrikaanse landen gesproken wordt


Voorbeeld:

`cursus Swahili voor beginners`
swappen
werkw.


Afbreekpatroon:

'swap - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

swapte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geswapt (volt.deelw.)
het aangaan van een ruiltransactie


Voorbeeld:

`ongewenste kleding, schoenen en accessoires swappen was dit jaar een ware hype bij de vrouwen in België `




Synoniem:

omwisselen, ruilen
de swastika
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['swɑstika]



Verbuigingen:

swastika|'s (meerv.)
kruis met haakvormige uiteinden


Synoniem:

hakenkruis
I het Swazi
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['swazɪ]
taal die in Swaziland en Zuid-Afrika gesproken wordt
IIa de Swazi
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['swazɪ]



Verbuigingen:

Swazi|’s, Swa|ziërs (meerv.)



IIb de Swazische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['swazɪsə]



Verbuigingen:

Swazische|n (meerv.)
iemand met de Swazische nationaliteit
Swaziër
zelfst.naamw.
[demoniem] een inwoner van Swaziland, of iemand afkomstig uit Swaziland
Swaziland
zelfst.naamw.
[land] een land in zuidelijk Afrika, officieel het Koninkrijk Swaziland Voorbeeld: `Wij gaan morgen op vakantie naar Swaziland. `
Swazisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

['swazis]
als iets of iemand uit Swaziland komt of met Swaziland te maken heeft
Swazische
zelfst.naamw.
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Swaziland, of een vrouw afkomstig uit Swaziland
de sweater
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['swɛtər, 'switər]



Verbuigingen:

sweater|s (meerv.)
katoenen trui met lange mouwen
sweepen
werkw.


Afbreekpatroon:

'swee - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sweepte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesweept (volt.deelw.)
uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten computer


Voorbeeld:

`Hij sweept om te zien of hij wordt bespioneerd d.m.v. afluisterapparatuur en/of camera's.`
sweepen
werkw.


Afbreekpatroon:

'swee - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sweepte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesweept (volt.deelw.)
uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten computer


Voorbeeld:

`Hij sweept om te zien of hij wordt bespioneerd d.m.v. afluisterapparatuur en/of camera's.`
sweepen
werkw.


Afbreekpatroon:

'swee - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

sweepte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesweept (volt.deelw.)
uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten computer


Voorbeeld:

`Hij sweept om te zien of hij wordt bespioneerd d.m.v. afluisterapparatuur en/of camera's.`
swingen
bijv.naamw.


Afbreekpatroon:

` swin - gen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

swingde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geswingd (volt.deelw.)
1) dansen op muziek vrije tijd


Voorbeeld:

`lekker swingen in de discotheek`



2) intieme vriendschap hebben tussen twee of meerdere stellen of koppels mens


Voorbeeld:

`op Amerikaanse luchtmachtbases tijdens de Tweede Wereldoorlog is heel wat geswingd onder de aldaar wonende officieren-vliegers en hun vrouwen`




Synoniem:

partnerruil
swipen
werkw.


Afbreekpatroon:

'swi - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

swipete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geswipet (volt.deelw.)
op een aanraakscherm door een document bladeren computer


Voorbeeld:

`even de folder van de bouwmarkt swipen`




Synoniem:

doorbladeren
offshoren
werkw.


Afbreekpatroon:

'off - sho - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

offshorede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geoffshored (volt.deelw.)
uitbesteden van werkzaamheden naar lagelonenlanden


Voorbeeld:

`het belangrijkste motief voor offshoren is loonkostenvermindering`
switchen
werkw.


Uitspraak:

[swɪt'ʃə(n)]



Verbuigingen:

switchte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is geswitcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) van plaats wisselen sport


Voorbeeld:

`switchen na de service bij het volleybal`



2) omschakelen naar (iets anders)


Voorbeelden:

`van energieleverancier switchen`,
`Computercriminelen lijken van e-mail naar zoekmachines te switchen.`




Synoniem:

overstappen naar
switchen
werkw.


Uitspraak:

[swɪt'ʃə(n)]



Verbuigingen:

switchte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft, is geswitcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) van plaats wisselen sport


Voorbeeld:

`switchen na de service bij het volleybal`



2) omschakelen naar (iets anders)


Voorbeelden:

`van energieleverancier switchen`,
`Computercriminelen lijken van e-mail naar zoekmachines te switchen.`




Synoniem:

overstappen naar
omswitchen
werkw.


Afbreekpatroon:

'om - swit - chen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

switchte om (verl.tijd )



Verbuigingen:

omgeswitcht (volt.deelw.)
omslaan, overstappen, overschakelen


Voorbeeld:

`omswitchen naar een andere verzekeringsmaatschappij`
swypen
werkw.


Afbreekpatroon:

'swy - pen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

swypete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geswypet (volt.deelw.)
slepend typen op een touchscreen techniek


Voorbeelden:

`efficiënt smsjes versturen door te swypen `,
`na het swypen van enige letters vormen zich al woorden`
Sydney
zelfst.naamw.
[toponiem|land=Australië] de grootste stad van Australië en de hoofdstad van de deelstaat Nieuw-Zuid-Wales Voorbeeld: `Sydney schijnt een mooie stad te zijn. `
de syfilis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['sifilɪs]
seksueel overdraagbare ziekte die door een bacterie wordt veroorzaakt


Voorbeeld:

`Syfilis is goed te genezen als je gauw naar de dokter gaat.`
de syllabe
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sɪ'labə]



Verbuigingen:

syllabe|s, syllabe|n (meerv.)
elk deel waarin een woord verdeeld kan zijn taalkunde


Voorbeeld:

`Het woord 'ínternet' heeft drie syllabes: 'in', 'ter' en 'net'.`




Synoniem:

lettergreep
de syllabus
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɪlabʏs]



Verbuigingen:

syllabus|sen, sylla|bi (meerv.)
boekwerk met een overzicht en samenvatting van de leerstof


Voorbeeld:

`bij het eerste college een syllabus krijgen`
syllogisme
zelfst.naamw.
een logische redenering waaruit een conclusie afgeleid wordt Voorbeeld: `Een syllogisme is het resultaat van de deductieve redeneermethode. `
de symbiose
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪmbi'jozə]
het samenleven van verschillende organismen tot beider voordeel biologie
het symbool
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪmˈbol]



Verbuigingen:

sym|bolen (meerv.)
beeld, ding, dier of bloem dat door jarenlange traditie of afspraak een speciale betekenis heeft


Voorbeeld:

`De balans is het symbool van de rechtvaardigheid.`




Synoniem:

teken
de symboliek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪmbo'lik]



Verbuigingen:

symboliek|en (meerv.)
betekenis (van iets) als symbool


Voorbeelden:

`de symboliek van kleuren`,
`De symboliek van het getal 13 is dat het ongeluk brengt.`
symbolisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪmˈbolis]
als symbool bedoeld
een symbolisch bedrag
(een klein bedrag dat niet in verhouding staat tot de werkelijke waarde van het gekochte product)
symboliseren
werkw.


Uitspraak:

[sɪmboliˈzerə(n)]



Verbuigingen:

symboliseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesymboliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
het symbool zijn van iets


Voorbeeld:

`De uil symboliseert wijsheid.`




Synoniem:

staan voor
het symbool
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪmˈbol]



Verbuigingen:

sym|bolen (meerv.)
beeld, ding, dier of bloem dat door jarenlange traditie of afspraak een speciale betekenis heeft


Voorbeeld:

`De balans is het symbool van de rechtvaardigheid.`




Synoniem:

teken
de symfonie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪmfoˈni]



Verbuigingen:

symfonie|ën (meerv.)
meerdelig muziekwerk voor een groot orkest zonder solisten


Voorbeeld:

`De Negende Symfonie van Beethoven`
het symfonieorkest
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪmfo'niɔrkɛst]



Verbuigingen:

symfonieorkest|en (meerv.)
groot orkest met strijk- en blaasinstrumenten en slagwerk


Voorbeeld:

`Een symfonieorkest speelt meestal klassieke muziek.`
symfonisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪmˈfonis]
zoals in of van een symfonie
een symfonisch gedicht
(muziekwerk waarin de componist met muzikale middelen iets buiten de muziek beschrijft, bijvoorbeeld een landschap of een verhaal)
de symmetrie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sime'tri]



Verbuigingen:

symmetrie|ën (meerv.)
toestand dat twee helften elkaars spiegelbeeld zijn


Voorbeeld:

`De symmetrie van je gezicht is niet volmaakt.`




Antoniem:

asymmetrie
symmetrisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[siˈmetris]
met twee helften die elkaars spiegelbeeld zijn


Voorbeeld:

`De hoofdletter A is over de lengteas symmetrisch.`




Antoniem:

asymmetrisch
sympathicomimeticum
zelfst.naamw.
[medisch] middel met opwekkende werking van het autonoom zenuwstelsel
de sympathie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪmpaˈti]



Verbuigingen:

sympathie|ën (meerv.)
prettig gevoel dat je voor iemand of iets hebt


Voorbeelden:

`sympathie voelen voor een collega`,
`uit sympathie voor het werk van de vrijwillige brandweer`




Antoniem:

antipathie



Synoniem:

genegenheid
sympathiek
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪmpaˈtik]
die of dat je sympathie opwekt


Voorbeelden:

`een sympathieke zaak`,
`een sympathieke vrouw`
de sympathisant
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sɪmpati'zɑnt]



Verbuigingen:

sympathisant|en (meerv.)



de sympathisant|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪmpati'zɑnt|ə]



Verbuigingen:

sympathisante|n (meerv.)
iemand die sympathie heeft (voor iets)


Voorbeeld:

`sympathisant zijn van de milieubeweging
sympathiseren
werkw.


Afbreekpatroon:

sym - pa - thi - se - ren



Verbuigingen:

sympathiseerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesympathiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
meeleven


Voorbeeld:

`De politicus sympathiseert met asielzoekers, maar vindt dat de regels moeten worden gehandhaafd.`




Synoniemen:

meevoelen, genegenheid voelen voor
sympatisch
bijv.naamw.
[medisch] medegevoelig
het symposium
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪm'pozijʏm]



Verbuigingen:

sympo|sia, symposium|s (meerv.)
bijeenkomst waar over een bepaald vakgebied kennis wordt uitgewisseld


Voorbeeld:

`een symposium over klimaatverandering`




Synoniem:

congres
symptomatisch
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot ziekteverschijnselen
symptomatologie
zelfst.naamw.
[medisch] leer van de ziekteverschijnselen
het symptoom
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪmpˈtom]



Verbuigingen:

symp|tomen (meerv.)
verschijnsel waaraan je iets herkent


Voorbeeld:

`Koorts is één van de symptomen van griep.`
symptoombestrijding
(het bestrijden van de verschijnselen zonder de oorzaak van het probleem op te lossen)
de synagoge
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sinaˈxoxə]



Verbuigingen:

synagoge|n, synagoge|s (meerv.)
gebedshuis van de joden


Voorbeeld:

`Elke sabbat gingen wij naar de synagoge.`




Synoniem:

sjoel
synaptisch
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot onderling contact tussen zenuwcellen
syncen
werkw.


Afbreekpatroon:

'syn - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

syncte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesynct (volt.deelw.)
synchroniseren


Voorbeeld:

`gmail-contacten syncen met je iPhone`




Synoniem:

gelijkschakelen
nasynchroniseren
werkw.


Uitspraak:

[ˈnasɪŋxronizerə(n)]



Verbuigingen:

synchroniseerde na (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft nagesynchroniseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
van een geluidsopname voorzien waardoor het lijkt alsof de acteurs een andere taal spreken


Voorbeeld:

`Amerikaanse films worden in Frankrijk nagesynchroniseerd.`




Antoniem:

ondertitelen
synchroniseren
werkw.


