• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/208

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

208 Cards in this Set

  • Front
  • Back
offer
aanbieden
bood / boden aan
aangeboden
call
aandoen
deed / deden aan
aangedaan
look at
aankijken
keek / keken aan
aangekeken
arrive
aankomen
kwam / wamen aan
aaangekomen (zijn)
assume
aannemen
nam / namen aan
aangenomen
connect
aansluiten
sloot / sloten aan
aangesloten
attract
aantrekken
trok / trokken aan
aangevraagd
designate
aanwijzen
wees /wezen aan
aangewezen
respect
aanzien
zag / zagen aan
aangezien
remain
achterblijven
bleef / bleven aan
achtergebleven (zijn)
depend
afhangen
hing / hingen af
afgehangen
rid
afkomen
kwam / kwamen af
afgekomen (zijn)
expire
aflopen
liep /liepen af
afgelopen (zijn)
decrease
afnemen
nam / namen af
afgenomen
close
afsluiten
sloot / sloten af
afgesloten
thank
bedanken
bedacht / bedachten
bedacht
total
bedragen
bedroeg / bedroegen
bedragen
begin
beginnen
begon / begonnen
begonnen (zijn)
understand
begrijpen
begreep / begrepen
begrepen
keep
behouden
behield / behielden
behouden
see
bekijken
bekeek / bekeken
bekenen
describe
beschrijven
beschreef / beschreven
beschreven
decide
besluiten
besloot / besloten
besloten
discuss
bespreken
besprek / bespraken
besproken
exist
bestaan
bestond / bestonden
bestaan
concern
betreffen
betrof / betroffen
betroffen
involve
betrekken
betrok / betrokken
betrokken
order
bevallen
beviel / bevielen
bevallen (zijn)
find
bevinden
bevond / bevonden
bevonden
move
bewegen
bewoog / bewogen
bewogen
prove, show
bewijzen
bewoog / bewogen
bewogen
have
bezitten
bezt / bezaten
bezeten
see
bezoeken
bezocht / bezochten
bezocht
pray
bidden
bad / baden
gebeden
bind, tie
binden
bond / bonden
gebonden
prove, appear
blijken
bleek / bleken
gebleken (zijn)
remain, stay
blijven
bleek / bleken
bleef / bleven
gebleven (zijn)
break
breken
brak / braken
gebroken
bring, carry
brengen
bracht / brachten
gebracht
bend, bow
buigen
boog / bogen
gebogen
participate
deelnemen
nam / namen deel
deelgenomen
think
denken
dacht / dachten
gedacht
do
doen
deed / deden
gedaan
spend
doorbrengen
bracht / brachten door
doorgebracht
penetrate
doordringen
drong / drongen door
dorgedrongen (zijn)
go on, pursue
doorgaan
ging / gingen door
doorgegaan (zijn)
run
doorlopen
liep / liepen
doorgelopen (zijn)
bear, wear
dragen
droeg / droegen
gedreven (zijn/hebben)
push
dringen
drong / drongen
gedrongen (zijn)
drink
drinken
dronk / dronken
gedronken
force
dwingen
dwong / dwongen
gedwongen
experience
ervaren
ervoer / ervoeren
ervaren
eat
eten
at / aten
gegeten
go
gaan
ging / gingen
gegaan (zijn)
apply, obtain
gelden
gold / golden
gegolden
enjoy
genieten
genoot / genoten
genoten
give
geven
gaf / gaven
gegeven
glide, slide
glijden
gleed / gleden
gegleden (zijn/hebben)
gleam, shimmer
glimmen
glom / glommen
geglommen
grab, seize
grijpen
greep / grepen
gegrepen
hang, depend
hangen
hing / hingen
gehad
have
hebben
had / hadden
gehad
assist, contribute
helpen
hielp / hielpen
geholpen
keep, hold
houden
hield / hielden
gehouden
include
inhouden
hield / hielden in
ingehouden
enter
ingaan (op)
ging / gingen in
ingegaan (zijn)
take, occur
innemen
nam / namen in
ingenomen
see, glance at
inzien
zag / zagen in
ingezien
choose
kiezen
koos / kozen
gekozen
look, see
kijken
keek / keken
gekeken
