Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
66 Cards in this Set
- Front
- Back
5.1 inleiding en casuïstiek
In het algemene ziekenhuis kunnen globaal genomen vier groepen patiënten worden onderscheiden:
p h p k |
1. patiënten met psychosomatische en/ of somatopsychologische klachten; |
|
5.2 De plaats van het algemeen ziekenhuis in de gezondheidszorg
Het algemene ziekenhuis is een tweedelijnsinstelling binnen de gezondheidszorg.
Dat wil zeggen dat patiënten hier in principe alleen terechtkomen na |
verwijzing vanuit de eerste lijn, met name door de huisarts. Verwijzing volgt als er klachten zijn op somatisch en/ of psychiatrisch vlak die niet in de eerste lijn verholpen kunnen worden. |
|
Naast de medisch specialisten, werken er ook andere specialisten, die niet van medische origine zijn: |
de apotheker, de klinisch fysicus, de klinisch chemicus en de klinisch psycholoog.
Deze professionals hebben allen na hun doctoraal examen een bij hun vak passende specialistische opleiding gevolgd. Zo heeft de klinisch psycholoog na zijn doctoraalexamen psychologie allereerst de postdoctorale opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog gevolgd - een generalistische opleiding - en vervolgens de specialistische opleiding tot klinisch psycholoog.
Beide groepen specialisten maken deel uit van de medische staf van het ziekenhuis, het belangrijkste en meest invloedrijke bestuursorgaan |
|
Tabel 5.1 Specialismen in het algemeen ziekenhuis. |
|
|
De primaire taak van het algemene ziekenhuis is de medisch specialistische diagostiek en behandeling door de poortspecialist op verwijzing van de huisarts.
Van belang is hier het onderscheid tussen |
poortspecialist en ondersteunend (medisch) specialist.
Een poortspecialist is een medisch specialist die rechtstreeks patiënten doorverwezen krijgt door de huisarts, zoals de internist en de chirurg.
|
|
Daarnaast zijn er medische en niet-medische ondersteunende specialisten, die op aanvraag van de poortspecialist een deel van de diagnostiek en/ of de behandeling doen; |
medisch ondersteunende specialisten zijn anesthesisten en radiologen.
De niet-medische en ondersteunende specialisten zijn in tabel 5.1 genoemd. |
|
De grootte van een algemeen ziekenhuis wordt afgemeten aan het aantal bedden.
De poortspecialisten hebben hun eigen klinische afdelingen, zoals afdeling interne geneeskunde, afdeling chirurgie.
Een groot deel van de algemene ziekenhuizen heeft een |
Psychiatrische Afdeling van een Algemeen Ziekenhuis (PAAZ),
met daarnaast altijd een polikliniek psychiatrie; sommige hebben voorts nog een Psychiatrische Deeltijd Behandelingsafdeling (PDB). |
|
Ondersteunende medische en niet-medische specialisten hebben geen eigen beddenafdeling. Slechts een deel van de patiënten van een ziekenhuis is opgenomen op een afdeling; een veel groter deel van de patiënten komt alleen poliklinisch voor behandeling naar het ziekenhuis.
De klinisch psycholoog diagnosticeert en behandelt zowel ... |
klinische als poliklinische patiënten. |
|
5.3 De primaire taak van de psycholoog in het algemeen ziekenhuis
Vrijwel alle psychologen in een ziekenhuis zijn lid van de medische staf en nagenoeg allen werken op een autonome afdeling medische psychologie .
Hun taak is primair |
de psychodiagnostiek en kortdurende behandeling van klinisch en poliklinisch verwezen patiënten.
Andere taken - zoals de zorg voor het ziekenhuisklimaat, coaching van professionals, wetenschappelijk onderzoek en bestuurlijke activiteiten - worden niet structureel ingevuld (Nationale Raad voor de Volksgezondheid, 1988). |
|
De afdeling klinische/ medische psychologie is een zelfstandige unit binnen de ziekenhuisorganisatie.
De volgende disciplines worden hier aangetroffen: (klinisch) psychologen, psychologisch assistenten, psychologisch medewerkers, secretaressen, pre-doctoraal-stagiaires, post-doctoraal-opleidelingen. Psychologisch assistenten en psychologisch medewerkers doen doorgaans een deel van de diagnostiek, met name de testdiagnostiek; ook doen zij deelbehandelingen, zoals ontspanningstraining of biofeedbacktraining. Vaak is één van de psychologen hoofd of coördinator van de afdeling.
