• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/39

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

39 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Hoofdstuk 11: Emotie en sociale cognitie



De neuropsychologie van sociaal gedrag richt zich op

neurale netwerken en de daaraan verbonden cognitieve en emotionele systemen, die mensen in staat stellen om gevoelens, gedachten, behoeftes en intenties van anderen te begrijpen en voorspellen, en deze met hen te delen.


Een belangrijke vraag is in hoeverre
cognitieve processen en emotionele processen van elkaar te onderscheiden zijn.




Er is veel ondersteuning voor het idee dat cognitie en emotie
twee specifieke, functioneel verschillende informatieverwerkingsprocessen zijn, die echter wel sterk met elkaar interacteren.



Emoties zijn een voorwaarde voor motivatie, omdat emotionele drijfveren een grote rol spelen in de aansturing van gedrag.

Sociale interacties: cognitie en emotie



Een belangrijk kenmerk van sociale situaties is dat deze vaak complex zijn, dynamisch en onder tijdsdrukverlopen.




Sociale cognitie:

alle mentale processen die onderliggend zijn aan sociale interacties.



Deze mentale processen kunnen opgedeeld worden in de volgende drie stadia

Deze mentale processen kunnen opgedeeld worden in de volgende drie stadia:



1. P


2. I


3. R

Deze mentale processen kunnen opgedeeld worden in de volgende drie stadia:



1. Perceptie: de aandacht richten op en het waarnemen van relevante informatie




2. Interpretatie: het verlenen van betekenis:



3. Reactie: responsselectie en –uitvoering:


1. Perceptie: de aandacht richten op en het waarnemen van relevante informatie

2. Interpretatie: het verlenen van betekenis


3. Reactie: responsselectie en –uitvoering



1. Perceptie: de aandacht richten op en het waarnemen van relevante informatie:

1. Non-verbale sociale signalen


2. Verbale sociale signalen


3. Contextuele informatie




2. Interpretatie: het verlenen van betekenis:


1. Sociale schema’s


2. Sociale conceptformatie (mentale representaties van categorieë n)


3. ‘Mentaliseren’ ( het vermogen om gedachten, gevoelens en intenties toe te dichten


4. aan andere mensen)


5. Empathie


6. Imitatie en simulatie


7. Sociale, causale attributies




3. Reactie: responsselectie en –uitvoering:


1. Beschikbare sociale gedragsrepertoires


2. Gedragsregulatie, afgestemd op de sociale context


3. Inhibitie van inadequaat gedrag


4. Invloed van emoties op responsselectie; en emotieregulatie

11.2Wat zijn emoties?



Emotie:

Mentale of fysiologische toestand die geassocieerd wordt met diverse gevoelens, gedachten en gedrag.



Emotionele lichamelijke reacties hebben we gemeen met dieren, gevoelens zijn de subjectieve ervaringen van emoties. Emoties signaleren belangrijke informatie die lichamelijke processen in gang zetten zodat er adequaat wordt gereageerd op gevaarsituaties.

Verscheidenheid aan emoties:



Er zijnverschillende classificatieschema’s voor emoties:


• Positief(prettig) & negatief(onprettig)


• Toenadering (approach/extraversie)& terugtrekking (withdrawal/introversie)


• Hoge intensiteit & lage intensiteit


• Primaire (basale) emoties & secundaire emoties




Basale emoties: Blijdschap, boosheid, angst,verdriet, walging en verbazing.Deze emoties worden universeel herkend in gezichtsuitdrukkingen




Secundaireemoties: Reguleren sociaal gedrag (aanpassen aan groepen etc.). Socialeemoties zijn in evolutieontstaan en ontwikkelenzich ontogenetisch ook later.

• Positief (prettig) & negatief (onprettig)

• Toenadering (approach/extraversie) & terugtrekking (withdrawal/introversie)


• Hoge intensiteit & lage intensiteit


• Primaire (basale) emoties & secundaire emoties




Basale emoties:


Blijdschap, boosheid, angst, verdriet, walging en verbazing.


