• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/70

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

70 Cards in this Set

  • Front
  • Back

De plaats van het verpleeghuis in de gezondheidszorg



Het verpleeghuis is als instituut nog betrekkelijk jong. Vóór 1970 speelde geriatrische zorg zich voornamelijk af in het algemeen ziekenhuis, vaak wel al op speciale afdelingen voor oudere, chronisch zieke cliënten (Van Eekelen & Verstraten, 1990).



Door het snel toenemen van het aantal ouderen, de toename van de gemiddelde leeftijd van deze groep en daarmee ook de prevalentie van chronische (psycho)geriatrische problematiek ontstond begin jaren zestig van de vorige eeuw

het verpleeghuis als instituut.



De daadwerkelijke doorbraak van het verpleeghuis: kwam met het onderbrengen van deze zorgvorm in 1968 binnen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

Al spoedig echter begonnen afzonderlijke huizen onderscheid te maken tussen lichamelijk zieke en psychogeriatrische cliënten.



Er kwamen binnen één verpleeghuis aparte afdelingen voor

somatische en psychogeriatrische verpleging.



Door de opsplitsing in aparte afdelingen verbeterde de (para-)medische zorg, mede door het inzetten van gespecialiseerd personeel en op de doelgroep afgestemde inrichting en apparatuur.



Ook het leefklimaat kon beter worden afgestemd op de verschillende cliëntengroepen.



Behalve de differentiatie binnen verpleeghuizen kwam ook een ontwikkeling van gespecialiseerde verpleeghuizen op gang.



Er ontstonden

psychogeriatrische en somatische verpleeghuizen.

De verpleeghuizen vallen onder de zogeheten tweedelijns-gezondheidszorgvoorzieningen.



Dit zijn voorzieningen met

een meer specialistisch karakter, die in principe alleen toegankelijk zijn via de eerstelijnsvoorzieningen (bijv. de huis­ arts).



Bij tweedelijnsvoorzieningen vindt de zorg strikt genomen plaats binnen de muren van een inrichting of ziekenhuis.

Dit betekent overigens niet dat een cliënt per definitie opgenomen dient te zijn. In de verpleeghuiszorg is namelijk sprake van een toenemende differentiatie van de te leveren zorgproducten.



Deze differentiatie hangt met meerdere factoren samen.



• Zo is er een relatief achterblijven van de ontwikkeling van de beschikbare intramurale verpleeghuiscapaciteit bij de toegenomen omvang en zorgzwaarte van de doelgroep.
• Verder spelen de wens van ouderen om zo lang mogelijk in de eigen woonomgeving te blijven en
• de toegenomen technische en financiële mogelijkheden voor zorg in de thuissituatie, spelen een belangrijke rol.

Als reactie op deze tendens is eind jaren zeventig de dagbehandeling ontstaan als eerste vorm van verpleeghuiszorg aan thuiswonende cliënten.



Verder zijn er in de verzorgingshuizen zogenaamde substitutieprojecten opgestart.



Deze projecten worden extern gefinancierd vanuit samenwerkingsverbanden met

verpleeghuizen.



Cliënten in het verzorgingshuis met oriëntatie- en geheugenproblematiek (bijv. ten gevolge van een dementie) worden opgevangen in groepen die de dag gezamenlijk doorbrengen onder leiding van een verzorgende of activiteitenbegeleider.



Met deze aanvullende structuur zijn de ouderen langer in staat om in de oude, vertrouwde omgeving bij de partner te blijven wonen.

Aan dergelijke projecten is vanuit het verpleeghuis een verpleeghuisarts en/of psycholoog verbonden, die de cliëntenbesprekingen voorzit en de begeleiders adviseert over de omgang met de cliënten.



Naast deze disciplines kunnen ook een logopedist, fysio­ en/ of ergotherapeut bij het project betrokken zijn.



Een ander zorgproduct met de doelstelling de taak van de mantelzorger in de thuissituatie te ontlasten, is die van

tijdelijke opname.



Wanneer tijdelijke zorg elders ontbreekt, kan het verpleeghuis intervalzorg, crisisopvang of vakantie-opname bieden.

9.3 De primaire taken van een verpleeghuis



De verpleeghuiszorg is vooral gericht op cliënten met functiestoornissen als gevolg van

somatische of psychogeriatrische aandoeningen.



Dit betreft bijzonder complexe problematiek. Deze cliënten hebben geen medisch-specialistische zorg (meer) nodig, maar behoeven wel een specifieke zorg, veelal 24 uur per dag.



Het verpleeghuis biedt een zorgaanbod dat recht doet aan het complexe karakter van de zorgvraag en de specifieke behoefte van de cliënt.

Tot de basisfuncties van een verpleeghuis behoren



• v
• r
• l
• o
• c



• verzorging en verpleging,
• reactivering en revalidatie,
• langdurige en chronische zorg,
• observatie en diagnostiek, en
• consultatie en advies.

Afhankelijk van de zorgvraag en behoefte van de cliënt, kan de te leveren verpleeghuiszorg kortdurend of langdurig zijn.



Veel cliënten brengen in het verpleeghuis de laatste periode van hun leven door. Als zodanig heeft het verpleeg­ huis een 'thuis'-functie voor deze mensen.