Uitspraak:

[sɪŋxroni'zerə(n)]



Verbuigingen:

synchroniseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesynchroniseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
laten samenvallen in de tijd


Voorbeeld:

`de schoolvakanties synchroniseren`
synchroon
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪŋ'xron]
samenvallend in de tijd


Voorbeeld:

`De ondertiteling is synchroon met het beeld.`




Synoniem:

gelijktijdig
syncope
zelfst.naamw.
[medisch] plotseling bewustzijnsverlies

[muziek] verlegging van de maataccenten
Voorbeeld: `Die syncopen rammelden een beetje, laten we het vanaf maat 13 opnieuw doen. `
[taalkunde] het wegvallen van een of meer klanken binnen een woord
Voorbeeld: `Als de elisie een klinker binnen het woord betreft, spreekt men van syncope. `
syncoperen
werkw.


Afbreekpatroon:

syn - co -'pe - ren



Verbuigingen:

syncopeerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesyncopeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
door componisten gebruikte techniek om een regelmatig ritme te voorkomen door de nadruk in een ritme te verplaatsen muziek


Voorbeelden:

`In de samba ligt de nadruk op de tweede en vierde tel van de vierkwartsmaat met syncoperende tegenritmes. `,
`Syncoperen is het geven van accenten in de muziek op plaatsen waar men die niet verwacht.`
syncope
zelfst.naamw.
[medisch] plotseling bewustzijnsverlies

[muziek] verlegging van de maataccenten
Voorbeeld: `Die syncopen rammelden een beetje, laten we het vanaf maat 13 opnieuw doen. `
[taalkunde] het wegvallen van een of meer klanken binnen een woord
Voorbeeld: `Als de elisie een klinker binnen het woord betreft, spreekt men van syncope. `
syncretisme
zelfst.naamw.
de versmelting van wijsgerige en religieuze opvattingen en meningen van verschillende herkomsten, zonder dat er een synthese bereikt wordt
Voorbeeld: `Niet veel mensen kennen het woord "syncretisme" tegenwoordig nog. `
de samensmelting van naamvallen in een taal
Voorbeeld: `Hij wist niet of syncretisme bestond in het Lezgi. `
syncen
werkw.


Afbreekpatroon:

'syn - cen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

syncte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gesynct (volt.deelw.)
synchroniseren


Voorbeeld:

`gmail-contacten syncen met je iPhone`




Synoniem:

gelijkschakelen
het syndicaat
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪndi'kat]



Verbuigingen:

syndi|caten (meerv.)
1) groep bedrijven die opkomen voor een gemeenschappelijk belang


Voorbeeld:

`De kapitalisten richtten kartels, syndicaten en trusts op.`



2) vereniging van werknemers om hun belangen te verdedigen


Voorbeeld:

`De syndicaten organiseerden in het ganse land een aantal demonstraties.`




Synoniemen:

vakbond, vakvereniging
het syndroom
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sɪn'drom]



Verbuigingen:

syn|dromen (meerv.)
geheel van verschijnselen die horen bij een ziekte medisch


Voorbeelden:

`het syndroom van Asperger`,
`downsndroom`
de synergie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sinɛr'xi]



Verbuigingen:

synergie|ën (meerv.)
effect van samenwerking dat groter is dan wat de afzonderlijke partijen in totaal bereikt zouden hebben


Voorbeelden:

`streven naar synergie`,
`als reden voor een fusie synergie aanvoeren`
het synergisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sinɛr'xɪsmə]
samenwerking tussen verschillende partijen


Voorbeeld:

`Synergisme is neutraler dan synergie: het heeft niet het voordelige effect van synergie.`
cynisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈsinis]
die niet gelooft in goede bedoelingen van mensen


Voorbeeld:

`een cynische opmerking`
de synode
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[si'nodə]



Verbuigingen:

synode|n, synode|s (meerv.)
kerkelijke vergadering waarin geloofszaken centraal staan religie
het synoniem
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sinoˈnim]



Verbuigingen:

synoniem|en (meerv.)
woord met dezelfde betekenis taalkunde


Voorbeeld:

`Helaas heeft het woord 'synoniem' zelf geen synoniemen.`
de synopsis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[si'nɔpsɪs]



Verbuigingen:

synopsis|sen (meerv.)
kort overzicht


Voorbeelden:

`een synopsis van de geneeskunde`,
`de synopsis van een film`
synoviaal
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot de slijmvliesbekleding van gewricht
synovitis
zelfst.naamw.
[medisch] gewrichtsontsteking
syntactisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪn'tɑktis]
volgens de regels van de grammatica, of met grammatica te maken hebbend taalkunde


Voorbeeld:

`de syntactische structuur van een zin`




Synoniem:

grammaticaal
de syntaxis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪn'tɑksɪs]
regels van een taal voor het maken van groepen van woorden en van zinnen taalkunde


Voorbeeld:

`De syntaxis van het Nederlands komt sterk overeen met die van het Afrikaans.`




Synoniem:

grammatica
de synthese
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sɪn'tezə]



Verbuigingen:

synthese|n, synthese|s (meerv.)
verbinding van verschillende dingen tot een nieuw geheel


Voorbeelden:

`de synthese van zeep uit zonnebloemolie en natronloog`,
`chemische synthese van stoffen tot een verbinding`,
`Maimonides schreef een synthese van het Griekse, joodse en christelijke gedachtegoed.`
de synthesizer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sɪntəsajzər]



Verbuigingen:

synthesizer|s (meerv.)
elektronisch muziekinstrument met toetsenbord


Synoniem:

keyboard
synthetisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sɪnˈtetis]
kunstmatig gemaakt


Voorbeeld:

`Was synthetische stoffen altijd op lage temperaturen.`




Antoniem:

natuurlijk
synthetiseren
werkw.


Uitspraak:

[sɪnteti'zerə(n)]



Verbuigingen:

synthetiseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gesynthetiseerd Toon alle vervoegingen
(afzonderlijke dingen) samenvoegen tot een geheel of met elkaar in verband brengen


Voorbeelden:

`informatie analyseren, structureren, synthetiseren en presenteren`,
`het synthetiseren van verbindingen door een scheikundige`
Syrië
zelfst.naamw.
[land] een land in het Midden-Oosten, officieel de Arabische Republiek Syrië
de Syriër
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['sirijər]



Verbuigingen:

Syriër|s (meerv.)



de Sy|rische
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['si|risə]



Verbuigingen:

Syrische|n (meerv.)
iemand met de Syrische nationaliteit
Syrisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

['siris]
als iets of iemand uit Syrië komt of met Syrië te maken heeft
het systeem
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sisˈtem]



Verbuigingen:

sys|temen (meerv.)
1) iets dat op een samenhangende manier is opgezet of georganiseerd


Voorbeelden:

`het systeem van de parlementaire democratie`,
`montagesysteem`




Synoniem:

stelsel


2) manier waarop iets is opgezet of georganiseerd


Voorbeeld:

`Er zit geen systeem in mijn boekhouding.`




Synoniem:

systematiek
de systeemanalist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sis'temanalɪst]



Verbuigingen:

systeemanalist|en (meerv.)
iemand die als beroep de behoeften van de gebruiker analyseert en vertaalt naar een specificatie van software computers


Synoniem:

systeemontwerper
systeemanalyse
zelfst.naamw.
[wetenschap] een interdiscipline tussen informatie en bedrijfskunde, gericht op het analyseren van systemen, voorafgaande aan reorganisatie en of automatisering van bedrijfsprocessen

[informatica] een werkwijze om verschijnselen te bestuderen voorafgaande aan de ontwikkeling van informatiesystemen
systeembeheer
zelfst.naamw.
[informatica] het beheer van één of meerdere computersystemen en of informatiesystemen
systeembekisting
zelfst.naamw.
[bouwkunde] de bekistingen voor het storten van betonwanden opgebouwd uit afzonderlijke elementen, die een geheel systeem vormen
systeembenadering
zelfst.naamw.
[wetenschap] een werkwijze om verschijnselen te bestuderen als een geheel met een onderlinge samenhang en een wisselwerking met de omgeving Voorbeeld: `De organisatie werd met behulp van de systeembenadering bestudeerd. `
systeembiologie
zelfst.naamw.
[biologie] [wetenschap] de wetenschap die biologische systemen bestudeert als een geheel Voorbeeld: `Systeembiologie is een wetenschappelijke benadering van biologische processen. `
systeembouw
zelfst.naamw.
[bouwkunde] een bouwproject opgebouwd uit verschillende gelijksoortige delen
Voorbeeld: `In die tijd werd begonnen met de bouw van de typische systeembouw flats. `
[bouwkunde] een geïndustrialiseerde bouwmethode
systeembouwer
zelfst.naamw.
[bouwkunde] een bouwer van systeembouw
Voorbeeld: `Van de aanvang af moet het plan worden opgezet in samenwerking met het bedrijf van de systeembouwer, wiens systeem zal worden toegepast.<ref>Adolph Hendriks (1957). 'De prijsvorming in het bouwbedrijf: de structuur van het bouwbedrijf'. p.43.</ref> `
[elektronica] een bouwer van computersystemen

[filosofie] een bouwer van filosofische systemen
Voorbeeld: `Kant en Hegel werden in de 19e eeuw als de grootste systeembouwers van hun tijd. `
[informatica] een bouwer van informatiesystemen
Voorbeeld: `De systeembouwer verzamelt alle veranderingen die de gebruiker heeft aangegeven en verfijnt het prototype.<ref>Kenneth C Laudon (2006). 'Bedrijfsinformatiesystemen'. p.541.‎</ref> `
[wetenschap] een bouwer van wetenschappelijke systemen
Voorbeeld: `Talcott Parsons: systeembouwer van de sociologie.<ref>Mart-Jan de Jong (1997). 'Grootmeesters van de sociologie'. p.143.</ref> `
systeemdenken
zelfst.naamw.
een gestructureerd denken in de theorie en praktijk, waarbij de verschijnselen worden beschreven in termen van systemen en processen
Voorbeeld: `Het systeemdenken is een ordeningsinstrument voor het leren begrijpen hoe dingen in de dimensie van werkelijkheid werken en waarom ze zo werken.<ref>Frans van Eijnatten en Marian Kuijs (2002). Verdieping van chaosdenken: theorie en praktijk. p.87</ref> `
[wetenschap] de interdisciplinaire wetenschap, waarin de beginselen van deze systematische denkwijze zijn vastgelegd en uitgewerkt
Voorbeeld: `Het systeemdenken is een geheel van kennis en instrumenten, ontwikkeld in de in de afgelopen vijftig jaar, dat ons in staat stelt grote patronen duidelijk te zien en effectiever te wijzigen.<ref> `
systeemdiagnose
zelfst.naamw.
[psychologie] een diagnose gesteld in een systeemtherapie
systeemdiagnostiek
zelfst.naamw.
[psychologie] het geheel van diagnosemiddelen voor systeemtherapie

[psychologie] de uitvoering van een systeemdiagnose
systeemdwang
zelfst.naamw.
verschijnsel dat de inrichting van het systeem een verplicht gedrag oplegt Voorbeeld: `Door regelgeving en systeemdwang wordt de vrijheid van handelen steeds beperkter. `
systeemeigenschap
zelfst.naamw.
een eigenschap van een systeem Voorbeeld: `Het te ontwerpen systeem dient de beschreven systeemeigenschap te krijgen. `
systeemgericht
bijv.naamw.
gebaseerd op een bepaald systeem, of volgens de richtlijnen van zo'n systeem

volgens de voorschriften van de systeemtherapie
systeemintegratie
zelfst.naamw.
de integratie van deelsystemen in een overkoepelend systeem Voorbeeld: `De systeemintegratie bij de Betuweroute betrof de integratie van allerlei deelsystemen. `
systeeminterventie
zelfst.naamw.
[psychologie] een interventie in een systeemtherapie, waarbij een complex aan maatregelen wordt genomen
de systeemkaart
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[sis'temkart]



