• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/25

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

25 Cards in this Set

  • Front
  • Back


4.14 Vergeten en ophalen van informatie uit het langetermijngeheugen



Wanneer we spreken over de inaccuraatheid van het geheugen, denken we natuurlijk in de eerste plaats aan het fenomeen vergeten dat we kunnen omschrijven als de onmoge­lijkheid om eens gecodeerd materiaal terug op te halen.



Wanneer we het vergeetproces van het langetermijngeheugen op een kwantitatieve manier bestuderen , dan stellen we vast dat de hoeveelheid aanvankelijk weerhouden informatie gradueel met de tijd

af­ neemt.



In het begin gaat deze afname snel, doch nadien verdwijnt de informatie in een aanzienlijk minder vlug tempo en dit zelfs over verschillende jaren (Ebbinghaus, 1885 ; Squire & Slater, 1975).



De snelheid waarmee we materiaal vergeten, is erg variabel en sterk afhankelijk van

de grondigheid waarmee ze initieel werd ingeprent en de omstan­digheden waarin ze wordt opgehaald.



De aanzienlijke variaties in vergeetsnelheid bete­kenen een probleem voor

de klassieke opvatting die stelt dat elk geheugenspoor gradueel uitdooft en verdwijnt wanneer het niet meer wordt gebruikt (Tbomdik:e, 1913).

Alterna­tieve theorieën om het vergeten te verklaren zijn de interferentietheorie die telt dat

andere geheugeninhouden interfereren met het vermogen een herinnering op te roepen en de theorie van het falende oproepingsproces die stelt dat het vermogen om informatie op te halen afhankelijk is van de aanwezigheid van de juiste hints (cues).


4.14.1 Interferentie als oorzaak van vergeten



De traditionele procedures die door de interferentietheoretici gebruikt worden bij de studie van het vergeten in het langetermijngeheugen, zijn



P


R


-de proactieve en


-retroactieve inhibitietechnieken.




In het retroactieve inhibitie-experiment krijgt de proefpersoon ach­tereenvolgens twee woordenlijsten (A en B) te leren (Figuur 4.10.A.).



Na een retentie-in­terval wordt de proefpersoon ondervraagd over lijst A (leren lijst A - leren lijst B - retentie-interval - opzeggen lijst A).



Dit experiment komt het best overeen met ons concept van interferentie.



De retroactieve inhibitie verwijst naar het

storende effect van de meest recent geleerde informatie op de voorgaande.



Een controlegroep (die enkel lijst A te leren kreeg) presteert duidelijk beter dan de experimentele groep waarbij de items uit lijst B een interfererend effect hadden op de geheugenprestatie voor lijst A.



Proactieve inhibitie vertoont veel gelijkenis met de experimenten van retroactieve inhibitie, met dit belangrijk verschil dat

niet lijst A maar wel lijst B na het retentie-interval wordt opgevraagd (leren lijst A - Ieren lijst B - retentie-interval - opvragen lijst B) (Figuur 4.10.B.).



Hier wordt de proactieve of voorwaartse invloed van de interferentie geviseerd. Ook hier doet een experimentele proefgroep die lijst A voor lijst B te leren kreeg, het veel slechter bij bet opvragen van lijst B dan een controlegroep die geen lijst A te leren kreeg.



Vergeten kan dus voor een deel worden toegeschreven aan interferentie.



Een belangrijke bron van interferentie is

het materiaal van voorgaande gebeurtenissen (proactieve inhibi­tie).



Een afleidingstaak kan afhankelijk van haar moeilijkheidsgraad en haar gelijkenis met de te onthouden items eveneens een bron van interferentie zijn (retroactieve inhibitie).



Vermoed wordt dat de oorzaak van vergeten door inhibitie in deze lijstleerexperimenten veroorzaakt wordt door het feit dat de afzonderlijke lijsten met de tijd hun specificiteit verliezen en als het ware i n het geheugen gaan samensmelten tot een groter informatie­ geheel in plaats van twee aparte kleinere gehelen. Het is moeilijker om uit een grotere poel van informatie de juiste item te gaan terugvinden dan het is uit een kleiner geheel.