In het verpleeghuis wordt dan ook veel aandacht besteed aan

het woon-leefklimaat waarbij men streeft naar het tege­moet komen aan de eigen aard, wensen en behoeften van de cliënt, het creëren van een herkenbare en leefbare omgeving en het instandhouden van betrokkenheid van familie en omgeving.

Het verpleeghuis richt zich vooral op ouderen.



De grootste groep is hoogbejaard. Van de daar verblijvende mannen is 25% ouder dan 85 jaar, van de vrouwen is dat 40% (Jaarboek Verpleeghuizen, 1995).



Er zijn ook verpleeghuizen met speciale afdelingen voor

jongere cliënten, bijvoorbeeld cliënten met niet-aangeboren hersenletsel, Korsakov, spierdystrofieën, AIDS of multipele sclerose (MS).

In het verpleeghuis zijn verschillende disciplines werkzaam die elk vanuit hun eigen deskundigheidsgebied een bijdrage leveren aan de zorg en de behandeling (het multidisciplinair samenwerken).



Zo werken er naast verzorgenden en verpleegkundigen,

verpleeghuisartsen, maatschappelijk werkenden, pastoraal werkenden, psychologen, activiteitenbegeleiders, fysio-, ergo-, muziek- en bewegingstherapeuten, diëtisten en logopedisten.



Op consultbasis zijn veelal een revalidatie-arts, psychiater en/ of neuroloog beschikbaar.

9.4 Het soort cliënten en hun problematiek - de hulpvraag



Grofweg kan men in het verpleeghuis vier cliëntengroepen onderscheiden:



• p
• s
• r
• b



• psychogeriatrische cliënten met een grote hulpbehoefte en/ of storend gedrag;
• somatische cliënten met intensieve chronische zorg;
• reactiverings- en revalidatiecliënten;
• bijzondere cliëntengroepen zoals terminale cliënten.

9.4.1 Psychogeriatrische cliënten



Psychogeriatrische verpleeghuiszorg wordt vooral geboden aan mensen waarbij sprake is van een psycho-organischstoornis. Bij tachtig procent van de cliënten is sprake van een dementie.



Dementie is geen ziekte maar

een syndroom dat uit verschillende symptomen bestaat en dat door verschillende ziekten kan worden veroorzaakt.

De symptomen waarvan sprake moet zijn, wil men van de diagnose dementie spreken, worden ontleend aan de laatste editie van de DSM-IV (1994).




• Zo moet in ieder geval de geheugenfunctie ernstig verstoord zijn.
• Ook dient er sprake te zijn van een afasie, agnosie, apraxie (respectievelijk een stoornis in het doelgericht taalgebruik, waarnemen en handelen) en stoornissen van uitvoeren ­ de controlefuncties.



Deze laatste vier symptomen hoeven niet gelijktijdig aan­ toonbaar te zijn bij een cliënt.



Om deze diagnose te kunnen stellen, moet ten minste een van deze vier, in combinatie met geheugenproblemen voorkomen . Om de diagnose compleet te maken moet bovenstaande een ernstige belemmering vormen voor een zelfstandig, sociaal of arbeidzaam leven. Verder moet het capaciteitenniveau beduidend minder zijn dan voorheen (Diesfeldt, 1997).

Er zijn verschillende aandoeningen die een dementie kunnen veroorzaken.



• A
• V
• F



• Alzheimer.


De hersenen van deze cliënten vertonen karakteristieke eiwitophopingen. Ook is een verschrompeling van de buitenste laag van de hersen­ schors te zien. De oorzaak hiervan is vooralsnog onbekend.



• Vasculaire stoornis.


Een vasculaire dementie berust op hersenbeschadigingen die worden veroorzaakt door stoornissen in de bloed­ voorziening in de hersenen, waardoor hersenweefsel beschadigd raakt en afsterft.



• Fronto-temporaal aandoeningen


(waaronder de ziekte van Pick), de ziekte van Parkinson of de ziekte van Huntington.



Vaak gaat de dementie gepaard met andere somatische en psychiatrische stoornissen zoals depressie en psychotische problemen (Jaarboek Verpleeghuizen, 1995).

De meeste verpleeghuizen bieden mogelijkheden voor



d


t


o


d

dagbehandeling,


tijdelijke opname,


observatie-opname en


definitieve opname.



Verder speelt de dagbehandeling ook een voorbereidende rol bij een eventuele definitieve opname in het verpleeghuis.

Vanaf de start met de psychogeriatrische dagbehandeling worden actief de mogelijkheden onderzocht om het sociale netwerk te ondersteunen met als doel de balans tussen draagkracht en draaglast van de verzorger in stand te houden.



Adviezen voor het omgaan met probleemgedrag nemen daarbij een belangrijke plaats in.



Dit alles met als doel om

de dementerende zo lang mogelijk in de thuissituatie te kunnen laten wonen.



Door de dagbehandeling wordt tevens de partner een aantal dagen per week ontlast van zijn zorg voor de dementerende .

Bij escalatie van probleemgedrag in de thuissituatie vindt soms een observatie-opname plaats.



Een observatieperiode kan gebruikt worden om bijvoorbeeld

nadere diagnostiek te verrichten ten behoeve van een klinische en/ of zorgdiagnose. Gelijktijdig kan deze periode gebruikt worden om te komen tot een omgangsadvies tezamen met het in- of bijstellen van medicatie.



