• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/13

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

13 Cards in this Set

  • Front
  • Back


6.3 De cerebrale organisatie van het spatieel gedrag



In de paragraaf over seriële en parallelle verwerking van visuele informatie (zie hoofdstuk 'Waarneming ') gaven we reeds aan dat de identificatie van een object enerzijds en de lokalisatie van dat object in de ruimte anderzijds door

twee verschillende neuronale baansystemen worden gemedieerd (Mishkin, Ungerleider & Macko, 1983).



Beide baan­ systemen vertrekken vanuit

de primaire visuele cortex.



Het baansysteem dat verantwoor­delijk wordt geacht voor de objectidentificatie, loopt via

de fasciculus longitudinalis inferior naar de onderste temporale sulcus .


De inferieure temporale cortex identificeert objecten maar niet

hun spatiële lokalisatie.




Laesies in de inferieure temporale cortex veroorzaken ernstige stoornissen bij visuele discriminatietaken, maar niet bij visuospa­tiële taken.


Laesies in de inferieure temporale cortex veroorzaken ernstige stoornissen bij

visuele discriminatietaken, maar niet bij visuospa­tiële taken.



Het baansysteem dat verantwoordelijk wordt geacht voor de spatiële discri­minatie, loopt via de fasciculus longitudinalis superior naar de

posterieure pariëtale cortex.



Laesies in deze regio hebben geen invloed op de visuele discriminatie, maar veroorzaken ernstige visuospatiële stoornissen zoals problemen met het visueel gestuurd reiken (oog-handcoördinatie) en het inschatten van welk van twee identieke objecten het dichtst bij een referentiepunt is gelegen (Figuur 6.3.).



Laesies in deze regio hebben geen invloed op

de visuele discriminatie, maar veroorzaken ernstige visuospatiële stoornissen zoals problemen met het visueel gestuurd reiken (oog-handcoördinatie) en het inschatten van welk van twee identieke objecten het dichtst bij een referentiepunt is gelegen (Figuur 6.3.).

Figuur 6.3. Twee taken die het functionele onderscheid tussen de onderste temporale en de achterste pariëtale cortex illustreren .



Inferieur temporale laesies {linkerfiguur) veroorzaken ernstige problemen in een visuele discriminatietaak gebaseerd op de visuele kenmerken van de stimuli, maar beïnvloeden de spatiële vaardigheden niet.



Posterieur pariëtale laesies (rech­terfiguur) veroorzaken problemen met spatiële opdrachten (welk plaatje ligt het dichtst bij de cilinder), maar leiden niet tot disfuncties in de objectdiscriminatie (Mishkin et al., 1983).


De posterieure pariëtale cortex construeert een coördinatiesysteem dat de reële ruimte weerspiegelt en lokaliseert de objecten in deze ruimte hoewel het de objecten zelf

niet identificeert.



De pariëtale en temporale corticale area ontvangen informatie uit

de visuele cortex via de fasciculi longitudinali superior en inferior.



Zowel de posterieure pariëtale cortex als de inferieure temporale cortex zendt zijn efferente projecties naar de

frontale cortex alwaar de grijp-, reik- en oogbewegingen naar objecten in de ruimte worden opgebouwd.




Beide corticale areas (posterieure pariëtale cortex als de inferieure temporale cortex) projecteren niet alleen naar de frontale cortex maar ook naar de hippocampus die, zo wordt gesuggereerd,

de informatie van beide systemen combineert tot spatiële con­cepten.



Een spatieel concept verenigt objectidentificatie en objectlokalisatie zoals "de pen bevindt zich rechts van het horloge op de tafel in de keuken".



Men gaat er ook vanuit dat de hippocampus betrokken is bij

het opslaan van de nieuwe spatiële voorstellingen in het langetermijngeheugen van de neocortex.