• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/16

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

16 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Hoofdstuk 2: De neurologische praktijk



In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de werkzaamheden van de neuropsycholoog. Er wordt begonnen met een uiteenzetting van de verschillende onderdelen van het diagnostisch proces en de manier waarop hier invulling aan gegeven wordt.




Aansluitend wordt ingegaan op het brede palet van de tests en vragenlijsten waarmee de neuropsycholoog werkt.

De eerste klinisch neuropsychologen



Stepherd Ivory Franz was een van de eerste neuropsychologen. Hij gebruikte experimenteel psychologische onderzoeksmethoden bij patiënten met hersenaandoeningen om meer te leren over de relatie tussen hersenen en gedrag.



Eerdere psychologen richtten zich meer op


observatie.



Franz had grote belangstelling voor plasticiteit: hersenen zich kunnen aanpassen. Hij was een tegenstander van de lokalisatie theorie. Grü nbaum was de eerste Nederlandse neuropsycholoog.

Franz had grote belangstelling voor

plasticiteit: hersenen zich kunnen aanpassen. Hij was een tegenstander van de lokalisatie theorie. Grü nbaum was de eerste Nederlandse neuropsycholoog.

Ook richtte hij zich op

substitutie.



Dat andere delen van hersenen functies kunnen overnemen. Hij was een tegenstander van de lokalisatie theorie.

Grünbaum was

de eerste Nederlandse neuropsycholoog.

Het neuropsychologisch onderzoek
Bij het verrichten van neuropsychologisch onderzoek wordt hypothese-toetsend gewerkt. Hierbij wordt een diagnostische cyclus doorlopen. Deze cyclus kent 4 stappen:



1. K
2. P
3. D
4. I


1. Klachtenanalyse: anamnese (informatie over klachten en biografie + eerste indruk over cognitieve vermogens) en heteroanamnese (deze informatie bij andere bronnen inwinnen).
2. Probleemanalyse: testonderzoek. Observaties zonder interpretatie zeer belangrijk. Hoe is een testscore tot stand gekomen? Welke test wordt gekozen is afhankelijk van de vraagstelling en psychometrische eigenschappen. De testafname moet voor iedereen gelijk zijn.
3. Diagnosestelling: de gegevens van de eerste twee stappen worden geïntegreerd om tot een diagnose of conclusie te komen. Om te beoordelen of testresultaat afwijkend is moet je afwegen of het betrouwbaar & valide is en moet er gekeken worden naar eventuele fouten.
4. Indicatiestelling: welke behandeling? Overleg altijd met de patiënt.


Betrouwbaarheid en validiteit



De betrouwbaarheid van een test is feitelijk de nauwkeurigheid van een instrument. Ze geeft weer


in hoeverre de resultaten van een test hetzelfde zijn als deze op een ander moment of door verschillende onderzoekers worden verzameld. Dit noemt men ook wel de test- hertestbetrouwbaarheid. Dit wordt weergegeven door een correlatiecoëfficiënt.



De mate van overeenstemming tussen de uitkomsten van verschillende onderzoekers wordt de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid genoemd. Deze wordt weergegeven in Cohens kappa.


De mate van overeenstemming tussen de uitkomsten van verschillende onderzoekers wordt de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid genoemd.



Deze wordt weergegeven in C

Cohens kappa.

De validiteit is de geldigheid van een test:


meet een test wat hij zou moeten meten?



De validiteit of ‘geldigheid’ van een test valt uiteen in face validity, inhoudsvaliditeit, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit.



Daarnaast wordt er ook gesproken over ecologische validiteit.
- Face validity: de mate waarin de test op het eerste gezicht meet wat het beoogt te meten.
- Inhoudsvaliditeit: is een test representatief voor het onderwerp dat men wil meten?
- Begripsvaliditeit: de mate waarin het resultaat van de test een werkelijke indicatie is van de cognitieve functie waarover je een uitspraak wil doen.
- Criteriumvaliditeit: de mate waarin een test de prestatie van een patiënt kan voorspellen op een extern criterium. Twee soorten: predictief (voorspellend) en concurrente (de vergelijking tussen een neuropsychologische test en een ander instrument dat hetzelfde criterium beoogt te meten)
- Ecologische validiteit: hoe goed voorspelt een test het dagelijks functioneren?

De validiteit of ‘geldigheid’ van een test valt uiteen in



f


i


b


c



face validity,


inhoudsvaliditeit,


begripsvaliditeit en


criteriumvaliditeit.