Een tijdelijke opname kan uiteraard ook weer dienen om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten. Bijvoorbeeld tijdens een vakantieperiode of een time-out in een periode dat het minder goed gaat met een partner of dementerende. Als de draaglast-/ draagkrachtverhouding in de thuissitatie ernstig verstoord is, volgt veelal een definitieve opname.


Een tijdelijke opname kan uiteraard ook weer dienen om

de mantelzorger tijdelijk te ontlasten.



Bijvoorbeeld tijdens een vakantieperiode of een time-out in een periode dat het minder goed gaat met een partner of dementerende. Als de draaglast-/ draagkrachtverhouding in de thuissitatie ernstig verstoord is, volgt veelal een definitieve opname.

9.4.2 Somatische cliënten



De somatische cliënt is langdurig of blijvend van verpleeghuiszorg afhankelijk, als gevolg van (ernstige) lichamelijke beperkingen. Ook cognitieve en communicatieve beperkingen komen veelvuldig voor. Door deze beperkingen zijn de cliënten niet langer in staat in de oude woonsituatie te verblijven. Dit hangt samen met een beperkte zelfredzaamheid en het niet (langer) toereikend zijn van de mantel­ of professionele zorg.



Aan de beperkingen kunnen diverse ziekten ten grondslag liggen. Men kan denken aan



• c
• l
• n
• o

• cerebrovasculaire aandoeningen (CVA),
• longziekten als chronische bronchitis en longemfyseem ,
• neurologische aandoeningen als MS of de ziekte van Parkinson ,
• orthopedische problematiek (fracturen met name van heup of knie, al dan niet gepaard gaand met operatieve ingrepen) of een status na amputatie (Jaarboek Verpleeghuizen . 1995).




Een aantal van deze ziekten heeft een progressief karakter waardoor beperkingen kunnen verergeren. Vaak komen er naast de hoofddiagnose andere ziektebeelden voor.

Een aantal van deze ziekten heeft een progressief karakter waardoor beperkingen kunnen verergeren.



Vaak komen er naast de hoofddiagnose

andere ziektebeelden voor.

Een minderheid van deze cliënten komt vanuit de thuissituatie. De meesten komen via het ziekenhuis of een reactiveringsafdeling van het verpleeghuis.



Deze mensen hadden vaak gerekend op

voldoende herstel om naar de oude woonsituatie terug te kunnen keren.



Chronische opname in het verpleeghuis wordt dan ook beleefd als een diep ingrijpende gebeurtenis.

Ook al is de opname een oplossing voor de toenemende problematiek , het is bijna altijd iets waarnaar men niet verlangt en waartoe men onder druk van de omstandigheden, noodgedwongen besluit.



Een chronische opname op een somatische afdeling in het verpleeghuis betekent immers


dat de leef- en woonomstandigheden van de cliënt volledig veranderen.



Zelfbeschikkingsrecht en verantwoordelijkheid voor het eigen leven komen onder druk te staan.

Daarnaast zijn aan de opname al andere verlieservaringen voorafgegaan. Men heeft een deel van zijn gezondheid verloren. Voor de kleinste dingen moet nu hulp worden gevraagd.



Een deel van de cliënten krijgt te maken met verlies van

cognitieve vaardigheden, bijvoorbeeld na een CVA.



Dit kan grote gevolgen hebben voor het sociaal functioneren en de mogelijkheden om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Bij een aantal personen komen tevens klachten als pijn en benauwdheid voor die een sterke wissel op het psychisch welbevinden kunnen trekken.

Opname in het verpleeghuis roept bij velen voorts een eindbestemmingsgevoel op: het verpleeghuis als eindstation.



Men wordt daar geconfronteerd met de eindigheid van het eigen bestaan. Dit alles wordt versterkt door het feit dat slechts

een enkeling weer met ontslag gaat en men regelmatig geconfronteerd wordt me het overlijden van een medecliënt.

Al met al wordt er een groot beroep gedaan op het aanpassingsvermogen van mensen. Een ieder maakt die aanpassing op zijn eigen wijze.



Of en hoe cliënten d opname verwerken, is afhankelijk van

de manier waarop zij in hun hele leven om gingen met moeilijke situaties of omstandigheden (copingstrategieën).



Door het verwerken van verlieservaringen kan men weer inhoud en betekenis aan het eigen leven geven. Dit is een continu proces waarbij verliesverwerking en zingeving elkaar wederzijds beïnvloeden. In dit opzicht kan er na verloop van tijd ook een perspectief van tevredenheid en opluchting ontstaan.

9.4.3 Reactiverings- en revalidatiecliënten



Revalidatie vindt voornamelijk plaats in de periode na de acute fase van een ziekte of ongeval (Voogt et al., 1994). Bij het revalideren gaat het om het bevorderen van vaardigheden en functies, die voor de te revalideren cliënt van belang zijn om opnieuw te kunnen functioneren op lichamelijk gebied, in de zelfzorg, in de sociale contacten, thuis en in de omgeving, in psychisch opzicht en op het gebied van communicatie.



Revaliderende activiteiten zijn erop gericht

handicaps (als gevolg van een ziekte, ongeval of aangeboren afwijking, stoornis of beperking) te voorkomen of te verminderen en de cliënt terug te brengen naar een plaats in de samenleving die in overeenstemming is met zijn resterende mogelijkheden.


In het verpleeghuis vindt vooral revalidatie van ouderen plaats . In deze fase van het leven zal de revalidatie speciale kenmerken hebben.