Verbuigingen:

systeemkaart|en (meerv.)
kaartje in een kaartsysteem


Synoniemen:

fiche, steekkaart
systeemkunde
zelfst.naamw.
[wetenschap] de tak van wetenschap die het analyseren en ontwerpen van technische en organisatorische systemen bestudeert
systeemleer
zelfst.naamw.
[wetenschap] de systeemkunde
systeemloos
bijv.naamw.
het ontbreken van een bepaald systeem in een gegeven situatie of omgeving
Voorbeeld: `De kunstwerken ware achterloos en systeemloos ten toon gesteld. `
het niet behoren tot een bepaald systeem
Voorbeeld: `Dit systeemloze forum is onafhankelijk van enige specifieke productmerken. `
systeemmannetje
zelfst.naamw.
iemand die de eigenaardigheden van het sociale of politieke systeem waarbinnen hij opereert goed weet te benutten, maar geheel wars is van morele verantwoordelijkheid of idealisme Voorbeeld: `Hij is echt een systeemmannetje; daar moet je geen verbeteringen van verwachten. `
systeemmeubelen
zelfst.naamw.
[bouwkunde] de meubelen veelal voor kantoorinrichting, die systematisch met verschillende onderdelen zijn op te bouwen
systeemmodel
zelfst.naamw.
een al dan niet specifieke systematische voorstelling van zaken Voorbeeld: `De wetenschapper heeft de politieke situatie in een systeemmodel samengevat. ` Voorbeeld: `Ontwikkeling van computerprogramma's en systeemmodellen voor de studie van karakteristieken van bodems en gewassen in Irak.<ref>Titel van de publicatie M.H. Jawad (1983). 'Ontwikkeling van computerprogramma's en systeemmodellen voor de studie van karakteristieken van bodems en gewassen in Irak'.</ref> `
systeemonderzoek
zelfst.naamw.
[wetenschap] een systematische wijze van onderzoek
Voorbeeld: `In systeemonderzoek wordt ernaar gestreefd de invloed van de diverse componenten in het systeem (proefpersonen, omgevingsfactoren, behandelingen, verrichtingen) op de essentiële citeriumvariabelen zoveel mogelijk vast te stellen.<ref>Eduard Cornelis Klip (1972). 'Studiebegeleiding aan eerstejaarsstudenten'. p.12.</ref> `
[informatica] de studie voorafgaande aan de ontwikkeling van informatiesystemen
systeemontwerp
zelfst.naamw.
het al dan niet specifieke ontwerp van een systeem
Voorbeeld: ` Het ontwerpproces was in eerste instantie gericht op de ontwikkeling en opzet van een systeemontwerp. `
het proces van het ontwerpen van een systeem
Voorbeeld: `Het systeemontwerp kan in verschillende fasen worden onderverdeeld. `
de systeemontwerper
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sis'temɔntwɛrpər]



Verbuigingen:

systeemontwerper|s (meerv.)
iemand die als beroep de behoeften van de gebruiker analyseert en vertaalt naar een specificatie van software. computers


Synoniem:

systeemanalist
de systeemontwikkelaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[sis'temɔntwɪkəlar]



Verbuigingen:

systeemontwikkelaar|s (meerv.)
iemand die als beroep informatiesystemen bouwt


Voorbeeld:

`Een systeemontwikkelaar werkt het ontwerp uit tot een werkend systeem.`
systeemontwikkeling
zelfst.naamw.
de ontwikkeling van een systeem; met de ontwerp en de constructie van een nieuw systeem, of de modificatie van een bestaand systeem Voorbeeld: `In de informatica zijn vele methodieken ontwikkeld om de systeemontwikkeling te structureren. `
systeemopzet
zelfst.naamw.
de opzet en samenstelling van een systeem
Voorbeeld: `Voor de systeemopzet van deze computer bestaan bij aanschaf verschillende opties. `
de conceptuele opzet van het systeem
Voorbeeld: `De systeemopzet voor het invoer van rekeningrijden in Nederland is in 2005 ontwikkeld. `
systeemplafond
zelfst.naamw.
[bouwkunde] een plafond opgebouwd uit verschillende veelal losse of demontabele onderdelen Voorbeeld: `In het kantoorpand zijn alle kantoorruimten voorzien van een systeemplafond. `
systeempsychologie
zelfst.naamw.
[psychologie] een tak van toegepaste psychologie gericht op de studie van menselijk gedrag en ervaring in complexe systemen Voorbeeld: `Alleen al door met de ogen van de systeempsychologie te kijken verandert er al iets: er komt rust in het gezin of de klas, er ontstaat samenwerking in het team, ouders raken geïntresseerd in schoolzaken.<ref>E. Kessler ea. (2008). 'Liefdevol opvoeden, een kunst: op een zinvolle manier grenzen stellen en daarbij je goede humeur bewaren'. p.95.</ref> `
systeemrisico
zelfst.naamw.
een risico wat aan het systeem als geheel en aan het complex van deelsystemen is verbonden Voorbeeld: `Het systeemrisico tijdens de afgelopen bankencrisis was dat banken elkaar meetrokken in hun val. `
systeemtheorie
zelfst.naamw.
[wetenschap] de theorie over de systematische beschouwing van systemen in de natuur, wetenschap en of maatschappij
systeemtherapeut
zelfst.naamw.
[psychologie] de therapeut in een systeemtherapie
systematicus
zelfst.naamw.
een persoon die systematisch te werk gaat
de systematiek
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[sistema'tik]
1) rangschikking (van dingen) op basis van kenmerken


Voorbeelden:

`verzekerden inpassen in de systematiek van de zorgzwaartepakketten`,
`de systematiek van plant- en diersoorten`



2) studie van de diversiteit van het leven op aarde biologie


Voorbeeld:

`Systematiek is een vakgebied binnen de biologie.`




Synoniem:

biosystematiek
systematisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[sistəˈmatis]
volgens een systeem


Voorbeeld:

`een probleem systematisch aanpakken`




Synoniemen:

methodisch, planmatig, stelselmatig
systematiseren
werkw.
het stelselmatig, ordenen volgens een vooropgezet systeem Voorbeeld: `Het overzicht van definities is zo ver mogelijk gesystematiseerd. `
systematisering
zelfst.naamw.
een aangebrachte ordening Voorbeeld: `De systematisering die hij heeft aangebracht, is jaren onveranderd gebleven. `
het systeem
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[sisˈtem]



Verbuigingen:

sys|temen (meerv.)
1) iets dat op een samenhangende manier is opgezet of georganiseerd


Voorbeelden:

`het systeem van de parlementaire democratie`,
`montagesysteem`




Synoniem:

stelsel


2) manier waarop iets is opgezet of georganiseerd


Voorbeeld:

`Er zit geen systeem in mijn boekhouding.`




Synoniem:

systematiek
systemisch
bijv.naamw.
[medisch] over het hele lichaam verspreid
de raad
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rat]



Verbuigingen:

raden (meerv.)
1) groep mensen die advies geeft of leiding geeft


Voorbeeld:

`gemeenteraad`




raad van bestuur

(leidinggevenden van een groot bedrijf)


2) advies


Voorbeelden:

`iemand raad geven`,
`raad opvolgen`
je geen raad weten
(niet weten wat je moet doen) Synoniem: wanhopen
Goede raad is duur.
(dit zeg je als je niet weet hoe je een probleem moet oplossen)
aanraden
werkw.


Uitspraak:

[ˈanradə(n)]



Verbuigingen:

raadde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangeraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een bepaalde raad geven


Voorbeeld:

`Hij raadt me aan dat huis niet te kopen.`




Antoniem:

afraden



Synoniem:

adviseren
afraden
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfradə(n)]



Verbuigingen:

raadde af, ried af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
de raad geven iets niet te doen


Voorbeelden:

`Ik heb hem afgeraden die moeilijke opleiding te gaan volgen.`,
`Ik heb hem dat restaurant afgeraden.`




Antoniem:

aanraden



Synoniem:

ontraden
raden
werkw.


Uitspraak:

[ˈradə(n)]



Verbuigingen:

raadde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) antwoord geven zonder dat je het weet


Voorbeeld:

`Je mag drie keer raden hoe oud ik ben.`




Synoniem:

gissen
Dat is je geraden!
(dat moet je doen, anders krijg je problemen)
raadgever
zelfst.naamw.
iemand die ergens raad over geeft Voorbeeld: `Ik wil later beslist raadgever worden. `
de raadgeving
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['ratxevɪŋ]



Verbuigingen:

raadgeving|en (meerv.)
aanbeveling om iets te doen of te laten


Voorbeeld:

`Ik heb zoveel raadgevingen gekregen dat ik juist niet meer weet wat ik moet doen.`




Synoniemen:

raad, advies
raadplegen
werkw.


Uitspraak:

[ˈratplexə(n)]



Verbuigingen:

raadpleegde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraadpleegd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
advies of informatie zoeken bij


Voorbeelden:

`een woordenboek raadplegen`,
`adviseurs raadplegen over een probleem`
de raadpleging
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['ratplexɪŋ]



Verbuigingen:

raadpleging|en (meerv.)
actie om advies te vragen of informatie te zoeken


Voorbeeld:

`Na raadpleging van de leden heeft het bestuur een besluit genomen.`
het raadsel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈratsəl]



Verbuigingen:

raadsel|s (meerv.)
speciaal ontworpen moeilijke vraag


Voorbeelden:

`iemand een raadseltje opgeven`,
`een raadsel oplossen`,
`Het is me een raadsel hoe dit kon gebeuren.`
raadselachtig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈratsəlɑxtəx]
vreemd en onverklaarbaar


Voorbeeld:

`raadselachtige verdwijningen`




Synoniem:

mysterieus
de raadsheer
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['ratsher]



Verbuigingen:

raads|heren (meerv.)
1) lid van een hoger rechtsprekend college zoals het Gerechtshof en de Hoge Raad, in België van het Hof van Beroep en Hof van Cassatie


Voorbeeld:

`In een periode van tien jaar is in acht gevallen een disciplinaire maatregel opgelegd aan een rechter of raadsheer.`



2) schaakstuk dat alleen diagonaal over het schaakbord mag lopen


Synoniem:

loper
het raadslid
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈratslɪt]



Verbuigingen:

raads|leden (meerv.)
iemand die lid een van een raad (1) is, meestal een gemeenteraad


Voorbeeld:

`gekozen worden tot raadslid`
raden
werkw.


Uitspraak:

[ˈradə(n)]



Verbuigingen:

raadde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) antwoord geven zonder dat je het weet


Voorbeeld:

`Je mag drie keer raden hoe oud ik ben.`




Synoniem:

gissen
Dat is je geraden!
(dat moet je doen, anders krijg je problemen)
raadzaam
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈratsam]
verstandig


Voorbeeld:

`Het is raadzaam om eerst boodschappen te doen, omdat straks de winkels dichtgaan.`
de raaf
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[raf]



Verbuigingen:

raven (meerv.)
zwarte vogel die op een grote kraai lijkt


Voorbeeld:

`In de vlucht is de raaf van andere kraaiachtigen te onderscheiden door de langere vleugels en de wigvormige staart.`
een witte raaf
(iemand met zodanige kwaliteiten dat je hem nooit zult vinden)
raagbol
zelfst.naamw.
een ronde harige borstel aan een lange stok, vaak gebruikt om hogergelegen spinnenraggen mee te verwijderen Voorbeeld: `Met een raagbol verwijderde ze het spinnenweb boven de kast. `
raak
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rak]
1) zo dat het aankomt op de plaats die je wilt


Voorbeeld:

`raak schieten`




Antoniem:

mis


2) zo dat het precies beschrijft wat je bedoelt


Voorbeeld:

`iemand raak typeren`
aanraken
werkw.


