• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/27

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

27 Cards in this Set

  • Front
  • Back
1. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek

Statistische technieken kunnen worden onderverdeeld in
beschrijvende en generaliserende statistiek.
Beschrijvende statistiek.
Hier gaat het om
beschrijven van voorliggende gegevens.

Bijvoorbeeld: Wat is de beoordeling van een film. Je kan dit berekenen door bijvoorbeeld van 20 beoordeling het gemiddelde en standaardafwijking te berekenen.
Generaliserende statistiek. Ook wel inductieve statistiek.

Het gaat hier om
de vraag of we resultaten, berekend uit gegevens van bijvoorbeeld een X bioscoopgangers, mogen generaliseren naar iedereen die de film gezien heeft.
1.1 Causale conclusie en generalisatie

Doel van sociaalwetenschappelijk onderzoek is
om op basis van beschikbare steekproefgegevens conclusies te trekken over een hypothese.


Maar wanneer mag je de uitkomsten generaliseren naar de gehele populatie?

Je zit met:
• Interne validiteit
• Externe validiteit
Maar wanneer mag je de uitkomsten generaliseren naar de gehele populatie?

Je zit met:
• Interne validiteit
• Externe validiteit
Interne validiteit
Wordt een verschil in uitkomst veroorzaakt door X, of toevallig niet door iets anders? Voorbeeld. Worden schoolprestaties verbeterd door het voorlezen of niet? Het kan immers ook de gehele opvoeding zijn, SES ed.
Dit is interne validiteit.

Externe validiteit.
Geldt voor alle kinderen dat als ze voorgelezen worden dat de prestaties beter zijn of niet?
Dat is de externe validiteit.
1.2 Interne validiteit
Interne validiteit:
Interne validiteit is de mate waarin een onderzoeksontwerp ons in staat stelt causale conclusies te trekken over het effect van een variabele op een onafhankelijke variabele.
Causaal verband.
Om te concluderen dat er causaal verband is moet aan drie eisen worden voldaan.
1. er moet een voorspelbare factor aanwezig zijn.. het ene moet leiden tot het andere.
2. Het verschil moet ontstaan na de stimulus, bijv voorlezen.
3. Er mogen geen andere invloeden een rol spelen.


Als er een verschil is gevonden bij een voorspelbare factor waarbij het ene tot het andere leidt, kunne er bij 2 en 3, nog allerlei problemen zijn wil je zeggen dat het echt zo is.

2. Het verschil moet ontstaan na de stimulus, bijv voorlezen.
3. Er mogen geen andere invloeden een rol spelen.

Punt 2 eist dat de oorzaak in de tijd vooraf moet gaan aan het gevolg.
Punt 3 eist dat er geen andere verklaringen mogen zijn behalve die ene.
Als er een verschil is gevonden bij een voorspelbare factor waarbij het ene tot het andere leidt, kunne er bij 2 en 3, nog allerlei problemen zijn wil je zeggen dat het echt zo is.
2. Het verschil moet ontstaan na de stimulus, bijv voorlezen.
3. Er mogen geen andere invloeden een rol spelen.

Punt 2 eist dat de oorzaak in de tijd vooraf moet gaan aan het gevolg.
Punt 3 eist dat er geen andere verklaringen mogen zijn behalve die ene.
Het probleem.
Het probleem is het vaststellen van
oorzaak en gevolg. Heeft het ene geleid tot het andere. Daarom zet je bijvoorbeeld een experiment op met 40 kinderen die niet kunnen lezen, waarbij je gaat loten welke wel en welke niet krijgen voorgelezen. 20 wel en 20 niet. Zo kan je vergelijken.
Voormeting.
Vaak wordt er begonnen met
een voormeting om te kijken of de populatie erg van elkaar verschilt ja of nee. Stel dat je de kinderen neemt met voorlezen, weet je in ieder geval of er aan het begin van het onderzoek geen verschil bestond.
Storende variabelen.
Stel dat er verschillen voor het onderzoek worden gevonden, kan je die meenemen in het onderzoek.
Bijv. door variabelen als verschil in intelligentie of ouders die hoog onderwijs hebben genoten. Als je dat weet in een onderzoek naar bijvoorbeeld lezen, kan je daar rekening mee houden.


