• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/36

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

36 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Hoofdstuk 1: Klinische neuropsychologie, een historische schets



Bij het begrip klinisch neuropsycholoog denken we momenteel in Nederland aan een psycholoog die in de gezondheidszorg werkzaam is op het gebied van diagnostiek en behandeling van problemen die samenhangen met hersenaandoeningen.



Dit boek richt zich op


de specifieke kennis en theorieën over de effecten van hersenaandoeningen op het psychologisch functioneren.

De celtheorie



Een van oudsher belangrijk vraagstuk bij de hersenen-gedragdiscussie is dat van de lokalisatie: waar moeten we de ziel of geest lokaliseren, hoe werkt de geest in op het lichaam, welke organen spelen hier een rol?



De Grieken kenden drie zielen:


een voor het overleven,


een voor activiteiten van een organisme in relatie tot de omgeving,


en een hogere orde ziel (onderscheid goed – fout).



De mens bezat als enige alle drie de vormen.



De filosofen die ook de anatomische structuur onderzochten merkten op dat er holtes waren in de hersenen, de hersenventrikels, die toen echter cellen werden genoemd. Deze cellen werden gezien als de plaats van de geest. Daarbij werd de geest opgedeeld in verschillende functies:
1. in de eerste cel zou de informatie uit de verschillende zingtuigen binnenkomen
2. in de tweede cel wordt het beeld geïnterpreteerd.
3. In de derde cel wordt het beeld opgeslagen (mermoria).

De filosofen die ook de anatomische structuur onderzochten merkten op dat er holtes waren in de hersenen, de hersenventrikels, die toen echter cellen werden genoemd.



Deze cellen werden gezien als de plaats van de geest. Daarbij werd de geest opgedeeld in verschillende functies:

1. in de eerste cel zou de informatie uit de verschillende zingtuigen binnenkomen
2. in de tweede cel wordt het beeld geïnterpreteerd.
3. In de derde cel wordt het beeld opgeslagen (mermoria).

Deze celtheorie over de geest is

tot op de dag van vandaag de basis van de ideeën over cognitieve psychologie.



Cognitieve modellen beschrijven de werking van mentale processen in het algemeen.

Descartes: een ongedeelde geest



Cruciaal was zijn uitgangspunt dat de mens kan worden opgedeeld in 2 substanties:


het lichaam en de geest (=niet materieel).



En hoewel de geest dus niet bestaat uit materie en geen ruimte inneemt, meende Descartes dat deze wel op een speciale plaats gehuisvest was.



Hij wees daarvoor een holte aan in het midden van het hoofd die niet verdeeld was over twee hersenhelften: de epifyse of pijnappelklier.



Descartes zag de geest (res cogitans) als een soort bestuurder: vanuit het hele lichaam kwamen via de zenuwen berichten over de buitenwereld binnen, en op basis van herinneringen, die volgens Descartes in het weefsel van de hersenen waren opgeslagen, werden weer boodschappen teruggestuurd. De reflex wordt hiermee verklaard.

En hoewel de geest dus niet bestaat uit materie en geen ruimte inneemt, meende Descartes dat deze wel op een speciale plaats gehuisvest was.



Hij wees daarvoor een holte aan in

het midden van het hoofd die niet verdeeld was over twee hersenhelften: de epifyse of pijnappelklier.



Descartes zag de geest (res cogitans) als een soort bestuurder: vanuit het hele lichaam kwamen via de zenuwen berichten over de buitenwereld binnen, en op basis van herinneringen, die volgens Descartes in het weefsel van de hersenen waren opgeslagen, werden weer boodschappen teruggestuurd. De reflex wordt hiermee verklaard.

Descartes zag de geest (res cogitans) als een soort

bestuurder:



vanuit het hele lichaam kwamen via de zenuwen berichten over de buitenwereld binnen, en op basis van herinneringen, die volgens Descartes in het weefsel van de hersenen waren opgeslagen, werden weer boodschappen teruggestuurd.



De reflex wordt hiermee verklaard.

Gall en het lokalisatievraagstuk



Voor de wetenschapper Gall, die wist dat gedrag een gevolg was van de werking van de hersenen, was het idee dat gedrag af te lezen zou zijn uit de gelaatstrekken


niet logisch.



Hij wilde een nieuwe psychologie ontwikkelen op basis van zijn inzichten over bouw en functie van de hersenen. Men sprak over frenologie.



Gall kwam als eerst met de theorie dat de cortex cruciaal is en dat bepaalde functies wel degelijk een strikte lokalisatie kennen. Alle functies zijn aangeboren, en zijn een eigenstandig orgaan.