Vermoed wordt dat de oorzaak van vergeten door inhibitie in deze lijstleerexperimenten veroorzaakt wordt door het feit dat

de afzonderlijke lijsten met de tijd hun specificiteit verliezen en als het ware in het geheugen gaan samensmelten tot een groter informatie­ geheel in plaats van twee aparte kleinere gehelen. Het is moeilijker om uit een grotere poel van informatie de juiste item te gaan terugvinden dan het is uit een kleiner geheel.


4.14.2 Belang van ophaalhints



Er bestaan twee methoden om het ophalen van informatie uit het langetermijngeheugen te bestuderen :



H


H


herkenning en


herinnering.



Het herinneren is te omschrijven als een procedure waarbij de proefpersoon eerst informatie wordt aangeboden en vervolgens op vraag deze informatie tracht op te halen en weer te geven .



In de herkenning sprocedure wordt de proefpersoon na het leren van een aantal items geconfronteerd met een verza­ meling items die enerzijds bestaat uit de originele te onthouden items en anderzijds uit een aantal nieuwe afleidingsitems. De proefpersoon dient vervolgens aan te geven welke items tot de initieel aangeboden set behoren.


In de herkenning sprocedure wordt de proefpersoon na het leren van een aantal items

geconfronteerd met een verza­meling items die enerzijds bestaat uit de originele te onthouden items en anderzijds uit een aantal nieuwe afleidingsitems.



De proefpersoon dient vervolgens aan te geven welke items tot de initieel aangeboden set behoren.

Het herinneren is te omschrijven als

een procedure waarbij de proefpersoon eerst informatie wordt aangeboden en vervolgens op vraag deze informatie tracht op te halen en weer te geven .



Het fundamenteel verschil met de herinne­ringsprocedure is dat

bij de herkenning de proefpersoon wordt geconfronteerd met de originele items gedurende de testfase, terwijl de herinneringstest de items opvraagt zonder dat ze worden getoond.



Dit ogenschijnlijk kleine verschil geeft nochtans aanleiding tot belangrijke prestatieverschrnen. Het herkennen van items blijkt veel gemakkelijker dan het herinneren ervan, en dit zowel voor verbaal als voor visueel materiaal (Shepard, 1967).



Waarom is herkenning zoveel gemakkelijker dan herinnering ?



Het verschil heeft ongetwijfeld te maken met

het ophaalproces van de informatie uit het langetermijngeheu­gen.



Wanneer men wordt geconfronteerd met het correcte antwoord in een herken­ningstaak, dient deze stimul us als een uitstekende ophaalcue of hint om het juiste antwoord in het geheugen terug te vinden.



Ook andere minder specifieke hints zoals de eerste letters van het woord, kunnen het ophaalmechanisme ondersteunen.



Volgens het inprentingsspecificiteitsprincipe zijn de beste hints stimuli die prominent aanwezig waren bij de originele inprenting van het geheugenitem (Tulving, 1974). In een herkenningstest is de originele stimulus zelf uiteraard een zeer krachtige ophaalhint.



Bovendien verklaart dit principe de rol van

een doorwrochte herhaling bij de inprenting.



De doorwrochte bewerking van een geheugenitem associeert dit item met andere hints die later het ophaalproces kunnen ondersteunen.



De signaaldetectietheorie voorziet in een theoretisch model voor de herkenningstaak.



De theorie stelt dat

de aanbieding van een item de sterkte van dit item in het langetermijngeheugen doet toenemen.



Ze stelt tevens dat de proefper­soon in staat is de sterkte van elk gegeven item te meten en deze maat te gebruiken in de beslissing of het item al dan niet tot de originele lijst behoort .



Wordt de sterkte voldoende hoog geacht, dan zal het item geïdentificeerd worden al een te onthouden item uit de lijst.



Deze theorie beschrijft hoe informatie wordt opgehaald uit het geheugen; het beslissingsproces is gebaseerd op een sterkteanaly se van het aangeboden item in verge­lijking met een standaardsterkte .

Inzicht in het belang van ophaalcues biedt tevens een verklaring voor concepten als



C


T

-contextafhankelijk en


-toestandsafhankelijk leren.



Een gebeurtenis grijpt niet plaats in een vacuü m. Een gebeurtenis situeert zich in een externe context, op een bepaalde plaats, op een bepaald uur van de dag.



Er is tevens een interne context zoals uw emotionele reactie ten aanzien van de gebeurtenis.