Bij ouderen kan bijvoorbeeld sprake zijn van


• Bij ouderen kan bijvoorbeeld sprake zijn van een afnemende functie van hart en longen waardoor de fysieke belastbaarheid beperkt kan zijn.
• Verder kunnen er visus- en gehoorproblemen voorkomen.
• Ook treden ten gevolge van de ouderdom veranderingen op in de informatieverwerking en de mentale belastbaarheid.



Het revalidatieprogramma dient daarom afgestemd te worden op de mogelijkheden van de ouderwordende mens. Zo zal men de therapieën afwisselen met gedoseerde rust en bijvoorbeeld eenvoudige instructies geven.



Men spreekt ook wel van reactivering wanneer men het over revalidatie van ouderen heeft.



Men spreekt ook wel van reactivering wanneer men

het over revalidatie van ouderen heeft.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen kortdurende revalidatie (tot zes maanden) en langdurige revalidatie (zes maanden tot een jaar).



Redenen van opname zijn divers. De grootste groep betreft cliënten met



o


c


-orthopedische problematiek.


-cliënten die recent een CVA hebben doorgemaakt.

Kenmerkend voor de revalidatiecliënten is dat

zij in korte tijd in een zekere mate van onafhankelijkheid. zelfredzaamheid, lichamelijke conditie en toekomstperspectief verloren hebben.



Zij leven vaak in onzekerheid met betrekking tot de toekomst. Het sociaal functioneren kan bij deze groep cliënten onder druk komen te staan door de toegenomen afhankelijkheid en hun lichamelijke en cognitieve beperkingen. Door te werken aan functieherstel en het stimuleren van de zelfzorg en de eigen verantwoordelijkheid, wordt tijdens de opname toegewerkt naar ontslag naar huis of naar het verzorgingshuis.



Soms blijkt dit niet haalbaar en wordt overplaatsing naar een verblijfsafdeling gerealiseerd.

Voor de één is de grotere afhankelijkheid dus slechts van tijdelijke aard, voor de ander zal blijken dat permanente hulp nodig is.



Ieder mens gaat hiermee op een andere wijze om, afhankelijk van zijn toekomstperspectief, zijn huidige capaciteiten, de ervaringen die hij in zijn leven heeft opgedaan en de steun die hij onder­ vindt van zijn familie en andere betrokkenen.



Niet zelden treden hierbij problemen rond

verliesverwerking op.

9.4.4 Terminale cliënten



De terminale cliënten nemen een speciale plaats binnen de cliëntengroep van het verpleeghuis in.



De zorg voor de terminale cliënt omvat naast bestrijding en verlichting van pijn en andere lichamelijke symptomen, ook aandacht voor psychosociale, emotionele en spirituele aspecten.



Het doel van deze zorg is

bij te dragen aan een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven van de cliënt in zijn laatste levensfase.



Getracht wordt de cliënt, samen met zijn naasten, een plek te bieden waar ze zich thuis en geborgen voelen. Familieleden en overige naast betrokkenen worden, als ze dit wensen, zo veel mogelijk betrokken bij de zorg voor de cliënt (Netwerk Palliatieve Zorg voor Terminale Patiënten Nederland, 2001).

9.5 De verwijzing en doorverwijzing van cliënten in een verpleeghuis



De indicatie voor verpleeghuiszorg vindt plaats door het Regionaal Indicatieorgaan (RIO). Dit is een gemeentelijke instantie die indiceert voor zowel thuiszorg als verzorgingshuiszorg of verpleeghuiszorg.



Het RIO werkt volgens een model­ protocol (Breed Indicatie Overleg, 1997). Wanneer een cliënt een aanvraag doet, gaat het RIO alle mogelijke vormen van zorg na die bij de gestelde hulpvraag pas­ sen. Tevens wordt nagegaan op welke vormen van zorg de cliënt op dat moment ook daadwerkelijk aanspraak kan maken.



Uiteindelijk komt het RIO tot

een hulp­ pakket op maat.



Het indiceren vindt onafhankelijk plaats, dit wil zeggen los van de belangen van de financiers, zorgaanbieders (de thuiszorg, verzorgings- en ver­ pleeghuizen) en de zorgvragers (de cliënten).

Bij opname in het verpleeghuis is:



• vijftig procent van de cliënten
• een kwart vanuit
• Daarnaast is er een groep die
• Tot slot zijn er cliënten die v



• vijftig procent van de cliënten uit het ziekenhuis afkomstig
• een kwart vanuit de eigen omgeving (zelfstandig wonend) komt.
• Daarnaast is er een groep die nog zelfstandig woonde, maar wel al de dagbehandeling van het verpleeghuis bezocht (zeven procent van de nieuwe opnamen).
• Tot slot zijn er cliënten die vóór opname in het verpleeghuis, in een verzorgingshuis verbleven (twaalf procent van de nieuwe opnamen).



Nieuwe cliënten van de dagbehandeling zijn voor zeventig procent afkomstig uit de eigen woonomgeving , terwijl dertien procent vanuit het verzorgingshuis de dagbehandeling bezoekt (Jaarboek Verpleeghuizen, 1995).

Voor de cliënten die zijn opgenomen op een afdeling voor chronisch somatische of psychogeriatrische zorg, is het verpleeghuis meestal de laatste plek waar ze tijdens hun leven zullen verblijven.



