• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/95

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

95 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Mensen met een beschadigde orbitofrontale cortex (zoals M.R – zie inleiding h14.) kunnen onaangepast gedrag vertonen (te lang staren, te dichtbij zitten, intieme details tegen onbekenden vertellen etc.).



Een bekende met een beschadiging aan de orbitofrontale cortex is

Phineas Gage (1848), een ingenieur die rotsen liet exploderen om een beter oppervlak voor treinaanleg te creëren. Na zijn verwonding veranderde hij (weinig eer voor collega‟s, ongeduldig bij discussies etc.) en was niet in staat om een baan met aanzien lang vol te houden.



Schade aan de orbitofrontale cortex kan andere cognitieve functies wel intact laten, maar de orbitofrontale cortex is, gezien het veranderende sociale gedrag, dus niet non-functioneel.



Sociale cognitie neurosciense is een nieuwe richting dat tot doel heeft

te begrijpen hoe de hersenfunctie de cognitieve processen die ten grondslag liggen aan sociaal gedrag ondersteunt.



Door sociale interactie ontwikkelen we een zelf en indrukken van andere mensen. In dit gedeelte wordt de nadruk gelegd op hoe we onszelf en anderen leren kennen.

Zelfperceptie en zelfkennis



We ontwikkelen zelfkennis door


zelfperceptie waarin we informatie over onszelf vergaren.

Dit is een uniek proces in sociale cognitie, je bent

zelf degene die wordt waargenomen en waarnemer.



Ons gevoel van zelf vertrouwt gedeeltelijk op het waarnemen van het onderscheid tussen onze zelfkennis en de karakteristieken, wensen en gedachten van andere individuen.

Zelf refererend verwerken



Volgens Craiks & Lockharts „levels of processing‟ model beïnvloedt de diepte van het verwerken

de opslag van informatie.



Informatie die betekenisvol wordt verwerkt wordt beter onthouden dan informatie die algemeen wordt verwerkt.



In de jaren 70 ontdekten Markus en Rogers dat informatie over het zelf op

de diepst mogelijke manier wordt verwerkt.



Mensen herinneren significant meer informatie die ze verwerken m.b.t. henzelf, dan informatie die ze op een andere manier verwerken.



Zelfreferentie effect = het intensieve geheugen voor informatie die verwerkt wordt in relatie tot onszelf.


Zelfreferentie effect =

het intensieve geheugen voor informatie die verwerkt wordt in relatie tot onszelf.

Waarom onthouden we informatie m.b.t. het zelf beter? Er zijn 2 hypotheses:



1. Het zelf representeert …...
2. Het zelf is een speciale …...


1. Het zelf representeert het eindpunt van de diepteverwerking. De reden hiervan is dat we informatie over onszelf altijd interessanter vinden waardoor we meer aandacht hiervoor hebben.
2. Het zelf is een speciale cognitieve structuur met unieke mnemonische (ondersteunend aan het menselijk geheugen) en organisatorische elementen die ervoor zorgen dat verwerking op een onderscheidende manier plaatsvindt dan in andere cognitieve structuren.

Kelley deed als een van de eerste fMRI onderzoeken naar neurale gebieden die geactiveerd worden als het zelf-referentie effect plaatsvindt.



Respondenten konden kiezen of een karaktertrek henzelf beschreef of president Bush en moesten onthouden of het al dan niet met hoofdletters was geschreven. De woorden die henzelf beschreven werden

het best onthouden, de woorden met al dan niet hoofdletters het minst goed.



De studies toonden aan dat er unieke activiteit is in de zelf-conditie, maar verklaart de sociale tekortkomingen voorkomend uit schade aan de orbifrontale cortex niet.


De studies toonden aan dat er

unieke activiteit is in de zelf-conditie, maar verklaart de sociale tekortkomingen voorkomend uit schade aan de orbifrontale cortex niet.

Bij de zelf conditie wordt de mediale prefrontale cortex (MPFC) anders geactiveerd dan in de andere twee condities.



Ook bij andere testen m.b.t. het zelf werd het vergelijkbare gebied geactiveerd (bijv. Jezelf bekijken door de ogen van een ander).



Ook studies met ERP toonden aan dat de

MPFC (mediale prefrontale cortex) wordt geactiveerd. De mediale prefrontale cortex wordt dus waarschijnlijk meer gebruikt wanneer men het zelf beschrijft i.v.m. beschrijving van iemand die men niet persoonlijk kent.

Ook het proces van beslissen of een karaktertrek zelfbeschrijvend is wordt op een unieke manier gedaan.



Om te bepalen of een zelfstandignw. op onszelf van toepassing is maken we gebruik van


samenvattingen van onze persoonlijke eigenschappen; bij de beoordeling of dit zelfstandignw. op een
ander van toepassing is, maken we gebruik van gebeurtenissen waarin iemand het gedrag heeft getoond dat hoort bij het zelfstandignw.



Volgens onderzoek van Klein zijn onze beoordelingen van het zelf niet gelinkt aan specifieke autobiografische informatie.

bij de beoordeling of dit zelfstandignw. op een
ander van toepassing is, maken we gebruik van

gebeurtenissen waarin iemand het gedrag heeft getoond dat hoort bij het zelfstandignw.



