• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/64

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

64 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Het contact met de wereld om ons heen verloopt via waarneming. Waarneming begint met

het omzetten van prikkels via onze zintuigen.



Voor alle zintuigen geldt dat deze prikkels bestaan uit fysische energie die door receptoren wordt omgezet in fysiologische activiteit. Vanuit de receptoren wordt deze fysiologische activiteit via verschillende stromen geprojecteerd naar gebieden in de hersenen die zich bezighouden met de meest elementaire verwerking van zintuiglijke informatie.


Voor alle zintuigen geldt dat deze prikkels bestaan uit fysische energie die door receptoren wordt omgezet in fysiologische activiteit.



Vanuit de receptoren wordt deze fysiologische activiteit via verschillende stromen geprojecteerd naar

gebieden in de hersenen die zich bezighouden met de meest elementaire verwerking van zintuiglijke informatie.

Deze primaire sensorische gebieden zijn unimodaal, wat wil zeggen

dat ze zich bezighouden met de verwerking van 1 specifiek soort sensorische informatie.



Vanuit de primaire sensorische gebieden wordt de informatie doorgestuurd naar en verwerkt door de secundaire sensorische cortex, die zich bezighoudt met complexere verwerking van de informatie.



Vanuit de secundaire gebieden wordt de sensorische informatie doorgestuurd naar tertiaire gebieden, waar een koppeling met informatie van andere zintuigen plaatsvindt.



Vanwege het samenkomen van meerdere sensorische modaliteiten worden deze gebieden ook wel multimodale gebieden genoemd.

Vanuit de primaire sensorische gebieden wordt de informatie doorgestuurd naar

en verwerkt door de secundaire sensorische cortex, die zich bezighoudt met complexere verwerking van de informatie.



Vanuit de secundaire gebieden wordt de sensorische informatie doorgestuurd naar tertiaire gebieden, waar een koppeling met informatie van andere zintuigen plaatsvindt.



Vanwege het samenkomen van meerdere sensorische modaliteiten worden deze gebieden ook wel multimodale gebieden genoemd.


Vanuit de secundaire gebieden wordt de sensorische informatie doorgestuurd naar

tertiaire gebieden, waar een koppeling met informatie van andere zintuigen plaatsvindt.



Vanwege het samenkomen van meerdere sensorische modaliteiten worden deze gebieden ook wel multimodale gebieden genoemd.

tertiaire gebieden



Vanwege het samenkomen van meerdere sensorische modaliteiten worden deze gebieden ook wel

multimodale gebieden genoemd.

Fysiologische basis van objectwaarneming



Van het oog naar de hersenen



Het bewuste, gedetailleerde beeld dat we krijgen als we om ons heen kijken, begint met

het opvangen van lichtinformatie door de retina van de ogen.



In de retina vindt een eerste functionele scheiding plaats van verschillende typen visuele informatie. In de retina bevinden zich twee typen lichtgevoelige cellen:



- Kegeltjes: hebben relatief veel licht nodig en zijn belangrijk voor de kleurwaarneming. Er zijn drie typen kegeltjes, gevoelig voor verschillende delen van het visuele spectrum: korte golflengten (blauwe kegeltjes), middellange golflengten (groene kegeltjes) en lange golflengten (rode kegeltjes).
- Staafjes: zijn gevoelig voor licht en hebben dus minder licht nodig, maar zijn ongevoelig voor kleurinformatie.


In de retina vindt een eerste functionele scheiding plaats van verschillende typen visuele informatie. In de retina bevinden zich twee typen lichtgevoelige cellen:



- K
- S


- Kegeltjes: hebben relatief veel licht nodig en zijn belangrijk voor de kleurwaarneming. Er zijn drie typen kegeltjes, gevoelig voor verschillende delen van het visuele spectrum: korte golflengten (blauwe kegeltjes), middellange golflengten (groene kegeltjes) en lange golflengten (rode kegeltjes).