Toch zijn er ook mensen die weer naar hun oude woonsituatie (zelfstandige woning of verzorgingshuis) ontslagen worden, bij­ voorbeeld na

langdurige verzorging en verpleging op een somatische afdeling of na observatie op een psychogeriatrische afdeling.

De cliënten op een reactiveringsafdeling worden veelal ontslagen naar de oude woonsituatie (zelfstandig wonend of verzorgingshuis) of overgeplaatst naar een verzorgingshuis of een afdeling voor chronisch somatische zorg in het verpleeg­ huis.



Ook overplaatsing naar een psychogeriatrische afdeling in het verpleeghuis komt voor.



Een enkele keer vindt opname plaats op een geriatrische afdeling in een psychiatrisch ziekenhuis (GAPZ), in een woonvorm voor mensen met verstan­ delijke handicap of een woonvorm mensen met een lichamelijke handicap.

9.6 De specifieke taken en werkzaamheden van de psycholoog in een verpleeghuis



Doorgaans worden de werkzaamheden van de psycholoog in het verpleeghuis onderverdeeld in



• d
• i

• directe taken
• indirecte taken

• directe taken
• indirecte taken

• Bij directe taken kan gedacht worden aan diagnostiek, observatie, behandeling en begeleiding.



• De indirecte taken, die een meer voorwaardenscheppend karakter hebben, zijn gericht op het zorgklimaat op een afdeling, het werkklimaat, de organisatie van de zorginstelling en de verdere professionalisering als psycholoog. Waar het accent van de werkzaamheden ligt, zal verschillen per verpleeghuis.


Directe zorgtaken



• D
• B
• I
• V



• a
• a
• G



• Diagnostiek
• Begeleiding en behandeling
• Individuele gesprekken en psychotherapeutische begeleiding
• Video Interactie Begeleiding
• Het adviseren van Personeel
• Het adviseren van familie/contactpersonen
• Gespreksgroepen en groepsactiviteiten

Indirecte zorgtaken



• D
• S
• B
• W
• L



• Deelname multidisciplinair overleg
• Scholing van personeel
• Beleidsontwikkeling
• Wetenschappelijk onderzoek
• Leidinggeven en supervisie

Diagnostiek



Door diagnostiek wordt informatie verkregen over wat er met een cliënt aan de hand is. Zo kan een beeld gevormd worden van de mogelijkheden en beperkingen bij een cliënt, maar ook of de plaats in het verpleeghuis geschikt is.



Door herhaald onderzoek kan inzicht verkregen worden in

een herstelproces van een cliënt, het effect worden gemeten van bepaalde behandelingsstrategieën en inzicht worden verkregen in de ontwikkeling die een cliënt tijdens zijn verblijf in het verpleeghuis doormaakt.

De psycholoog zal daarbij vaak gebruikmaken van psychologische tests, onder
andere dementie-screeningsinstrumenten of 'dementiebatterijen'.



Voorbeelden van dergelijke instrumenten zijn de


• Cambridge Exarnination for Mental Disorders of the Elderly-Nederlandse versie (CAMDEX-N),
• Cognitieve ScreeningsTest {CST),
• Diatest en de Amsterdamse Dementie Screeningstest.

Andere neuropsychologische tests onderzoeken specifieke cognitieve functies:

aandachtstaken, geheugentests, planningstaken, en dergelijke.



Weer andere neuropsychologische functies kunnen worden onderzocht door de cliënt te laten lezen, schrijven of tekenen.

Voorbeelden van testen waarbij het gaat om de persoonlijkheid en het emotioneel en psychosociaal functioneren zijn


de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI),


Five Factor Personality Inventory (FFPI),


Nederlandse Verkorte MMPI (NVM),


Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst (NPV),


Montgomery Äsberg Depression Rating Scale (MADRS) en


Geriatrie Depression Scale (GDS).


Soms worden ook observatieschalen gebruikt, zoals



-de Hoensbroeckse Beper­kingen Schaal Hersenletsel (HBS-H) en


-de Gedragsobservatieschaal voor de Intra­ murale Psychogeriatrie (GIP).



Hiermee kan men niet alleen zicht krijgen op het functioneren en de verdere ontwikkeling van de cliënt, maar ook, wanneer men ze bij een groep afneemt, een beeld krijgen van de hulpbehoevendheid van een afdeling.



Zo blijkt de GIP een bruikbare observatieschaal voor differentiatiedoeleinden en het bewaken van het opname- en plaatsingsbeleid.

Begeleiding en behandeling



Een andere belangrijke taak voor verpleeghuispsychologen is het begeleiden van cliënten, personeel en familie (of andere contactpersonen) in relatie tot de cliënt.



Het doel van deze begeleiding is


het draaglijk maken van de situatie.



De begeleiding kan op zowel directe als indirecte (of mediatieve) wijze plaatsvinden. Individuele gesprekken, Video Interactie Begeleiding, het adviseren van personeel en familieleden/contactpersonen bij gedragsproblemen van een cliënt, gespreksgroepen en groepsactiviteiten, zijn enkele begeleidingsvormen die we in het verpleeghuis kunnen tegenkomen.

Individuele gesprekken en psychotherapeutische begeleiding



Hier richt de begeleiding zich op steunende en structurerende gesprekken bij cliënten met emotionele, gedragsmatige en/of psychische problemen (zie bijv. Zarit & Knight, 1998).