Volgens onderzoek van Klein zijn onze beoordelingen van het zelf niet gelinkt aan specifieke autobiografische informatie.

Volgens onderzoek van Klein zijn onze beoordelingen van het zelf niet gelinkt aan

specifieke autobiografische informatie.

Dus: zelfs als we van ons episodisch geheugen beroofd worden zouden we nog een soort zelf moeten hebben.



Is dat zo? Ja, zowel R.B. als K.C. heeft geen persoonlijke herinneringen, maar kunnen wel

adequaat hun persoonlijkheid beschrijven. Ze zijn nl. consistent met beschrijvingen door de familie.

Zelfreferentie vertrouwt dus op andere hersengebieden aan dan de gebieden die we gebruiken om anderen te beschrijven.



De diepe verwerking gerelateerd aan onszelf hangt vooral samen met de

mediale prefrontale cortex (MPFC).



Om de gehele functie van de MPFC beter te begrijpen is meer onderzoek nodig. Uit huidige onderzoek kan niet worden vastgesteld of er een relaties is tussen schade aan de MPFC en zelfreferentie.



Omdat is gebleken dat patiënten met amnesie geen episodische gebeurtenissen meer kunnen beschrijven maar wel hun karaktereigenschappen kunnen beschrijven, is vastgesteld dat zelfreferentie van andere hersengebieden gebruik maakt dan episodische herinneringen.

Om de gehele functie van de mediale prefrontale cortex (MPFC) beter te begrijpen is meer onderzoek nodig. Uit huidige onderzoek kan niet worden vastgesteld of er een relatie is tussen

schade aan de MPFC en zelfreferentie.



Omdat is gebleken dat patiënten met amnesie geen episodische gebeurtenissen meer kunnen beschrijven maar wel hun karaktereigenschappen kunnen beschrijven, is vastgesteld dat zelfreferentie van andere hersengebieden gebruik maakt dan episodische herinneringen.


Omdat is gebleken dat patiënten met amnesie geen episodische gebeurtenissen meer kunnen beschrijven maar wel hun karaktereigenschappen kunnen beschrijven, is vastgesteld dat

zelfreferentie van andere hersengebieden gebruik maakt dan episodische herinneringen.

Zelfreferentie als basismodel voor de hersenfunctie.



De mediale prefrontale cortex (MPFC) lijkt unieke fysiologische kenmerken te hebben die zelfreferentie toestaan zelfs als we niet

actief aan onszelf denken.



In tegenstelling tot andere structuren blijkt uit fMRI dat de mediale prefrontale cortex (MPFC) lijkt te deactiveren als er zelf-refererend wordt gedacht.



Wat betekent dit? Volgens Raichle lijkt het antwoord te liggen in

de fysiologische eigenschappen van de mediale prefrontale cortex (MPFC) wanneer de hersenen in ruste zijn en in hoe activiteit in deze regio zich verhoudt tot specifieke cognitieve taken.



De mediale prefrontale cortex (MPFC) (en omliggende structuren) lijkt een hogere metabolische waarde te hebben als men in rust is (bloed, zuurstof).



Waarom zou het lichaam zoveel energie verbruiken als het niet in een specifieke cognitieve taak verwikkeld is?



Volgens Raichle zijn de hersenen nog steeds

in psychologische processen verwikkeld wanneer men rust = default mode van de hersenfunctie.



Dit lijkt aan te geven dat we altijd enig idee hebben wat er om ons heen gebeurt.



Als we dan actief aan iets denken, halen we het beperkte bloed en zuurstof in de hersenen ergens anders weg, wat resulteert in

deactivatie van bepaalde gebieden.



Bijv. bij het de president of hoofdletters benoemen worden cognitieve bronnen weggetrokken van zelfreferentie denken en vertoont de MPFC een deactivatie t.o.v. de basisconditie.



Het is nog onduidelijk waarom sommige studies aantonen dat de MPFC boven een basisniveau werkt bij een zelfreferentie taak, als het deze functie al continu/structureel vervult op dat basisniveau.


Het is nog onduidelijk waarom sommige studies aantonen dat de mediale prefrontale cortex (MPFC)

boven een basisniveau werkt bij een zelfreferentie taak, als het deze functie al continu/structureel vervult op dat basisniveau.

Zelfperceptie als motivatieproces.



De hiervoor beschreven studies geven nog geen antwoord op de vraag hoe accuraat de zelfreferentie informatie verwerkt wordt.



Mensen zijn gemotiveerd positief over zichzelf te denken. Onderzoek wijst uit dat mensen vaak

onrealistisch positieve zelfpercepties hebben.



Vaak zijn toekomstverwachtingen eerder positief (maken zelf meer kans om de loterij te winnen) dan negatief (weinig kans op scheiding).

Onderzoek lijkt erop te wijzen dat bepaalde hogere orde prefrontale gebieden mensen in staat stellen om selectief te focussen op positieve aspecten van zichzelf en tegelijkertijd bescherming te bieden aan te grote afwijkingen van de realiteit.