- Staafjes: zijn gevoelig voor licht en hebben dus minder licht nodig, maar zijn ongevoelig voor kleurinformatie.

Het signaal van de kegeltjes en staafjes wordt doorgegeven naar zogenaamde ganglion cellen.



Er zijn 2 verschillende typen ganglioncellen:



- M
- P



- Magnocellulaire cellen: M-cellen hebben een groot receptief veld en geven vooral informatie door met betrekking tot beweging.
- Parvocellulaire cellen: P-cellen hebben een klein receptief veld (hoge spatiele resolutie) en geven vooral informatie door over de kleun.


- Magnocellulaire cellen:
- Parvocellulaire cellen:


- Magnocellulaire cellen: M-cellen hebben een groot receptief veld en geven vooral informatie door met betrekking tot beweging.



- Parvocellulaire cellen: P-cellen hebben een klein receptief veld (hoge spatiele resolutie) en geven vooral informatie door over de kleun.



Signalen vanuit deze twee typen ganglioncellen blijven in aparte stromen doorlopen naar de cortex. De axonen van de ganglioncellen vormen samen de optische zenuw (nervus opticus), die de visuele informatie via het optische chiasma naar het cerebrum vervoert.


Signalen vanuit deze twee typen ganglioncellen blijven in aparte stromen doorlopen naar

de cortex.



De axonen van de ganglioncellen vormen samen de optische zenuw (nervus opticus), die de visuele informatie via het optische chiasma naar het cerebrum vervoert.

In het optische chiasma kruisen de zenuwbanen, waardoor informatie vanuit het linkerdeel van de retina van beide ogen in de linkhemisfeer terechtkomt en informatie uit het rechterdeel van de retina in de rechterhemisfeer.



De rechterhemisfeer ontvangt dus

alleen visuele informatie vanuit de linkerhelft van de wereld, terwijl de linkerhemisfeer alleen informatie ontvangt vanuit de rechterhelft van de wereld.

De optische zenuw projecteert naar de



n

nucleus geniculatus lateralis (NGL) van de thalamus, waar de informatie uit het magnocellulaire en parvocellulaire systeem in verschillende lagen wordt verwerkt.



Na verwerking in de NGL wordt de visuele informatie via de optische radiatie geprojecteerd naar de primaire visuele cortex, ook wel de striate cortex of V1 genoemd.


Na verwerking in de NGL wordt de visuele informatie via de optische radiatie geprojecteerd naar de

primaire visuele cortex, ook wel de striate cortex of V1 genoemd.

In het kort de volgorde die het signaal aflegt:




Retina (staafjes+kegeltjes) → ganglioncellen (magno + parvo) → optische zenuw (nervus opticus)
→ optische chiasma → Nucleus geniculatus lateralis (in de thalamus) → optische radiatie → primaire visuele cortex (striate cortex/V1).

Visuele cortex: de wat- en waar-routes



De visuele informatiestroom wordt vooral sequentieel verwerkt. Hiermee wordt bedoeld dat


in opeenvolgende stadia van verwerking visuele input steeds wordt omgezet naar een hogere- orderepresentatie. (bottom-up).



Deze opeenvolgende stadia van bewerking zijn in sterke mate gekoppeld aan verschillende gebieden in de visuele cortex. De afzonderlijke gebieden in de visuele cortex worden vaak aangeduid met de codes V1 tot en met V5.


Deze opeenvolgende stadia van bewerking zijn in sterke mate gekoppeld aan

verschillende gebieden in de visuele cortex. De afzonderlijke gebieden in de visuele cortex worden vaak aangeduid met de codes V1 tot en met V5.

De functionele scheiding tussen de verschillende visuele typen informatie die al op retinaal niveau plaatsvond, wordt in de cortex voortgezet in een tweetal systemen:


een occipito-temporale wat-route en een


occipito-pariëtale waar-route.