Uitspraak:

[ˈanrakə(n)]



Verbuigingen:

raakte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met de handen komen aan (iets of iemand)


Voorbeeld:

`De verliefde jongen wil het meisje heel graag aanraken.`
achteropraken
werkw.


Uitspraak:

[ɑxtərˈɔprakə(n)]



Verbuigingen:

raakte achterop (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is achterop geraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een achterstand krijgen


Voorbeeld:

`door bijbaantjes achteropraken met de studie`




Synoniem:

achterblijven
kwijtraken
werkw.


Uitspraak:

[ˈkwɛitrakə(n)]



Verbuigingen:

raakte kwijt (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is kwijtgeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iets of iemand) verliezen


Voorbeeld:

`in het zwembad je zonnebril kwijtgeraakt zijn`
losraken
werkw.


Uitspraak:

['lɔsrakə(n)]



Verbuigingen:

raakte los (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is losgeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van wat vastzit) onbedoeld en vanzelf losgaan


Voorbeelden:

`Kankercellen kunnen losraken van de tumor en zo uitzaaiingen veroorzaken.`,
`Ze raakte geleidelijk los van haar geloof.`
opraken
werkw.


Uitspraak:

['ɔprakə(n)]



Verbuigingen:

raakte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

is opgeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
gaandeweg steeds verder opgebruikt zijn


Voorbeeld:

`De voorraad fossiele brandstoffen zal ooit opraken.`
raken
werkw.


Uitspraak:

[ˈrakə(n)]



Verbuigingen:

raakte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) treffen met een schot of klap


Verbuigingen:

heeft geraakt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Er werd geschoten, maar er is niemand geraakt.`
2) emotie opwekken


Verbuigingen:

heeft geraakt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Wat zij over mijn vader zei, heeft me diep geraakt.`




Synoniem:

ontroeren


3) terechtkomen of worden


Verbuigingen:

is geraakt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`gewond raken`,
`zoekraken`,
`in de problemen raken`
hem flink raken
(veel alcohol drinken)
aanraken
werkw.


Uitspraak:

[ˈanrakə(n)]



Verbuigingen:

raakte aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met de handen komen aan (iets of iemand)


Voorbeeld:

`De verliefde jongen wil het meisje heel graag aanraken.`
het raam
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ram]



Verbuigingen:

ramen (meerv.)
glasplaat met (houten) lijst in een opening van een muur


Voorbeelden:

`dubbele ramen`,
`een raam openzetten`,
`wc-raampje`
ramen
werkw.


Uitspraak:

[ˈramə(n)]



Verbuigingen:

raamde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(kosten) onnauwkeurig berekenen


Voorbeeld:

`De reparatie werd geraamd op tweeduizend euro.`




Synoniem:

schatten
raamdorpelsteen
zelfst.naamw.
[bouwkunde] een speciaal gevormde tegel onder een kozijn als lekdorpel Voorbeeld: `De donkerbruine raamdorpelstenen kleurden mooi bij het metselwerk. `
raamkozijn
zelfst.naamw.
[bouwkunde] een kozijn waarin een raam is opgenomen Voorbeeld: `Het raamkozijn moest vervangen worden. `
raamopening
zelfst.naamw.
een opening in een muur waar zich een raam in bevindt
de raamovereenkomst
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['ramovərenkɔmst]



Verbuigingen:

raamovereenkomst|en (meerv.)
een afspraak op hoofdlijnen


Voorbeeld:

`De sociale partners hebben een raamovereenkomst gesloten over ouderschapsverlof.`
ramen
werkw.


Uitspraak:

[ˈramə(n)]



Verbuigingen:

raamde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(kosten) onnauwkeurig berekenen


Voorbeeld:

`De reparatie werd geraamd op tweeduizend euro.`




Synoniem:

schatten
het raamwerk
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['ramwɛrk]



Verbuigingen:

raamwerk|en (meerv.)
1) schematisch plan dat nog verder moet worden ingevuld


Voorbeeld:

`Het raamwerk voor mijn roman ligt er, nu het schrijven nog.`



2) lege lijst


Voorbeeld:

`Het raamwerk voor de nieuwe kozijnen is vandaag geleverd.`
de raap
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rap]



Verbuigingen:

rapen (meerv.)
wortelknol


Voorbeeld:

`koolraap`
Nu zijn de rapen gaar.
(Nou zal je het hebben.)
recht voor zijn raap
(direct en zonder plichtplegingen) `recht voor zijn raap zeggen waar het op staat` Synoniem: op de man af
oprapen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɔprapə(n)]



Verbuigingen:

raapte op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgeraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
oppakken


Voorbeeld:

`Wil je dat even voor me oprapen? Ik kan tegenwoordig zo slecht bukken.`
raapstelen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['rapstelə(n)]
bladgroente die als sla of in stamppot gegeten wordt


Voorbeeld:

`Hier heb ik een recept voor raapstelen met pasta.`




Synoniem:

keeltjes
rapen
werkw.
met de hand oppakken

verzamelen
raar
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rar]
vreemd


Voorbeeld:

`Wat ziet dit er raar uit!`




Synoniem:

eigenaardig
razen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrazə(n)]



Verbuigingen:

raasde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraasd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met hoge snelheid en lawaai bewegen


Voorbeeld:

`het razende verkeer`



2) met veel lawaai laten merken dat je heel boos bent


Voorbeeld:

`razen en tieren`
raaskallen
werkw.


Uitspraak:

[ˈraskɑlə(n)]



Verbuigingen:

raaskalde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraaskald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
praten zonder dat anderen begrijpen wat je zegt


Synoniem:

zwetsen
de rabarber
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[raˈbɑrbər]
eetbare plantenstengels met een zure smaak
rabbi
zelfst.naamw.
een joods geestelijk leider
rabbig
bijv.naamw.
rafelig, beschadigd; onafgewerkt
de rabbijn
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑˈbɛin]



Verbuigingen:

rabbijn|en (meerv.)
joods geestelijke
rabelaisachtig
bijv.naamw.
herinnering oproepend aan het werk van Rabelais
Voorbeeld: `Met rabelaisachtige vrolijkheid sprak hij van wijn en gezang. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het rabelaisachtig in de tweede betekenis erin. `
rabiaat
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rabi'jat]
als je op een boze manier totaal door een idee of ideaal in beslag bent genomen


Voorbeeld:

`In nazi-Duitsland was sprake van rabiaat antisemitisme dat op de meest vreselijke manieren tot uitbarsting kwam.`




Synoniem:

fanatiek
de rabiës
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['rabijɛs]
gevaarlijke, besmettelijke ziekte die op een mens kan worden overgebracht door een beet van een hond, vos of vleermuis


Voorbeeld:

`In Engeland zijn ze altijd bang voor rabiës, daarom mag je niet zomaar een hond mee op vakantie nemen.`




Synoniem:

hondsdolheid
de race
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[res]



Verbuigingen:

race|s (meerv.)
snelheidswedstrijd


Voorbeeld:

`autoraces`
een race tegen de klok
(iets dat moeite kost om op tijd af te krijgen)
de raceauto
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['resɑuto, 'resoto]



Verbuigingen:

raceauto|'s (meerv.)
type auto waarmee je heel hoge snelheden kunt bereiken en waarmee races worden gereden


Voorbeeld:

`Raceauto's zijn laag en hebben naar verhouding heel brede wielen.`




Synoniem:

racewagen
racebaan
zelfst.naamw.
een baan om snelheidswedstrijden op te houden
Voorbeeld: `De weg wordt door velen nu gezien als een racebaan.<ref>[http://www.dbsuriname.com/archief/nat/2010/aug10/31-08-10/Nat_Helena%20Christinaweg%20nu%20een%20racebaan.asp Dagblad Suriname 31/08/2010]</ref> `
een stuk speelgoed waarop met miniatuurvoertuigen snel gereden kan worden
Voorbeeld: `Zijn racebaan is z'n lust en z'n leven. `
de racefiets
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈresfits]



Verbuigingen:

racefiets|en (meerv.)
fiets die gemaakt is om hard te rijden


Synoniem:

sportfiets
racemaat
zelfst.naamw.
[scheikunde] een racemisch mengsel Voorbeeld: `Chemische synthese resulteert vaak in een racemaat. `
racemisch
bijv.naamw.
[scheikunde] met gelijke concentraties van beide optische isomeren
Voorbeeld: `Vaak kristalliseren racemische mengsels uit in gemengde kristallen. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het racemisch in de tweede betekenis erin. `
racemiseren
werkw.
[scheikunde] overgaan in een racemisch mengsel
Voorbeeld: `Tijdens het opwarmen was de oplossing geracemiseerd. `
[scheikunde] doen overgaan in een racemisch mengsel
Voorbeeld: `Deze katalysator zal de stof niet racemiseren. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het racemiseren in de tweede betekenis erin. `
enz.
racen
werkw.


Uitspraak:

[ˈresə(n)]



Verbuigingen:

racete (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geracet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) deelnemen aan een snelheidswedstrijd


Voorbeeld:

`Hij racet al sinds zijn 17e.`



2) heel snel iets doen


Voorbeeld:

`We moesten racen om de trein te halen.`
de race
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[res]



Verbuigingen:

race|s (meerv.)
snelheidswedstrijd


Voorbeeld:

`autoraces`
een race tegen de klok
(iets dat moeite kost om op tijd af te krijgen)
de racewagen
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['reswaxə(n)]



Verbuigingen:

racewagen|s (meerv.)
type auto waarmee je heel hoge snelheden kunt bereiken en waarmee races worden gereden


Voorbeeld:

`Op deze racebaan kunnen maximaal twaalf racewagens tegelijk starten.`




Synoniem:

raceauto
de rachitis
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[rɑ'xitɪs]
besmettelijke botziekte die vergroeiing veroorzaakt en die vooral voorkomt bij kinderen medisch


Voorbeeld:

`Alle kinderen in Nederlanden worden tegen rachitis ingeënt.`




Synoniem:

kinderverlamming
het racisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑˈsɪsmə]
opvatting dat het ene menselijk ras superieur is aan het andere
de racist
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑˈsɪst]



Verbuigingen:

racist|en (meerv.)



de racist|e
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[rɑˈsɪst|ə]



Verbuigingen:

raciste|s, raciste|n (meerv.)
iemand die vindt dat het ene menselijk ras superieur is aan het andere
racistisch
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑ'sɪstis]
als iets blijk geeft van de opvatting dat het ene menselijk ras superieur is aan het andere


Voorbeeld:

`een racistische opmerking`
het racket
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ˈrɛkət]



Verbuigingen:

racket|s (meerv.)
wat je in je hand houdt als je tennis of badminton speelt


Voorbeeld:

`tennisracket`
I de rad
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑt]



Verbuigingen:

rad|eren (meerv.)
ronddraaiend wiel


Voorbeelden:

`rad van avontuur`,
`reuzenrad`,
`de radertjes in een ouderwets horloge`




Synoniem:

wiel
Iemand een rad voor ogen draaien.
(Iemand voor de gek houden.)
II rad
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑt]
snel


Synoniemen:

vlot, rap
Zij heeft een radde tong.
(Ze heeft altijd snel een antwoord.)
de radar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈradɑr]



Verbuigingen:

radar|s (meerv.)
techniek of apparaat waarmee je door terugkaatsing van radiogolven kunt bepalen waar iets is, ook als je het niet kunt zien


Voorbeeld:

`radarscherm`
radarcontrole
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['radɑrkɔntrɔ:lə]



Verbuigingen:

radarcontroles (meerv.)
controle op te hard rijden door de politie met behulp van radar


Voorbeeld:

`Op deze snelweg worden regelmatig radarcontroles uitgevoerd.`




Synoniem:

flitser
te rade gaan bij iemand
(iemand om advies vragen)
met voorbedachte rade
(zoals van tevoren bedacht)
radeloos
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈradəlos]
als je door je problemen niet meer weet wat je moet doen


Voorbeeld:

`Radeloze ouders op zoek naar hun ontvoerde dochter.`




Synoniem:

wanhopig
raden
werkw.