Doorverwijzing naar de klinisch psycholoog vindt alleen plaats door …. |
een medisch c.q. poortspecialist.
De gemiddelde afdeling heeft in totaal 3,8 vaste personeelsplaatsen; elke afdeling heeft een eigen budget (Neijmeijer & Hutschemakers, 1995). |
|
5.4 Het soort patiënten en hun problematiek - de hulpvraag
Patiënten in het algemeen ziekenhuis komen in eerste instantie op verwijzing van de huisarts terecht bij een poortspecialist. Op verzoek van de poortspecialist kan een patiënt doorverwezen worden naar een klinisch psycholoog.
Door de jaren heen is er een aantal groepen patiënten ontstaan dat veelvuldig doorverwezen wordt naar de Afdeling Medische Psychologie.
Rond deze groepen zijn vier soorten sub-specialisaties ofwel differentiaties ontstaan:
|
|
|
5.4.1 Somatiek
Psychologen in algemeen ziekenhuizen komen vooral in aanraking met chronisch zieke mensen die een verhoogde kans op psychische problemen hebben. Veel voorkomende chronisch ziekten zijn CARA2, hartziekten en diabetes mellitus.
Deze psychische problemen kunnen een aantal oorzaken hebben:
• s • a |
• ze kunnen direct samenhangen met de somatische ziekte. • Tot slot dienen mensen met chronische ziekten zich vaak fors aan te passen aan hun nieuwe leefomstandigheden en beperkingen, wat voor veel mensen een grote opgave is en aanleiding kan zijn voor het ontwikkelen van psychische problemen . |
|
De psycholoog kan in een dergelijk geval |
het inzicht van de patiënt in zijn problematiek vergroten; verder kan hij hulp bieden bij de verwerking van de ziekte en hij kan de patiënt steunen bij de aanpassing aan de lichamelijke beperkingen (Kaptein et al., 2000}. |
|
Functionele klachten, ofwel lichamelijke klachten waarvoor geen medische verklaring wordt gevonden, behoren ook tot de soort problematiek waarvoor naar de afdeling medische psychologie doorverwezen wordt.
Het gaat dan vooral om |
pijn op de borst , hoofdpijn, buikpijn, rugpijn, vermoeidheid, duizeligheid en slapeloosheid. Vaak zijn dit klachten, indien niet gerelateerd aan een somatische ziekte, die vanzelf weer overgaan.
Wanneer ze echter lange tijd blijven voortbestaan, kunnen patiënten de neiging ontwikkelen om te gaan 'shoppen' in de gezondheidszorg of het alternatieve circuit. De klinisch psycholoog in het algemene ziekenhuis kan proberen deze patiënten inzicht te verschaffen in hun problematiek |
|
Wanneer ze echter lange tijd blijven voortbestaan, kunnen patiënten de neiging ontwikkelen om |
te gaan 'shoppen' in de gezondheidszorg of het alternatieve circuit.
|
|
De klinisch psycholoog in het algemene ziekenhuis kan proberen deze patiënten inzicht te verschaffen in hun problematiek en andere |
copingstijlen aan te leren.
Patiënten met dit soort klachten worden met name doorverwezen door de internist, neuroloog, cardioloog, gynaecoloog, orthopeed of dermatoloog. |
|
De term CARA wordt gebezigd als verzamelterm voor |
astma, chronische bronchitis en (long)emfyseem. |
|
5.4.2 Neuropsychologie
Klinische neuropsychologie is het wetenschapsgebied waar relaties tussen hersen stoornissen en gedrag bestudeerd worden in patiëntgebonden onderzoek alsmede de praktijksector waar deze kennis wordt toegepast in de vorm van diagnostiek, begeleiding en behandeling .