De ventrale wat-route krijgt input vanuit

het parvocellulaire systeem van de NGL en is betrokken bij de verwerking van vorm, kleur en textuur, die samen van belang zijn voor de herkenning van objecten en personen. De route loopt vanuit V1 en V2 via V4 naar specifieke gebieden in de cortex temporalis inferior, de gyrus angularis en structuren zoals de hippocampus en de amygdala.



De dorsale waar-route krijgt input vanuit het magnocellulaire systeem van de NGL en is betrokken bij visiopatiële verwerking, de lokalisatie van objecten in de ruimte en de aansturing van visueel gestuurde bewegingen naar deze objecten. De dorsale route loopt vanuit V1 en V2 via V3 naar V5. Vanuit V5 wordt de informatie geprojecteerd naar gebieden in de pariëtale cortex en de bovenste helft van de temporale cortex.


De dorsale waar-route krijgt input vanuit het magnocellulaire systeem van de NGL en is betrokken bij

visiopatiële verwerking, de lokalisatie van objecten in de ruimte en de aansturing van visueel gestuurde bewegingen naar deze objecten.



De dorsale route loopt vanuit V1 en V2 via V3 naar V5. Vanuit V5 wordt de informatie geprojecteerd naar gebieden in de pariëtale cortex en de bovenste helft van de temporale cortex.


De dorsale route loopt vanuit V1 en V2 via V3 naar V5. Vanuit V5 wordt de informatie geprojecteerd naar gebieden in

de pariëtale cortex en de bovenste helft van de temporale cortex.

Visuele cortex: specialisatie in basale visuele kenmerken



V3 is vooral betrokken bij


de perceptie van vorm.



V4 is van belang bij kleurperceptie. Gebied ligt voornamelijk in de gyrus fusiformis



V5 maakt deel uit van de dorsale route en is heel specifiek betrokken bij de verwerking van beweging. Het gebied ligt in de overgang tussen de occipitaal- en temporaalkwabben.



De wat- en waar-route zijn niet volledig onafhankelijk van elkaar, maar zijn beide ook betrokken bij de verwerking van zogenoemde lagere orde visuele informatie, zoals kleur en beweging.


V4 is van belang bij

kleurperceptie. Gebied ligt voornamelijk in de gyrus fusiformis



V5 maakt deel uit van de dorsale route en is heel specifiek betrokken bij de verwerking van beweging. Het gebied ligt in de overgang tussen de occipitaal- en temporaalkwabben.



De wat- en waar-route zijn niet volledig onafhankelijk van elkaar, maar zijn beide ook betrokken bij de verwerking van zogenoemde lagere orde visuele informatie, zoals kleur en beweging.


V5 maakt deel uit van

de dorsale route en is heel specifiek betrokken bij de verwerking van beweging. Het gebied ligt in de overgang tussen de occipitaal- en temporaalkwabben.



De wat- en waar-route zijn niet volledig onafhankelijk van elkaar, maar zijn beide ook betrokken bij de verwerking van zogenoemde lagere orde visuele informatie, zoals kleur en beweging.


De wat- en waar-route zijn

niet volledig onafhankelijk van elkaar, maar zijn beide ook betrokken bij de verwerking van zogenoemde lagere orde visuele informatie, zoals kleur en beweging.

Een functioneel model voor visuele waarneming



In het eerste stadium van verwerking vindt een post sensorische analyse plaats die ook wel


de primaire schets wordt genoemd.



Basale visuele informatie wordt gegroepeerd op basis van overeenkomst in contrast, kleur, textuur, vorm, oriëntatie en bewegingsrichting.



Hierdoor kunnen randen van objecten worden onderscheiden van een achtergrond.



Een bijzondere eigenschap van het visuele systeem, die het vermogen om een figuur voor een achtergrond waar te nemen sterk vergroot is closure: het reconstrueren van een figuur of voorwerp uit minimale visuele informatie.