Deze emoties worden universeel herkend in gezichtsuitdrukkingen




Secundaire emoties:


Reguleren sociaal gedrag (aanpassen aan groepen etc.). Sociale emoties zijn in evolutie ontstaan en ontwikkelen zich ontogenetisch ook later.

Basale emoties:
Blijdschap, boosheid, angst, verdriet, walging en verbazing. Deze emoties worden universeel herkend in gezichtsuitdrukkingen
Secundaire emoties:
Reguleren sociaal gedrag (aanpassen aan groepen etc.). Sociale emoties zijn in evolutie ontstaan en ontwikkelen zich ontogenetisch ook later.
Functie van emoties: Basale emoties zijnniet alleen reacties op situaties, maar zijn ook
belangrijk bij nastreven van positieve uitkomsten (en negatieve onderdrukken).



Daarnaast vergroten emoties de overlevingskansen van een individu, hierbij is de amygdala belangrijk (verwerkt mogelijke bedreigende informatie).

Twee routes vaninformatie verwerking LeDoux (1996):



1) Snelle route:

Vanuit de thalamus wordt globale informatie direct doorgestuurd naar de amygdala. Van daaruit kan een snelle reactie worden ingezet




2) Langzamere route:


Vanuit de thalamus gaat informatie naar de corticale gebieden waar de informatie gedetailleerd verwerkt wordt. Vanuit de prefrontale cortex wordt de amygdala aangestuurd.

De snelle routegeeft een globaleimpressie en maakt het lichaam snel startklaar voor actie voorgevaar, hoewel de bronvan het gevaar nog niet preciesduidelijk is.



De trage routeverwerking is precies en zorgt dat

mogelijk bedreigende informatie gedetailleerd duidelijk wordt. De verbinding met de hippocampus zorgt ervoor dat emotionele herinneringen worden opgeslagen zodat in het vervolg een reactie beter op de situatie wordt afgestemd.
Expressie van emotiesis groter als
er andere mensen in de buurt zijn dan wanneer iemand alleen is!
Invloed emotiesop gedrag:



Emoties beïnvloedenonbewust gedrag. Bij basale emotiesis dezeautomatische beïnvloeding

vanzelfsprekend, bij secundaire emoties niet.



Beslissingen in complexe situaties komen vaak tot stand op een intuïtieve manier. Hierbij wordt het goed/slecht aflopen van een situatie beoordeeld aan de hand van vergelijkbare situaties in het verleden. Dit is een gut feeling dat je kunt hebben tijdens het maken van een beslissing.

Beslissingen in complexe situaties komen vaak tot stand op een
intuïtieve manier.



Hierbij wordt het goed/slecht aflopen van een situatie beoordeeld aan de hand van vergelijkbare situaties in het verleden. Dit is een gut feeling dat je kunt hebben tijdens het maken van een beslissing.

Emotieregulatie:
Is cruciaal voor sociale interacties en belangrijk bij het bereiken van langetermijndoelen.
Er zijn twee manieren van emotieregulatie:
1) Intentionele regulatie:

Gevolg van actieve, gecontroleerde bewuste processen.




Reappraisal: Herwaardering. Emotionele gebeurtenissen worden positiever geïnterpreteerd.


Suppresion: Onderdrukking. Proberen om emotie niet of minder te voelen.




2) Niet-intentionele regulatie:


Gevolg van ander processen. Bijvoorbeeld spanning laten afnemen door je emoties te benoemen. ‘Ik ben verdrietig omdat ik geen promotie heb gekregen.