Deze vorm van begeleiding richt zich vooral op de groep cliënten waarbij


nog een bepaald niveau van verbale communicatie mogelijk is en cognitieve problemen de steunende en structurerende gesprekken niet te veel in de weg zitten.



De keuze voor de vorm van begeleiding hangt mede af van de ken­nis en ervaring van de beschikbare psycholoog. Veelal wordt hierbij gebruikgemaakt van adviezen en methodieken die uit de gedragstherapie afkomstig zijn.



Uitgangspunt hierbij is dat veel (ongewenst) gedrag is aangeleerd en dus ook weer kan worden afgeleerd. Gewenst gedrag wordt hierbij beloond en ongewenst gedrag genegeerd.

Video Interactie Begeleiding



Een begeleidingsmethodiek bij dementerenden die de laatste jaren opmars maakt, is de zogeheten Video Interactie Begeleiding (VIB) (Van Helmond et al., 1996).



VIB is een methode die zich richt op


het verbeteren van het contact tussen dementerende en zorgverlener door het werken aan de communicatie.



Door middel van videobeelden wordt samen met de centrale of professionele zorgverlener ge­ keken hoe de communicatie met de dementerende verloopt.



Vragen die hierbij keer op keer gesteld worden, zijn: Welke elementen zijn belangrijk in de communicatie? Op welke manier kunnen de belangrijkste basiselementen van geslaagde communicatie in het contact met de dementerende worden gebruikt? Welke mo­ gelijkheden heeft de dementerende nog in het contact met de zorgverlener?

In een aantal bijeenkomsten wordt bewust gewerkt aan het verbeteren van de communicatie met de dementerende. Wanneer er meer momenten van geslaagde communicatie tussen dementerende en zorgverlener zijn en het contact goed is, kan er

optimale zorg verleend worden.



Niet alle energie gaat dan immers meer op aan het corrigeren van onbegrepen gedrag, maar er ontstaat weer ruimte om aan­ dacht te geven aan de gevoelens en beleving van de dementerende cliënt.



Zowel de dementerende als de zorgverlener zullen zich hierdoor prettiger voelen.

Het adviseren van personeel



Een andere begeleidingstaak van een verpleeghuispsycholoog is het adviseren van personeel op de afdelingen, bijvoorbeeld wanneer deze te maken krijgen met ernstige gedragsproblemen.



Soms volstaat een kort advies tijdens een multidisciplinair overleg. In andere gevallen zal de psycholoog eerst een nadere inventarisatie moeten verrichten om tot een gericht advies te kunnen komen (zie bijv. Hamer, 1998). Dit kan door middel van gerichte observaties of gesprekken met het personeel om na te gaan wat er precies aan de hand is.



Ook is het belangrijk om ervaringen, observaties en interventies die tot dusver hebben plaatsgevonden in kaart te brengen.



Dit alles met als doel om


het gedrag te verhelderen en te wij­ zen op de invloed die uitgaat van de interactie tussen cliënt en zorgverlener.



Er kunnen gedragsalternatieven worden besproken met het oog op de benadering van en omgang met een cliënt. Deze kunnen dan vervolgens dienen als richtlijn in de omgang die consequent door allen moet worden toegepast. Een taak van de psycholoog is deze vervolgens op schrift te stellen en op te nemen in het behandelplan.



Na een van tevoren afgesproken tijd worden de resultaten geëvalueerd en eventueel bijgesteld.

Het adviseren van familie/ contactpersoon
In het verpleeghuis hebben psychologen ook te maken met (individuele) familiecontacten. Veelal gaat het om:



• u
• p
• (kortdurende) i
• g


• uitwisselen van informatie over de cliënt.
• psycho-educatie
• (kortdurende) individuele begeleiding geboden aan famlieleden
• gespreksgroepen voor familieleden/ contact personen van cliënten



Veelal wordt de psycholoog ingeschakeld als andere disciplines zich niet (meer) goed in staat achten de familie gericht te begeleiden.

9.6.2 Indirecte zorgtaken



• D
• S
• B
• W
• L

• Deelname aan multidisciplinair overleg
• Scholing van personeel
• Beleidsontwikkeling
• Wetenschappelijk onderzoek
• Leidinggeven en supervisie

Deelname aan multidisciplinair overleg



Het deelnemen aan cliëntenbesprekingen als het multidisciplinair overleg geeft de verpleeghuispsycholoog de mogelijkheid om


zijn diagnostische bevindingen en voortgang betreffende behandeling en begeleiding rond cliënten in te brengen en inzicht te geven in het psychisch functioneren en het gedrag van een cliënt.



Daarnaast kunnen er adviezen gegeven worden over begeleiding, omgang en benadering van een cliënt.


Op deze wijze levert de verpleeghuispsycholoog zijn aan deel aan het individueel behandelplan, dat doorgaans gezamenlijk wordt opgesteld tijdens een multidisciplinair overleg.

Scholing van personeel



Verpleeghuispsychologen zijn vaak betrokken bij de bijscholing van medewerkers en vrijwilligers. Dit kan plaatsvinden in de vorm van


klinische lessen of casusbesprekingen rond een specifieke cliënt of een gedragsprobleem als bijvoorbeeld agressie of seksualiteit.