Er bestaan voor de klinische neuropsychologie drie doelstellingen:
1. bijdragen aan de |
1. bijdragen aan de medische (vooral neurologische en psychiatrische) diagnostiek, door het opsporen van functiestoornissen die cerebrale aandoeningen aannemelijk maken; |
|
In geval van doorverwijzing voor neuropsychologisch onderzoek, veelal afkomstig van neuroloog, geriater of internist, betreft de vraag meestal of er een samenhang bestaat tussen een mogelijk aangetaste werking van de hersenen en stoornissen in het emotioneel, cognitief en gedragsmatig functioneren van de patiënt. Functies die met behulp van neuropsychologisch onderzoek getest worden, zijn
|
|
|
Voorbeelden van ziekten waarbij hersenbeschadiging aan de orde is, zijn: |
• de ziekte van Alzheimer, |
|
Naar aanleiding van het neuropsychologisch onderzoek kan de klinisch psycholoog komen tot de volgende adviezen (Hemmer et al" 1997):
|
|
|
5.4.3 Psychiatrie
Psychiatrie is dat deel van de geneeskunde dat zich bezighoudt met gedragsstoornissen. Om te spreken van een psychiatrische stoornis dient aan drie voorwaarden voldaan te worden (Zwanikken et al., 1990): |
• het betreft een abnormaal verschijnsel of gedrag dat afwijkt van een sociale norm of van hetgeen in de betreffende cultuur als normaal geldt; |
|
De belangrijke psychiatrische stoornissen zijn:
a s p si |
|
|
Binnen het ziekenhuis krijgt de klinisch psycholoog patiënten doorverwezen door de psychiater.
Deze werkt op de PAAZ, de polikliniek psychiatrie of de PDB.
De taken van de klinisch psycholoog in deze zijn (Hemmer et al., 1997):
• p |
|
|
Psychiatrie: doorverwezen patiëntencategorieën en hulpvragen.
diagnosen/ hulpvragen:
|
• angststoornissen, fobieën en paniekstoornissen
|
|
5.4.4 Kinder- en jeugdzorg
Dit betreft kinderen en jeugdigen van nul tot achttien jaar. Deze kinderen kunnen zeer uiteenlopende problemen en ziekten hebben.
Het gaat vooral om psychosomatische, neuropsychologische en gedragsmatige problematiek. De doorverwijzer is bijna altijd de kinderarts, echter in voorkomende gevallen ook de longarts, internist, chirurg of dermatoloog.
3 groepen kinderen:
• Veel kinderen worden doorverwezen met ……….
• Een tweede groep bestaat uit kinderen met……….. • Een derde groep betreft kinderen die ……
• Een vierde groep betreft kinderen met ... |
• Veel kinderen worden doorverwezen met psychosomatische klachten, zoals
• Een tweede groep bestaat uit kinderen met ernstige en vaak chronische lichamelijke klachten en ziekten, zoals leukemie, CARA, reuma of diabetes mellitus. De klinisch psycholoog wordt vaak in consult geroepen voor therapeutische ondersteuning van kind en ouders.
• Een derde groep betreft kinderen die verdacht worden van problemen in de ontwikkeling: ontwikkelt het kind zich in emotioneel en/of cognitief opzicht conform leeftijd? Hiertoe wordt vaak intelligentie en/of neuropsychologisch onderzoek gedaan.
• Een vierde groep betreft kinderen met verworven hersenletsel, zoals een kind dat een trauma heeft opgelopen door een ongeval, als ook kinderen die een hersenoperatie hebben ondergaan. |
|
• Veel kinderen worden doorverwezen met psychosomatische klachten, zoals
Bij de presentatie van de problemen dient de klinisch psycholoog oog te hebben voor |
mogelijke mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik.
|
|
• Een tweede groep bestaat uit kinderen met ernstige en vaak chronische lichamelijke klachten en ziekten, zoals leukemie, CARA, reuma of diabetes mellitus.
De klinisch psycholoog wordt vaak in consult geroepen voor |
therapeutische ondersteuning van kind en ouders.
|
|
• Een derde groep betreft kinderen die verdacht worden van |
problemen in de ontwikkeling:
ontwikkelt het kind zich in emotioneel en/of cognitief opzicht conform leeftijd? Hiertoe wordt vaak intelligentie en/of neuropsychologisch onderzoek gedaan.
|
|
• Een vierde groep betreft kinderen met |
verworven hersenletsel, zoals een kind dat een trauma heeft opgelopen door een ongeval, als ook kinderen die een hersenoperatie hebben ondergaan. |
|
Diagnostiek en behandeling bij kinderen is een complexe, intensieve en tijdrovende bezigheid (Kievit et al., 1998}.