Twee studies suggereren dat het meest ventrale gedeelte van de anterieure cingulate cortex verantwoordelijk is voor

het focussen van aandacht op positieve aspecten van het zelf t.o.v. negatieve informatie.

Moran vroeg deelnemers een aantal zelfreferentie oordelen te maken net zoals in de zelfreferentiestudies.



Hieruit kwam naar voren dat deelnemers

meer positieve zelfstnw. aan zichzelf en minder negatieve zelfstnw. toebedeelden.



Deze studies tonen aan dat de anterieure cingulate cortex belangrijk is voor het onderscheiden van positieve zelfreferentie en negatieve zelfreferentie. Dit maakt dat mensen zich meer kunnen focussen op de positieve informatie dan op de negatieve informatie.

Deze studies tonen aan dat de anterieure cingulate cortex belangrijk is voor

het onderscheiden van positieve zelfreferentie en negatieve zelfreferentie.



Dit maakt dat mensen zich meer kunnen focussen op de positieve informatie dan op de negatieve informatie.

Accurate zelfperceptie is essentieel voor geschikt sociaal gedrag.



Onderzoek door JSB toont aan dat de orbitofrontale cortex

mensen zou helpen een relatief accuraat inzicht in hun gedrag te hebben.

Mensen met een beschadiging aan de orbitofrontale cortex lijken onrealistisch positief naar zichzelf te kijken.



Uit onderzoek blijkt dat ze vaker dan mensen met een beschadiging aan de laterale prefrontale cortex of gezonde controlepersonen onbeleefde onderwerpen ter sprake brengen en dat

zij zich niet bewust zijn van hun sociale fouten totdat deze op tape aan hen weren getoond.



Dit leidde tot gevoelens van schaamte. De orbitofrontale cortex lijkt belangrijk voor spontane, accurate zelfpercepties op één bepaald moment.


Kortom:



1. Mediale PFC:
2. PFC - Anterieure cingulate cortex:
3. PFC - Orbitofrontal cortex:


1. Mediale PFC: superieur geheugen voor info over het zelf
2. PFC - Anterieure cingulate cortex: selectieve aandacht voor positieve info over het zelf
3. PFC - Orbitofrontal cortex: zorgt dat positieve zelf evaluaties niet teveel van de realiteit afwijken

Perceptie van andere mensen



Onderzoek dmv ERP toont aan dat baby‟s van 4 mnd oud activiteit vertonen in de occipitale kanalen en in de rechter prefrontale cortex als respons op direct oogcontact.



Dit toont aan dat kinderen

al snel informatie verwerken over gezichten en gebruik maken van neurale structuren vergelijkbaar aan die van volwassenen.




Onze zelfperceptie kan beschikken over autobiografische informatie, mentale status die niet geuit wordt en interne lichamelijke signalen.



Als we over anderen oordelen gaan we af op

verbale en non- verbale cues, maar hebben we geen inzicht in hun interne mentale staat. We proberen op basis van redeneren over wat zij mogelijk denken inzicht te krijgen in hun mentale status.




Begrijpen van de mentale status van anderen



De mogelijkheid om gevolg te trekken uit de huidige mentale status van anderen is belangrijk voor

succesvol gedrag van vele sociale interacties, zoals coöperatie, empathie en accuraat reactiegedrag vertonen.



Premack en Woodruff kwamen met de term

„theory of mind’, ook wel mentalizing genoemd:



onze vaardigheid gevolgtrekkingen te maken over de mentale staat van andere mensen. De mentale staat hoeft niet overeen te komen met de zichtbare cues. In de meest extreme gevallen leidt herkenning van afwijking van de mentale en zichtbare staat tot herkenning van niet te vertrouwen mensen. Het ontwikkelt zich gedurende het leven:

„theory of mind’, ook wel mentalizing genoemd:



onze vaardigheid gevolgtrekkingen te maken over de mentale staat van andere mensen.



De mentale staat hoeft niet overeen te komen met de zichtbare cues. In de meest extreme gevallen leidt herkenning van afwijking van de mentale en zichtbare staat tot herkenning van niet te vertrouwen mensen. Het ontwikkelt zich gedurende het leven.

Premack en Woodruff kwamen met de term „theory of mind’, ook wel mentalizing genoemd: onze vaardigheid gevolgtrekkingen te maken over de mentale staat van andere mensen.



De mentale staat hoeft niet overeen te komen met de zichtbare cues. In de meest extreme gevallen leidt herkenning van afwijking van de mentale en zichtbare staat tot herkenning van niet te vertrouwen mensen.



Het ontwikkelt zich gedurende het leven:



• 3-4 jaar:
• 5-6 jaar:
• 6-7 jaar:
• 9-11 jaar:


• 3-4 jaar: herkenning van verschillende gezichtspunten, individueel perspectief
• 5-6 jaar: waarderen dat mental states verschillen, 2 mensen kunnen een verschillend perspectief hebben over de wereld
• 6-7 jaar: herkennen dat letterlijke woorden maar gedeelte zeggen, herkennen ironie e.d.
• 9-11 jaar: kunnen simultaan van meer dan 1 persoon de mentale staat herkennen

Neurale correlaties van de ‘theory of mind’



Bij theory of mind is de …….. betrokken.

mediale prefrontale cortex betrokken.