’ Emoties en zelfreflectie: Door zelfreflectie kunnen we
situaties waarin we ons goed/slecht voelen opzoeken of juist vermijden.
Zelfreflectie:
Vorm van perspectiefname, je beoordeelt jezelf vanuit de positie van een ander.
Reappraisal:
Herwaardering. Emotionele gebeurtenissen worden positiever geïnterpreteerd.
Suppresion: Onderdrukking.
Proberen om emotie niet of minder te voelen.
11.2Mentaliseren



Mentaliseren:

Je kunnen verplaatsen in anderen. Dit kan door jezelf te spiegelen aan de ervaringen en gevoelens van anderen & door toeschrijven gedachten, intenties & gevoelens aan anderen (Theory of Mind).
Spiegelsysteem:
Koppelen van waarnemingen van acties bij anderen aan eigen ervaringen. Wanneer je zelf een rot ei ruikt ervaar je emotie (walging), wanneer je ziet dat een ander een rot ei ruikt kun je door interne simulatie ook die emotie ervaren. Gedeelde representatie.
Theory of Mind (ToM):
Het begrijpen en voorspellen van gedrag van anderen door je in hun te verplaatsen (perspectief overnemen), vaak verschilt je eigen perspectief met die van de ander.



Onderscheid:


• First order belief: Denken over iets. Ontwikkeld rond 3e/4e levensjaar, meten: Sally-Anne-test


• Second order belief: Denken over denken. Ontwikkeld rond 6e levensjaar.


• False belief: Foute overtuiging. Door 1st & 2nd belief kan je bedrog en misleiding begrijpen en beter onderscheid maken van foute overtuigingen.

11.2Neurocognitieve modellen van sociaalgedrag



Neurocognitieve modellen kunnen inzicht verschaffen in de verschillendecognitieve en emotionele processen, en hun onderlingerelaties en interacties.




SOCIAL-model van Beauchamp en Anderson:

Het Socio-Cognitive Integration of Abilities Model is een model voor sociale competentie vanuit ontwikkelingsoogpunt.



Uitgangspunt is dat sociale vaardigheden worden gemedieerd door een neuraal netwerk voor sociale-informatieverwerking dat wordt beïnvloed door omgevingsfactoren.

Het Socio-Cognitive Integration of Abilities Model is een model voor sociale competentie vanuit ontwikkelingsoogpunt.



Eerste component:


Tweede component:

• Eerste component:

Interne en externe factoren die meehelpen sociale vaardigheden vorm te geven.


Interne: Eigenschappen van de persoon (temperament bijv.) die van invloed zijn op de wijze waarop iemand met de sociale omgeving omgaat.


Extern: Aspecten van de omgeving die invloed hebben op de aard en kwaliteit van sociale vaardigheden (sociaal-economische status bijv.). Er is wederzijdse beïnvloeding tussen interne en externe factoren.




• Tweede component: Cognitieve en emotieprocessen die betrokken zijn bij sociaal gedrag.




Opgedeeld in drie categorieën:




1) Aandachtscontrole die nodig is om aandacht te kunnen richten op sociaal relevante informatie in omgeving en het onderdrukken van ongepaste sociale reacties. Cognitieve flexibiliteit is belangrijk bij wisselen van de aandacht en veranderen van concepten. Executieve functies belangrijk bij: Planning, probleemoplossen en strategievorming.


2) Communicatieve vaardigheden zoals gedeelde aandacht, taalbegrip, taalproductie etc. om gedachten en intenties te begrijpen en aan andere over te brengen.


3) Sociaal-cognitieve functies die direct relevant zijn voor verwerken van sociale informatie (herkennen gezichten, mentaliseren etc.).

11.2Stoornissen en dissociaties



Vaak leidensociale-cognitiestoornissen tot inadequaat gedrag in socialeen interpersoonlijke situaties.




Perceptie:

Moeite met emotionele gezichtsexpressie. Het vermogen om emoties af te lezen bij anderen neemt af en zorgt ervoor dat het lastig is om gepast te reageren op anderen.





Interpretatie:


Minder goed beschikken over sociale schema’s waardoor interpreteren van sociale situaties lastig is. Daarnaast kan gedrag van andere mensen ook moeilijk worden geïnterpreteerd.




