• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/44

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

44 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Taal en 6 dementies

typischmenselijk (= verder niet bij andere dieren) communicatiesysteem dat betekenisweergeeft en doorgeeft.


1. gehoor


2. articulatie


3. woorden


4. gramatica


5. communicatie


6. geletterdheid

Demenselijke taal wordt ook wel omschreven


symbolisch en arbitrair (willekeurig): er is geenrelatie tussen de vorm van het woord en de betekenis dat het woord heeft.


Uniekaan de menselijke taal (MacWhinney)

oneindig combineren en hier en nu = Displacement.We kunnen communiceren over dingen die in ruimte of tijd niet in hun nabijheidzijn.


Mensapen:


kunnen symbolen gebruiken, combineren gebaren en hebben geen regelsysteem waarmee steeds weer nieuwe betekenissen uitgedrukt kunnen worden.

High Amplitude Sucking


hele kleine baby’s hebben al een voorkeur voor de stem vande moeders, ze kunnen hun moedertaal al onderscheiden van andere talen en ze hebben een voorkeur voor verhalen die tijdens dezwangerschap zijn frequent zijn voorgelezen. Dus: het leren van een taal begintal voor de geboorte.


Deelgebieden van het onderzoeken van taal (belangrijk!):


Syntaxis = niveau van de zinnen: hoe bouwen we op tot zinnen?


Morfologie = niveau van de woorden: welke woorden kunnen we maken?


Fonologie = niveau van de klanken: klankleer


Semantiek = niveau van de betekenis: welk concept wordt uitgedrukt?


Pragmatiek = taal in de context en interactie van mensen: aanpassing


kirren


kleine geluidjes, alleen klinkers

gestructureerdevocalisatie:


medeklinker-klinker lettergrepen, zoals ta/pa/pe). Hieruit volgt:

negen-maanden revolutie

Er ontstaat al interactie tussen ouder en kind, wat gepaard gaat met pragmatiek. Bijvoorbeeld, beurtwisseling, gebaren, intonatie of mimiek. Deze sociale gedragingen gaan gepaard met het creëren van common ground

common ground ontstaat door

samenwerkendeinteracties met anderen en het ontwikkelen van gezamenlijke aandacht (joint attention)


foneem ontwikkeling

productie(zelf gebruiken) en begrip (begrijpen).


fine-tuning


Hetleren van een taal gaat daarmee hand-in-hand met het afleren van allerleiandere talen

bij tweetalig minder ten koste van reactie tijd

de theorie van gewenning


als destimulus verandert, reageert een baby hier alerter op


fonemen produceren

- Articulatie


- Van huilen, vocaliseren en vocaal spel naarbrabbelen (canoniek/gevarieerd).


- Geleidelijke uitbreiding van klankenrepertoire.


De eerste woordjes van een kind ontstaan na drie eerdereontwikkelingen:


1. Het groeiend vermogen om woordklanken op te slaan.


2. Het vermogen om vocale producties te controleren (= brabbelen).


3. De algemene groei van de symbolische functie, zoals te zien in spel, imitatie en objectmanipulatie. Dit wordt door Piaget ook wel object concept genoemd: een kind van zes maanden is nog niet in staat na te denken over objecten die niet fysiek aanwezig zijn; na twaalf maanden kan een kind dat beter.


1-woordfase (12-18 maand):

Ze leren aan een reeks van klanken een betekenis te koppelen. Eerst komen de protowoorden (‘bah’), kan voor van alles gebruikt worden. Ook holophrasen, waarbij meerdere woorden aan elkaar geplakt worden als een woord (hoefnie/isdanou).

2 enmeer woorden fase (18-30 maand):


productieve combinatie van twee of meer woorden.

eerste woord pas na 14 maanden, niet na 10 waarbij ze woorden herkennen

Heteerste woordje is de eerste keer dat de articulatie duidelijk genoeg is.