Niet alleen het kind wordt gezien, maar ten minste ook |
de ouders en vaak ook nog andere gezinsleden. In veel gevallen is aanvullend overleg met school nodig. De sociale context speelt eveneens een rol in het ontstaan of instand houden van klachten.
Problematiek in het oudersysteen zoals een depressie van een van de ouders of echtscheiding , kan een grote invloed hebben op het functioneren van het kind. Ook spelen leeftijdgenoten een grote rol in het welbevinden van kinderen (Cladder et al., 1998) . |
|
5.5 De verwijzing en doorverwijzing van patiënten in een algemeen ziekenhuis
Patiënten komen bij de klinisch psycholoog terecht op doorverwijzing van de medisch specialist uit het ziekenhuis.
Het betreft dus altijd |
interne doorverwijzingen.
Rechtstreekse doorverwijzingen via de huisarts zijn niet aan de orde. In d praktijk vinden doorverwijzingen schriftelijk of mondeling plaats of naar de afdeling medische psychologie of naar een bepaalde klinisch psycholoog persoonlijk.
Als er frequente doorverwijzingen plaatsvinden door een specialisme kan overwogen worden om een regelmatig overleg op te starten. Zo zijn er verschillende multidisciplinaire teams: het pijn team, het seksuologieteam, het PAAZ-team, het Psychosociaal-kinderteam . |
|
Doorverwijzingen zijn niet zelden |
onduidelijk of problematisch .
De vraagstelling is nogal eens niet duidelijk aangegeven. Of er worden vragen gesteld die nü thuishoren bij een psycholoog . Ook de timing van een doorverwijzing kan nu goed zijn, bijvoorbeeld het in kaart brengen van cognitieve stoornissen binnen enkele uren na het oplopen van een hoofdtrauma.
Soms worden patiënten als het ware 'gedumpt', omdat geen andere discipline nog verantwoordelijkheid wil dragen. Verder is een slechte reden voor doorverwijzing het feit dat de medicus geen medisch oorzaak van de klachten kan vinden (Belar & Deardorff, 1995). |
|
Het is van groot belang dat de klinisch psycholoog de vraagstelling |
van de doorverwijzer helder krijgt, vervolgens bekijkt of deze vraag bij hem thuis hoort en beoordeelt of dit wel het juiste moment voor doorverwijzing is, voordat hij besluit om een doorverwezen patiënt te accepteren. |
|
5.6 De specifieke taken en werkzaamheden van de klinisch psycholoog in een algemeen ziekenhuis
Er zijn globaal vier taakgebieden van de klinisch psycholoog te onderscheiden.
|
|
|
5.6.1 Taak 1: psychodiagnostiek
De psychodiagnostische werkzaamheden zijn onder te verdelen in een aantal stappen. Deze onderdelen hoeven niet bij elke patiënt allemaal doorlopen te worden. Echter bij elke nieuwe patiënt dient wel elk onderdeel overwogen te worden .
De stappen:
|
|
|
1 Auto-anamnestisch interview: gesprek met de aangemelde patiënt
Deze klachten worden bezien in het licht van de algemene anamnese:
nagegaan wordt of
|
de klachten samenhangen met gebeurtenissen in de levensloop. Ook probeert de psycholoog een indruk te krijgen van de persoonlijkheid en het interactioneel gedrag van de patiënt.
Verder wordt besproken of er problemen zijn op bijvoorbeeld het werk of thuis in het gezin. Zo'n eerste gesprek biedt de mogelijkheid te komen tot een eerste hypothese over wat er aan de hand kan zijn. Soms, bijvoorbeeld in geval van een crisisgesprek, kan één gesprek voldoende zijn. Meestal is er echter meer nodig . Vaak is het nuttig gebruik te maken van een biografische vragenlijst die de patiënt thuis of op de afdeling van het ziekenhuis waar hij is opgenomen, kan invullen; hier worden klachten en achtergronden geïnventariseerd.
de Schedules for Clinical Assessment in Neuropsychiatry (SCAN) of de International Personality Disorder Examination (IPDE).
