Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
6 Cards in this Set
- Front
- Back
Hij koopt een huis. [Invertie/futurum (gaan)] |
Morgen, gaat hij een huis kopen |
|
Zij zoekt werk. Invertie/futurum (gaan)] |
Morgen, gaat zij werk zoeken |
|
Ik eet in een restaurant. Invertie/futurum (gaan)] |
Morgen, ga ik in een restaurant eten |
|
Hij tennist met zijn vriend. [Invertie/futurum (gaan)] |
Morgen, gaat hij met zijn vriend tennissen. |
|
Je drinkt met je moeder koffie. [Invertie/futurum (gaan)] |
Morgen ga je koffie drinken met je moeder. |
|
Hij regeld de vakantie. [Invertie/futurum (gaan)] |
Morgen gaat hij de vankantie regelen. |