Er zijn speciale analyse technieken om na te gaan of er storende variabelen van invloed zijn op de resultaten van een onderzoek.

Verklarende variabelen
Zo kan je nagaan of er een statistisch verband verdwijnt als je rekening houd met een factor als dat ouders bijv. intelligent zijn en het leesgedrag van hun kinderen. Je hebt dan de verklarende variabele. En dat is iets anders dan het voorlezen.
Verklarende variabelen
Zo kan je nagaan of er een statistisch verband verdwijnt als je rekening houdt met
een factor als dat ouders bijv. intelligent zijn en het leesgedrag van hun kinderen. Je hebt dan de verklarende variabele. En dat is iets anders dan het voorlezen.
Derde variabele
Voorbeeld van de brandweer. Hoe meer brandweermannen, hoe groter de brandschade. Komt het dan door de hoeveelheid brandweermannen dat er meer schade is?
Nee. Er wordt een derde variabele vergeten. De grootte van de brand.

Het gevonden verband is een schijnverband.
Schijnverband en spurieuze relatie.
Als iets een schijnverband is en er geen oorzaak gevolg relatie is is de naam voor zo’n verband
een spurieuze relatie.
Conclusie
• Zet een onderzoek zo op dat alternatieve verklaringen voor de verwachte resultaten zo veel mogelijk kunnen worden uitgesloten
• Kies een zo goed mogelijk onderzoeksontwerp
• Spoor storende variabelen op voor dat het onderzoek van start gaat
• Hoe kunnen deze voorkomen worden en hoe kunnen deze gecontroleerd worden.
1.3 Externe validiteit
Externe validiteit is de mate
waarin we resultaten van een onderzoek kunnen generaliseren over situaties, methoden, tijd en populaties

“in hoeverre zijn de steekproef resultaten geldig voor de gehele populatie’.

• Generaliseerbaarheid over ‘situaties’
• Generaliseerbaarheid over ‘methoden’
• Generaliseerbaarheid over ‘Perioden’
• Statistische generalisatie
“in hoeverre zijn de steekproef resultaten geldig voor de gehele populatie’.

• Generaliseerbaarheid over ‘situaties’
• Generaliseerbaarheid over ‘methoden’
• Generaliseerbaarheid over ‘Perioden’
• Statistische generalisatie

Theoretisch universum
Generaliseerbaarheid over ‘situaties’
Generaliseerbaarheid over ‘situaties’ heeft betrekking op de vraag ijn hoeverre de onderzoekssituatie en het dagelijks leven op elkaar lijken

Generaliseerbaarheid over ‘methoden’
Generaliseerbaarheid over ‘methoden’ heet te maken metb de vraag of de zelfde resultaten zouden worden gevonden wanneer het verschijnsel op een andere manier zou zijn onderzocht.

Generaliseerbaarheid over ‘Perioden’
Generaliseerbaarheid over ‘Perioden’ heeft betrekking op de vraag in hoeverre de steekproefresutaten ook geldig zijn voor een andere periode

Generaliseerbaarheid over ‘populaties’
Is generaliseerbaarheid over ‘populaties’ dan wel statistische generalisatie?
Nee, niet altijd.

Als het gaat om de vraag of de resultaten in de steekproef van toepassing zijn op een andere populatie dan waaruit onze steekproef is getrokken, dan is dat geen statistische generalisatie.

Conclusies op basis van steekproeven onder kinderen en we vragen ons vervolgens af of ze ook geldig zijn voor ouderen, dan is dat geen statistische generalisatie maar meer een discussie.

Statistische generalisatie
Pas wanneer we ons afvragen in hoeverre de resultaten die we in ons onderzoek vonden, ook gelden voor de populatie waaruit onze steekproef kwam en Aselect is, dan gaat het om statistische generalisatie.

Aselecte steekproef
Alleen wanneer we over Aselecte steekproeven beschikken, kunne we statistische generalisatietechnieken toepassen.

