Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
211 Cards in this Set
- Front
- Back
Sociale psychologie |
Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de invloed van anderen op onze gedragingen (met inbegrip van onze gedachten en gevoelens) |
|
Wat was 1 van de eerste grote vragen die sociaalpsychologen probeerden op te lossen? |
Hoe de wreedheden in de concentratiekampen van de WOII (en elk andere oorlog) hadden kunnen ontstaan. |
|
Waarom was dat 1 van de eerste vragen? |
Veel sociaalpsychologen waren Joden die naar de VS gevlucht waren. |
|
Wat was de eerste gedachten over hoe deze wreedheden konden ontstaan? |
Aanvankelijk dachten psychologen dat de wreedheden te wijten waren aan een persoonlijkheidsstoornis bij de Duitse generaals en gevangenisbewakers. |
|
Wie publiceerde het boek The Authoritarian Personality en wat stelden zij daarin? |
Adorno et al. |
|
Welke 3 eigenschappen hadden een autoritaire persoonlijkheid? |
- De aanvaarding van traditionele of conventionele waarden. |
|
Hoe identificeren mensen met een autoritaire persoonlijkheid de wereld? |
Als bedreigend en identificeren zich sterk met hun eigen groep om zich te beschermen. |
|
Waarom had de theorie van Adorno et al een grote aantrekkingskracht? |
Omdat ze suggereerde dat de uitspattingen van de WOII alleen bij sommige mensen voorkwamen (en dus niet bij ons!) |
|
Waarom is volgens sociaalpsychologen de opvatting van Adorno verkeerd? |
Geplaatst in dezelfde situatie als de Duitsers in de jaren 1930-1945 zou bijna iedereen zich op exact dezelfde manier gedragen, ongeacht of ze nou Amerikanen, Duitsers, Belgen of Nederlanders waren. |
|
Conformisme |
Bij conformisme voegen we ons gedrag naar dat van de groep waartoe we behoren (of willen behoren) zonder dat er sprake is van een directe oproep om dit te doen |
|
Wie had de eerste experimentele evidentie voor conformisme? |
Muzafer Sherif (1935) |
|
Wat was het experimentele evidentie van Muzafer Sherif voor conformisme? |
Hij gebruikte het autokinetische effect. Het feit dat een kleine, stilstaande lichtvlek in een donkere kamer na een tijdje lijkt te bewegen. Proefpersonen die de bewegingen beoordeelden, hadden de neiging om het licht in dezelfde richting te zien bewegen als de richting die persoon voor hen (medeplichtige van de proefleider) aangaf. |
|
Wie toonde aan dat conformisme zich niet beperkte tot ambigue situaties? |
Solomon Asch. |
|
Door welke factoren gingen proefpersonen zich meer conformeren? |
- Grootte van de groep |
|
Welke factor doe de mate van conformisme dalen? |
Aanwezigheid van deen dissident in de groep, die weerstand bood. |
|
Welke 2 redenen lijken er te bestaan waarom mensen zich conformeren? |
- Accuraatheid |
|
Waarom conformeren mensen aan een groep? |
Mensen willen over het algemeen juist zijn, maar voelen zich niet zeker of hun antwoord wel juist is. Dan letten ze op andere las gids voor hun gedrag (zeker wanneer anderen "experts" zijn) |
|
Waarom zijn mensen makkelijk beïnvloedbaar? |
Omdat het voor ieder van ons het van vitaal belang is om tot een groep te behoren. Daarom zijn we makkelijk beïnvloedbaar door een groep en conformeren we ons meer dan we ons realiseren. |
|
Wat heeft elke groep? |
Sociale normen, of impliciete regels, die leden volgen. Veel van ons gedrag wordt gedicteerd door de normen van de groep waartoe we behoren. Dit is zelfs zij bij adolescenten, die vaak prat op gaan dat zij tegen de gevestigde waarden rebelleren, maar ondertussen wel de kleren, de spraak en de waarden van hun leeftijdsgenoten kopiëren |
|
Wie is Stanley Milgram en wat vroeg hij zich af? |
Een student van Asch. |
|
Gehoorzaamheid |
Is een reactie op een bevel en de meest rechtstreekse vorm van sociale beïnvloeding. |
|
Agentic shift |