Uitspraak:

[ˈradə(n)]



Verbuigingen:

raadde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) antwoord geven zonder dat je het weet


Voorbeeld:

`Je mag drie keer raden hoe oud ik ben.`




Synoniem:

gissen
Dat is je geraden!
(dat moet je doen, anders krijg je problemen)
raderboot
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een scheepstype dat wordt voortbewogen door schoepenraderen Voorbeeld: `De eerste door een stoommachine aangedreven raderboot is in 1807 gebouwd. `
raderstoomboot
zelfst.naamw.
[scheepvaart] een scheepstype dat wordt voortbewogen door schoepenraderen
de radiaal
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[radi'jal]



Verbuigingen:

radialen (meerv.)
hoek binnen een cirkel die bepaald wordt door twee stralen vanuit het middelpunt van de cirkel


Voorbeeld:

`Op plattegronden van middeleeuwse binnensteden herken je vaak de radialen.`
de radiator
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[radiˈjatɔr]



Verbuigingen:

radiator|s, radiator|en (meerv.)
metalen vat waar warm water doorheen stroomt dat de warmte afgeeft aan de omgeving
radicaal
bijv.naamw.


Uitspraak:

[radiˈkal]
(van een maatregel) met vergaande gevolgen


Voorbeelden:

`radicale hervormingen doorvoeren`,
`radicale ideeën`




Synoniem:

extreem
radicaliseren
werkw.


Uitspraak:

[radikali'zerə(n)]



Verbuigingen:

radicaliseerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

is geradicaliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
extreme opvattingen krijgen, radicaal worden


Voorbeeld:

`Het zijn vooral jongeren die radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme.`
radicalisering
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

ra - di - ca - li - 'se - ring
het extremer worden van bepaalde opvattingen Volkenkunde


Voorbeeld:

`De afgelopen jaren is het vraagstuk van maatschappelijke veiligheid door verschillende gebeurtenissen rond radicalisering en terrorisme in een ander daglicht komen te staan`
de radijs
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[raˈdɛis]



Verbuigingen:

ra|dijzen (meerv.)
eetbaar knolletje met een scherpe smaak
de radio
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈradijo]



Verbuigingen:

radio|'s (meerv.)
1) apparaat dat geluidsgolven opvangt en hoorbaar maakt


Voorbeeld:

`de radio afzetten`




Synoniem:

radiotoestel


2) zender die programma's uitzendt


Voorbeelden:

`bij de radio werken`,
`Radio 3`
radioactief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[radijoɑkˈtif]
gevaarlijke straling uitzendend natuurkunde


Voorbeeld:

`radioactief afval`
radioactiviteit
zelfst.naamw.
[medisch], [natuurkunde] het verval van onstabiele isotopen waarbij materiële deeltjes en/of elektromagnetische straling vrijkomt Voorbeeld: `Radioactiviteit is een natuurlijk verschijnsel. `
radiobuis
zelfst.naamw.
[elektronica] dit is de oudste elektronische component. De eenvoudigste elektronenbuis, de diode, bestaat uit een vacuüm getrokken glazen buis waarin een gloeidraad geplaatst is (de kathode) met daaromheen een cilindervormig metalen plaatje (de anode)
radiografie
zelfst.naamw.
[medisch] fotograferen door middel van röntgenstralen
radiolaria
zelfst.naamw.
[biologie] een fylogenetisch rijk binnen het domein der eukaryoten
radioloog
zelfst.naamw.
[beroep] [medisch] de arts die gespecialiseerd is in het verrichten van onderzoek en het stellen van diagnoses met behulp van stralen of apparaten die de weefsels en organen van het lichaam zichtbaar maken
de radiologie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[radijolox]
1) wetenschap van alles wat met straling te maken heeft
2) tak van de geneeskunde die met behulp van straling diagnoses stelt en ziektes behandelt medisch
radiologisch
bijv.naamw.
[medisch] met betrekking tot het medisch specialisme dat zich bezig houdt met het opzoeken van de aard en de plaats van een ziekte, letsel of aandoening door middel van stralen of golven

[wetenschap] met betrekking tot de wetenschap van de radioactiviteit
radiopresentator
zelfst.naamw.
presentator op de radio Voorbeeld: `Radiopresentatoren moeten zeer welbespraakt zijn. `
radiopresentator
zelfst.naamw.
presentator op de radio Voorbeeld: `Radiopresentatoren moeten zeer welbespraakt zijn. `
radiorichtingzoeker
zelfst.naamw.
[elektronica] of ook wel Radio Direction Finder genoemd of afgekort RDF is een peilapparaat waarmee de richting van de bron van een radiosignaal kan worden bepaald.
radiostation
zelfst.naamw.
een radiozender die geregelde programma's verzorgt Voorbeeld: `Ik luister vaak naar dat radiostation. `
de radiotherapie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['radijoterapi]
behandeling van kanker door middel van bestraling


Voorbeeld:

`de afdeling Radiotherapie`
het radiotoestel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['radijotustɛl]



Verbuigingen:

radiotoestel|len (meerv.)
apparaat waarmee je naar de radio luistert


Voorbeeld:

`Met de digitale alles-in-een-paketten heb je geen apart radiotoestel meer nodig.`
radiotoren
zelfst.naamw.
[techniek], [bouwkunde] een hoge ondersteuningsconstructie die een radiozendantenne draagt Voorbeeld: `Een vrijstaande betonnen radiotoren waarop de eigenlijke zendantennes zijn geplaatst. `
radium
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Ra en atoomnummer 88. Wit/zilverkleurig aardalkalimetaal
radon
zelfst.naamw.
[scheikunde], [element] met symbool Rn en atoomnummer 86. Een kleurloos edelgas
de radslag
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['rɑtslɑx]



Verbuigingen:

radslag|en (meerv.)
gymnastische toer waarbij je een wiel (rad) imiteert door zijwaarts je handen op de grond te zetten en je benen over je lichaam heen te zwaaien tot je weer op de grond staat


Voorbeeld:

`De turnster maakte vier radslagen achter elkaar op de lange mat en sloot af met een salto.`
rafel
zelfst.naamw.
een losgeraakte draad van een weefsel Voorbeeld: `Die broek is zó versleten dat de rafels eraan hangen. `
rafelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrafələ(n)]



Verbuigingen:

rafelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerafeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(van textiel) draden loslaten


Voorbeeld:

`Het kleed is zo oud dat het aan de randen begint te rafelen.`
rafelig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈrafələx]
(van textiel) met losgeraakte draden


Voorbeeld:

`een oude, rafelige jas`
rafel
zelfst.naamw.
een losgeraakte draad van een weefsel Voorbeeld: `Die broek is zó versleten dat de rafels eraan hangen. `
afraffelen
werkw.


Uitspraak:

['ɑfrɑfələ(n)]



Verbuigingen:

raffelde af (volt.deelw.)



Verbuigingen:

heeft afgeraffeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
haastig en slordig doen


Voorbeeld:

`door tijdgebrek de laatste examenvragen moeten afraffelen`
raffineren
werkw.


Uitspraak:

[rɑfi'nerə(n)]



Verbuigingen:

raffineerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraffineerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(grondstof) door bewerking zuiverder en daardoor bruikbaar maken, veredelen


Voorbeeld:

`olie raffineren`
raffinement
zelfst.naamw.


Afbreekpatroon:

raf - fi - ne - 'ment



Herkomst:

«Frans
1) verfijndheid;
verfijnd effect algemeen


Voorbeeld:

`Die elegante zakenvrouw heeft stijl, oog voor detail en raffinement.`




Synoniem:

finesse


2) sluwe berekening algemeen


Voorbeeld:

`De fraudeur ging te werk met veel raffinement, om te suggereren dat alles in orde was.`




Synoniem:

snedigheid
raften
werkw.


Afbreekpatroon:

'raf - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

raftte (verl.tijd )



Verbuigingen:

geraft (volt.deelw.)
op een soort vlot (raft) een wilde rivier bevaren watersport


Voorbeeld:

`om te raften in de Ardennen moet je een zwemdiploma hebben`
ragade
zelfst.naamw.
[medisch] scheurtje bijv. in de mondhoek
raggen
werkw.
ruw heen en weer bewegen
Voorbeeld: `Met dat oude karretje is al heel wat over de weg geragd. `
een bepaalde schildertechniek waarbij snel met een kwast heen en weer bewogen wordt
Voorbeeld: `De boog moet met een brede, platte kwast worden geragd langs de lijn van bovenkant. `
de rage
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈraʒə]



Verbuigingen:

rage|s (meerv.)
door veel mensen gedeelde belangstelling of bezigheid die na korte tijd voorbij is


Synoniem:

hype
ragebol
zelfst.naamw.
een ronde harige borstel aan een lange stok, vaak gebruikt om hogergelegen spinnenraggen mee te verwijderen Voorbeeld: `Met een ragebol verwijderde ze het spinnenweb boven de kast. `
ragfijn
bijv.naamw.
bijzonder fijn
Voorbeeld: `De dauw lag als een glinsterende, ragfijne deken over het gras. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het ragfijn in de tweede betekenis erin. `
de ragout
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ra'xu]



Verbuigingen:

ragout|s (meerv.)
dikke, gekruide saus met stukjes vlees, vis en/of groenten erin


Voorbeeld:

`Ragout op toast als voorgerecht.`
de raid
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ret]



Verbuigingen:

raid|s (meerv.)
snelle, kortdurende militaire actie


Voorbeeld:

`De luchtmobiele brigade voerde een raid uit om de gijzelaars te bevrijden.`




Synoniem:

aanval
raiden
werkw.


Afbreekpatroon:

'rai - den



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

raidde (verl.tijd )



Verbuigingen:

geraid (volt.deelw.)
het overnemen van een bedrijf economie


Voorbeeld:

`strategisch raiden staat weer hoog op de agenda van ceo’s, ondernemers en zakenbankiers.`
de rail
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rel]



Verbuigingen:

rail|s (meerv.)
lange smalle metalen baan waarlangs iets rijdt of glijdt


Voorbeelden:

`spoorrails`,
`een gordijnrail`
iets op de rails zetten
(iets voorbereiden en ermee beginnen)
het railvervoer
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['relvərvur]
verplaatsing over het spoor


Voorbeeld:

`Railvervoer gaat sneller dan vervoer over de weg, maar er zijn wel veel minder spoorlijnen dan wegen.`
rak
zelfst.naamw.
[verouderd] rek, bergplaats

recht stuk vaarwater ook in namen als Damrak en Skagerrak

rek, plank, bergplaats
Rakahanga-Manihiki
zelfst.naamw.
[taal] een taal met 2500 sprekers van de Cook-eilanden Voorbeeld: `De sprekers van Rakahanga-Manihiki zijn gewoonlijk vissers of zij verbouwen taro of kokosnoten. `
rakel
zelfst.naamw.
[gereedschap] een werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt Voorbeeld: `De vorm van de rakel, namelijk het rakelprofiel, is bepalend door de breedte van de druklijn.<ref>blz 29 Wegwijs in zeefdruk. Luc Roseeuw, Uitgeverij De Boeck, 1995 `
oprakelen
werkw.