Bij onderzoek van Mitchell bleek de MPFC een grote rol speelt als men indrukken vormt van de persoonlijkheid van een ander, deze rol is sterker dan wanneer men

andere informatie over anderen dient te verwerken.



De onderzoeken bestonden uit een taak


-“het vormen van indrukken” en een taak


-“het opnoemen van een reeks eigenschappen”,



de taak die te maken heeft met vormen van indrukken maakt meer gebruik van de MPFC dan de opsommingstaak.



Onderzoek heeft ook uitgewezen dat het MPFC actiever is als mensen een indruk vormen van levende objecten, de activiteit vertoont zich niet bij het vormen van indrukken over niet levende dingen.

De onderzoeken bestonden uit een taak


-“het vormen van indrukken” en een taak


-“het opnoemen van een reeks eigenschappen”,



de taak die te maken heeft met vormen van indrukken maakt meer gebruik van

de MPFC dan de opsommingstaak.



Onderzoek heeft ook uitgewezen dat het MPFC actiever is als mensen een indruk vormen van levende objecten, de activiteit vertoont zich niet bij het vormen van indrukken over niet levende dingen.

Onderzoek heeft ook uitgewezen dat het MPFC actiever is als mensen een indruk vormen van

levende objecten, de activiteit vertoont zich niet bij het vormen van indrukken over niet levende dingen.

Ook de rechter temporopariëtale verbinding is betrokken bij gevolgtrekkingen over de mentale staat van anderen.



Saxe heeft dit verder onderzocht, voortbordurend op de logica die is ontwikkeld in de fMRI studies over gezichtsuitdrukking.



Saxe ontwikkelde de

Sally-Anne false believe taak‟ (Zie fig 14.8, blz 609).



Bij deze taak moet je je eigen kennis negeren en weten dat Sally niet heeft gezien dat Anne de knikker heeft verplaatst.



Activatie van de rechter temporopartiele verbinding wordt geassocieerd met redeneren over de mentale staat van anderen. Dit gebied is actief als sociaal relevante informatie over de ander wordt gepresenteerd, zoals sociale achtergrond.

Activatie van de rechter temporopartiele verbinding wordt geassocieerd met redeneren over

de mentale staat van anderen.



Dit gebied is actief als sociaal relevante informatie over de ander wordt gepresenteerd, zoals sociale achtergrond.

Wat zijn de rollen van de rTPJ en de MPFC in redeneren over mentale staat? Op dit moment bestaan hier twee hypotheses over:



1. Eén hypothese gaat ervan uit dat de rechter temporoparietale verbinding zich gespecialiseerd heeft in …….
2. Een andere hypothese zegt dat de MPFC redeneren over ……….


1. Eén hypothese gaat ervan uit dat de rechter temporoparietale verbinding zich gespecialiseerd heeft in het rederenen over de mentale staat van anderen en de MPFC breder betrokken is bij het redeneren over anderen inclusief (maar niet gelimiteerd tot) hun mentale staat. Een onderzoek van Saxe vond dat de MPFC werd geactiveerd door informatie over de fysieke verschijning en interne fysiologie van een persoon en de rechter temporoparietale verbinding bij informatie over de mentale status van iemand.
2. Een andere hypothese zegt dat de MPFC redeneren over sociale taken ondersteunt en dat de rechter temporoparietale verbinding belangrijk is voor het hersturen van aandacht naar zowel sociale als niet-sociale taken. Dit is onderzocht dmv false-belief taken. Respondenten moeten hun aandacht weghalen van invalide informatie om vragen over de mentale status van de persoon te beantwoorden. Bijv. ook de Salle-Anne taak. Hier wordt vaak activatie van de rechter temporoparietale verbinding gevonden: respondenten moeten hun aandacht op iets anders richten. Onderzoek van Mitchell ondersteunt dat dezelfde regio van de rechter temporoparietale verbinding ondersteunt bij de aandachtscontrole voor sociale en non-sociale taken.


1. Eén hypothese gaat ervan uit dat de rechter temporoparietale verbinding zich gespecialiseerd heeft in …….

het rederenen over de mentale staat van anderen en de MPFC breder betrokken is bij het redeneren over anderen inclusief (maar niet gelimiteerd tot) hun mentale staat.



Een onderzoek van Saxe vond dat de MPFC werd geactiveerd door informatie over de fysieke verschijning en interne fysiologie van een persoon en de rechter temporoparietale verbinding bij informatie over de mentale status van iemand.

2. Een andere hypothese zegt dat de MPFC redeneren over ……….

sociale taken ondersteunt en dat de rechter temporoparietale verbinding belangrijk is voor het hersturen van aandacht naar zowel sociale als niet-sociale taken.



Dit is onderzocht dmv false-belief taken. Respondenten moeten hun aandacht weghalen van invalide informatie om vragen over de mentale status van de persoon te beantwoorden.