De proefpersonen geven de verantwoordelijkheid voor hun eigen acties op en werden uitvoerders van de proefleider (experiment van Milgram mbt toedoenen shocks). Volgens Milgram kwam dit niet door de eigenschap van de proefpersonen (blinde gehoorzaamheid) maar door de sociale omstandigheden. |
|
Wat was de boodschap van Milgram mbt zijn experiment? |
Dat men bij de verklaring van het menselijke gedrag niet altijd naar de persoonlijkheid van het individu moet kijken, maar ook naar de omstandigheden waaronder het gedrag plaatsvindt |
|
Wat is een ander iets wat sociaal psychologen snel opviel? |
Dat mensen zich anders gedragen als een anoniem lid van een groep dan wanneer ze alleen zijn. |
|
Hoe gedragen groepen zich? |
Groepen gedragen zich soms op een manier die geen enkel individueel lid in overweging zou nemen. Dit is bijv het geval bij bendes die tot geweld en antisociale daden overgaan, alsof de individuele leden hun normale zelfcontrole verloren hebben. Dit gebeurt ook bij hooligans en betogers in een groep bezittingen vernielen die ze normaliter met rust zouden laten. |
|
Deïndividuatie |
We spreken van deïndividuatie als individuele mensen hun persoonlijke identiteit verliezen doordat ze een onderdeel zijn van een massa. Ze verliezen dan een deel hun verantwoordelijkheidsgevoel en van hun waarden. Ze doen mee met de andere, vooral als ze die bewonderen. |
|
Wat zijn kenmerkende voorbeelden van gedrag dat normaal geïnhibeerd wordt maar tot uiting kan komen in een groep? |
- Plunderen |
|
Welke 3 factoren zijn er, volgens onderzoekers, nodig voor deïndividuatie? |
- Verhoogde opwinding |
|
Wie en hoe werd het belang van de factoren voor deïndividuatie aangetoond? |
Door Zimbardo |
|
Wat heeft verder onderzoek naar deïndividuatie nog meer aangetoond? |
Dat het niet altijd negatieve gevolgen heeft. Wanneer mensen in een groep opgaan, worden ze niet altijd gewelddadiger maar geven ze hun eigen normen op ten voordele van de groep. Als de groep gewelddadig wordt, dan zullen de leden eveneens gewelddadig worden (en in een ergere mate dan ze individueel zouden doen), maar als een groep te hulp snelt, dan zullen de individuen ook in grotere mate helpen dan ze alleen zouden doen (Postmes&Spears). |
|
Wat is een ander gevolg dat toegeschreven wordt aan de anonimiteit van het moderne stadsleven? |
Het feit dat mensen onverschillig zijn komen te staan ten opzichte van anderen, vooral als die personen in moeilijkheden keren. |
|
Kitty Genovese |
Een vrouw die midden in de nacht aangevallen en gedood werd ondanks het feit dat verschillende mensen haar hadden kunnen helpen |
|
Omstanderseffect (Darley&Latane) |
Over het algemeen geldt dat hoe meer mensen getuigen zijn van een noodgeval, hoe kleiner de kans wordt dat elk persoon afzonderlijk zal helpen. |
|
Aan welke 3 voorwaarden moet er voldaan worden voordat mensen gaan helpen? |
- Men moet het incident opmerken |
|
Wanneer is de kans groter dat we hulp bieden? |
Uit honderden studies die sinds Darley&Latane uitgevoerd werden, is het volgende patroon naar voren gekomen: |
|
Inschikkelijkheid |
Een ander fenomeen die sociaal psychologen onderzoeken. Het is de vraag of we zullen ingaan op een verzoek van iemand anders. |
|
Wanneer zijn mensen meer bereid om mee te werken? |
Als zij voordien al een soortgelijk verzoek toegegeven hebben. Dit komt oa tot uiting in de voet-tussen-de-deur-techniek |
|
Wat is het voet-tussen-de-deur-techniek |
Bij deze techniek vraagt men mensen eerst om in te gaan op en klein verzoek en later om in te gaan op een groter, moeilijker verzoek. Mensen die ingestemd hebben met het kleine verzoek, zullen vaker instemmen met grote verzoek dan mensen die enkel het grote verzoek kregen. |
|
Hoe verklaart men het effect van de voet-tussen-de-deur-techniek gewoonlijk? |