Daarnaast worden verpleeghuispsychologen ook regelmatig gevraagd om lezingen en voordrachten te verzorgen voor zeer diverse publieken.

Beleidsontwikkeling



Naast de directe en indirecte zorgtaken houdt de psycholoog zich bezig met meer algemene aspecten van de zorg. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan


beleid ten aanzien van wonen en leven in een verpleeghuis.



De psycholoog werkt mee aan het vertalen van nieuwe ontwikkelingen naar de praktijk van alledag. Ook kan van de psycholoog verwacht worden dat hij in staat is een bijdrage te leveren aan het (mede) vorm geven van zorginhoudelijk beleid.

Wetenschappelijk onderzoek



Sommige verpleeghuispsychologen houden zich tevens bezig met wetenschappelijk onderzoek. Onderzoek vanuit de praktijk kan gezien worden als


een mogelijkheid om nieuwe ontwikkelingen in de zorg of op het vlak van de diagnostiek, behandeling en/ of begeleiding op gang te brengen of te toetsen op hun effectiviteit en rendement .

Leidinggeven en supervisie



• Leiding geven aan p
• Het begeleiden van p
• ondersteunen van
• het geven van


• Leiding geven aan psychologisch assistenten
• Het begeleiden van psychologiestudenten die stage lopen,
• ondersteunen van (onervaren) collega-psychologen (bijvoorbeeld in de vorm van supervisie, consultatie of intervisie) en
• het geven van bij- en nascholing zijn belangrijke taken van verpleeghuispsychologen.



Uiteraard moet ook de verpleeghuispsycholoog zijn eigen vakkennis op peil houden door het volgen van vakinhoudelijke en vakoverstijgende bij- en na scholingen, het deelnemen aan symposia, het bijhouden van zijn vakliteratuur en het regelmatig contact houden met collega's (bijvoorbeeld de regio-overleggen voor verpleeghuispsychologen en intercollegiale toetsingsgroepen) (Sectie Ouderen­ psychologie NIP, 1999).

9.7 De belangrijkste vaardigheden van een psycholoog in een verpleeghuis



De vaardigheden die vereist zijn van psychologen die werkzaam zijn in het verpleeghuis zullen sterk afhangen van het soort verpleeghuis, de doelgroep die verblijft en de wenen die vanuit de organisatie gesteld worden aan de psycholoog. Toch is er een aantal algemene benodigde vaardigheden te onderkennen.



Psychologen werkzaam in het verpleeghuis hebben bij voorkeur:



• een opleiding of bijscholing gehad op het gebied van de psychogerontologie, neuropsychologie en/of klinische psychologie.
• Ze beschikken over kennis van normale verouderingsprocessen en de sociale en historische context van het ouder worden.
• Kennis van in het verpleeghuis voorkomende ziektebeelden van belang.
• kennis van neuropsychologische diagnostiek bij cerebrale pathologie.
• kennis te hebben van onderzoek van psychopathologie en persoonlijkheid in het algemeen en bij ouderen in het bijzonder.
• kennis en vaardigheden op het gebied van verliesverwerking, onderzoek van copingstijlen en verliesbegeleiding essentieel.

Verder zijn kennis en vaardigheden op het gebied van psychologische begeleiding en psychotherapie bij ouderen van belang.



Te denken valt aan:



• psy
• co
• technieken uit de g
• kennis van be
• kennis en vaardigheden ten aanzien van beh



• psycho-educatie (te gebruiken bij het informeren van cliënt en familieleden/contactpersonen),
• cognitieve functie- en strategietraining (zoals een agendatraining bij geheugen ­ problemen) en
• technieken uit de gedrags-, directieve en systeemtherapie.
• kennis van begeleidingsmethodieken voor cliënten met een dementie en moeilijk hanteerbaar gedrag .
• kennis en vaardigheden ten aanzien van behandelmethoden waarbij de omgeving als interveniërende factor wordt meegenomen (mediatieve technieken) belangrijk.

Gezien de taken op het gebied van teamondersteuning en scholing zijn belangrijk:



• kennis en vaardigheden op het gebied van d
• het kunnen maken van een pr


• kennis en vaardigheden op het gebied van didactiek.
• het kunnen maken van een praktische vertaalslag van het eigen werkveld naar dat van de overige disciplines in het verpleeghuis een belangrijke vaardigheid (bijv. in het kader van het verrichten van consultaties en het leveren van een bijdrage in de multidisciplinaire samenwerking ).

Tot slot:



als psycholoog wordt men in het verpleeghuis vaak als deskundige ingeroepen.



Belangrijk is

welke houding men daarin aanneemt.



Met een stimulerende, begeleidende en meedenkende houding bereikt men vaak meer in de samenwerking met andere disciplines in het verpleeghuis dan wanneer men een alwetend en sturende rol op zich neemt.

9.8 Trends en nieuwe ontwikkelingen




J


C



• Jong-dementerenden
• CVA-herstelunit



In het verpleeghuis wordt voortdurend getracht het zorgaanbod aan te passen aan de hulpvragen van de diverse cliënten. Een voorbeeld van een zorgvernieuwingsproject binnen verpleeghuis de Hazelaar is de CVA-herstelunit en de (gespecialiseerde) opname mogelijkheid voor jong-dementerenden.