Basale visuele informatie wordt gegroepeerd op basis van overeenkomst in contrast, kleur, textuur, vorm, oriëntatie en bewegingsrichting.



Hierdoor

kunnen randen van objecten worden onderscheiden van een achtergrond.



Een bijzondere eigenschap van het visuele systeem, die het vermogen om een figuur voor een achtergrond waar te nemen sterk vergroot is closure: het reconstrueren van een figuur of voorwerp uit minimale visuele informatie.


Een bijzondere eigenschap van het visuele systeem, die het vermogen om een figuur voor een achtergrond waar te nemen sterk vergroot is closure:

het reconstrueren van een figuur of voorwerp uit minimale visuele informatie.

In een volgend stadium van de perceptie worden de perspectiefafhankelijke representaties omgezet naar

perspectiefonafhankelijke representaties.



Deze representaties kunnen worden opgevat als driedimensionale beschrijvingen van de structuur of het volume van objecten, die het mogelijk maken een object, bijvoorbeeld een appel, te classificeren.



Dit stadium, door Warrington ‘perceptuele categorisatie’ genoemd, leidt ertoe dat ondanks al deze diversiteit toch objectconstantie optreedt.

ium, door Warrington ‘perceptuele categorisatie’ genoemd, leidt ertoe dat ondanks al deze diversiteit toch

objectconstantie optreedt.

In het laatste stadium wordt het percept, de interne representatie van het waargenomen object, gekoppeld aan


semantische kennis zoals de naam van het voorwerp of de wijze waarop het gebruikt wordt.



Ook hier spelen top-down processen een rol. Hierbij valt te denken aan semantische kennis, maar ook aan verwachtingen en motivatie.



Hoe het visuele systeem in staat is een perceptieafhankelijke 2D-representaite om te zetten naar een perspectiefonafhankelijke 3D- representatie, is aanleiding geweest tot veel discussie.

Ook hier spelen top-down processen een rol. Hierbij valt te denken aan

semantische kennis, maar ook aan verwachtingen en motivatie.



Hoe het visuele systeem in staat is een perceptieafhankelijke 2D-representaite om te zetten naar een perspectiefonafhankelijke 3D- representatie, is aanleiding geweest tot veel discussie.


Hoe het visuele systeem in staat is een perceptieafhankelijke 2D-representaite om te zetten naar een perspectiefonafhankelijke 3D- representatie, is aanleiding geweest tot

veel discussie.

Het model van Marr onderscheidt drie stadia van verwerking:



1. de p
2. de
3.




1. de primaire schets,
2. de 2,5D-schets en de
3. 3D-representatie.



Het eerste en laatste stadium zijn in het voorgaande al aan de orde gekomen. Met 2,5D-schets bedoelt Marr het idee dat in dit tussenliggende stadium een beschrijving wordt gemaakt van de oppervlakte van een object en de oriëntatie die het heeft ten opzichte van onszelf. Dit stelt ons in staat met de waargenomen objecten te interacteren.

Het eerste en laatste stadium zijn in het voorgaande al aan de orde gekomen.



Met 2,5D-schets bedoelt Marr het idee dat

in dit tussenliggende stadium een beschrijving wordt gemaakt van de oppervlakte van een object en de oriëntatie die het heeft ten opzichte van onszelf.



Dit stelt ons in staat met de waargenomen objecten te interacteren.

Stoornissen in de visuele waarneming



De lagere-ordestoornissen worden ook elementaire visuele stoornissen of stoornissen in de primaire verwerking genoemd.



Een lagere orde visuele stoornis heeft vaak de term


‘anopsie’ in de naam, in termen van de functionele modellen zijn dit stoornissen die optreden op een niveau voorafgaand aan de figuur-achtergronddiscriminatie.



De hogere-ordestoornissen zijn cognitieve visuele stoornissen die optreden ten gevolge van beschadigen in gebieden buiten de primaire visuele cortex.