Uitspraak:

['ɔprakələ(n)]



Verbuigingen:

rakelde op (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft opgerakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets onaangenaams na een lange tijd weer ter sprake brengen


Voorbeeld:

`Het is niet nodig om die discussie weer op te rakelen. We hebben het er al vaak genoeg over gehad.`
rakelings
bijwoord


Uitspraak:

[ˈrakəlɪŋs]
(van iets dat voorbij beweegt) zo dat het je bijna raakt


Voorbeeld:

`een rakelings passerende auto`
rakel
zelfst.naamw.
[gereedschap] een werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt Voorbeeld: `De vorm van de rakel, namelijk het rakelprofiel, is bepalend door de breedte van de druklijn.<ref>blz 29 Wegwijs in zeefdruk. Luc Roseeuw, Uitgeverij De Boeck, 1995 `
raken
werkw.


Uitspraak:

[ˈrakə(n)]



Verbuigingen:

raakte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen
1) treffen met een schot of klap


Verbuigingen:

heeft geraakt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Er werd geschoten, maar er is niemand geraakt.`
2) emotie opwekken


Verbuigingen:

heeft geraakt (volt.deelw.)



Voorbeeld:

`Wat zij over mijn vader zei, heeft me diep geraakt.`




Synoniem:

ontroeren


3) terechtkomen of worden


Verbuigingen:

is geraakt (volt.deelw.)



Voorbeelden:

`gewond raken`,
`zoekraken`,
`in de problemen raken`
hem flink raken
(veel alcohol drinken)
de raket
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[raˈkɛt]



Verbuigingen:

raket|ten (meerv.)
projectiel dat de ruimte in geschoten wordt, soms met mensen erin


Voorbeeld:

`een raket lanceren`
rakker
zelfst.naamw.
ondeugend persoon, iemand die zich vrijpostigheden permiteert
Voorbeeld: `Die rakker had weer kattenkwaad uitgehaald. `
tweede betekenisomschrijving.
Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. `
enz.
RAL-kleur
zelfst.naamw.
een kleur zoals deze gedefinieerd is in het RAL-systeem
de rally
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['rɛli]



Verbuigingen:

rally|'s (meerv.)
1) wedstrijd over een lange afstand voor fietsen of auto's, waarbij het meestal behalve om snelheid ook gaat om behendigheid en/of puzzelvaardigheid


Voorbeelden:

`De camping heeft een rally georganiseerd voor maximaal vijftig deelnemers.`,
`de rally Parijs-Dakar`



2) slagenwisseling bij een tenniswedstrijd sport


Voorbeeld:

`Op gravel zijn de rally's meestal langer dan op gras.`
rallyen
werkw.


Afbreekpatroon:

'ral - ly - en



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

rallyde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gerallyd (volt.deelw.)
1) het herstellen van de koerswaarde economie


Voorbeeld:

`Europese beurzen rallyen verder `



2) een reeks tennisslagen maken zonder een punt te scoren sport


Voorbeeld:

`om kinderen te leren tennissen moeten ze zo snel mogelijk gaan rallyen`



3) meerijden in een wedstrijd sport


Voorbeeld:

`eerste worden bij het rallyen`
de ram
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑm]



Verbuigingen:

ram|men (meerv.)
1) mannelijk schaap


Voorbeeld:

`vijf ooien en een ram`



2) harde klap


Voorbeeld:

`iemand een ram geven`




Synoniem:

stoot
de ramadan
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈrɑmadɑn]
vastenmaand, waarin je als gelovige moslim overdag niet eet of drinkt


Voorbeeld:

`tijdens de ramadan`
Ramaneffect
zelfst.naamw.
[scheikunde] een vorm van inelastische strooiing waarbij de energie van zichtbaar licht in lichte mate verandert, doordat er een kleine hoeveelheid toegevoegd of onttrokken wordt aan vibrationele energieniveaus Voorbeeld: `Het Ramaneffect is erg zwak en werd pas door de toepassing van lasers een werkbare techniek. `
rammen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrɑmə(n)]



Verbuigingen:

ramde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geramd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard tegen iets aan stoten


Voorbeeld:

`het schip ramde de steiger`
ramen
werkw.


Uitspraak:

[ˈramə(n)]



Verbuigingen:

raamde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(kosten) onnauwkeurig berekenen


Voorbeeld:

`De reparatie werd geraamd op tweeduizend euro.`




Synoniem:

schatten
ramet
zelfst.naamw.
[biologie] de term voor een module welke potentieel onafhankelijk kan blijven bestaan
ramin
zelfst.naamw.
een soort hardhout afkomstig van de wouden van Zuidoost-Azië
de raming
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['ramɪŋ]



Verbuigingen:

raming|en (meerv.)
onnauwkeurige berekening vooraf


Voorbeeld:

`Toen de rekeningen binnenkwamen zagen we tot onze schrik dat we er verschrikkelijk naast zaten met onze raming.`




Synoniemen:

schatting, begroting
ramme
werkw.
[ov|nor] beïnvloeden, raken, storen, treffen

[ov|nno] beïnvloeden, raken, storen, treffen
de rammelaar
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈrɑməlar]



Verbuigingen:

rammelaar|s (meerv.)
speelgoed voor een klein kind dat geluid maakt als je het beweegt
rammelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrɑmələ(n)]



Verbuigingen:

rammelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerammeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) een onregelmatig geluid maken


Voorbeeld:

`een rammelende ketting`
2) (van een verhaal) niet geloofwaardig zijn of niet goed opgebouwd zijn


Voorbeeld:

`Het betoog rammelde aan alle kanten.`
rammelen van de honger
(grote honger hebben)
iemand door elkaar rammelen
(iemand heen en weer schudden, met de bedoeling dat dat onaangenaam is)
de rammeling
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['rɑməlɪŋ]



Verbuigingen:

rammeling|en (meerv.)
flink pak slaag


Voorbeeld:

`Je houdt je verder koest, anders kun je een rammeling krijgen.`




Synoniem:

aframmeling
de rammelkast
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['rɑməlkɑst]



Verbuigingen:

rammelkast|en (meerv.)
oude krakkemikkige auto, oud instrument dat niet meer te stemmen is


Voorbeelden:

`In die rammelkast ben je een gevaar op de weg.`,
`Het is een rammelkast van een piano, maar hij staat daar wel erg mooi.`
de rammenas
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rɑmə'nɑs]



Verbuigingen:

rammenas|sen (meerv.)
radijsachtige eetbare wortelknol


Voorbeeld:

`een recept met rammenas`
de ramp
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑmp]



Verbuigingen:

ramp|en (meerv.)
onverwachte gebeurtenis met vreselijke gevolgen


Voorbeelden:

`Er is een ramp gebeurd met een olietanker.`,
`milieuramp`,
`natuurramp`




Synoniem:

catastrofe
Ik vind het helemaal geen ramp dat...
(ik vind het niet erg dat...)
het ramptoerisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['rɑmpturɪsmə]
het bij wijze van uitje naar een ongeluk of ramp gaan kijken


Voorbeeld:

`Komend weekend dreigt de Maas te overstromen, de politie waarschuwt voor ramptoerisme.`
rampzalig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑmpˈsaləx]
met heel ernstige gevolgen


Voorbeeld:

`een rampzalige overstroming`
rammen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrɑmə(n)]



Verbuigingen:

ramde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geramd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
hard tegen iets aan stoten


Voorbeeld:

`het schip ramde de steiger`
de rancune
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rɑŋˈkynə]



Verbuigingen:

rancune|s (meerv.)
blijvende boosheid op iemand die jou slecht behandeld heeft


Synoniem:

wrok
rancuneus
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑŋkyˈnøs]
als je boos op en onvriendelijk tegen iemand blijft die jou slecht behandeld heeft


Voorbeeld:

`een rancuneuze opmerking`




Synoniemen:

haatdragend, wrokkig
de rand
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑnt]



Verbuigingen:

rand|en (meerv.)
1) deel langs de buitenkant van een gebied of een ding


Voorbeelden:

`stoeprand`,
`een stuk blik met scherpe randen`



2) bovenkant van een bak of vat


Voorbeeld:

`tot de rand gevuld met soep`
3) munteenheid in Zuid-Afrika


Voorbeeld:

`vijfhonderd rand omwisselen in euro's`
op de rand staan van...
(binnenkort meemaken dat...) `Het land staat op de rand van een burgeroorlog.`
aanranden
werkw.


Uitspraak:

[ˈanrɑndə(n)]



Verbuigingen:

randde aan (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft aangerand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
dwingen tot seksueel contact


Voorbeeld:

`een vrouw aanranden in een donkere straat`
randapparatuur
zelfst.naamw.
apparaten die rond een computer staan (bijv. beeldscherm, muis, toetsenbord, printer of webcam)
de randdebiel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['rɑndəbil]



Verbuigingen:

randdebiel|en (meerv.)
iemand die stom is of stom doet


Voorbeeld:

`Hij noemt al zijn leraren randdebielen.`




Synoniemen:

stommeling, idioot
randmeer
zelfst.naamw.
een water rondom een polder dat als doel heeft de waterhuishouding van de polder te isoleren van het omliggende land Voorbeeld: `Ter voorkoming van uitdroging van het omliggende land werden om Oostelijk en Zuidelijk Flevoland randmeren aangelegd. `
randomizen
werkw.


Afbreekpatroon:

'ran - dom - i - zen



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

randomizede (verl.tijd )



Verbuigingen:

gerandomized (volt.deelw.)
willekeurig ordenen


Voorbeeld:

`een programma gebruiken om een lijst te randomizen `




Synoniem:

niet op volgorde plaatsen
Randstad
zelfst.naamw.
een ringvormige groep steden in het westen van Nederland, met als belangrijkste centra Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag
de randvoorwaarde
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['rɑntforwardə]



Verbuigingen:

randvoorwaarde|n (meerv.)
voorwaarde waaraan voldaan moet zij om (een project) te kunnen starten


Voorbeeld:

`GroenLinks heeft randvoorwaarden geformuleerd voor deelname aan een kabinet.`
de rang
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑŋ]



Verbuigingen:

rang|en (meerv.)
hoogte van je functie in een organisatie


Voorbeeld:

`iemand bevorderen tot de rang van kolonel`
mensen van alle rangen en standen
(mensen met heel verschillende beroepen en inkomens)
de ranglijst
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ˈrɑŋlɛist]



Verbuigingen:

ranglijst|en (meerv.)
lijst waarop wat het beste of belangrijkste is bovenaan staat
de rangorde
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['rɑŋɔrdə]



Verbuigingen:

rangorde|n (meerv.)
volgorde op basis van hiërarchie of op basis van prestaties


Voorbeelden:

`de rangorde in een roedel wolven`,
`de rangorde in de Rabo-wielerploeg`




Synoniem:

pikorde
rangschikken
werkw.


Uitspraak:

[ˈrɑŋsxɪkə(n)]



Verbuigingen:

rangschikte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerangschikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in een bepaalde volgorde plaatsen


Voorbeeld:

`rangschikken op kleur`




Synoniem:

ordenen
rangtelwoord
zelfst.naamw.
[grammatica] een telwoord dat een rangorde of volgorde aanduidt
rangtelwoord
zelfst.naamw.
[grammatica] een telwoord dat een rangorde of volgorde aanduidt
I de rank
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rɑŋk]



Verbuigingen:

rank|en (meerv.)
dunne, slappe stengel plantkunde


Voorbeeld:

`wijnrank`
II rank
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑŋk]
slank en sierlijk


Voorbeeld:

`een ranke twaalfjarige`




Synoniem:

tenger
ranken
werkw.


Uitspraak:

['rɛŋkə(n)]



Verbuigingen:

rankte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in rangorde plaatsen, op volgorde zetten


Voorbeeld:

`Elk jaar worden de Nederlandse universiteiten gerankt naar beste prestaties.`
ranket
zelfst.naamw.
[muziekinstrument] een dubbelrietinstrument met negenvoudige boring uit de renaissance Voorbeeld: `Een ranket is een basinstrument in zakformaat, maar de vingerzetting is bijzonder ingewikkeld. `
ranken
werkw.