De SCAN wordt gebruikt bij de differen tiaal diagnostiek van DSM As -stoornissen en de IPDE wordt gebruikt voor het diagnosticeren van As II-stoornissen. Bij kinderen en adolescenten kan gebruik gemaakt worden van het Amsterdams Diagnostisch Interview voor Kinderen en Adolescenten (ADIKA}. Bij (verdenking van) dementie kan de Camdex nuttig zijn. |
|
2 Dossieronderzoek
|
vorige behandelingen bij andere instellingen; ook kan het nuttig zijn de medische status te raadplegen, of de rapportage van de huisarts in verband met medische en psychosociale achtergronden.
Gegevens hieruit kunnen vaak bijdragen aan inzicht in de problematiek van de patiënt. |
|
3 Overleg verwijzer/ andere professionals
|
zijn er tegelijkertijd meerdere behandelaars betrokken bij de patiënt, dan is het eveneens van belang met deze functionarissen te overleggen.
In een aantal gevallen zijn er multidisciplinaire teams waarin ook de psycholoog zitting heeft, waardoor de informatieoverdracht gemakkelijk kan verlopen. |
|
4 Heteroanamnestisch interview: gesprek met een belangrijke ander
|
hetero anamnestisch gesprek.
Als het gaat om een kind, is het altijd zinvol een gesprek te arrangeren met de ouders/verzorgers, met als doel de problemen en klachten te inventariseren. Ook is het vaak nuttig met de ouders een ontwikkelingsanamnese af te nemen, waarin de levensloop van het kind gedetailleerd geïnventariseerd wordt.
Dit kan geschieden met behulp van gestructureerde interviews, zoals de Vineland Adapfa Behavior Scales {VABS) en het Amsterdams Diagnostisch Interview voor Kinderen en Adolescenten (ADIKA). |
|
5 Testonderzoek
Doel van het testonderzoek is om
|
meer informatie te verkrijgen, onder gestandaardiseerde condities met zo weinig mogelijk verstorende elementen.
Dit onderzoek wordt meestal niet door de klinisch psycholoog zelf gedaan, maar door een psychologisch medewerker of psychologisch assistente. In zeer complexe gevallen, waarin subjectieve indrukken en kwalitatieve gegevens erg belangrijk zijn, neemt de klinisch psycholoog zelf de testen af. De testbatterij wordt samengesteld naar aanleiding van de vraagstelling van de verwijzer en dient ook toegespitst te worden op de voorlopige indrukken en hypothesen die éen klinisch psycholoog uit de anamnese en op basis van de observatie heeft gevormd. |
|
|
|
|
6 Observatie
Observatiegegevens over het gedrag van de patiënt worden dan ook vaak zowel op de ziekenhuisafdeling, in de spreekkamer als gedurende het testonderzoek verzameld. Grote verschillen in gedrag treft men vooral bij
|
kinderen aan, waardoor het vaak nodig is gestructureerd en in verschil lende situaties, hun gedrag in kaart te brengen, bijvoorbeeld in contact met arts en verpleegkundige, tijdens het spelen met andere kinderen, tijdens het bezoekuur, in de ziekenhuisschool, in de spelkamer en tijdens psychologisch onderzoek. |
|
|
zijn visie op de klachten, problematiek en persoonlijkheid van de patiënt en geeft, indien van toepassing, een diagnose.
Ook wordt besproken waar deze behandeling het best kan plaatsvinden, in het ziekenhuis of in een andere instelling. Indien de patiënt dit wenst, wordt hij doorverwezen voor zo'n behandeling. |
|
8 Rapportage
In ieder geval dient er
|
schriftelijke rapportage plaats te vinden.
Schriftelijke rapportage kan heel kort zijn (één bladzij), middellang (enkele bladzijden) , bijvoorbeeld bij doorverwijzing, en lang (zes tot vijf tien bladzijden), wat in geval van een expertiseverslag normaal is.