climb
klimmen
klom / klommen
geklommen (zijn/hebben)
sound, ring
klinken
klonk / klonken
geklonken
come
komen
kwam / kwamen
gekomen (zijn)
buy
kopen
kocht / kochten
gekocht
get, recieve
krijgen
kreeg / kregen
gekregen
can, may
kunnen
kon / konden
gekund
let, leave
laten
liet / lieten
gelaten
read
lezen
las / lazen
gelezen
lie
liegen
loog / logen
gelogen
lay, be, stand
liggen
lag / lagen
gelegen
suffer
lijden
leed / leden
geleden
seem, appear
lijken
leek / leken
geleken
walk, run
lopen
liep / liepen
gelopen (zijn/hebben)
bring, carry
meebrengen
bracht / bracten mee
meegebracht
participate
meedoen
deed / deden mee
meegedaan
come
meegaan
ging / gingen mee
meegegaan (zijn)
improve
meevallen
viel / vielen mee
meegevallen (zijn)
need, have to
moeten
moest / moesten
gemoeten
may
mogen
mocht / mochten
gemogen
reflect
nadenken
dacht / dachten na
nadacht
take, sieze
nemen
nam / namen
genomen
turn, turn over
omdraaien
draaide / draaiden om
omgedraaig
handle
omgaan
ging / gingen om
omgegaan (zijn)
reverse
omkeren
keerde / keerden om
omgekeerd
investigate
onderzoeken
onderzocht / onderzochten
onderzocht
lack
ontbreken
ontbrak / ontbraken
ontbroken
remember
onthouden
onthield / onthielden
onthouden
arise, originate
ontstaan
ontstond / ontstonden
ontstaan (zijn)
recieve
ontvangen
ontving / ontvingen
ontvangen
fetch
opbrengen
bracht / brachten op
opgebracht
open
opendoen
deed / deden open
opengedaan
eat
opeten
at / aten op
opgegeten
go up
opgaan
ging / gingen
opgegaan (zijn)
give, abandon
opgeven
gaf / gaven op
opgegeven
lift, abolish
opheffen
hief / hieven op
opgeheven
stop, cease
ophouden
hield / hielden op
opgehouden
look up
opkijken
keek / keken op
opgekeken
come, come up
opkomen
kwam / kwamen op
opgekomen (zijn)
incur
oplopen
liep / lipen op
opgelopen (zijn)
record
opnemen
nam / namen op
opgenomen
move, progress
opschieten
schoot / schoten op
opgeschoten (zijn)
rise, stand up
opstaan
stond / stonden op
opgestaan (zijn)
conduct, appear
optreden
trad / traden op
opgetreden
lift, pull up
optrekken
trok / trokken op
opgetrokken
strike
opvallen
viel / vielen op
opgevallen (zijn)
visit, seek
opzoeken
zocht / zochten op
opgezocht
remain
overblijven
bleef / beleven over
overgebleven (zijn)
pass off
overgaan
ging / gingen over
overgegaan (zijn)
die, pass over
overlijden
overleed / overleden
overleden (zijn)
cross, traverse
oversteken
stak / staken over
overgestoken (zijn)
consider, ponder
overwegen
overwoog / overwogen
overwogen
take place
plaatsvinden
vond / vonden plaats
plaatsgevonden
ride, drive away
rijden
reed / reden
gereden (zijn/hebben)
shout, clamour
roepen
ziep / riepen
geroepen
create
scheppen
schiep / schiepen
geschapen
shoot
schieten
schoot / schoten
geschoten
seem, appear
schijnen
scheen / schenen
geschenen
write
schrijven
schreef / schreven
geschreven
shy, scare off
schrikken
schrok / schrokken
geschrokken (zijn)
push, shove
schuiven
schoof / schoven
geschoven
beat, hit
slaan
sloeg / sloegen
geslagen
sleep, lie
slapen
sliep / sliepen
gelsapen
close, conclude
sluiten
sloot / sloten
gesloten
cut, intersect
snijden
sneed / sneden
gesneden
regret
spijten
speet / speten
gespeten
speak
spreken
sprak / spraken
gesproken
jump
springen
sprong / sprongen
gesprongen (zijn/hebben)
stand
staan
stond / stonden
gestaan
enter
steken
stak / staken
gestoken