Bijv. ook de Salle-Anne taak. Hier wordt vaak activatie van de rechter temporoparietale verbinding gevonden: respondenten moeten hun aandacht op iets anders richten.



Onderzoek van Mitchell ondersteunt dat dezelfde regio van de rechter temporoparietale verbinding ondersteunt bij de aandachtscontrole voor sociale en non-sociale taken.

Momenteel is er geen definitief antwoord over de verschillende rollen van de MPFC en de rechter temporopartiele verbinding in persoonsperceptie, maar er is wel

veel onderzoek gaande om te leren hoe we de mentale staat van anderen kunnen begrijpen.


Integratie van non-verbale aanwijzingen en mentale status



Mensen met letsel aan taalbegrip zijn beter in het herkennen wanneer iemand liegt dan mensen zonder letsel.



Onderzoek toont aan dat

aandacht voor richting van iemands blik een belangrijke bron is voor iemands aandachtsstatus.



In het eerste levensjaar ontwikkelen kinderen “joint attention” = de mogelijkheid iemands anders aandacht te monitoren. Zij doen dit onder andere door het volgen van iemands blik.


Welke neurale systemen ondersteunen de mogelijkheid om iemands blik te volgen en tegelijkertijd na te kunnen denken over iemands mentale status?



David Perret ontdekte dat

cellen in de superieure temporale sulcus (STS) behulpzaam zijn bij het identificeren van iemands hoofdpositie en richting van iemands blik.



De STS ligt onder de superieure temporale gyrus en boven de midden temporale gyrus. Sommige cellen zijn verantwoordelijk voor hoofdpositie, anderen voor staarrichting. Uit een studie van Pelphrey blijkt dat de STS de aandachtsfocus van een ander individu signaleert, maar ook voorziet in belangrijke sociale signalen.

De superieure temporale sulcus (STS) ligt

onder de superieure temporale gyrus en boven de midden temporale gyrus.



Sommige cellen zijn verantwoordelijk voor hoofdpositie, anderen voor staarrichting. Uit een studie van Pelphrey blijkt dat de superieure temporale sulcus (STS) de aandachtsfocus van een ander individu signaleert, maar ook voorziet in belangrijke sociale signalen.

Autisme: tekort in begrijpen van het verstand en non-verbale signalen van anderen?



Verschillende hersengebieden ondersteunen onze vaardigheid om zin te geven aan gedachten van andere mensen en zichtbare ques, maar door autisme te bestuderen lijkt het alsof

deze hersengebieden als een netwerk functioneren.



Autisme is een indringende ontwikkelingsstoornis geassocieerd met schade in sociale interactie. Mensen met autisme redeneren in concrete manier waardoor het voor hen lastig is de mentale en emotionele staat van anderen te betrekken in hun gedrag.


Autisme is een indringende ontwikkelingsstoornis geassocieerd met schade in sociale interactie.



Mensen met autisme redeneren in

concrete manier waardoor het voor hen lastig is de mentale en emotionele staat van anderen te betrekken in hun gedrag.

Individuen met autisme lijken weinig interesse te tonen in andere individuen of sociale interactie, ze geven er de voorkeur aan om te focussen op


hun eigen gedachten of levenloze externe stimuli



Individuen met autisme geven de voorkeur aan routine activiteiten en kunnen overstuur raken als deze routines onderbroken worden.

Volgens Baron-Cohen – Cambridge university richten mensen met autisme hun aandacht weg van anderen door tekorten in


hun theory-of-mind.



Baron-Cohen stelde de term “mindblindness” voor om het gebrek dat kinderen met autisme hebben om de mentale staat van anderen voor te stellen, weer te geven.



False-belief taken zijn uitdagende taken voor kinderen met autisme, zelfs wanneer zij ruim boven de leeftijd zijn dat deze taken goed uitgevoerd kunnen worden, presteren kinderen met autisme

slecht op deze taak.



Zij denken nog steeds dat iedereen weet wat er in deze situatie gebeurt.

Mindblindness is geassocieerd met autisme en breidt zich uit naar het gebrek om non- verbale ques te gebruiken om over iemands anders mentale staat te denken.



Veel onderzoek wijst uit dat mensen met autisme moeite hebben met

vele taken die gebruik maken van gezichtsuitdrukkingen voor sociale beoordelingen.

Mensen met autisme hebben moeite om emotionele en mentale staat van gezichtsuitdrukkingen te beoordelen en gebruiken deze informatie niet op dezelfde manier als andere respondenten.



Bijv. Als kinderen wordt gevraagd een set foto‟s te ordenen, doen de meesten dit op basis van gezichtsuitdrukking, kinderen met autisme doen dit op basis van

lichamelijke kenmerken zoals kleding.



Ralph Adolfs heeft onderzocht hoe mensen met autisme reageren op de starende blik van anderen.



Dit onderzoek toont aan dat zij

anders reageren op deze blik als controle personen.

Hoe komt het dat mensen met autisme anders op oogcontact reageren?

Klin stelt voor dat mensen met autisme niet weten hoe belangrijk deze blik is voor het begrijpen als cue van iemands sociale wereld.