Uitspraak:

['rɛŋkə(n)]



Verbuigingen:

rankte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
in rangorde plaatsen, op volgorde zetten


Voorbeeld:

`Elk jaar worden de Nederlandse universiteiten gerankt naar beste prestaties.`
de ranonkel
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[ra'nɔŋkəl]



Verbuigingen:

ranonkel|s (meerv.)
bol- of knolgewas met bolle bloemen in allerlei kleuren


Voorbeeld:

`Ranonkels brengen kleur in de tuin.`
ransel
zelfst.naamw.
[kleding] een vierkant soort rugzak, zoals deze eertijds door soldaten gedragen werd Voorbeeld: `Vandaag dragen veel studenten hun boeken in een moderne versie van de ransel. `
afranselen
werkw.


Uitspraak:

[ˈɑfrɑnsələ(n)]



Verbuigingen:

ranselde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgeranseld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) hard en langdurig slaan


Voorbeeld:

`gevangenen afranselen`




Synoniemen:

aftuigen, in elkaar slaan
ranselen
werkw.
iemand met een stok of karwats een pak slaag geven
Voorbeeld: `Zij werden nog enige tijd genadeloos geranseld. `
tweede betekenisomschrijving
Voorbeeld: `Zin met het ranselen in de tweede betekenis erin. `
enz.
ransel
zelfst.naamw.
[kleding] een vierkant soort rugzak, zoals deze eertijds door soldaten gedragen werd Voorbeeld: `Vandaag dragen veel studenten hun boeken in een moderne versie van de ransel. `
het rantsoen
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑn(t)ˈsun]



Verbuigingen:

rantsoen|en (meerv.)
voor één persoon bedoelde hoeveelheid voedsel


Voorbeeld:

`een karig rantsoen van brood en soep`
op rantsoen zetten
(in gelijke, beperkte hoeveelheden beschikbaar maken) `Het water is zo schaars in het kamp dat het op rantsoen is gezet.`
ranzig
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈrɑnzəx]
1) (van vet) bedorven en zuur


Voorbeeld:

`een ranzig luchtje`



2) vies


Voorbeeld:

`We konden alleen nog wat te eten krijgen in een ranzige snackbar.`




Synoniem:

smerig
I de rap
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɛp]



Verbuigingen:

rap|s (meerv.)
muziekstijl die bestaat uit een beat met daarop ritmisch uitgesproken tekst


Voorbeeld:

`Rap is ontstaan in de zwarte wijken van Amerikaanse steden.`
II rap
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑp]
als iets weinig tijd nodig heeft of een hoog tempo heeft


Voorbeeld:

`in rap tempo`




Antoniem:

traag



Synoniemen:

snel, vlot
hij heeft een rappe tong
(hij praat makkelijk)
Jan Rap en zijn maat
(stelletje boeven)
rapaille
zelfst.naamw.


Herkomst:

«Frans
schorem;
tuig van de richel;
gepeupel


Voorbeeld:

`Het rapaille, het gajes, het tuig heeft verstand noch idealen. `




Synoniemen:

schorriemorrie, gespuis, geboefte
Rapanui
zelfst.naamw.
[taal] een taal die op Paaseiland gesproken wordt
rapen
werkw.
met de hand oppakken

verzamelen
het rappel
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑ'pɛl]



Verbuigingen:

rappel|s (meerv.)
aanwijzing dat je moet oppassen


Voorbeeld:

`De bibliotheek stuurt een rappel als de leentijd verstreken is.`




Synoniemen:

waarschuwing, aanmaning
rappelleren
werkw.


Uitspraak:

[rɑpɛ'lerə(n)]



Verbuigingen:

rappelleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerappelleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) herinneren aan iets dat hij of zij moet doen formeel


Voorbeeld:

`Eerst na herhaald rappelleren onzerzijds zijn de gevraagde gegevens verstrekt.`




Synoniem:

aanmanen
rappelleren
werkw.


Uitspraak:

[rɑpɛ'lerə(n)]



Verbuigingen:

rappelleerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerappelleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(iemand) herinneren aan iets dat hij of zij moet doen formeel


Voorbeeld:

`Eerst na herhaald rappelleren onzerzijds zijn de gevraagde gegevens verstrekt.`




Synoniem:

aanmanen
rappen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrɛpə(n)]



Verbuigingen:

rapte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
snel, ritmisch en rijmend praten op de maat van muziek


Voorbeeld:

`een rapnummer`
het rapport
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑˈpɔrt]



Verbuigingen:

rapport|en (meerv.)
verslag van iets dat is onderzocht of beoordeeld


Voorbeelden:

`een rapport uitbrengen over de mensenrechtensituatie`,
`schoolrapport`,
`juryrapport`,
`onderzoeksrapport`
de rapportage
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[rɑpɔr'taʒə]



Verbuigingen:

rapportage|s (meerv.)
1) verslag van iets dat is onderzocht of beoordeeld


Voorbeeld:

`De minister wacht de rapportage van de commissie af voordat ze actie onderneemt.`




Synoniem:

rapport


2) het maken van een rapport


Voorbeeld:

`Die rapportages kosten de politie erg veel tijd.`
rapporteren
werkw.


Uitspraak:

[rɑpɔrˈterə(n)]



Verbuigingen:

rapporteerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerapporteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
melden wat er gebeurd is


Voorbeeld:

`Het bedrijf rapporteerde opnieuw stijgende winstcijfers.`
rapporteren aan iemand
(iemand als leidinggevende hebben) `De verkoopmanager rapporteert direct aan de directeur.`
het rapport
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑˈpɔrt]



Verbuigingen:

rapport|en (meerv.)
verslag van iets dat is onderzocht of beoordeeld


Voorbeelden:

`een rapport uitbrengen over de mensenrechtensituatie`,
`schoolrapport`,
`juryrapport`,
`onderzoeksrapport`
de rapporteur
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[rɑpɔr'tør]



Verbuigingen:

rapporteur|s (meerv.)



de rappor|trice
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[rɑpɔr'|trisə]



Verbuigingen:

rapportrice|s (meerv.)
persoon die rapport uitbrengt, die verslag doet


Voorbeeld:

`Hij is benoemd tot speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor marteling.`
Rarotongaans
zelfst.naamw.
[taal] een taal gesproken in de Cook-Eilanden, Frans-Polynesië en Nieuw-Zeeland, lijkt erg veel op Maori en heeft 50&nbsp;000 sprekers
het ras
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑs]



Verbuigingen:

ras|sen (meerv.)
groep mensen, dieren of planten die sterker op elkaar lijken dan op andere groepen van dezelfde soort biologie


Voorbeelden:

`hondenrassen`,
`rassendiscriminatie`
rasdier
zelfst.naamw.
een dier dat aan alle eisen voldoet die een bepaald ras definiëren Voorbeeld: `Deze paarden zijn echte rasdieren die daarom zeer gewild zijn. `
rashond
zelfst.naamw.
[zoogdieren] een hond waarvan alle eigenschappen voldoen, eigen aan een bepaald hondenras
de rasp
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rɑsp]



Verbuigingen:

rasp|en (meerv.)
stuk gereedschap om iets van de buitenkant van iets hards te schaven


Voorbeelden:

`citroenrasp`,
`houtrasp`
raspen
werkw.


Uitspraak:

['rɑspə(n)]



Verbuigingen:

raspte (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraspt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met een rasp de harde buitenkant van iets afschrapen


Voorbeeld:

`Rasp de sinaasappel en roer het sap en de geraspte schil door de room.`
het ras
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑs]



Verbuigingen:

ras|sen (meerv.)
groep mensen, dieren of planten die sterker op elkaar lijken dan op andere groepen van dezelfde soort biologie


Voorbeelden:

`hondenrassen`,
`rassendiscriminatie`
de rassendiscriminatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['rɑsə(n)dɪskrimina(t)si]
mensen op grond van hun ras anders (slechter) behandelen dan anderen


Voorbeeld:

`De Nederlandse Grondwet verbiedt rassendiscriminatie.`
de rasta
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['rɑsta]



Verbuigingen:

rasta|'s (meerv.)
aanhanger van de religieuze rastabeweging, die rond 1930 is ontstaan op Jamaica


Voorbeelden:

`rastakapsel`,
`rastamuziek`




Synoniem:

rastafari
de (m)/het raster
zelfst.naamw.


Uitspraak:

['rɑstər]



Verbuigingen:

raster|s (meerv.)
1) patroon van regelmatige horizontale en verticale lijnen


Voorbeelden:

`De klimplant groeit langs een raster van houten latjes.`,
`Voor een tekening op school kun je een raster gebruiken.`




Synoniemen:

raamwerk, matrix


2) patroon van kleine en grote punten die samen een afbeelding vormen


Voorbeeld:

`Voor offset gebruik je raster 60.`
rasterelektronenmicroscoop
zelfst.naamw.
[{natuurkunde] [elektronica] een type elektronenmicroscoop waarmee men direct oppervlaktestructuren goed kan afbeelden Voorbeeld: `Een rasterelektronenmicroscoop werkt door middel van een zeer fijne, scherp gefocuste elektronenbundel die het oppervlak van een preparaat in rastervorm aftast. `
rastraal
zelfst.naamw.
[muziek][verouderd] inkttekenpen met vijf punten om notenbalken in één keer te trekken Voorbeeld: `Eertijds hanteerde men de rastraal om notenbalken op papier tekenen. `
de rat
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rɑt]



Verbuigingen:

rat|ten (meerv.)
knaagdier met een lange, kale staart
als ratten in de val zitten
(op geen enkele manier kunnen ontsnappen)
ratelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈratələ(n)]



Verbuigingen:

ratelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerateld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) achter elkaar korte, harde geluiden maken


Voorbeeld:

`Een koets ratelt over de keien.`



2) snel praten


Voorbeeld:

`Hij ratelde maar door.`




Synoniem:

kletsen
de ratelslang
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['ratəlslɑŋ]



Verbuigingen:

ratelslang|en (meerv.)
soort adder herkenbaar aan het geschubde uiteinde van zijn staart, waarmee hij een ratelend geluid maakt


Voorbeeld:

`De beet van een ratelslang is uiterst giftig.`
ratelen
werkw.


Uitspraak:

[ˈratələ(n)]



Verbuigingen:

ratelde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerateld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) achter elkaar korte, harde geluiden maken


Voorbeeld:

`Een koets ratelt over de keien.`



2) snel praten


Voorbeeld:

`Hij ratelde maar door.`




Synoniem:

kletsen
raten
werkw.


Afbreekpatroon:

'ra - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

ratete (verl.tijd )



Verbuigingen:

geratet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
iets classificeren


Voorbeeld:

`websites raten om er een lijst van te publiceren `
ratificeren
werkw.


Uitspraak:

[ratifi'serə(n)]



Verbuigingen:

ratificeerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geratificeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
een al gesloten verdrag officieel erkennen, met name door een regering of andere bevoegde instantie


Voorbeeld:

`Het klimaatverdrag treedt pas in werking als het is geratificeerd.`




Synoniemen:

bekrachtigen, goedkeuren
de rating
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['retɪŋ]



Verbuigingen:

rating|s (meerv.)
van een waarderingscijfer voorzien


Voorbeeld:

`Er is iets misgegaan bij de rating van deze schaker, hij speelt in een te lage klasse.`




Synoniemen:

waardebepaling, classificatie
de ratio
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

['ra(t)sijo]
1) menselijk vermogen om te denken en begrijpen


Voorbeeld:

`De mens onderscheidt zich van het dier door zijn ratio.`




Antoniem:

gevoel



Synoniemen:

verstand, rede


2) overweging die tot een bepaalde actie heeft geleid, oorzaak


Voorbeeld:

`Wat is eigenlijk de ratio achter die maatregel?`




Synoniem:

beweegreden


3) verband tussen twee of meer grootheden


Synoniem:

verhouding



de leraar-leerlingratio

()
rationaliseren
werkw.