Fonologische processen

hoeren i.p.v. roeren: moeilijke klanken worden nog even vervangen door makkelijkere klanken, totdat de moeilijke klanken ook geleerd zijn.


Ookworden lettergrepen weggelaten (telefoon wordt tefoon).

Top-down:


een kind probeert een geleerd/gehoord woord zelf toe te passen in nieuwe situaties. Bijvoorbeeld het woord het woord ‘bah’, waarbij het kind naar iets wijst en ‘bah’ roept. De volwassene geeft dan een respons die deze toepassing goedkeurt of afkeurt.

Bottum-up:

een volwassene stuurt de aandacht van het kind op het moment dat er een nieuw woord geleerd zal gaan worden. Bijvoorbeeld wanneer een volwassene met het kind in het park is waarbij de volwassene een gezamenlijke aandacht probeert te creëren en dan deze aandacht richt op een vogeltje. De volwassene zegt het woord ‘vogeltje’ terwijl het wijst naar de vogel en wacht dan een imitatie van het kind af. Wanneer deze uitblijft, herhaalt de volwassene vaak de handeling.

Quine:


Om de betekenis van woorden te leren, moeten kinderen in eerste instantie leren door te luisteren. Vervolgens kunnen ze leren vanuit situaties waarin het object voorkomt. Daarbij is het belangrijk dat er een gedeeld aandacht is.

Onderextensie:

het woord auto refereert maar naar 1 soort specifieke auto.

Overextensie:

alle verschillende dieren zijn een hond.

constraint-gebaseerdleren

kinderen worden voorgeprogrammeerd met ideeën, die mogelijke betekenissen van een woordbeperken.


Woordenschatexplosie:


5-20 maanden of na het kennen van 50 worden (verschillende kijken hierop). Hoe meer woorden je kent, hoe makkelijker het is om meer nieuwe woorden te leren.

fast-mapping (mutual exclusivity):


hoe meer woorden je kent, hoe beter je snapt dat verschillende woorden verschillende betekenissen hebben en om deze dan te leren.

Syntactische ontwikkeling:

zinsopbouw, een groei van de zinslengte

Functiewoorden

lidwoorden, voorzetsels

Functionele morfologie (inflectie):

tijd, congruentie, verledentijdsmarkering, vervoegingen



Experiment van Berko-Gleason:

Geconcludeerd werd: regelsysteem is productief, kind kan deze regels toepassen. Maar: overgeneralisatie. gaat in begin goed, maar na toenemende complexiteit wordt het minder, daarna weer beter

kind van 3

-onderwerp verlicht


- werkwoord in de zin


- persoonsvorm veranderd mee met onderwerp

syndroom van down

taalontwikkeling loopt verder achter dan IQ

syndroom van Williams

laag IQ, goede taal

taalontwikkelingsstornis

taal laag, IQ gemiddeld

Augustinus:


door God gegeven

Chomsky:

aangeboren taalvermogen

Tomasello:

we hebben een sociaal instinct, waaruit volgt dat we een taal leren

Skinner:

het is geen special gift, maar en normale vorm van leren.


behaviorist:taalontwikkeling komt door een stimulus en response verhouding, gevolgd doorbekrachtiger en bestraffer. Taal = gedrag en volgt gedragswensen. Leertheorie.

Chomsky Poverty of Stimulus:

taalaanbod is eindig en beperkt, het kind leert niet wat fout is (positieve evidentie) en hoe kan je de complexe talige informatie kennen als niemand het je verteld (we hebben dus aangeboren taalkennis).

Klassiekebenaderingen noemen twee motieven voor communicatie:

verzoeken (imperatieven) en delen (declaratieven). volgens Tomasello ook informeren/helpen

intentionelestructuur bij volwassen communicatie. na wijzen op 1 jaar

Wanneer kinderen dit wel gaan zien, worden de deuren voor bijvoorbeeld liegen of hidden authorship geopend.

item-based grammar

Devroegste grammatica is gebaseerd op concrete items


pantomime


gebaren