Daarmee brak Gall met de klassieke opvatting van een een algemene informatieverwerkende geest.



Tenslotte beweerde hij dat de functies niet ergens in het midden van de hersenen zitten, maar aan de buitenkant, de cortex. De belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van onafhankelijke functies. Dat betekende een volledige breuk met het oude idee van een ziel en een ongedeelde geest.

Hij wilde een nieuwe psychologie ontwikkelen op basis van zijn inzichten over bouw en functie van de hersenen. Men sprak over

frenologie.



Gall kwam als eerst met de theorie dat de cortex cruciaal is en dat bepaalde functies wel degelijk een strikte lokalisatie kennen. Alle functies zijn aangeboren, en zijn een eigenstandig orgaan.



Daarmee brak Gall met de klassieke opvatting van een een algemene informatieverwerkende geest.



Tenslotte beweerde hij dat de functies niet ergens in het midden van de hersenen zitten, maar aan de buitenkant, de cortex. De belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van onafhankelijke functies. Dat betekende een volledige breuk met het oude idee van een ziel en een ongedeelde geest.

Gall kwam als eerst met de theorie dat

de cortex cruciaal is en dat bepaalde functies wel degelijk een strikte lokalisatie kennen. Alle functies zijn aangeboren, en zijn een eigenstandig orgaan.



Daarmee brak Gall met de klassieke opvatting van een een algemene informatieverwerkende geest.



Tenslotte beweerde hij dat de functies niet ergens in het midden van de hersenen zitten, maar aan de buitenkant, de cortex. De belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van onafhankelijke functies. Dat betekende een volledige breuk met het oude idee van een ziel en een ongedeelde geest.


Tenslotte beweerde hij dat de functies niet ergens in het midden van de hersenen zitten, maar

aan de buitenkant, de cortex.



De belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van onafhankelijke functies. Dat betekende een volledige breuk met het oude idee van een ziel en een ongedeelde geest.

De belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van

onafhankelijke functies. Dat betekende een volledige breuk met het oude idee van een ziel en een ongedeelde geest.

Mensen kunnen volgens Gall verschillen in aanleg voor functies. Dit is te voelen door

knobbels op de schedel. De taalknobbel zat volgens Gall vlak achter de ogen.

Clinicoanatomische methode



De werkwijze om de lokalisatie-ideeën te toetsen door bij patiënten met een focaal hersenletsel de specifieke uitvalsverschijnselen in kaart te brengen, werd de


clinicoanatomische methode genoemd.



In 1861 werd de discussie over lokalisatie van taal opnieuw gevoerd in de Antropologische Sociëteit in Parijs, nadat Paul Broca aldaar de hersenen had getoond van een van zijn patiënten. De man was al vele jaren in het ziekenhuis, deed daar allerlei klusjes, maar kon niets anders zeggen dan ‘tan’.



Toen meneer Tan overleden was bleek dat hij inderdaad een laesie had in het voorste deel van de hersenen. Die laesie zat echter niet op de plek waar Gall dacht dat taal zat, maar meer aan de zijkant, aan de voet van de derde frontaalwinding (linkerhersenhelft). Dat gebied noemen we daarom het gebied van Broca.


In 1861 werd de discussie over lokalisatie van taal opnieuw gevoerd in de Antropologische Sociëteit in Parijs, nadat Paul Broca aldaar de hersenen had getoond van een van zijn patiënten. De man was al vele jaren in het ziekenhuis, deed daar allerlei klusjes, maar kon niets anders zeggen dan ‘tan’.



Toen meneer Tan overleden was bleek dat

hij inderdaad een laesie had in het voorste deel van de hersenen.



Die laesie zat echter niet op de plek waar Gall dacht dat taal zat, maar meer aan de zijkant, aan de voet van de derde frontaalwinding (linkerhersenhelft).



Dat gebied noemen we daarom het gebied van Broca.

In de decennia na de publicaties van Broca, werden door vele andere patiënten met taalstoornissen geanalyseerd en beschreven.



De invloedrijkste was wel het schema


dat Wernicke opstelde.



Wernicke stelde dat er een apart centrum is voor het herkennen van woordbeelden, in de temporaalkwab. Tussen dat woordbegripscentrum en het woordproductiecentrum van Broca zou ook nog een vezelbaan lopen, een verbindingsbaan. Volgens deze benadering kon er dan een stoornis ontstaan door een laesie in een centrum of door een laesie van een verbindingsbaan.



In het laatste geval spreekt men van een disconnectie. Wernicke beschouwde de hersenen als
een instrument waarin sensorische prikkels werden gekoppeld aan motorische reacties.