Hogere-ordestoornissen worden vaak agnosieen genoemd. Er zijn twee klassen agnosie, namelijk de apperceptieve agnosieen, waarbij het percept zelf niet goed tot stand komt, en de associatieve agnosieen, waarbij het percept wel tot stand komt, maar het associëren met de opgeslagen kennis over het object faalt.


De hogere-ordestoornissen zijn cognitieve visuele stoornissen die optreden ten gevolge van

beschadigen in gebieden buiten de primaire visuele cortex.



Hogere-ordestoornissen worden vaak agnosieen genoemd. Er zijn twee klassen agnosie, namelijk de apperceptieve agnosieen, waarbij het percept zelf niet goed tot stand komt, en de associatieve agnosieen, waarbij het percept wel tot stand komt, maar het associëren met de opgeslagen kennis over het object faalt.


Hogere-ordestoornissen worden vaak

agnosieen genoemd.



Er zijn twee klassen agnosie, namelijk de apperceptieve agnosieen, waarbij het percept zelf niet goed tot stand komt, en de associatieve agnosieen, waarbij het percept wel tot stand komt, maar het associëren met de opgeslagen kennis over het object faalt.


Er zijn twee klassen agnosie

-namelijk de apperceptieve agnosieen, waarbij het percept zelf niet goed tot stand komt, en



-de associatieve agnosieen, waarbij het percept wel tot stand komt, maar het associëren met de opgeslagen kennis over het object faalt.

Een van de belangrijkste kenmerken van een visuele agnosie is dat deze herkenningsproblemen niet kunnen worden toegeschreven aan


verlaagde gezichtsscherpte,


hemianopsie,


lagere-orde- stoornissen in de visuele waarneming, of


aan geheugenproblemen.



Veel stoornissen kunnen ook begrepen worden vanuit differentiatie tussen de ventrale wat- en de dorsale waar-route.

Visueel-velddefecten



Beschadigingen aan de nervus opticus hebben een visusstoornis voor 1 oog tot gevolg. Een beschadiging van het visuele systeem voorbij het optisch chiasma leidt tot


homonieme gezichtsvelduitval, waarbij het gezichtsveld van beide ogen aangedaan is.



Homoniemen gezichtsvelduitval is de meest voorkomende visuele stoornis na cerebraal letsel en ontstaat door een beschadiging van de NGL, een beschadiging ergens in de optische radiatie, of een beschadiging van de primaire visuele cortex (V1).

Wanneer er sprake is van een gezichtsvelduitval voor de helft van het gezichtsveld, spreken we van

een hemianopsie.



In geval van blindheid voor een bepaald kwart of kwadrant van het gezichtsveld, is sprake van een kwandrantanopsie.



Bij blindheid voor een klein deel van het visuele halfveld spreken we van een scotoom.

Stoornissen in de gezichtsscherpte, contrastgevoeligheid en licht-donkeradaptatie



De gezichtsscherpte of visus is een maat voor de


kleinste details die iemand nog kan onderscheiden.



Het vaststellen van de visus gebeurt volgens de formule V=d/D, waarbij de d staat voor de afstand van de onderzochte persoon tot de letterkaart, en D voor de afstand die iemand met normale gezichtsscherpte nodig heeft om een letter of symbool nog te herkennen.



Iemand met een visus van 0,5 moet dus twee keer zo dichtbij staan om hetzelfde te kunnen zien als een persoon met normale visus. De visus is ook afhankelijk van de contrastgevoeligheid.



Met contrast worden de verschillen in intensiteit bedoeld die gelijktijdig in het gezichtsveld aanwezig zijn.

Veel patiënten met een hersenbeschadiging klagen over wazig of onscherp zien. Volgens sommige schattingen heeft 10 a 15% van de patiënten met posterieure hersenbeschadiging last van verminderde gezichtsscherpte en is bij 75% van de patiënten de contrastgevoeligheid afgenomen.