In het verslag wordt minimaal opgenomen wat de aanmeldklachten zijn of welke de reden van verwijzing was, welke de diagnostische activiteiten zijn geweest, de bevindingen van het onderzoek in het licht van de vraagstelling en, ten slotte, het advies van de psycholoog (zie Beenackers, 2002). |
|
In het verslag wordt minimaal opgenomen
-a -d -b -a |
-wat de aanmeldklachten zijn of welke de reden van verwijzing was, -welke de diagnostische activiteiten zijn geweest, -de bevindingen van het onderzoek in het licht van de vraagstelling en, ten slotte, -het advies van de psycholoog (zie Beenackers, 2002). |
|
5.6.2 Taak Il: psychologische behandeling
Het algemene beleid is dat in een ziekenhuis in principe alleen kortdurend behandeld wordt. Dit wordt bevestigd door onderzoek van Jabaaij et al. (2000). Als na de diagnostische fase duidelijk is dat een langdurige behandeling nodig is, wordt met een doorverwezen. Er kunnen echter redenen zijn om een patiënt wel langdurig in behandeling te nemen, vooral wanneer |
de somatische problematiek langdurig en chronisch is en de ziekte in hoge mate interfereert met het psychisch welbevinden van de patiënt.
Deze patiënten kunnen in de praktijk lastig doorverwezen worden en behoren om die reden in het ziekenhuis psychologische behandeling te krijgen. Het betreft hier uitdrukkelijk geen GGZ-problematiek .
Eenvoudige en protocollaire behandelingen worden in principe in het ziekenhuis niet gedaan . Hier ligt de na druk op complexe en individueel toegespitste behandelingen . Ook is het een vereiste dat de patiënten nog in het medische circuit van het ziekenhuis zitten. Is het voorgaande niet aan de orde, dan wordt in principe doorverwezen naar de GGZ of eerstelijn. De klinisch psycholoog heeft in deze dan vaak een doorverwijzende en/ of coördinerende taak. |
|
Voor de patiënten die in behandeling komen bij de klinisch psycholoog in het ziekenhuis, zijn er de verschillende mogelijkheden:
1 C |
1 Crisisinterventie
Binnen de behandelingen:
|
|
1 Crisisinterventie
|
• het vooruitzicht van een belastende medische ingreep,
|
|
Na een korte inventarisatie van de problematiek , begint meestal in hetzelfde gesprek al de psychologische behandeling.
De volgende elementen kunnen hierin belangrijk zijn: |
Crisisinterventie kan ook plaatsvinden bij patiënten na een suïcidepoging . |
|
2 Psycho-educatie
|
voorlichting verstrekken met als doel de patiënt en/of zijn naasten meer inzicht in de ziekte te verschaffen.
Vaak vinden er volgend op het adviesgesprek enkele gesprekken met de patiënt en eventueel partner/ systeem plaats met het doel de onderzoeksresultaten te verhelderen en ook om de kans te verhogen dat adviezen daadwerkelijk uitgevoerd gaan worden .
Een tweede invalshoek bij psycho-educatie is de notie dat een ongezonde leefstijl een belangrijke risicofactor voor lichamelijke (vaak chronische) ziekten is. In zicht hierin en het aanreiken van manieren om de leefstijl te veranderen en het copinggedrag te verbeteren, is dan het doel. |
|
3 Psychotherapie
Klinisch psychologen in algemene ziekenhuizen werken doorgaans |
kortdurend en directief.
Afhankelijk van de aard van de problematiek en de mogelijkheden van de patiënt heeft de psychotherapeutische behandeling meer het karakter van counseling of ondersteunende structurerende therapie (Hemmer et al., 1997).
Patiënten die langdurig onder behandeling van een medisch specialist staan en die psychotherapeutische bemoeienis behoeven, gerelateerd aan hun ziekte, worden bij voorkeur behandeld in het ziekenhuis; in die gevallen , met name chronisch zieke patiënten, kan de behandeling zich over een langere periode uitstrekken . De meeste medisch specialisten verwijzen door voor psychotherapeutische behandeling.
|
|
Specifieke vormen van behandeling zijn:
g h o b |
• gedragstherapie,
|
|
De behandelingen kunnen op de volgende manieren gegeven worden:
i r g g m
|
Individuele behandeling |
|
Individuele behandeling
|
een patiënt met ernstige hoofdpijnklachten, die tegelijk bij de neuroloog in het ziekenhuis onder behandeling is, krijgt eenmaal per week een gedragstherapeutische behandeling aangeboden. |
|
Relatiebehandeling
Soms is de problematiek dusdanig verweven met de communicatie in de relatie dat
|
het noodzakelijk is om een deel van de behandeling met de partner te doen.