Wernicke stelde dat er

een apart centrum is voor het herkennen van woordbeelden, in de temporaalkwab.



Tussen dat woordbegripscentrum en het woordproductiecentrum van Broca zou ook nog een vezelbaan lopen, een verbindingsbaan.



Volgens deze benadering kon er dan een stoornis ontstaan door een laesie in een centrum of door een laesie van een verbindingsbaan.



In het laatste geval spreekt men van een disconnectie. Wernicke beschouwde de hersenen als
een instrument waarin sensorische prikkels werden gekoppeld aan motorische reacties.

Volgens deze benadering kon er dan een stoornis ontstaan door een laesie in een centrum of door een laesie van een verbindingsbaan.



In het laatste geval spreekt men van

een disconnectie. Wernicke beschouwde de hersenen als een instrument waarin sensorische prikkels werden gekoppeld aan motorische reacties.

In Engeland heerste een heel andere opvatting dan op het continent.



De Engelse filosoof John Locke was een uitgesproken voorstander van

het empirisme:



hij geloofde niet in aangeboren eigenschappen en kennis. Alles wordt aangeleerd, en dat verloopt allemaal via associatie. Binnen dat kader was er geen ruimte voor aangeboren functies, zoals Gall beweerde.

het empirisme:



Alles wordt aangeleerd, en dat verloopt allemaal via associatie. Binnen dat kader was er geen ruimte voor aangeboren functies, zoals Gall beweerde.

Holisme



Rond 1900 begon zich in heel Europa verzet af te tekenen tegen de lokalisatiebeweging. In Oostenrijk schreef het later zo beroemde Freud in 1891 een zeer kritische verhandeling, Uber Aphasie, gericht tegen


de centra benadering van Wernicke.



Een andere leerling van Wernicke was Kurt Goldstein. Tijdens zijn leerfase kwam ook de gestaltbeweging (het geheel is meer dan de delen) sterk op in Duitsland.



Goldstein betoogde dat een goed functioneren van de hersenen vooral van belang was om te kunnen reflecteren op binnenkomende stimuli, in plaats van direct daarop te reageren.



Hoewel de wetenschappers die pleitten tegen het lokalisationisme niet ten onrechte waarschuwden voor een al te grote simplificatie, stelden ze er nauwelijks een overtuigend alternatief tegenover.

Goldstein betoogde dat

een goed functioneren van de hersenen vooral van belang was om te kunnen reflecteren op binnenkomende stimuli, in plaats van direct daarop te reageren.



Hoewel de wetenschappers die pleitten tegen het lokalisationisme niet ten onrechte waarschuwden voor een al te grote simplificatie, stelden ze er nauwelijks een overtuigend alternatief tegenover.

Luria: een globaal model



Luria zocht


een evenwicht tussen holistische en lokalisationistische opvattingen.



Hij vatte de hersenen-als-geheel op als een complex functioneel systeem, waarbinnen diverse subsystemen een eigen bijdrage aan de gezamenlijke activiteit leveren.



Subsystemen ontstaan volgens Luria door interacties tijdens de ontwikkeling, en veranderen ten gevolge van leerprocessen. Het systeem is buitengewoon flexibel en adaptief. Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen dan ook samen aan de hand van drie globale indelingen:



1. Drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units). Activatie, input en output.
2. Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire ‘zones’ in de hersenen.
3. Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk de linker- en de rechterhemisfeer.

Luria vatte de hersenen-als-geheel op als

een complex functioneel systeem, waarbinnen diverse subsystemen een eigen bijdrage aan de gezamenlijke activiteit leveren.



Subsystemen ontstaan volgens Luria door interacties tijdens de ontwikkeling, en veranderen ten gevolge van leerprocessen. Het systeem is buitengewoon flexibel en adaptief. Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen dan ook samen aan de hand van drie globale indelingen:



1. Drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units). Activatie, input en output.
2. Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire ‘zones’ in de hersenen.
3. Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk de linker- en de rechterhemisfeer.


Subsystemen ontstaan volgens Luria door interacties tijdens de ontwikkeling, en veranderen ten gevolge van leerprocessen. Het systeem is buitengewoon flexibel en adaptief.



Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen dan ook samen aan de hand van drie globale indelingen:



1. Drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units). Activatie, input en output.
2. Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire ‘zones’ in de hersenen.
3. Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk de linker- en de rechterhemisfeer.

Bij iedere mentale activiteit zijn alle drie genoemde functionele eenheden betrokken.