Bij sommige patiënten zijn de problemen te herleiden tot


een centraal scotoom of problemen met de fixatie.



Een andere verklaring voor een laag gemeten visus is dat sommige patiënten ten gevolge van een agnosie moeite hebben met het richten van de blik op een bepaald deel van de letterkaart, of moeite hebben met de herkenning van letters of objecten, waardoor de gemeten visus lager uitvalt dan de werkelijke visus.

Stoornissen in de kleurwaarneming



In geval van gestoorde kleurwaarneming als gevolg van een hersenbeschadiging spreken we van


cerebrale achromatopsie.



Cerebrale achromatopsie is meestal het gevolg van beschadiging van de mediale occipito-temporale gebieden (V4) in de beide hersenhelften. Verschillende golflengten worden nog wel gedetecteerd door de kegeltjes in de retina, maar in de hersenen worden deze niet meer verwerkt, met als gevolg dat geen kleurervaring tot stand komt. Deze patiënten kunnen kleuren niet meer waarnemen, benoemen en sorteren, maar zijn vaak nog wel in staat om grijstinten te sorteren en beweging en vorm te zien.


Cerebrale achromatopsie is meestal het gevolg van beschadiging van de mediale occipito-temporale gebieden (V4) in de beide hersenhelften.



Verschillende golflengten worden nog wel gedetecteerd door de kegeltjes in de retina, maar in de hersenen worden deze

niet meer verwerkt, met als gevolg dat geen kleurervaring tot stand komt. Deze patiënten kunnen kleuren niet meer waarnemen, benoemen en sorteren, maar zijn vaak nog wel in staat om grijstinten te sorteren en beweging en vorm te zien.

Stoornissen in de bewegingswaarneming



Akinetopsie of bewegingsblindheid houdt in dat


er problemen zijn met het waarnemen van bewegingen van voorwerpen om je heen. Akinetopsie is zeldzaam.

Hogere orde visuele stoornissen


Apperceptieve agnosieen


Associatieve agnosieen

Apperceptieve agnosieen



Visuele vormagnosie is een relatief zeldzame stoornis waarbij


het herkennen, matchen, kopiëren of discrimineren van eenvoudige visuele stimuli gestoord is.



Ventrale simultaanagnosie/integratieve agnosie: patiënten met deze vorm van agnosie zijn niet goed in staat om de afzonderlijke elementen van een complex object samen te voegen tot een betekenisvol, holistisch percept.


Ventrale simultaanagnosie/integratieve agnosie:

patiënten met deze vorm van agnosie zijn niet goed in staat om de afzonderlijke elementen van een complex object samen te voegen tot een betekenisvol, holistisch percept.

Associatieve agnosieen



Net als bij de apperceptieve agnosieen het geval is, vormen de associatieve agnosieen een heel cluster van mogelijke verstoringen in de herkenning, waaronder algemene semantische kennis en benoemen.



Bij associatieve agnosie gaat het voornamelijk om de stap van

visuele representatie naar semantische informatie en eigenschappen voor gebruik.



Er bestaan drie criteria voor associatieve agnosie:
- Visuele herkenningsproblematiek
- Normale herkenning in de andere niet-visuele modaliteiten, zoals de tast
- Intacte (of adequate) visuele waarneming.


Er bestaan drie criteria voor associatieve agnosie:



- V
- N
- I

- Visuele herkenningsproblematiek
- Normale herkenning in de andere niet-visuele modaliteiten, zoals de tast
- Intacte (of adequate) visuele waarneming.

Patiënten met een apperceptieve agnosie lukt het vaak niet om een object na te tekenen, terwijl patiënten met een associatieve agnosie wel kunnen kopiëren, maar geen idee hebben


wat ze precies tekenen.



Kleuragnosie is een van de klassieke neuropsychologische syndromen; het is een selectieve stoornis in de kleurkennis, waarbij de kleurwaarneming (discriminatie) intact is.