Door te stellen dat mensen die meegewerkt hebben aan een klein verzoek, zichzelf percipiëren als behulpzaam en coöperatief, zodat hun zelfbeeld hen ertoe aanzet om mee te werken aan het grotere verzoek. Een aanvullende factor kan zijn dat men door de kleine gift een grotere sociale druk voelt om opnieuw genereus te zijn |
|
Wat is een 2e techniek die gebruikt wordt om consumenten te manipuleren? |
Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek |
|
Wat is een 3e techniek om inschikkelijkheid te krijgen? |
Deur-tegen-de-neus-techniek |
|
Sociale facilitatie |
Dit doet zich voor wanneer de aanwezigheid van andere mensen een positieve invloed heeft op onze prestatie. Alleen de aanwezigheid van iemand anders kan hiervoor volstaan. |
|
Waardoor werd aanvankelijk sociale facilitatie niet goed begrepen? |
Omdat de prestaties niet altijd verbeteren door de aanwezigheid van anderen. Soms werden ze ook slechter |
|
Wat stelde Zajonc vast mbt tot sociale facilitatie? |
Hij stelde vast dat de aanwezigheid van andere mensen in de 1e plaats de opwinding van een persoon verhoogt. Een hogere opwinding verbeter de prestaties die gemakkelijk en goed geleerde taken, maar belemmert bij het leren en het uitvoeren van moeilijke taken. |
|
Wanneer treedt sociale facilitatie nog meer niet op? |
Wanneer een persoon niet gemotiveerd is om goed te presteren. Dan stelt men soms zelfs het omgekeerde vast: een persoon presteert minder goed in groep dan alleen. Dit fenomeen heet sociaal lijntrekken. |
|
Wanneer treedt sociaal lijntrekken voor? |
Wanneer de bijdrage tot de prestaties van de groep niet gemakkelijk te identificeren valt, zodat een persoon zich geen zorgen hoeft te maken over mogelijk kritiek. |
|
Hoe kan men sociaal lijntrekken elimineren? |
Door ervoor te zorgen dat de groepsleden individueel geëvalueerd kunnen worden |
|
Welke 2 fenomenen komen soms voor in een toestand van sociaal lijntrekken? |
- Free-rider-effect |
|
Wat is de belangrijkste factor die bepaalt in welke mate we ons voor een onbekend persoon interesseren? |
Uit alle onderzoeken blijkt dat de lichamelijk aantrekkelijkheid de belangrijkste factor is |
|
Naast het mooi zijn waarom interesseren mooie mensen nog meer? |
Onderzoek heeft aangetoond dat we overtuigd zijn dat mooie mensen hoog scoren op andere positieve kwaliteiten zoals sociale competentie en intelligentie. |
|
Waarom zouden specifieke lichamelijke kenmerken geselecteerd worden wanneer in een soort elk mannetjesdier met slechts 1 vrouwtjesdier paart? |
De 2 voornaamste oorzaken die gesuggereerd werden waren |
|
Wat is een andere belangrijke variabele die bepaalt of we met iemand contact hebben? |
Nabijheid van de persoon tot ons. |
|
Welke redenen zijn er waarom je meer kans hebt op hechtere relaties met personen die veel in je nabijheid zijn? |
- Beschikbaarheid. Als we veronderstellen dat de meeste mensen aangenaam genoeg zijn om mee om te gaan als je ze eenmaal beter kent, dan volgt daaruit dat de nabijheid van de mensen zal bepalen wie je beter leert kennen en dus graag zult hebben |
|
Wat is een redelijke veronderstelling als we een persoon een aantal keren gezien hebben? |
Dat we die persoon over het algemeen aantrekkelijker vinden. |
|
Wat helpt het effect van de loutere blootstelling nog meer te verklaren? |
Waarom lichamelijke aantrekkelijkheid minder belangrijk wordt na herhaalde contacten dan aan het begin van een relatie. Doordat we vertrouwd zijn met het uiterlijk van de anderen, zullen het liever zien, ongeacht de objectieve aantrekkelijkheid. |
|
Wat zijn factoren waarvoor een effect van gelijkheid gevonden wordt |
- Temperament |
|
Wat is er waar van het gezegde dat uiterste elkaar aantrekken? |
Volgens de complementariteitshypothese zou men verwachten dat mensen die elkaar aanvullen (dus tegengestelde persoonlijkheidstrekken hebben) zich tot elkaar aangetrokken voelen. Over het algemeen is hier weinig evidentie voor te vinden, op 2 uitzonderingen na. |