1. De eerste eenheid dient voor
2. De rol van de tweede functie eenheid is
3. De derde functionele eenheid dient voor


1. De eerste eenheid dient voor de regulatie van waakzaamheid en aandacht.
2. De rol van de tweede functie eenheid is cognitieve informatieverwerking.
3. De derde functionele eenheid dient voor de organisatie van gedrag: planning, regulatie en monitoring van doelgerichte activiteiten.



In principe kan binnen ieder van deze eenheden een onderscheid worden gemaakt tussen primaire, secundaire en tertiaire zones, maar Luria werkte dit alleen uit voor de tweede en de derde eenheid.

De primaire zones zijn ...



De secundaire zones grenzen aan ...



De tertiaire zones ten slotte zijn ...

De primaire zones zijn de vanouds bekende projectiegebieden van zintuigen en motoriek, dat wil zeggen, de modaliteitspecifieke occipitale (visuele), en temporale (auditieve) en postcentrale (sensibele) gebieden in de tweede eenheid, en het precentrale (motorische) gebied in de derde eenheid.



De secundaire zones grenzen aan de primaire en zijn eveneens betrokken bij de verdere verwerking van, en betekenisverlening aan de binnenkomende informatie, en in de derde eenheid bij de voorbereiding van de motoriek.



De tertiaire zones ten slotte zijn om zo te zeggen de overblijvende gebieden. Luria beschouwde deze als de meest specifiek-menselijke structuren.

Een eerste aanzet: de testbatterij



De neuropsychologie gaat niet alleen over het theoretisch vraagstuk van de organisatie van mentale processen in de hersenen. Het is ook


een beroepsactiviteit geworden.



Halstead verrichtte onderzoek naar het effect van hersenletsel, met name frontale laesies, op intelligentie. Voor dat doel ontwikkelde hij allerlei kleine proefjes.



Al die tests werden later, in samenwerking met Ralf Reitan, omgevormd tot een testbatterij, die verondersteld werd verschillende psychologische functies in kaart te brengen:



de Halstead-Reitan-testbatterij. Een ander bekend en soortgelijk instrument is de Luria-Nebraska Neuropsychological Battery. Met dergelijke testinstrumenten konden psychologen een deel van het werk overnemen dat anders door neurologen werd gedaan.


Al die tests werden later, in samenwerking met Ralf Reitan, omgevormd tot een testbatterij, die verondersteld werd verschillende psychologische functies in kaart te brengen:



de Halstead-Reitan-testbatterij.


Een ander bekend en soortgelijk instrument is de Luria-Nebraska Neuropsychological Battery.



Met dergelijke testinstrumenten konden psychologen een deel van het werk overnemen dat anders door neurologen werd gedaan.

De neuropsychologie als zelfstandige discipline



Rond 1960 zijn er twee belangrijke ontwikkelingen in Amerika die leidden tot het ontstaan van de neuropsychologie als een apart wetenschapsgebied.



1. Op de eerste plaats moet hier het werk van …...



2. Een tweede ontwikkeling die van groot belang was voor het ontstaan van het vakgebied was het onderzoek van ……..

1. Op de eerste plaats moet hier het werk van Norman Geschwind genoemd worden. Geschwind maakte tijdens zijn opleiding tot neuroloog kennis met het werk van Wernicke. Hij schreef een groot en invloedrijk artikel over diconnecties en inspireerde daarmee menigeen om het analyseren van functies ter hand te nemen. Een belangrijke werkwijze hierbij was het zoeken naar dubbele associaties: je kunt van min of meer onafhankelijke functies spreken als bij een laesie op plaats X functie A aangetast is maar B niet, en als bij een laesie in het gebied Y functie B uitvalt en A niet.



2. Een tweede ontwikkeling die van groot belang was voor het ontstaan van het vakgebied was het onderzoek van Roger Sperry naar de effecten van de zogeheten split-brain-operatie. Bij patiënten met zeer ernstige vormen van epilepsie, die nauwelijks konden functioneren omdat medicijnen de aanvallen niet onderdrukken, besloot men om de vezelbaan die de twee hersenhelften met elkaar verbindt, door te snijden. De ingreep was eigenlijk op een onbegrijpelijke manier succesvol. Roger Sperry onderzocht dit en er werd duidelijk dat de rechterhersenhelft in bepaalde functies beter was dan in de linker: in plaats van over een dominantie linker hemisfeer ging men spreken over hemisfeerspecialisatie.


1. Op de eerste plaats moet hier het werk van Norman Geschwind genoemd worden. Geschwind maakte tijdens zijn opleiding tot neuroloog kennis met het werk van Wernicke. Hij schreef een groot en invloedrijk artikel over diconnecties en inspireerde daarmee menigeen om het analyseren van functies ter hand te nemen.