Daarnaast wordt er ook gesproken over ecologische validiteit.
- Face validity: de mate waarin de test op het eerste gezicht meet wat het beoogt te meten.
- Inhoudsvaliditeit: is een test representatief voor het onderwerp dat men wil meten?
- Begripsvaliditeit: de mate waarin het resultaat van de test een werkelijke indicatie is van de cognitieve functie waarover je een uitspraak wil doen.
- Criteriumvaliditeit: de mate waarin een test de prestatie van een patiënt kan voorspellen op een extern criterium. Twee soorten: predictief (voorspellend) en concurrente (de vergelijking tussen een neuropsychologische test en een ander instrument dat hetzelfde criterium beoogt te meten)
- Ecologische validiteit: hoe goed voorspelt een test het dagelijks functioneren?


Daarnaast wordt er ook gesproken over ecologische validiteit.



- Face validity:
- Inhoudsvaliditeit:
- Begripsvaliditeit:
- Criteriumvaliditeit. Twee soorten:
- Ecologische validiteit:


Daarnaast wordt er ook gesproken over ecologische validiteit.



- Face validity: de mate waarin de test op het eerste gezicht meet wat het beoogt te meten.
- Inhoudsvaliditeit: is een test representatief voor het onderwerp dat men wil meten?
- Begripsvaliditeit: de mate waarin het resultaat van de test een werkelijke indicatie is van de cognitieve functie waarover je een uitspraak wil doen.
- Criteriumvaliditeit: de mate waarin een test de prestatie van een patiënt kan voorspellen op een extern criterium. Twee soorten: predictief (voorspellend) en concurrente (de vergelijking tussen een neuropsychologische test en een ander instrument dat hetzelfde criterium beoogt te meten)
- Ecologische validiteit: hoe goed voorspelt een test het dagelijks functioneren?

De betrouwbaarheid en validiteit van testscores kan door vele stoorfactoren worden ondermijnd.



Formeel kan een stoorfactor omschreven worden als

een element dat een testprestatie beïnvloedt maar dat niet binnen de meetpretentie van een test valt. Voorbeelden zijn zintuiglijke beperkingen, een beperkte mentale belastbaarheid, culturele achtergrond, beperkte scholing, vermoeidheid, enzovoort.



Een bijzondere stoorfactor is onderpresteren bij het neuropsychologisch onderzoek. Met onderpresteren of suboptimaal presteren wordt bedoeld dat een patiënt slechter presteert dan waar hij feitelijk toe in staat is als hij zich normaal zou inzetten.


Een bijzondere stoorfactor is onderpresteren bij het neuropsychologisch onderzoek. Met onderpresteren of suboptimaal presteren wordt bedoeld dat

een patiënt slechter presteert dan waar hij feitelijk toe in staat is als hij zich normaal zou inzetten.

Neuropsychologische behandeling



Tegenwoordig richt men zich bij neuropsychologische behandeling niet alleen op cognitieve stoornissen, maar ook op


emotionele en gedragsmatige stoornissen als gevolg van hersenletsel.



Naast geheugen-, aandachts- of planningsproblemen, kunnen hersenletsel patiënten ook ernstige problemen ervaren op het gebied van rouw, depressie en angst, of last hebben van relatieproblemen, seksuele problemen of intolerantie.



Een neuropsycholoog dient daarom geschoold te zijn in een breed scala aan klinisch psychologische behandeltechnieken.


Naast geheugen-, aandachts- of planningsproblemen, kunnen hersenletsel patiënten ook ernstige problemen ervaren op het gebied van rouw, depressie en angst, of last hebben van relatieproblemen, seksuele problemen of intolerantie.



Een neuropsycholoog dient daarom geschoold te zijn in

een breed scala aan klinisch psychologische behandeltechnieken.

Werkveld



Hier volgt een overzicht van de verschillende zorgvoorzieningen waar de neuropsycholoog werkzaam kan zijn en van de aard van de werkzaamheden die daar worden verricht.



1. Z
2. R
3. G
4. V
5. F



1. Ziekenhuis: verrichten van neuropsychologische diagnostiek. Vaak poliklinisch (kortdurend en klachtgericht). Ook wordt er advies gegeven hoe een patiënt in diens omgeving het best kan omgaan met de stoornissen in cognitie, emotie of gedrag.



2. Revalidatiecentrum: de nadruk ligt meer op de behandeling dan op de diagnostiek. Toch is diagnostiek een onmisbaar onderdeel in het revalidatiecentrum.



3. GGZ: werkzaamheden zijn onder te verdelen in acute en chronische zorg. Poliklinisch. De waarde van een neuropsycholoog zit onder meer in het feit dat hij het gedrag kan verklaren vanuit een neuropsychiatrisch model waarin cognitieve stoornissen centraal staan.



4. Verzorgingshuis: werkzaam bij somatische en psychogeriatrische afdelingen (bijvoorbeeld dementie).



5. Forensische instelling: tbs, detentie. Verklarende diagnostiek/ondersteuning van behandel-indicatie.