Uitspraak:

[ra(t)ʃonali'zerə(n)]



Verbuigingen:

rationaliseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerationaliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
met je verstand doorgronden en verklaren en daarbij je gevoel uitschakelen


Voorbeelden:

`Je problemen rationaliseren.`,
`Je kunt niet alles rationaliseren, soms moet je gewoon accepteren dat je niet alles kunt snappen.`
het rationalisme
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[ra(t)ʃona'lɪsmə]
filosofische denkrichting die ervan uitgaat dat alleen het gebruik van het menselijk verstand (ratio) tot zinnige kennis kan leiden


Voorbeeld:

`Het rationalisme heeft geen vertrouwen in de zintuigen.`
rationeel
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ra(t)ʃoˈnel]
op een rustige, doordachte manier


Voorbeeld:

`een rationele beslissing`




Antoniem:

irrationeel



Synoniem:

verstandelijk
naar rato

(naar verhouding, evenredig)
Iedereen werd naar rato betaald voor zijn bijdrage.`
in de rats zitten
(bang zijn dat er iets onaangenaams zal gebeuren)
naar de ratsmodee gaan
(kapot gaan, naar de bliksem gaan)
de rat
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rɑt]



Verbuigingen:

rat|ten (meerv.)
knaagdier met een lange, kale staart
als ratten in de val zitten
(op geen enkele manier kunnen ontsnappen)
rattenkruid
zelfst.naamw.
een volksnaam gegeven aan de giftige kruisbladwolfsmelk ('Euphorbia lathyris'), die als verdelgingsmiddel kan dienen voor, bijvoorbeeld, ratten
rattenkruit
zelfst.naamw.
[scheikunde] di-arseentrioxide As<sub>2</sub>O<sub>3</sub>, een zwaar giftige arsenicumverbinding Voorbeeld: `Vroeger was vergiftiging met rattenkruit moeilijk aan te tonen maar dit grondig veranderd. `
rauw
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rɑu]
1) (van voedsel) niet gekookt of gebakken


Voorbeeld:

`rauwe vis`



2) ruw en onaangenaam


Voorbeelden:

`een rauwe keel`,
`een rauwe stem`
de rauwkost
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

[ˈrɑukɔst]
voedsel dat uit rauwe groente bestaat
de ravage
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[raˈvaʒə]



Verbuigingen:

ravage|s (meerv.)
wat overblijft als iets groots kapotgemaakt is


Voorbeeld:

`een ravage aanrichten`




Synoniem:

puinhoop
raven
werkw.


Afbreekpatroon:

'ra - ven



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

ravede (verl.tijd )



Verbuigingen:

geraved (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
feesten op dance- of housemuziek


Voorbeeld:

`raven in een grote tent tot het ochtendgloren`
de reactie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[reˈjɑksi]



Verbuigingen:

reactie|s (meerv.)
1) wat gebeurt als antwoord op iets anders


Voorbeelden:

`schrikreactie`,
`Mijn klachten leverden geen enkele reactie op.`



2) omzetting waarbij twee of meer stoffen veranderen in andere scheikunde


Voorbeeld:

`Goud gaat geen reacties aan met andere stoffen.`
reactief
bijv.naamw.


Uitspraak:

[rejɑk'tif]
reagerend op


Voorbeelden:

`De klantenservice opereert voornamelijk reactief, pas bij een klacht onderneemt men actie.`,
`reactieve scheikundige stoffen`




Antoniem:

proactief
reactantie
zelfst.naamw.
[natuurkunde] het imaginaire deel van de impedantie Voorbeeld: `Pure weerstanden hebben een reactantie gelijk nul. `
reabsorptie
zelfst.naamw.
[medisch] terugresorptie (terugopslorping)
de re-integratie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[reɪntə'xra(t)si]
(mensen die tijdelijk niet konden meedoen) weer als voorheen laten functioneren in de maatschappij


Voorbeelden:

`de re-integratie van zieke werknemers`,
`de re-integratie van gedetineerden`
re-engineeren
werkw.


Afbreekpatroon:

re - en - gi - 'nee - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

re-engineerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gere-engineerd (volt.deelw.)
herstructureren


Voorbeeld:

`een kwaliteitssyteem re-engineeren `




Synoniem:

verbeteringsmogelijkheden uitwerken
raynaudfenomeen
zelfst.naamw.
[medisch] bleekheid van vingers of tenen
de (m)/het rayon
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[rɑ'jɔn]



Verbuigingen:

rayon|s (meerv.)
gebied waarbinnen een bedrijf of persoon zijn werk doet


Voorbeeld:

`Het rayon van de handelsreiziger werd te groot.`




Synoniem:

werkterrein
razen
werkw.


Uitspraak:

[ˈrazə(n)]



Verbuigingen:

raasde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft geraasd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
1) met hoge snelheid en lawaai bewegen


Voorbeeld:

`het razende verkeer`



2) met veel lawaai laten merken dat je heel boos bent


Voorbeeld:

`razen en tieren`
I razend
bijv.naamw.


Uitspraak:

[ˈrazənt]
1) heel erg boos


Voorbeeld:

`razend zijn op iemand`




Synoniem:

woedend


2) heel erg


Voorbeelden:

`een razende honger hebben`,
`in een razend tempo`




Synoniem:

hevig
II razend
bijwoord


Uitspraak:

[ˈrazənt]
heel erg


Voorbeeld:

`het razend druk hebben`




Synoniem:

hevig
razendsnel
bijv.naamw.


Uitspraak:

['razəntsnɛl]
heel erg snel


Voorbeeld:

`Zijn vingers gingen razendsnel over de toetsen.`
het ravijn
zelfst.naamw.


Uitspraak:

[raˈvɛin]



Verbuigingen:

ravijn|en (meerv.)
diepe spleet in het oppervlak van de aarde


Voorbeeld:

`in het ravijn storten`




Synoniem:

kloof
ravioli
zelfst.naamw.
[voeding] kleine vierkante deegplakjes die gevuld zijn met gehakt, tomaten en kruiden, overgoten met bijpassende saus
Voorbeeld: `Kook de ravioli gaar volgens de gebruiksaanwijzing. `
[voeding] een Italiaans gerecht waarin onder andere deze deegplakjes zijn verwerkt
de razzia
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

['rɑzija]



Verbuigingen:

razzia|'s (meerv.)
georganiseerde jacht op mensen


Voorbeeld:

`De Hongaarse politie voerde een razzia uit tegen Roma.`
re
zelfst.naamw.
[muziek] een bepaalde muzieknoot tussen de do en mi Voorbeeld: `Sommige oudere mensen kennen die noot als re. `
re-enacten
werkw.


Afbreekpatroon:

re - en - 'ac - ten



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

re-enactte (verl.tijd )



Verbuigingen:

gere-enact (volt.deelw.)
het naspelen van een gebeurtenis uit de geschiedenis


Voorbeeld:

`In principe kun je elke historische gebeurtenis re-enacten maar de meeste verenigingen beperken zich tot militair-historische perioden`
re-engineeren
werkw.


Afbreekpatroon:

re - en - gi - 'nee - ren



Herkomst:

«Engels



Verbuigingen:

re-engineerde (verl.tijd )



Verbuigingen:

gere-engineerd (volt.deelw.)
herstructureren


Voorbeeld:

`een kwaliteitssyteem re-engineeren `




Synoniem:

verbeteringsmogelijkheden uitwerken
reactivering
zelfst.naamw.
[medisch] weer actief maken
reactiviteit
zelfst.naamw.
[medisch] vermogen om te reageren
reactor
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [scheikunde] installatie bedoeld om er een chemische of nucleaire reactie in te doen plaatsvinden Voorbeeld: `De derde reactor in Fukusjima had koelwaterproblemen. `
reactor
zelfst.naamw.
[natuurkunde], [scheikunde] installatie bedoeld om er een chemische of nucleaire reactie in te doen plaatsvinden Voorbeeld: `De derde reactor in Fukusjima had koelwaterproblemen. `
de reader
zelfst.naamw. (m.)


Uitspraak:

['ri:dər]



Verbuigingen:

reader|s (meerv.)
bundeling van uit andere uitgaven gekopieerde teksten over een bepaald (studie)onderwerp


Voorbeeld:

`Alle congresgangers kregen vooraf een reader toegestuurd`
afreageren
werkw.


Uitspraak:

['ɑfrejaxerə(n)]



Verbuigingen:

reageerde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een heftige emotie) tot uiting laten komen


Voorbeelden:

`woede afreageren door agressie`,
`je jaloezie afreageren op je partner`
de reageerbuis
zelfst.naamw. (m./v.)


Uitspraak:

[rejaˈxerbœys]



Verbuigingen:

reageer|buizen (meerv.)
cilindervormig, smal glazen vat dat bij onderzoek en proeven wordt gebruikt
reageerbuisbaby
(kind dat is ontstaan uit een eicel die in een laboratorium is bevrucht)
reageren
werkw.


Uitspraak:

[rejaˈxerə(n)]



Verbuigingen:

reageerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
gedrag vertonen dat het antwoord is op iets anders


Voorbeelden:

`met een glimlach reageren op de felicitaties`,
`alert reageren`
afreageren
werkw.


Uitspraak:

['ɑfrejaxerə(n)]



Verbuigingen:

reageerde af (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft afgereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
(een heftige emotie) tot uiting laten komen


Voorbeelden:

`woede afreageren door agressie`,
`je jaloezie afreageren op je partner`
reagens
zelfst.naamw.
[scheikunde] een chemische stof die deelneemt aan een reactie Voorbeeld: `Tollens reagens is een ammoniakale zilveroplossing waarin de zilverionen omringd zijn door ammoniakmoleculen. `
reagens
zelfst.naamw.
[scheikunde] een chemische stof die deelneemt aan een reactie Voorbeeld: `Tollens reagens is een ammoniakale zilveroplossing waarin de zilverionen omringd zijn door ammoniakmoleculen. `
reageren
werkw.


Uitspraak:

[rejaˈxerə(n)]



Verbuigingen:

reageerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
gedrag vertonen dat het antwoord is op iets anders


Voorbeelden:

`met een glimlach reageren op de felicitaties`,
`alert reageren`
de reactie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[reˈjɑksi]



Verbuigingen:

reactie|s (meerv.)
1) wat gebeurt als antwoord op iets anders


Voorbeelden:

`schrikreactie`,
`Mijn klachten leverden geen enkele reactie op.`
2) omzetting waarbij twee of meer stoffen veranderen in andere scheikunde


Voorbeeld:

`Goud gaat geen reacties aan met andere stoffen.`
de realisatie
zelfst.naamw. (v.)


Uitspraak:

[rejali'za(t)si]



Verbuigingen:

realisatie|s (meerv.)
wat tot stand is gebracht


Voorbeeld:

`De realisatie van dit project hangt af van sponsors.`




Synoniem:

verwezenlijking
I realiseren
werkw.


Uitspraak:

[rejaliˈzerə(n)]



Verbuigingen:

realiseerde (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft gerealiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
tot stand brengen


Voorbeeld:

`een bouwproject realiseren`




Synoniem:

uitvoeren
II zich realiseren
reflexief werkw.


Uitspraak:

[rejaliˈzerə(n)]



Verbuigingen:

realiseerde zich (verl.tijd enkelv.)



Verbuigingen:

heeft zich gerealiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen
goed begrijpen


Voorbeeld:

`Je plotseling realiseren dat je al ouder bent dan je ouders ooit geweest zijn.`




Synoniem:

beseffen