Dit kan leiden tot een Sociale faux pas:


Onbedoeld iets zeggen of doen dat een ander kwetst.




Reactie:


Moeite met opvangen van sociale signalen die bedoeld zijn om gedrag te stoppen (bijv. boze blik). Je kunt minder makkelijk je eigen gedrag reguleren. Het kan ook zijn dat signalen wel worden opgemerkt maar dat ze het gedrag niet kunnen stoppen.

Interpretatie:
Minder goed beschikken over sociale schema’s waardoor interpreteren van sociale situaties lastig is. Daarnaast kan gedrag van andere mensen ook moeilijk worden geïnterpreteerd. Dit kan leiden tot een Sociale faux pas: Onbedoeld iets zeggen of doen dat een ander kwetst. Reactie: Moeite met opvangen van sociale signalen die bedoeld zijn om gedrag te stoppen (bijv. boze blik). Je kunt minder makkelijk je eigen gedrag reguleren. Het kan ook zijn dat signalen wel worden opgemerkt maar dat ze het gedrag niet kunnen stoppen.
Sociale faux pas:
Onbedoeld iets zeggen of doen dat een ander kwetst.
Reactie:
Moeite met opvangen van sociale signalen die bedoeld zijn om gedrag te stoppen (bijv. boze blik). Je kunt minder makkelijk je eigen gedrag reguleren. Het kan ook zijn dat signalen wel worden opgemerkt maar dat ze het gedrag niet kunnen stoppen.
11.7
Lokalisatie en functionele
neuro-imaging
 Specifieke hersengebieden zijn betrokken
bij
meerdere cognitieve
functies en specifieke cognitieve functies worden ondersteund
door meerdere hersengebieden. 


Amygdala: 
11.7Lokalisatie en functioneleneuro-imaging



Specifieke hersengebieden zijn betrokkenbijmeerdere cognitievefuncties en specifieke cognitieve functies worden ondersteunddoor meerdere hersengebieden.




Amygdala:

Amandelvormig gebied dat betrokken is bij emotie en sociale cognitie. Belangrijke functie is het automatisch screenen van informatie op sociale en affectieve relevantie (vooral bij dreiging in de omgeving). 
Daarnaast is speelt de amygdala een gr...
Amandelvormig gebied dat betrokken is bij emotie en sociale cognitie. Belangrijke functie is het automatisch screenen van informatie op sociale en affectieve relevantie (vooral bij dreiging in de omgeving).



Daarnaast is speelt de amygdala een grote rol bij het vormen en opslaan van herinneringen aan emotionele gebeurtenissen en werkt bij geheugenopslag samen met de hippocampus.

Sulcus Temporalis Superior (STS): 
Sulcus Temporalis Superior (STS):
Helpt bij interpreteren van sociaal-affectieve signalen, vooral bij sociaal relevante bewegingsinfo (veranderende gezichtsuitdrukking).
Gyrus fusiformis: 
Gyrus fusiformis:
Betrokken bij gedetailleerd verwerken van gezichten en bepalen van identiteit (persoon)
Insula: 
Insula:
Registeren en organiseren van fysiologische veranderingen in het lichaam die samengaan met waarnemen en begrijpen van affectieve informatie.
Striatum: 
Striatum:
Voorspeld welke prikkels tot positieve uitkomsten (voldoening) leiden. 
Voorspeld welke prikkels tot positieve uitkomsten (voldoening) leiden.
Corticale spiegelsysteem:
Inleven in beleving van anderen door ervaringen te spiegelen.
Prefrontale cortex:
Prefrontale cortex:
Emotieregulatie en integreren van complexe informatie
Gyrus cingulie:
Integreren van sensorische, Neurocognitieve en motivationele informatie. Betrokken bij error detection en bekrachtigingprocessen, daarom belangrijk bij responsselectie.      
Integreren van sensorische, Neurocognitieve en motivationele informatie. Betrokken bij error detection en bekrachtigingprocessen, daarom belangrijk bij responsselectie.