• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/20

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

20 Cards in this Set

  • Front
  • Back


4.12 Problemen met het klassieke geheugenmodel



In het klassiek cognitief geheugenmodel (Figuur 4.1.) gingen we ervan uit dat het kortetermijn- of werkgeheugen kan worden beschouwd als de bewuste ervaring van waarneming en denken.



Volgens dit model kan nieuwe informatie enkel worden ingeprent in het langetermijngeheugen wanneer ze bewust werd waargenomen in het kortetermijn­ geheugen.



Opdat deze nieuwe informatie ons toekomstig gedrag zou kunnen beïnvloeden, dient de informatie vanuit het langetermijngeheugen te worden opgehaald en naar het kortetermijngeheugen gebracht om opnieuw deel van ons bewuste denkproces te kunnen uitmaken.

Hoewel dit model een zeer goed uitgangspunt vormt om de geheugenwerking te begrijpen, kan het niet alle geheugenfenomenen verklaren.



Het model voldoet prima voor de theorievorming rond bewsute geheugenprocessen maar het kan niet worden ontkend dat een deel van ons geheugen op een meer onbewuste, impliciete manier totstandkomt.



Dit heeft de cognitieve pychologie ertoe geleid

twee grote geheugensys­temen (die onderling kunnen worden verdeeld in subcategorieën) te onderscheiden, met name



-het impliciet en


-het expliciet geheugen



(Scha.eter, 1992; Squire, 1992a ; Tulving & Schacter, 1990) (Figuur 4.7.).



Figuur 4.7. Verschillende soorten van langetermijngeheugen .

Expliciet geheugen bevat informatie over


autobiografische gebeurtenissen (episodisch geheugen) en feitelijke kennis (semantisch geheugen).



De herinnering van dergelijke infonnatie noodzaakt een bewuste inspanning en kan worden gevat in declaratieve uitspraken zoals "Afgelopen kerstmis wa de hazenrug wel bijzon­der smakelijk" of "Winter is het koudste seizoen".



Dit geheugen wordt expliciet genoemd, omdat het expliciet kan

worden gemeten door middel van tests die de persoon vragen zich bepaalde informatie te herinneren.



Expliciet geheugen wordt ook wel declaratief geheu­gen genoemd omdat de informatie in uitspraken kan worden gevat.

Het expliciet geheugen wordt verdeeld in



E


S


-het episodisch (autobiografisch) geheugen en


-het semantisch geheugen.



Tegenover het expliciet geheugen staat het impliciet geheugen dat wordt gedefinieerd als een geheugen dat

informatie bevat die gedragingen of gedachten kan beïnvloeden zonder tot het bewustzijn door te dringen .



Impliciet geheugen kan daarom ook niet rechtstreeks worden gemeten en omdat individuen deze relevante informatie niet kun nen omschrijven, wordt ook de term non-declaratief geheugen gebrujkt.

Het impliciet geheugen wordt onderverdeeld in meer primitieve leerprocessen zoals

-habituatie,


-sensitisatie en klassieke conrutionering ,


-procedureel geheugen (waaronder motorische vaardigheden, gewoonten en onbewust geleerde regels), alsook


-het leerproces dat priming wordt genoemd (zie verder).



Een belangrijke eigenschap van impliciete herinneringen is een extreme afhan­kelijkheid van

de onmiddellijke omstandigheden .



Een impliciete herinnering wordt enkel gebruikt om het gedrag te leiden op het moment dat een specifieke set van stimuli dit vereist.

Een impliciete herinnering wordt enkel gebruikt om het gedrag te leiden op het moment dat een specifieke set van stimuli dit vereist.



Expliciete herinneringen daarentegen kunnen

worden opgehaald in situaties die heel anders zijn dan degene waarin zij oorspronkelijk werden verworven en dienen niet enkel om repetitief gedrag te leiden, maar ook om toekomstig gedrag te plannen en bestaande routines aan te passen.



In tegenstelling tot zijn ernstig disfunctioneel expliciet geheugen bleek H.M. over een quasi-normaal procedureel geheugen te beschikken.



Hij vertoonde normale leercurves bij het aanleren van motorische vaardigheden zoals een spiegelbeeldtekentaak (Milner, 1966).



ln deze taak leert de patiënt de omtrek van een ster met een potlood te volgen terwijl bij zijn hand in een spiegel observeert (Figuur 4.8.).



Net zoals normale proefpersonen maakte H.M. aanvankelijk veel fouten op deze taak, maar behaalde hij na enkele dagen eveneens foutloze scores. En dit terwijl H.M. zich absoluut niet kon herinneren deze taak ooit voordien te hebben uitgevoerd (Blak...

