• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/15

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

15 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Beschrijf het verschil in werking tussen het somatisch zenuwstelsel en het autonoom zenuwstelsel.
Vraag 1

Het somatisch zenuwstelsel zendt centrale commando's naar de willekeurige skeletspieren en ontvangt sensorische informatie van de spieren en de huid. Het somatisch zenuwstelsel is daarom verantwoordelijk voor beweging, tast, positiezin en perceptie van temperatuur en pijn.

Het autonoom zenuwstelsel bezenuwt de klieren en de viscerale organen (ingewanden) van het lichaam. De meeste functies van het autonoom zenuwstelsel zijn onwillekeurig en gebeuren buiten onze bewuste controle. Functies zoals hartslag, verwijding van de bloedvaten, bewegingen van de pupil en de activiteit van het gastro-intestinaal systeem worden geregeld door het autonoom zenuwstelsel. Blz. 23.
Vraag 2

Noem de twee structuren waaruit het metencephalon bestaat.
Vraag 2

Pons en cerebellum. Blz. 28.
Vraag 2

Pons en cerebellum. Blz. 28.
Vraag 3

Beschrijf de drie soorten stoornissen waartoe beschadiging van het cerebellum aanleiding geeft.
Vraag 3

Drie soorten stoornissen:
1) evenwichtsstoornissen,
2) houdingsafwijkingen,
3) verstoringen van aangeleerde motorische vaardigheden. Blz. 28.
Vraag 4

Wanneer een dendriet wordt gestimuleerd kan er sprake zijn van spatiële summatie. Geef aan wat deze spatiële summatie inhoudt.
Vraag 4

Wanneer stimuli de dendriet binnen een bepaalde afstand (dus naburige stimuli) op hetzelfde moment bereiken, kunnen de afzonderlijke effecten (mits niet tegengesteld) worden opgeteld. Blz.
56.
Vraag 5

Beargumenteer waarom de primaire olfactorische cortex wel wordt aangeduid als één van de primitiefste areas van het cerebrum.
Vraag 5

Aangezien de mitrale cellen direct of via interneuronen naar de verschillende corticale hersenstructuren projecteren.

Oftewel, de informatie gaat niet via de thalamus naar de cortex, maar rechtstreeks.

Blz. 103-104 en blz. 29.
Vraag 6

Beschrijf twee belangrijke kenmerken met betrekking tot de projectie van de visuele informatie uit de twee retina's op de gestreepte (of striate) cortex bij de mens.
Vraag 6

(Gestreepte cortex = primaire visuele cortex. Blz. 79.) Kenmerken:

1) elk gezichtsveld wordt geprojecteerd op de primaire visuele cortex van de controlaterale hemisfeer, dus het linkergezichtsveld komt in de rechter hemisfeer en vice versa

2) deze projectie gebeurt volgens een retinotopische organisatie waarbij specifieke delen van het visuele veld worden geprojecteerd naar specifieke plaatsen van de primaire visuele cortex

3) het relatief kleine deel van het gezichstveld dat in het oog door de fovea wordt opgevangen neemt het relatief grootste deel van de visuele cortex in. Blz. 80.
Vraag 7

De informatie van de somatosensorische neuronen wordt via het ruggenmerg langs verschillende baansystemen naar de hersenen gevoerd. De twee belangrijkste baansystemen zijn het

dorsolaterale kolomsysteem en het
(fylogenetisch oudere) anterolaterale systeem.

Geef het verschil in functie door voor ieder baansysteem minimaal één soort somatosensorische informatie te vermelden die het doorgeeft.
Vraag 7

Dorsolateraal kolomsysteem:
verantwoordelijk voor de doorgifte van tast, druk en proprioceptie.

Anterolaterale systeem:
verantwoordelijk voor de doorgifte van pijn en temperatuursensaties. Blz.
107-108.
Vraag 8

Met betrekking tot aandacht zijn diverse modellen ontwikkeld.

Volgens het filtermodel van Broadbent (1958) selecteert een filter relevante informatie uit het geheel van beschikbare informatie op basis van fysische kenmerken zoals kleur, toonhoogte en richting. Welk praktisch fenomeen verklaarde dit model niet en was voor Broadbent in 1971 aanleiding voor aanpassing van het model?
Vraag 8

Het model bood geen verklaring voor het feit dat je bijvoorbeeld bij een gesprek toch kunt worden afgeleid door informatie die niet aan de vereiste kenmerken voldoet, bijvoorbeeld door een spreker die achter je met een veel lagere stem je naam noemt.