9.8.1 CVA-herstelunit



Op de CVA-herstelunit werkt een in CVA gespecialiseerd multidisciplinair team. Cliënten krijgen een reactiveringsprogramma aangeboden dat op hun individuele situatie is afgestemd. De doelen waaraan gewerkt wordt, worden opgesteld door het CVA-behandelteam in samenwerking met de cliënt en de mantelzorgers .



Er wordt dus

multidisciplinair gewerkt aan een voorspoedig herstel en optimale zorg. Op grond van aangetroffen stoornissen en beperkingen wordt een prognose ge­ maakt van de herstelmogelijkheden.



Observatie, diagnostiek en gegevens vanuit het ziekenhuis bepalen de beginsituatie. In de uitvoering van de zorg ligt het accent op multidisciplinaire behandeling en begeleiding. Daarnaast wordt 24-uurs verpleging en verzorging geboden, afgestemd op de individuele zorgbehoefte van de cliënt.

Naast het functioneren van de cliënt zelf, zijn ook de mogelijkheden in de thuissituatie van invloed op het beoogde ontslag naar huis. In de thuissituatie moet de cliënt, indien noodzakelijk, gedurende 24 uur per dag kunnen terugvallen op hulp.



De belangrijkste schakel in het netwerk is

mantelzorg.



De draagkracht en mogelijkheden van de mantelzorger zijn essentieel. Daarom wordt de mantelzorger al meteen vanaf de ziekenhuisopname betrokken bij de zorg aan de cliënt. Op de CVA-herstelunit wordt de mantelzorger uitgenodigd (wekelijks) aanwezig te zijn bij de begeleiding, behandeling, verpleging en verzorging van de cliënt. Daarbij participeert deze in de praktische uitvoering van de zorg.



Op deze wijze krijgt de mantelzorger inzicht in het herstelproces en raakt hij vertrouwd met de praktische omgang met de cliënt

9.8.2 Jong-dementerenden



De laatste decennia is duidelijk geworden dat een dementieel syndroom zich niet uitsluitend manifesteert bij ouderen. Gezien de toename van het aantal jonge dementerenden enerzijds, en een aantal opmerkelijke verschillen met oudere dementerenden anderzijds, is besloten

een specifiek zorgaanbod aan te bieden aan deze boeiende, maar tegelijkertijd ook om complexe zorg vragende cliënten.

Wat opvalt is dat er de laatste jaren een toename is van het aantal jong ­ dementerenden in een verpleeghuissetting.



• Enerzijds is dit het gevolg van
• Anderzijds is



• Enerzijds is dit het gevolg van een verbeterde diagnostiek; een groot gedeelte van de jong-dementerend en kwam vroeger namelijk terecht bij de reguliere psychiatrie door de op de voorgrondstaande gedragsproblemen en de relatief jonge leeftijd.



• Anderzijds is de grote groep mensen die direct na de oorlogsjaren is geboren, de leeftijd van 55 gepasseerd, wat eveneens de toename van het aantal jong-dementerend en kan verklaren.

Uit de (beperkte) literatuur over jong-dementerenden, blijkt dat er nogal wat verschillen geconstateerd worden tussen mensen bij wie het dementieproces zich vóór het 65e levensjaar manifesteert en diegenen bij wie het dementieproces zich na het 65e levensjaar manifesteert.



Een belangrijk onderscheid betreft verschillen

die hun oorzaak vinden in het ziektebeeld zelf (bijv. een progressiever beloop) en verschillen ten gevolge van bijvoorbeeld de jongere leeftijd, sociale rol, enzovoort.

Samenvattend kunnen we, in grote lijnen, de volgende kenmerken bij jong dementerenden waarnemen:



• Er is doorgaans….
• Jong-dementerenden beseffen …..
• Het beloop van …..
• Afasie, agnosie en apraxie treden …...
• In het algemeen zijn …...
• Jong-dementerenden zijn niet …….
• De leefstijl van …….
• Zij hebben de neiging …….
• Zij laten niet zonder slag of stoot …..
• Beslissingen over ……..


• Er is doorgaans lang onzekerheid over de juiste diagnose.
• Jong-dementerenden beseffen doorgaans beter dat ze ziek zijn. Hierdoor zijn frustraties en gevoelens van machteloosheid meestal heftiger. Veelal staan gedragsproblemen op de voorgrond.
• Het beloop van het ziekteproces voltrekt zich meestal sneller.
• Afasie, agnosie en apraxie treden gewoonlijk eerder en vaak in ernstiger mate op.
• In het algemeen zijn de jong-dementerenden lichamelijk fitter en actiever; mede hierdoor is vooral in de beginfase minder vraag naar verpleegtechnische zorg.
• Jong-dementerenden zijn niet goed in staat op eigen kracht voor hun psychosociaal welbevinden te zorgen, terwijl zij in beginsel daartoe fysiek meestal wel in staat zijn.
• De leefstijl van jong dementerenden is door de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia beduidend anders dan die van ouderen.
• Zij hebben de neiging zichzelf beter in te schatten dan ze in werkelijkheid zijn.
• Zij laten niet zonder slag of stoot de regie over hun leven overnemen. Omdat z vaak nog een actieve rol spelen in de maatschappij geven ze vaak minder snel hun positie als bijvoorbeeld kostwinner of opvoeder op. Mede hierdoor is de impact op het sociaal netwerk groot.
• Beslissingen over hun maatschappelijk functioneren zijn doorgaans veel ingrijpender.