Patiënten met kleuragnosie kunnen kleuren niet categoriseren benoemen en/of herkennen. Helderheidsagnosie is een selectief probleem met het herkennen van helderheid. Grote problemen met het herkennen of lampen aan of uit waren, met het herkennen van normale zwart-witfoto’s enz.

Kleuragnosie is een van de klassieke neuropsychologische syndromen; het is een selectieve stoornis in de kleurkennis, waarbij de kleurwaarneming (discriminatie) intact is.



Patiënten met kleuragnosie kunnen kleuren

niet categoriseren benoemen en/of herkennen.



Helderheidsagnosie is een selectief probleem met het herkennen van helderheid. Grote problemen met het herkennen of lampen aan of uit waren, met het herkennen van normale zwart-witfoto’s enz.

De ernstige visuele associatieve agnosie is objectagnosie, waarbij een patiënt niet alleen grote moeite heeft met het benoemen van objecten, maar ook niet in staat is om

verschillende objecten uit dezelfde categorie te ordenen.



Het lukt de patiënt wel om identieke afbeeldingen van objecten te matchen en objecten op basis van overeenkomst in vorm te categoriseren (bijvoorbeeld een sinaasappel en een tennisbal), maar niet op basis van de semantische categorie (bijvoorbeeld een sinaasappel en een banaan).



De oorzaak van dit probleem wordt meestal gezocht in disconnectie tussen het visuele systeem en het semantische systeem, meestal ten gevolge van een beschadiging van het corpus callosum.

Problemen met het herkennen of lezen van letters en het benoemen van objecten komen veel voor bij patiënten met optische afasie, ook wel objectanomie genoemd.



Bij deze patiënten is het probleem beperkt tot

benoemen.



Ze zijn namelijk wel in staat om door middel van gebaren aan te geven hoe object gebruikt moet worden en zij kunnen objecten uit verschillende categorieën correct ordenen. In tegenstelling tot patiënten met een objectagnosie komt bij patiënten met een optische afasie dus wel een koppeling tot stand tussen het percept en semantische kennis.



De disconnectie lijkt hier beperkt tot de verbinding tussen het visuele systeem en het taalsysteem.

Een ander ‘disconnectiesyndroom’ is pure alexie.



Patiënten met pure alexie hebben een intact taalbegrip, een normale verbale taalproductie en zij kunnen goed schrijven. Ze hebben echter bijzonder veel moeite met

lezen, zelfs met woorden die ze zelf kort daarvoor hebben opgeschreven.



De oorzaak is meestal gelegen in een onderbreking van de verbinding tussen de visuele cortex en de taalgebieden in de linkerhemisfeer.

Een klasse apart: prosopagnosie



Mensen met prosopagnosie kunnen bekenden nog wel herkennen aan hun stem, hun kleding of de manier waarop ze lopen, maar niet meer

aan hun gezicht.



Door sommige onderzoekers wordt onderscheid gemaakt tussen apperceptieve en associatieve prosopagnosie. Bij de apperceptieve variant heeft de stoornis betrekking op het herkennen van een gezicht op zich. Mensen met associatieve prosopagnosie kunnen wel een gezicht als zodanig herkennen, maar hebben problemen met het correct herkennen van een bekend gezicht.



Een van de invloedrijkste cognitieve modellen is dat van Bruce en Young. Het model stelt dat de identificatie van een persoon aan de hand van het gezicht onafhankelijk is van de herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen. De fusiform face area (gebied voor gezichtsherkenning) lijkt vooral betrokken te zijn bij de verwerking van de niet-veranderlijke aspecten van gezichte, terwijl andere gebieden juist verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de veranderlijke aspecten.


Door sommige onderzoekers wordt onderscheid gemaakt tussen

apperceptieve en associatieve prosopagnosie.