Als autisten kijken naar de Who‟s afraid of Viginia Wolf, geven zij geen aandacht aan de oogexpressie om de film te begrijpen, waar andere respondenten dit wel doen. Dit kan aantonen dat autisten de oogexpressie niet als betekenisvol zien voor het waarnemen van andere mensen.

Als theory-of-mind belangrijk is in autisme, dan heeft autisme invloed op vele neurale gebieden die betrokken zijn bij persoonsperceptie.



Anatomische studies suggereren dat hersenafwijkingen geassocieerd met autisme starten bij

de geboorte, Courchesne ontdekte bijv. dat kinderen met autisme een kleine hoofdomtrek hebben bij geboorte die gevolgd wordt door een snelle toename van de hoofdomtrek in het eerste levensjaar.

Hersenafwijkingen blijven gedurende de ontwikkeling en studies suggereren dat autisme samenhangt met

verminderd volume van verschillende hersengebieden, zoals de frontale lobben, STS, amygdala, cerebellum en hippocampus.

Naast deze afwijkingen in structuur wordt autisme in verband gebracht met

abnormale functie in verschillende gebieden, zoals



-persoonsperceptie, inclusief de MPFC,


-amygdala,


-FFA en


-STS.



Hoe uit zich dit in abnormaal functioneren van de hersengebieden? Autisten vertonen

minder activiteit in de MPFC en STS wanneer zij theory-of-mind taken uitvoeren.



In andere taken vertonen autisten meer activiteit in de STS regio voor een brede range van condities.

Autisten betrekken de FFA wanneer zij gezichten zien ipv dat zij aandacht besteden aan

de oogexpressie.



Dat zij minder oog hebben voor oogexpressie hangt samen met de kleinere amygdala, die karakteristiek is bij autisme. De grootte van de amygdala hangt samen met de aandacht die iemand besteed aan andermans ogen. Hoe kleiner de amygdala, hoe minder oogcontact.


Dat zij minder oog hebben voor oogexpressie hangt samen met

de kleinere amygdala, die karakteristiek is bij autisme.



De grootte van de amygdala hangt samen met de aandacht die iemand besteed aan andermans ogen. Hoe kleiner de amygdala, hoe minder oogcontact.

Autisme heeft ook invloed op het default hersennetwerk.



De MPFC is een hersengebied dat een hoog metabolisme heeft, activiteit die te maken kan hebben met zelf-referentieprocessen. De relatie tussen autisme en afwijkingen in de MPFC kan ook hierop betrekking hebben.



Mensen met autisme vertonen geen

deactivatie wanneer zij hun aandacht richten op niet-zelf-referentietaken na een zelf- referentietaak, dit geldt voor normale respondenten wel.



Het niet deactiveren kan liggen aan het feit dat autisten een ongewone hoge focus op hun interne status hebben, anders dan een focus op de externe wereld.

De moeite met zelfreferentieprocessen behorende bij autisme wordt gereflecteerd in

de abnormale hersenontwikkeling en hersenfuncties.



Deze afwijkingen hebben grote gevolgen; autisme heeft invloed op alle belangrijke neurale regionen die belangrijk zijn voor de persoonsperceptie en zelfreferentieprocessen.

Deze afwijkingen hebben grote gevolgen; autisme heeft invloed op

alle belangrijke neurale regionen die belangrijk zijn voor de persoonsperceptie en zelfreferentieprocessen.

Samenkomen in de perceptie van het zelf en anderen.



Activiteit in de MPFC wordt geassocieerd met

de perceptie van het zelf en van anderen. Dat een hersengebied samenhangt met twee processen kan komen psychologische functie gebruikt kan worden in de uitvoering van beide taken.



Simulatie theorie suggereert dat theory-of-mind gebaseerd is op de mogelijkheid om onszelf in andermans schoenen te plaatsen, ons eigen geheugen gebruikend om te simuleren wat in andermans geheugen gebeurt.


Simulatie theorie suggereert dat theory-of-mind gebaseerd is op

de mogelijkheid om onszelf in andermans schoenen te plaatsen, ons eigen geheugen gebruikend om te simuleren wat in andermans geheugen gebeurt.

Mediale prefrontale cortex; vergelijkbare en nabije anderen



De simulatietheorie suggereert


een intrinsieke relatie tussen de perceptie van het zelf en de perceptie van anderen.



De reden dat de MPFC betrokken is bij beide types van perceptie kan zijn dat de perceptie van het zelf soms wordt gebruikt om de perceptie van anderen tot stand te brengen.



Uit fMRI studies komt naar voren dat dezelfde hersengebieden worden aangesproken bij zelfperceptie en perceptie van nabije anderen, maar niet bij de perceptie van anderen die

verder van ons af staan.



Een ventrale subregio van de MPFC toont toenemende activiteit voor zelfperceptie en perceptie van de vergelijkbare andere.



De dorsale regio van de MPFC is actief voor percepties van niet vergelijkbare anderen. Dit patroon binnen de MPFC wordt gezien als bewijs dat eigen voorkeuren de voorkeuren van iemand zoals zijzelf voorspellen, maar niet informatief zijn voor speculaties over voorkeuren van anderen niet zij zoals zijzelf.

