• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/96

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

96 Cards in this Set

  • Front
  • Back
el cuarto de baño
badkamer
el baño
badkamer
el espejo
spiegel
el jabón
zeep
la cortina de la ducha
douchegordijn
el lavabo
lavabo / WC / badkamer
mirarse en el espejo
zich bekijken in de spiegel
lavarse
zich wassen
lavarse las manos
zijn handen wassen
lavarse los dientes
zijn tanden poetsen
bañarse
baden, een bad nemen
ducharse
douchen, een douche nemen
el jabón
zeep
el agua fría
koud water
secarse
zich afdrogen, opdrogen
secarse el pelo
zijn haar afdrogen
la toalla
handdoek
lavarse la cabeza
haren wassen
el champú
shampoo
el peine
kam
peinarse
zich kammen
el cepillo
borstel
cepillarse
zich borstelen
mojarse el pelo
zijn haar nat maken
mojado, a
nat
el secador
haardroger, föhn
el peinado
kapsel
la peluquería
kapper, kapsalon
teñirse el pelo
haar verven
el corte de pelo
model (van kapsel)
limpiarse los dientes
tandenpoetsen
el cepillo de dientes
tandenborstel
el aseo personal
lichaamsverzorging
asearse
zijn toilet maken, zich wassen
arreglarse
zich opknappen, zich netjes maken
pintarse los ojos
zijn ogen opmaken
pintarse las uñas
zijn nagels lakken
maquillarse
zich opmaken
pintarse
beschilderen, zich schminken
perfumarse
parfum gebruiken, zich parfumeren
el perfume
parfum
afeitarse
zich scheren
la máquina de afeitar / la maquinilla
scheerapparaat
la cuchilla de afeitar
scheermes
la brocha
scheerkwast
la crema
crème
despertarse [ie]
wakker worden
el despertador
wekker
sonar [ue]
rinkelen
levantarse
opstaan
desayunar
ontbijten
tomar el desayuno
ontbijten
el ama de casa
de huisvrouw
preparar el desayuno
het ontbijt klaarmaken
hacer las camas
de bedden opmaken
poner la lavadora
de wasmachine aanzetten
cepillar los zapatos
de schoenen poetsen
coger el coche
de auto nemen
coger el tren
de trein nemen
coger el tranvía
de tram nemen
llegar a tiempo
op tijd komen
llegar con retraso
te laat komen
¿cuándo?
wanneer ?
la mañana
morgen
el mediodía
middag
la tarde
namiddag ; avond
hoy
vandaag
diario, a
dagelijks, van iedere dag, per dag
la noche
nacht ; avond
la medianoche
middernacht, 12 uur ‘s nachts
anoche
gisteravond
ayer
gister(en)
anteayer
eergisteren
pasado mañana
overmorgen
antes
vroeger ; eerder
pronto
vlug, snel, spoedig
ahora
nu
ahora mismo
net ; nu meteen, ogenblikkelijk
enseguida
meteen, onmiddellijk
de repente
plotseling, opeens
luego
dadelijk, zo ; toen, daarna
después
nadat, na
siempre
altijd
frecuente
frequent, veel voorkomend
la vez
maal, keer
pocas veces
zelden
de vez en cuando
af en toe
a veces
soms
cada vez
iedere keer , telkens
nunca
nooit
jamás
nooit
ya
al, reeds ; eindelijk
ya no
niet meer
aún
nog
todavía
nog, nog steeds
a tiempo
op tijd, tijdig