Net zoals normale proefpersonen maakte H.M. aanvankelijk veel fouten op deze taak, maar behaalde hij na enkele dagen eveneens foutloze scores. En dit terwijl H.M. zich absoluut niet kon herinneren deze taak ooit voordien te hebben uitgevoerd (Blakemore, 1977 ; Milner, 1970).

Figuur 4.8.



De spiegelbeeldtekentaak :


de taak bestaat erin een lijn te trekken tussen beide sterren terwijl men zijn hand in de spiegel bekijkt. Het overschrijden van de lijn wordt als een fout gescoord.


H:M. vertoonde een duidelijke prestatieverbetering bij elke nieuwe poging, hoewel hij zich zijn voorgaande pogingen niet wist te herinneren.

Onderzoek met andere amnestische patiënten bracht aan het licht dat zij normale reacties vertoonden op eenvoudige reflexieve leertaken zoals habituatie, sensi­tisatie en conditionering.



Maar ook op bepaalde niet-reflexieve en niet-motorische leertaken zoals bijvoorbeeld priming vertoond en anrnestici normale prestaties .



Priming verwijst naar het effect dat

woorden of objecten gemakkelijker worden herkend na een voorgaande aanbieding van deze woorden of visuele hints.



Subjecten herinneren zich een vooraf aangeboden item gemakkelijker dan een item dat nooit voordien werd getoond.



De klassieke taak in dit soort experimenten is een

woordvervolledigingsopdracht (War­rington & Weiskrantz, 1968, 1982). Na aanbieding van een lijst met woorden krijgen de proefpersonen een lijst met onvolledige woorden waarvan slechts de eerste drie letters worden aangeboden.



Patiënten vervolledigen spontaan veel van de onvolledige woorden met de correcte aanvulling indien de woorden in de initiële lijst werden aangeboden, zelfs al ontkennen de patiënten ooit een lijst met woorden te hebben gezien .

Tegen het eind van de jaren zeventig was het duidelijk dat amnestische patiënten op zeer uiteenlopende taken een leervermogen vertonen.



Wat de verschillende taken die amnestische patiënten nog wel kunnen uitvoeren, met elkaar gemeen hebben , is hun

automatische en niet-be­wuste kwaliteit.



De patiënt dient enkel te reageren op een bepaalde stimulus, en hoeft geen bewuste inspanning tot herinnering te leveren.



In tegenstelling tot expliciet leren blijkt impliciet leren sterk afhankelijk van

de fysische kenmerken van de stimulus en de leercontext en minder afhankelijk van de geleverde verwerkings- en aandachtsinspanning tijdens het leerproces (Jacoby & Dallas, 1981).



Deze bevindingen hebben geleid tot de meer dichotome indeling van het langetermijngeheugen , namelijk een onderscheid tussen 'leren wat' (expliciet geheugen) en 'leren hoe' (impliciet geheugen) (Squire, 1992b).

Deze bevindingen hebben geleid tot

de meer dichotome indeling van het langetermijngeheugen , namelijk een onderscheid tussen:



-'leren wat' (expliciet geheugen) en


-'leren hoe' (impliciet geheugen) (Squire, 1992b).

Een probleem van een geheel andere orde verwijst naar de validiteit van het klassiek (laboratoriumbepaald) geheugenonderzoek voor de rijke complexiteit van het menselijk geheugenfungeren.



Hoewel de geheugentaken en leerparadigma 's die tegenwoordig worden gebruikt, veel aan diversiteit hebben gewonnen sinds de lijstleerexperimenten van Ebbinghaus, kan de vraag worden gesteld of de huidige leertaken het dagelijks geheugenfungeren adequaat weerspiegelen.



Belangrijke dagelijkse geheugenaspecten zijn soms

moeilijk in een laboratoriumsituatie na te bootsen.



Denken we maar aan de klassieke geheugenklacht 'Ik vergeet allerlei dingen te doen '.



Deze klacht verwijst naar het

prospectief geheugen, het vermogen zich te herinneren iets te moeten uitvoeren.



Zoals gebruikelijk worden deze patiënten in een neuropsychologisch diagnostisch onderzoek geconfronteerd met taken als het leren van woordjes en verhaaltjes en het onthouden van eenvoudige en complexe geometrische figuren. In veel gevallen kan met de aldus verkregen gegevens de geuite klacht niet worden geobjectiveerd , laat staan het onderlig­ gend mechanisme worden ontrafeld.



Hoewel bet prospectief geheugen ook bij arnnesti­sche patiënten sterk verstoord blijkt en geassocieerd wordt met dezelfde hersenstructuren die instaan voor het episodisch geheugen, bestaan er

nog weinig theoretische modellen en klinische onderzoeksmethoden aangaande dit relevant aspect van het dagelijks geheu­gen fungeren (Wilson, Cockburn, Baddeley & Hiorns, 1989).