De dorsale regio van de MPFC is actief voor percepties van

niet vergelijkbare anderen.



Dit patroon binnen de MPFC wordt gezien als bewijs dat eigen voorkeuren de voorkeuren van iemand zoals zijzelf voorspellen, maar niet informatief zijn voor speculaties over voorkeuren van anderen niet zij zoals zijzelf.

Een andere reden waarom de MPFC ondersteunt in zelfperceptie en perceptie van anderen is dat we

detail- en emotionele informatie opslaan over onszelf en de speciale mensen in ons leven.



Vergelijkbare hersenactiviteit wordt gevonden voor zelfperceptie en perceptie van de huidige romantische partner. Deze activiteit komt niet voort uit vergelijkbaarheid met de romantische partner maar uit systeemovereenkomst in de complexiteit of emotionele bron van informatie die is opslagen over onszelf en onze romantische partner.

Empathie



Empathie is het proces van

het doelbewust verplaatsen van jezelf in andermans schoenen om de gedachten en gevoelens van de ander te begrijpen.



Welke hersenmechanismen staan ons toe de ervaringen van een ander te delen?



Spiegelneuronen maken onderdeel uit van dit proces. Zij zijn een kritisch lichamelijk mechanisme dat de mogelijkheid ondersteunt om empathie te tonen met anderen, dit door ons toe te staan de interne staat van een ander te simuleren in ons eigen lichaam. Onderzoek ondersteunt dat dezelfde hersengebieden actief zijn in beide processen.



Spiegelneuronen gerelateerd aan empathie bevinden zich in de regionen die actief zijn bij een emotionele staat, zoals

de insula (voor walging) en de insula en de anterieure cingulate (voor lichamelijke pijn).



Mensen die meer empathie tonen zijn vertonen een hogere activiteit dan anderen.



Onderzoek wijst uit dat mensen die ervaring hebben met pijnervaring ivm hun werk, zoals bijv. Artsen, andere hersengebieden gebruiken als

zij pijn bij anderen zien.



In plaats van activiteit in de insula en de anterieure cingulate wordt activiteit in de MPFC en de rTPJ geconstateerd.


De somatosensorische cortex wordt niet gerelateerd met empathie. Patiënten met hersenletsel aan de somatosensorische cortex hebben

veel moeite met het identificeren van de emotionele staat van een ander.



Dit suggereert dat het principe van spiegelneuronen een rol speelt in ons empathisch vermogen.

Sociale kennis



Om succesvol door onze sociale wereld heen te navigeren moeten we de regels voor juist gedrag kennen en ook toepassen. Welke aspecten van onze kennis moeten we op welke situaties toepassen?


Als onze belangen conflicteren met die van de omgeving wordt verder gaan moeilijk. Wat kunnen de hersendelen die zich bezighouden met dit soort beslissingen ons leren?

Verschijningsvormen van sociale kennis



Een van de meest gecompliceerde aspecten van sociaal gedrag is dat er

geen rechtdoorzee regels voor zijn.



Het gedrag dat past in een situatie, kan totaal ongepast zijn in een andere situatie.

Op dit moment toont het meeste onderzoek aan dat de frontale lobben belangrijk zijn bij het beoordelen van een situatie en het bepalen wat gepast is in deze situatie.



Patiënten met schade aan de prefrontale cortex

houden geen rekening met de context; zij voeren acties uit naar objecten in hun omgeving, zelfs als deze acties niet gepast zijn.

Lhermitte deed hier onderzoek naar. Als arts nodigde hij patiënten uit op zijn werkkamer en had daar een hamer, spijker en foto neergelegd. De patiënt begint spontaan de foto op te hangen aan de muur, zonder dat hier aanleiding toe is.



Lhermitte noemt deze extreme afhankelijkheid van prototypische responses die gedrag sturen = utilization behavior =

exploitatie gedrag.



Patiënten met schade aan de frontale lob herinneren zich toegepast gedrag, maar zijn niet in staat dit binnen een context te plaatsen.

Patiënten met schade aan de frontale lob vertrouwen op omgevingscues.



Lhermitte toont ook aan dat deze patiënten soms imitatiegedrag vertonen. Patiënten kopieerden gedrag als in je neus peuteren als zij tegenover hem zaten. Lhermitte werkte voornamelijk met patiënten die grote laterale prefrontale schade hadden.



Recenter onderzoek heeft uitgewezen dat patiënten met letsel aan de orbifrontale cortex de meeste moeite hebben

met toepassen van hun sociale kennis op sociale interacties.

Valerie Stone heeft een faux pas taak (overtreding van sociale regels of etiquette) ontworpen, bestaande uit een aantal scenario‟s waarin per ongeluk een faux pas wordt gebruikt door een van de deelnemers.



Deze tets werd uitgevoerd bij patiënten met orbitofrontale schade, laterale prefrontale schade en gezonde patiënten.