Bij de apperceptieve variant heeft de stoornis betrekking op het herkennen van een gezicht op zich. Mensen met associatieve prosopagnosie kunnen wel een gezicht als zodanig herkennen, maar hebben problemen met het correct herkennen van een bekend gezicht.



Een van de invloedrijkste cognitieve modellen is dat van Bruce en Young. Het model stelt dat de identificatie van een persoon aan de hand van het gezicht onafhankelijk is van de herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen. De fusiform face area (gebied voor gezichtsherkenning) lijkt vooral betrokken te zijn bij de verwerking van de niet-veranderlijke aspecten van gezichte, terwijl andere gebieden juist verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de veranderlijke aspecten.


Een van de invloedrijkste cognitieve modellen is dat van Bruce en Young. Het model stelt dat de identificatie van een persoon aan de hand van het gezicht

onafhankelijk is van de herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen.



De fusiform face area (gebied voor gezichtsherkenning) lijkt vooral betrokken te zijn bij de verwerking van de niet-veranderlijke aspecten van gezichten, terwijl andere gebieden juist verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de veranderlijke aspecten.

Overige visuele stoornissen


Blindsight



Hoewel patiënten met gezichtsvelduitval ten gevolge van schade aan de primaire visuele cortex geen bewuste visuele ervaring hebben in het blinde deel van het visuele veld, blijkt soms dat een meer rudimentair niveau van de visuele verwerking nog intact is. Dit fenomeen wordt ook wel

blindsight genoemd.



Patiënten met blindsight zijn zich hier meestal niet van bewust, maar door middel van zogenaamde forced-choice paradigma’s is aangetoond dat op taken waarin een bewegingsrichting, helderheid of basale vorm moest worden herkend, boven kans niveau werd gepresteerd.

Visuele hallucinaties en illusies



Soms kunnen hallucinaties of visuele illusies ontstaan als positief symptoom ten gevolge van een probleem in het visuele systeem.



Als het alleen vervorming betreft wordt doorgaans van visuele illusies gesproken, Wanneer er geen stimulus in de buitenwereld is die aanleiding geeft tot de waarneming, spreken we van


hallucinaties.



Bij mensen met perifere visuele problemen ten gevolge van een oculaire aandoening kan het syndroom van Charles Bonnet voorkomen. Bij deze patiënten is de oorzaak meestal een gestoorde toevoer van (visuele) informatie naar de visuele cortex, waardoor differentiatie verschijnselen optreden die vergelijkbaar zijn met fantoompijn. De visuele cortex gaat bij de wijze van spreken een eigen leven leiden, waardoor de patiënt dingen ziet die er niet zijn.
De beelden van deze patiënten doorgaans niet bedreigend, en in de meeste gevallen hebben de patiënten goed door dat de beelden niet echt zijn.


Bij mensen met perifere visuele problemen ten gevolge van een oculaire aandoening kan het syndroom van Charles Bonnet voorkomen. Bij deze patiënten is de oorzaak meestal een gestoorde toevoer van

(visuele) informatie naar de visuele cortex, waardoor differentiatie verschijnselen optreden die vergelijkbaar zijn met fantoompijn.



De visuele cortex gaat bij de wijze van spreken een eigen leven leiden, waardoor de patiënt dingen ziet die er niet zijn.



De beelden van deze patiënten doorgaans niet bedreigend, en in de meeste gevallen hebben de patiënten goed door dat de beelden niet echt zijn.

Veel CBS-patiënten met een beschadiging van de visuele cortex hebben in de periode kort na het ontstaan van de laesie last van palinopsie.



Patiënten met palinopsie zien beelden die

ze kort tevoren hebben gezien opnieuw.



Deze nabeelden bestaan meestal uit een enkel object, maar soms ook uit complete scènes. Vooral veel patiënten is palinopsie van voorbijgaande aard, maar in enkele gevallen blijven de nabeelden na de post acute fase voortduren.