Een belangrijke werkwijze hierbij was

het zoeken naar dubbele associaties: je kunt van min of meer onafhankelijke functies spreken als bij een laesie op plaats X functie A aangetast is maar B niet, en als bij een laesie in het gebied Y functie B uitvalt en A niet.



2. Een tweede ontwikkeling die van groot belang was voor het ontstaan van het vakgebied was het onderzoek van Roger Sperry naar de effecten van de zogeheten split-brain-operatie. Bij patiënten met zeer ernstige vormen van epilepsie, die nauwelijks konden functioneren omdat medicijnen de aanvallen niet onderdrukken, besloot men om de vezelbaan die de twee hersenhelften met elkaar verbindt, door te snijden. De ingreep was eigenlijk op een onbegrijpelijke manier succesvol. Roger Sperry onderzocht dit en er werd duidelijk dat de rechterhersenhelft in bepaalde functies beter was dan in de linker: in plaats van over een dominantie linker hemisfeer ging men spreken over hemisfeerspecialisatie.


2. Een tweede ontwikkeling die van groot belang was voor het ontstaan van het vakgebied was het onderzoek van Roger Sperry naar de effecten van de zogeheten

split-brain-operatie.



Bij patiënten met zeer ernstige vormen van epilepsie, die nauwelijks konden functioneren omdat medicijnen de aanvallen niet onderdrukken, besloot men om de vezelbaan die de twee hersenhelften met elkaar verbindt, door te snijden.



De ingreep was eigenlijk op een onbegrijpelijke manier succesvol. Roger Sperry onderzocht dit en er werd duidelijk dat de rechterhersenhelft in bepaalde functies beter was dan in de linker: in plaats van over een dominantie linker hemisfeer ging men spreken over hemisfeerspecialisatie.

Modules



Fodor, een taalfilosoof, meent evenals Chomsky dat

het taalvermogen een aangeboren specifieke eigenschap is waarbij vooral de syntaxis een wezenlijk belang is.


Daarbij zijn we er ons absoluut niet van bewust dat die taalprocessen werken; sterker, we kunnen er nauwelijks invloed op uitoefenen.



Een dergelijk proces zou je een module kunnen noemen. Fodor formuleerde een aantal kenmerken waaraan een module moet voldoen. Een module:
- kan alleen bepaalde informatie verwerken
- is aangeboren
- doet zijn werk ongeacht wat andere processen doen, het is dus niet beïnvloedbaar
- een module is computationeel autonoom en beschikt over zijn eigen neurale architectuur, hetgeen betekend dat een module geen aandachtscapaciteit, geheugenprocessen of andere processen deelt met andere modules.


Een dergelijk proces zou je een module kunnen noemen. Fodor formuleerde een aantal kenmerken waaraan een module moet voldoen.



Een module:




- b
- a
- d
- c


- kan alleen bepaalde informatie verwerken
- is aangeboren
- doet zijn werk ongeacht wat andere processen doen, het is dus niet beïnvloedbaar
- een module is computationeel autonoom en beschikt over zijn eigen neurale architectuur, hetgeen betekend dat een module geen aandachtscapaciteit, geheugenprocessen of andere processen deelt met andere modules.

Neurale netwerken



Met neurale netwerken bedoelen we in dit geval niet echte neuronen, maar computersimulaties, een computerprogramma dat een bepaalde cognitieve functie nabootst.



Ze zijn ontwikkeld als


systemen die net als de hersenen zouden werken:


een systeem bestaat uit een grote verzameling knopen (cellen) die met elkaar verbonden zijn (door dendrieten).



Dergelijke modellen kan men op de computer simuleren en laten werken. Ze worden ook wel connectionistische modellen genoemd.
Hoewel op het eerste gezicht connectionistische modellen dichter lijken te liggen bij de wijze waarop de hersenen werken, is het duidelijk dat de anatomische en fysiologische eigenschappen van het brein toch op een aantal belangrijke punten afwijken van die van neurale netwerken. Het model is namelijk vooral beschrijvend, maar niet verklarend.

een systeem bestaat uit een grote verzameling knopen (cellen) die met elkaar verbonden zijn (door dendrieten).



Dergelijke modellen kan men op de computer simuleren en laten werken. Ze worden ook wel

connectionistische modellen genoemd.



Hoewel op het eerste gezicht connectionistische modellen dichter lijken te liggen bij de wijze waarop de hersenen werken, is het duidelijk dat de anatomische en fysiologische eigenschappen van het brein toch op een aantal belangrijke punten afwijken van die van neurale netwerken.



Het model is namelijk vooral beschrijvend, maar niet verklarend.