Deze kan ook bij de behandeling betrokken worden (als co-therapeut) als de patiënt onvoldoende ingang biedt voor psychologische behandeling. |
|
Gezinsbehandeling
Bijvoorbeeld: een kind kan het zwarte schaap zijn geworden in het gezin, omdat alle gezinsleden op een negatieve manier met hem zijn gaan interacteren. Zo'n kind kan dan allerlei klachten en symptomen gaan ontwikkelen, zoals hoofdpijn, buikpijn of encopresis. Dit zijn dan de aanmeldklachten in het ziekenhuis, meestal bij de kinderarts.
De klachten zijn alleen te veranderen als
|
de interactie tussen het aangemelde kind en de rest van het gezin (en de interacties onderling) verandert en daarvoor kunnen gesprekken met het gehele gezin heel nuttig zijn |
|
Groepsbehandeling
Deze groepen combineren meestal de volgende elementen:
|
voorlichting, educatie, ervaringsuit wisseling en technieken voor gedragsverandering.
Voorbeelden zijn: een Goldsteintraining, assertiviteitstraining, algemene gespreksgroep, gedragstherapeutisch georiënteerde groepen gericht op coping en zelfcontrole, psychotherapeutische groep gericht op de beïnvloeding van de persoonlijkheid. |
|
Mediatietherapie
Vooral bij kinderen wordt mediatietherapie zeer vaak toegepast. Meestal zijn ………. dan de uitvoerders van de behandeling. |
de ouders en leerkrachten dan de uitvoerders van de behandeling.
Als ze opgenomen zijn in het ziekenhuis zijn dat verpleegkundigen en pedagogisch medewerkers. Het gaat hier bijvoorbeeld om kinderen met enuresis, encopresis en eetstoornissen. |
|
5.6.4 Taak IV: overige niet-patiëntgerichte taken
Iedere klinisch psycholoog dient bij te dragen aan... |
het beleid van de eigen afdeling klinische/medische psychologie. In veel gevallen is een van de klinisch psychologen coördinator of hoofd van de afdeling en heeft als zodanig management taken voor de afdeling.
• Hij zorgt voor voorwaardenscheppende maatregelen voor de afdeling en haar medewerkers (Fonteijn, 1999). |
|
5.7 De belangrijkste vaardigheden van de klinisch psycholoog in een algemeen ziekenhuis
Aangezien een algemeen ziekenhuis een tweedelijnsinstelling is, komen er vooral hulpvragen die specialistische diagnostische procedures en/ of behandelingen behoeven.
|
Hij moet dus zeer veel medische knowhow hebben en deze kennis ook in het overleg met andere, medische disciplines kunnen aanwenden. |
|
Diagnostisch dient hij in staat te zijn alle facetten en procedures toe te passen:
|
gerichte speciële interviews, algemene interviews, heteroanamnestische interviews, een grote variëteit aan testpsychologisch onderzoek, het toepassen van gestructureerde interviews.
Het is ook van belang dat een klinisch psycholoog andere disciplines kan aansturen in het kader van de diagnostiek: psychologisch en pedagogisch medewerkers en testassistentes.
Hij dient in staat te zijn diagnostiek te verrichten op verschillende niveaus: individu, relatie, gezinssysteem.
Bovendien moet hij de hele levensloop kunnen overzien: baby's, peuters, kleuters, schoolkinderen , pubers, adolescenten, volwassenen en ouderen. |
|
|
individueel toegespitste behandelingen te kunnen uit voeren en te coördineren. Het standaard toepassen van behandelprogramma's is uit den boze.
Uiteraard wordt gebruikgemaakt van behandelprotocollen, maar slechts na indicatiestelling en individuele aanpassing. Ook bij behandelingen dient de psycholoog in staat te zijn deze toe te passen op individueel, relatie- en gezinsniveau. |
|
Een psycholoog die kiest voor dit werkterrein moet |
-zeer goed kunnen communiceren met een uiteenlopende groep van verwijzers en behandelaars. -Daarbij dient hij flexibel en stressbestendig te zijn. -Hij moet ook kunnen omgaan met crisissituaties en -snel en adequaat kunnen optreden in veel verschillende omstandigheden. |
|
5.8 Trends en nieuwe ontwikkelingen
|
|
|
Klinisch psychologen en kwaliteit
Dat gebeurt op alle fronten:
|
|