Patiënten met de orbitofrontale schade scoorden

slecht op deze test, omdat zij niet in staat hun sociale kennis toe te passen op de situatie.

Patiënten met orbitofrontale schade kennen geen bewustwording van ongepast gedrag wat maakt dat zij schaamte voelen en dus ongepast gedrag zullen herhalen in de toekomst.



Uit onderzoek is onder andere naar voren gekomen dat patiënten met orbitofrontale schade

trots zijn op hun sociaal gedrag, terwijl dit totaal ongepast is.



Deze patiënten zijn niet in staat spontaan ongepast gedrag te herkennen, omdat zij geen zelfinzicht kennen en geen sociale emotie genereren die hun sociale fouten corrigeert.

Patiënten met orbitofrontale schade hebben moeite met

het leren van nieuwe sociale kennis.



Dit is ondersteund in studies met kinderen met orbitofrontale schade, zij zijn niet in staat sociale regels te leren die zij op dat moment nog niet kenden.



Dit suggereert dat de orbitofrontale cortex belangrijk is in het leren van sociale kennis en het toepassen hiervan in specifieke sociale interacties.

Sociale kennis gebruiken om beslissingen te maken



De orbitofrontale cortex is belangrijk voor


het bepalen welke sociale kennis past bij een specifieke sociale situatie. Damassio (1990) was een van de eerste die hier een theorie over had.



Op basis van studies met patiënt EVR, patiënt met orbitofrontale schade, ontdekte hij dat EVR oplossingen voor sociale situaties kon genereren, maar niet kon benoemen welke oplossingen het meest effectief zouden zijn in een bepaalde sociale situatie.



Tot aan dit onderzoek was de betrokkenheid van de orbitofrontale cortex bij emotionele functies bekend, het was niet bekend dat letsel aan een gebied betrokken bij emotie, resulteert in verminderde mogelijkheden om besluiten te nemen.

Op basis van studies met patiënt EVR, patiënt met orbitofrontale schade, ontdekte hij dat EVR oplossingen voor sociale situaties kon genereren, maar

niet kon benoemen welke oplossingen het meest effectief zouden zijn in een bepaalde sociale situatie.



Tot aan dit onderzoek was de betrokkenheid van de orbitofrontale cortex bij emotionele functies bekend, het was niet bekend dat letsel aan een gebied betrokken bij emotie, resulteert in verminderde mogelijkheden om besluiten te nemen.

Op basis van voorgaande ontwikkelde Damassio de


Somatic Marker hypothese.

Deze hypothese (Somatic Marker hypothese) veronderstelt dat

sociale informatie in de vorm van lichamelijke arousal nodig is voor het nemen van beslissingen.

Wanneer we in een situatie terecht komen dat we een beslissing moeten nemen, kunnen we emotioneel reageren op de situatie om ons heen.



Deze emotionele reactie wordt manifest
in ons lichaam als

somatic markers = verandering in lichamelijke arousal.



De orbitofrontale structuren zijn betrokken bij het ondersteunen van leren van associaties tussen complexe situaties en de somatische veranderingen die gepaard gaan met een specifieke situatie.



De orbitofrontale cortex werkt samen met andere hersengebieden om voorgaande situaties uit te sluiten die vergelijkbare patronen van somatische verandering tonen.


De orbitofrontale cortex werkt samen met andere hersengebieden om

voorgaande situaties uit te sluiten die vergelijkbare patronen van somatische verandering tonen.

De somatische marker hypothese wordt ondersteund door studies met hersenletsel die de Iowa Gambling taak uitvoerden.



In deze taak wordt

reactie van de huid gemeten wanneer respondenten kaarten van hun keuze trekken uit vier stapels.



Twee stapels zijn geassocieerd met nettowinsten, de andere met nettoverliezen; gezonde respondenten leren de taak en gokken op een manier die leidt tot nettowinst, patiënten met letsel aan de orbitofrontale cortex generen geen somatic markers die nodig zijn om de taak te vervolmaken.



Gezonden respondenten vertonen een verhoogde reactie op de huid als zij een riskante gok wagen, in tegenstelling tot respondenten met orbitofrontale cortex letsel, zij vertonen geen verandering op de huid.



Meer recent is naar alternatieve verklaringen gezocht voor de rol van de orbitofrontale cortex en emotie in het succesvol beslissingen nemen.



Mensen zijn niet goed uit het correct

interpreteren van hun lichamelijke opwinding; hieruit blijkt dat niet logisch is dat lichamelijk arousal bruikbaar is bij het nemen van beslissingen nemen.



Concluderend: de orbitofrontale cortex speelt een belangrijke rol in het toepassen van sociale kennis op onze beslissingen in sociale settings. Deze regio helpt ons om het correcte gedrag door het herkennen van welke regels toepasbaar zijn in enkele specifieke situaties en niet op basis van somatic markers.


Concluderend:



de orbitofrontale cortex speelt een belangrijke rol in

het toepassen van sociale kennis op onze beslissingen in sociale settings.



Deze regio helpt ons om het correcte gedrag door het herkennen van welke regels toepasbaar zijn in enkele specifieke situaties en niet op basis van somatic markers.