• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/16

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

16 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Noem de 3 typen spierweefsel

1. Dwarsgestreept of skeletspierweefsel


2. Glad spierweefsel


3. Hartspierweefsel

Wat zit er om de spiercellen?

Elke spiercel omgeven door een basale lamina, met daarbuiten een dun laagje reticulair bindweefsel (collageen type III)

Dwarsgestreept spierweefsel

Bestaat uit gefuseerde cellen, deze vormen de spiervezels: multinucleaire, variabel van lengte, doorsnede 1-100 micrometer doorsnede

Welke 3 typen dwarsgestreept spierweefsel zijn er en leg deze uit

1. Rode spieren: minder snel, langer en diepere contractie, myoglobine: rugspieren


2. Witte spieren: snelle contractie, maar kunnen niet langdurig zwaar werk doen: oogspierem


3. Intermediair: eigenschappen van beide; meest voorkomend

De 3 lagen van een spier

1. Endomysium: binnenste laag


2. Perimysium: kapsel om spierbundels


3. Perimysium: buitenste laag van die spieren

Wat is de contractiele eenheid van een spier?

De sarcomeer

Uit welke banden/zones bestaat het sarcomeer?

I band: lichte gedeelte buiten de A band


A band: middelste gedeelte waar myosine en actine overlappen = donkerder


H zone: gedeelte in A band waar alleen myosine filamenten zitten en er dus een opening is tussen de actine filamenten


Z line:


M line

Wat gebeurt er bij contractie van de spier met de banden/zones?

De actine filamenten schuiven naar elkaar toe, waardoor de H band verdwijnt. De A band blijft de gelijke lengte behouden. De I band verkort.

Wat zijn de contractiele elementen van de sarcomeer?

Myofibrillen, met name actine in myosine. De beweging is van de sliding filament-theorie van Huxley.

Waar bestaan de dunne filamenten uit?

Uit 3 eiwitten:


1. Actine


2. Tropomyosin: rond actine filamenten


3. Troponine: 3 subunits

Uit welke 3 subunits bestaat Troponine?

1. TnT: bindt aan tropomyosine


2. TnC: bindt Ca2+ ionen


3. Tnl: verhindert interactie tussen actine en myosine

Benoem het contractie mechanisme

1. Rustfase: ATP gebonden aan koppen myosine moleculen. Deze koppen hebben een ATPase werking, echter alleen actine met myosine is geassocieerd. Dit wordt in de rustvoorkomen door TnI


2. Stimulatie: Ca ionen stromen naar binnen


3. Conformatieverandering: binding van Ca 2+ aan TnC veroorzaakt conformatieverandering waardoor myosine-actine interactie mogelijk wordt


4. ATPase werking: ATP splits in ADP en fosfaat waardoor energie vrijkomt en contractie plaatsvindt

Sarcoplasmatisch reticulum

1. Vergelijkbaar met glad ER


2. Bevat veel calcium ionen


3. Aanwezigheid van terminale cisternen


4. T-tubulus: insnoering van plasmamembranen; geleiding van actiepotentiaal


5. T-tubulus en 2 terminale cisternen vormen triade: actiepotentiaal opent voltage afhankelijke calcium kanalen, dit leidt tot afgifte van Ca2+ vanuit sarc. reticulum en vervolgens spiercontractie

Hartspierweefsel

1. Unicellulair


2. Myofibrillen op een zelfde manier georganiseerd als in skeletspier


3. Cellen in rijen, kunnen vertellen


4. Intercalairschijcen: fascia (=zonula) adherentes, desmosomen en gap junctions


5. Sarcoplasmatisch reticulum zwak ontwikkeld, calcium komt van buiten de cel


6. Innervatie vanuit sinusknopen door vezels van Purkinje (gemodificeerde spiervezels)

Glad spierweefsel: waar?

In darm, bloedvaten, huid, urinewegen etc.

Glad spierweefsel: kenmerken

1. Spoelvormig, unicellulair


2. Aanwezigheid van actine en myosine, maar contractiemechanisme is verschillend


3. Contractie langzamer door bijna afwezigheid van sarcoplasmatisch reticulum


4. Innervatie door autonome zenuwstelsel (onwillekeurige spieren)


5. Niet elke spiercel hoeft geïntegreerd te worden: prikkelgeleiding door gap-junctions