De interne en externe contextuele gegevens worden samen met de gebeurtenis in het geheugen opgeslagen en kunnen functioneren als

een ophaalcue bij de herinnering .



Duikers die onder water een lijst van woorden werd aangeleerd, herinnerden zich 40% meer woordjes wanneer ze op hun kennis van de lijst werden ondervraagd onder water dan wanneer ze werden getest op het strand (Godden & Badeley , 1975).



Een ander klassiek voorbeeld van toestandsafhankelijk leren is dat informatie die in dronken toestand werd verworven en later vergeten, spontaan terug opgehaald kan worden wanneer de betrokkene zich opnieuw in een beschonken toestand bevindt (Eich, 1980).



Ook het emotiecongruente effect waarbij een neerslachtige stemming de herinnering van vooral trieste gebeurtenissen vergemakkelijkt en een opgewekte stemming de blije herinneringen faciliteert, is

wellicht van uit de ophaalcontext te begrijpen (Williams, Watts, Macleod & Mathews, 1988).

Het gebruik van associaties om het ophaalproces te sturen en de herinnering te bewerkstelligen geeft aan dat


de herinnering meer is dan een passieve opwelling van de originele informatie.



Het is een actief proces gebaseerd op inferenties vanuit iemands persoonlijke kennis over de wereld.



We zagen reeds dat het inprentingsproces geen letterlijke voorstelling van de gebeurtenis opslaat maar zich vooral richt op de inhoude­lijke aspecten.



De vorming van vooral autobiografische geheugeninhouden is afhankelijk van cognitieve processen zoals

evaluatie, vergelijking en deductie.



Het onthouden van expliciete kennis is een creatief proces waarbij we de originele informatie gaan samen­ vatten en bewerken zodat ze een zinvol geheel vormt met onze reeds aanwezige kennis.



Vergeleken met het origineel zijn navertelde verhalen korter en anders gestructureerd (Bartlett, 1932).



Opgeslagen informatie is het product van onze waarneming.



Onze waarneming strookt echter niet altijd met de werkelijkheid omdat zij beperkt is door de beperkte capaciteit en structurele limieten van onze zintuigen.



Optische illusies zijn een goed voorbeeld van de beperkingen van onze visuele waarneming. Nieuwe informatie wordt niet alleen vertekend door de waarnemingsfilter, maar wordt ook op een subjectieve manier geïnterpreteerd door een individu vanuit zijn cultuur en vanuit een bepaald standpu nt in zijn ontwikkeling.



Bovendien is het opnieuw ophalen van informatie geen

getrouwe kopie van de origineel ingeprente informatie.



De opbouw van een gebeurtenis uit het verleden is gebaseerd op kenn is over vergelijkbare gebeurtenissen waarbij ver­ schillende cognitieve strategieën als vergelijking, afleiding en veronderstelling een belangrijke rol spelen.



Wanneer men zich een gebeurtenis herinnert, haalt men de ingeprente fragmenten op en vult men de ontbrekende delen met zijn algemene kennis over de wereld aan tot een logisch geheel van wat er waarschijnlijk gebeurd zou zijn.



Herhaald navertellen maakt het steeds moeilijker om onderscheid te maken tussen de oorspronkelijke informatie en de informatie die later werd toegevoegd.



Ons geheugen is dus meer dan een eenvoudig aflezen van de originele informatie, het is een

actieve reconstructie die wordt opgebouwd van uit verschillende informatiebronnen.



Deze visie over herinnering heeft een belangrijke implicatie aangaande de betrouw­ baarheid van ooggetuigenverslagen in gerechtelijke dossiers.



Het gebruik van de juiste technieken die een zo accuraat mogelijke heri nnering ondersteunen en een grondige studie van de factoren die kunnen bijdragen tot een onjuiste herin nering en identificatie, kunnen de betrouwbaarheid van het getuigen verslag evalueren (Fruzzetti, Toland , Teller
& Loftus, 1992).

Het gebruik van de juiste technieken die een zo accuraat mogelijke herinnering ondersteunen en een grondige studie van de factoren die kunnen bijdragen tot een onjuiste herinnering en identificatie, kunnen de

betrouwbaarheid van het getuigen verslag evalueren (Fruzzetti, Toland , Teller & Loftus, 1992).