steal
stelen
stal / stalen
gestolen
die, perish
sterven
stierf / stierven
gestorven (zijn)
rise, climb
stijgen
steeg / stegen
gestegen (zijn)
iron, lower
strijken
streek / streken
gestreken
disappoint
tegenvallen
viel / vielen tegen
tegengevallen (zijn)
return, come back
terugkomen
kwam / kwamen terug
teruggekomen (zijn)
home coming
thuiskomen
kwam / kwamen thuis
thuisgekomen (zijn)
admit, acknowledge
toegeven
gaf / gaven toe
toegegeven
allow, permit
toelaten
liet / lieten toe
toegelaten
increase, grow
toenemen
nam / namen toe
toegenomen (zijn)
tramp
treden
trad / traden
getreden (zijn)
take, find
treffen
trof / troffen
getroffen
attract, draw, take
trekken
trok / trokken
getrokken
turn off, put out
uitdoen
deed / deden uit
uitgedaan
go out, exit
uitgaan
ging / gingen uit
uitgegaan (zijn)
spend, issue
uitgeven
gaf / gaven uit
uitgegeven
look out
uitkijken
keek / keken uit
uitgekenen
come, hatch
uitkomen
kwam / kwamen uit
uitgekomen (zijn)
speak, pronounce
uitspreken
sprak / spraken uit
uitgesproken
protrude, extend
uitsteken
stak / staken uit
uitgestoken
look
uitzien
zag /zagen uit
uitgezien
pick, sort
uitzoeken
zocht / zochten uit
uitgezocht
fall, drop
vallen
viel / vielen
gevallen (zijn)
catch, capture
vangen
ving / vingen
gevangen
sail, navigate
varen
voer / voeren
gevaren (zijn/hebben)
fight, battle
vechten
vocht / vochten
gevochten
hide, conceal
verbergen
verborg / verborgen
verborgen
prohibit, forbid
verbieden
verbood / verboden
verboden
link, bind
verbinden
verbond / verbonden
verbonden
disapear
verdwijnen
verdween / verdwenen
verdwenen (zijn)
compare, liken
vergelijken
vergellek / vergeleken
vergeleken
forget
vergeten
vergat / vergaten
vergeten
sell, market
verkopen
verkocht / verkochten
verkocht
obtain, get
verkrijgen
verkreeg / vergregen
verkregen
leave
verlaten
verliet / verlieten
verlaten
lose
verliezen
verloor / verloren
verloren
learn
vernemen
vernam / vernamen
vernomen
appear
verschijnen
verscheen / verschenen
verschenen (zijn)
leave, depart
vertrekken
vertrok / vertrokken
vertrokken (zijn)
replace
vergangen
verving / vervingen
vergangen
find
vinden
vond / vonden
gevonden
fly
vliegen
vloog / vlogen
gevlogen
satisfy
voldoen
voldeed / vodeden
voldaan
prevent, avert
voorkomen
voorkwam / voorkwamen
voorkomen
appearance, look
vóórkomen
kwam / kwamen voor
voorgekomen (zijn)
provide
voorzien
voorzag / voorzagen
voorzien
ask, question
vragen
voreg / vroegen
gevraagd
weigh, scale
wegen
woog / wogen
gewogen
go away
weggaan
ging / gingen weg
weggegaan (zijn)
throw
werpen
wierp / wierpen
geworpen
know
weten
wist / wisten
geweten
be
wezen (zijn)
was / waren
geweest (zijn)
point
wijzen
wees / wezen
gewezen
want
willen
wilde / wou / wilden
gewild
win
winnen
won / wonnen
gewonnen
be, become
worden
werd / werden
geworden (zijn)
say, tell
zeggen
zei / zeiden
gezegd
send
zenden
zond / zonden
gezonden
see, look
zien
zag / zagen
gezien
be
zijn
was / waren
geweest (zijn)
sing
zingen
znog / zongen
gezongen
sit
zitten
zat / zaten
gezeten
seek, search
zoeken
zocht / zochten
gezocht
will, shall
zullen
zou / zouden
--
swim
zwemmen
zwom / zwommen
gezwommen (zijn/hebben)
keep silent
zwijgen
zweeg / zwegen
gezwegen
understand
verstaan
verstond / verstonden
verstaan
request
aanvragen
vroeg / vreogen aan
aangevraagd
float
drijven
dreef / dreven
gedreven