Blz. 120-121.
Vraag 9

Bij volgehouden aandacht is vaak een variabiliteit in prestatieniveau te zien, die aan verschillende factoren kan worden toegeschreven. Beschrijf aan de hand van een passend voorbeeld een time-on- task effect.
Vraag 9

Time-on-task effecten resulteren in een presetatiedaling tijdens het verloop van de taak en zijn in feite het omgekeerde van trainingseffecten die veranderingen in tegenovergestelde richting produceren. Blz. 131. Deze beschrijving moet dus in het gegeven voorbeeld tot uiting komen.
Vraag 10

In het boek van Vingerhoets en Lannoo wordt regelmatig ingegaan op het geval van H.M., bij wie onder andere beide hippocampi werden verwijderd. Beschrijf het klinische beeld ten aanzien van de geheugenfuncties bij H.M. en geef aan wat dit wil zeggen met betrekking tot de rol van de hippocampus in de opslag van geheugeninhouden.
Vraag 10

H.M.'s korte termijn geheugen werkte, maar opslag in het lange termijn geheugen van nieuwe kennis bleek na de verwijdering van de hippocampi onmogelijk. Reeds eerder in het lange termijn geheugen opgeslagen informatie bleef bewaard. (Enige nieuwe procedurele vaardigheden (tekenen via een spiegel) leerde hij nog wel aan, zij het niet bewust.) Blz. 160-162, blz. 172-173, 173-184. Conclusie: in de hippocampus liggen de geheugeninhouden niet opgeslagen. Blz. 184.
Vraag 11

Priming is een vorm van impliciete geheugenvorming. Beschrijf priming en geef een echt of verzonnen voorbeeld waarin priming in de reclame voor een consumentenproduct een rol speelt.
Vraag 11

Priming verwijst naar het effect dat woorden of objecten gemakkelijker worden herkend na een voorgaande aanbieding van deze woorden of visuele hints. Subjecten herinneren zich een vooraf aangeboden item gemakkelijker dan een item dat nooit voordien werd getoond. Een klassieke taak is hierbij de woordvervolledigings-opdracht. Blz. 174. Voorbeeld ter beoordeling aan de docent. Gedacht kan worden aan slogans via de radio, logo's langs de weg, etc., met als doel dan men dan vervolgens in de winkel juist naar dat product grijpt.
Vraag 12

Er zijn argumenten om aan te nemen dat er een emotionele asymmetrie bestaat in patiënten met rechts- dan wel linkshemisferische corticale laesies. Geef twee emotionele effecten bij een linkshemisferische laesie.
Vraag 12

Emotionele effecten: angstig, geagiteerd of triest beeld, depressieve emoties of catestrofale reacties. Blz. 222-223.
Vraag 13

Een vrouw kampt met een zintuigelijk neglect door een laesie in de rechtertemporopariëtaalstreek. Beschrijf wat zintuigelijk neglect inhoudt en geef aan hoe deze vrouw haar gezicht zal opmaken en hoe zij een opengeslagen tijdschrift zal bekijken.
Vraag 13

Zintuiglijk neglect:
een deficit in de bewustwording van contralaterale stimuli bij laesies die niet in de zintuiglijke corticale area of zintuiglijke baansystemen gelegen zijn.

Vrouw zal haar linker gezichtshelft verwaarlozen of vergeten bij opmaken. Vrouw zal de linker bladzijde van het opengeslagen tijdschrift niet of nauwelijks bekijken. Blz. 242.
Vraag 14

Beschrijf het verschil in kernmerken tussen 'fluent aphasias', 'nonfluent aphasias' en pure taalstoornissen.
Vraag 14

Fluent aphasias:
gekenmerkt door een normaal spraakdebiet maar met stoornissen in het taalbegrip.

Nonfluent aphasias:
gekenmerkt door articulatiestoornissen maar met een relatief goed taalbegrip.

Pure taalstoornissen:
gekenmerkt door selectieve stoornissen van spreken, begrijpen of lezen. Blz.
285.
Vraag 15

De basale ganglia bestaan uit vijf subcorticale grijze kernen, gelegen rond de thalamus en de hypothalamus. Noem drie van deze kernen en beschrijf de rol van de basale ganglia samen.
Vraag 15

Vijf kernen (waarvan drie noemen):

1) nucleus caudatus,
2) putamen,
3) globus pallidus,
4) subthalamische nucleus,
5) substantia nigra.

Rol basale ganglia: een soort automatische piloot, die op onbewust niveau de verschillende bewegingsprogramma's coördineert en zo de cortex van deze taak ontslaat. Blz. 324 en 327-330.