Theoretisch universum
Soms doet men alsof de steekproef een Aselecte steekproef is uit een ‘theoretisch universum’. En dat de steekproefresultaten wel naar een dergelijke denkbeeldige populatie kunnen worden gegeneraliseerd. De praktijkbetekenis is dan vaak onduidelijk.
Er moet beargumenteerd worden waarom het wel zinvol is, maar ook waarom de steekproef wel als aselect mag worden beschouwd.
Generaliseerbaarheid over ‘situaties’
Generaliseerbaarheid over ‘situaties’ heeft betrekking op de vraag ijn hoeverre de onderzoekssituatie en het dagelijks leven op elkaar lijken
Generaliseerbaarheid over ‘methoden’
Generaliseerbaarheid over ‘methoden’ heet te maken metb de vraag of de zelfde resultaten zouden worden gevonden wanneer het verschijnsel op een andere manier zou zijn onderzocht.
Generaliseerbaarheid over ‘Perioden’
Generaliseerbaarheid over ‘Perioden’ heeft betrekking op de vraag in hoeverre de steekproefresutaten ook geldig zijn voor een andere periode
Generaliseerbaarheid over ‘populaties’
Is generaliseerbaarheid over ‘populaties’ dan wel statistische generalisatie?
Nee, niet altijd.

Als het gaat om de vraag of de resultaten in de steekproef van toepassing zijn op een andere populatie dan waaruit onze steekproef is getrokken, dan is dat geen statistische generalisatie.

Conclusies op basis van steekproeven onder kinderen en we vragen ons vervolgens af of ze ook geldig zijn voor ouderen, dan is dat geen statistische generalisatie maar meer een discussie.
Statistische generalisatie
Pas wanneer we ons afvragen in hoeverre de resultaten die we in ons onderzoek vonden, ook gelden voor de populatie waaruit onze steekproef kwam en Aselect is, dan gaat het om statistische generalisatie.
Aselekte steekproef
Alleen wanneer we over Aselecte steekproeven beschikken, kunnen we statistische generalisatietechnieken toepassen.
Theoretisch universum
Soms doet men alsof de steekproef een Aselecte steekproef is uit een ‘theoretisch universum’. En dat de steekproefresultaten wel naar een dergelijke denkbeeldige populatie kunnen worden gegeneraliseerd. De praktijkbetekenis is dan vaak onduidelijk.

Er moet beargumenteerd worden waarom het wel zinvol is, maar ook waarom de steekproef wel als aselect mag worden beschouwd.
Samenvatting

De kwaliteit van een onderzoeksontwerp hangt af van het antwoord op twee belangrijke vragen, namelijk de vraag naar de interne validiteit en de vraag naar de externe validiteit.

Interne validiteit is de mate waarin het onderzoeksontwerp ons in staat stelt om causale conclusies te trekken over het effect van een onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele.

Externe validiteit is de mate waarin wij de resultaten van het onderzoek kunnen generaliseren over situaties, methoden, tijd en populaties. Alleen wanneer we over een aselecte steekproef uit een populatie beschikken, kunnen we de statistische generalisatietechnieken toepassen die in dit boek over inductieve technieken worden besproken.
Het gaat dan steeds om de vraag in hoeverre de resultaten die wij in onze steekproef
vonden, ook terug te vinden zijn in de populatie waaruit onze steekproef een aselecte steekproef is. Dus bijvoorbeeld om een vraag als: 'Ik vond een gemiddelde van 8 in de aselecte steekproef. Binnen welke grenzen zal het populatiegemiddelde dan met 95% zekerheid liggen?'
Samenvatting
De kwaliteit van een onderzoeksontwerp hangt af van het antwoord op twee belangrijke vragen:
namelijk de vraag naar de interne validiteit en de vraag naar de externe validiteit.

Interne validiteit is:
de mate waarin het onderzoeksontwerp ons in staat stelt om causale conclusies te trekken over het effect van een onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele.

Externe validiteit is:
de mate waarin wij de resultaten van het onderzoek kunnen generaliseren over situaties, methoden, tijd en populaties. Alleen wanneer we over een aselecte steekproef uit een populatie beschikken, kunnen we de statistische generalisatietechnieken toepassen die in dit boek over inductieve technieken worden besproken.
Het gaat steeds om de vraag:
in hoeverre de resultaten die wij in onze steekproef vonden, ook terug te vinden zijn in de populatie waaruit onze steekproef een aselecte steekproef is. Dus bijvoorbeeld om een vraag als: 'Ik vond een gemiddelde van 8 in de aselecte steekproef. Binnen welke grenzen zal het populatiegemiddelde dan met 95% zekerheid liggen?'