|
Gelijkheidshypothese |
Mensen zoeken naar een partner die op hen lijkt. |
|
Wat is een mogelijke reden waarom er weinig correlatie is tussen de persoonlijkheden van vrienden en partners? |
Het duurt enige tijd voordat mensen te weten komen hoe gelijkend ze zijn op deze vlakken. Een relatie is aanvankelijk gebaseerd op de oppervlakkige gelijkenissen, zoals lichamelijke aantrekkelijkheid, het soort muziek dat men graag hoort en de hobby's die men heeft |
|
Waar verwijst "de wil om zichzelf bloot te geven" naar toe? |
Naar het feit dat de partners bereid zijn om gevoelens, opinies en geheimen met elkaar te delen. |
|
Engagement |
Houdt in dat er een verbondenheid bestaat tussen de partners om de relatie in de toekomst voort te zetten |
|
Welke geslachtsverschillen bestaan er tussen mannen en vrouwen van wat men van een vriendschap verwacht? |
Vriendschap bij vrouwen is meer gericht op praten met elkaar, in het bijzonder over zaken die verband houden met de relatie, de eigen gevoelens en andere persoonlijke omstandigheden. |
|
Wat zijn de beste vriendschappen? |
Niet waar men nooit een conflict heeft, maar waar men de conflicten op een constructieve manier kan aanpakken (dit geldt ook voor echtparen). Een belangrijke factor hierbij is wederkerigheid, een eerlijke balans tussen geven en krijgen (Hartup&Stevens). |
|
Waardoor eindigen veel vriendschappen? |
Ze eindigen niet omdat men ruzie met elkaar heeft, maar omdat er een verandering optreedt in de factoren die de vriendschap bijeenhielden: Nabijheid, gedeelde activiteiten en interesses, weinig interferentie van andere sociale relaties. Daarom worden veel relaties niet afgebroken maar bloeden ze dood. |
|
Eenzaamheid |
Een negatieve emotie die we ervaren als onze sociale relaties tekortschieten. |
|
Sociale eenzaamheid |
Een kwantitatieve eenzaamheid. We hebben geen of te weinig vrienden |
|
Emotionele eenzaanheid |
Is een kwalitatieve eenzaamheid. Men mist een intieme relatie. |
|
Waarom is eenzaamheid niet hetzelfde als alleen-zijn? |
Mensen kunnen gedurende langere of kortere tijden allen zijn zonder zich eenzaam te voelen, en leden van een druk gezin kunnen zich soms eenzaam voelen. |
|
Waar komt eenzaamheid het vaakst voor? |
In tegenstelling tot wat gesuggereerd wordt door het stereotype eenzaamheid bij bejaarden, komt eenzaamheid het vaakst voor bij tieners en jonge volwassenen. |
|
Triangulaire theorie van de liefde (Sternberg) |
Dit is de bekendste liefdestheorie. Volgens deze theorie kunnen 3 componenten onderscheiden worden in de liefde |
|
Lege liefde |
Zo noemt Sternberg een liefde die enkel uit engagement bestaat en geen intimiteit of passie bevat. Dit is een liefde waarbij de 2 partners wel samenblijven, maar zich niet goed voelen als ze bij elkaar zijn, en ook geen vurige passies voor elkaar hebben. |
|
Complete liefde |
Hoewel dit ideaal lijkt te zijn, blijkt een langdurige relatie eerder uit een 'liefde tussen compagnons" te bestaan (zonder vurige passie) Het zij omdat de passie vanzelf afneemt na verloop van tijd, het zij omdat de passie te veel energie van een persoon vergt (zodat er niet genoeg ruimte is voor andere activiteiten |
|
Liefde tussen compagnons |
Complete liefde zonder de passie. |
|
Wat is een ander veel gebruikt onderzoeksspoor betreft de vraag in hoeverre liefdesrelaties bij volwassenen beïnvloed worden? |
Door het kijken naar de kwaliteit van de hechting die ze als kind gekend hebben |
|
Welke 3 hechtingsstijlen hebben onderzoekers onderscheid tussen gemaakt? en waarom? |
Omdat niet alle kinderen veilig gehecht raken door hun eigen kenmerken en/of doordat de verzorgers niet op een liefdevolle manier met hen is omgegaan. |
|
Wat beweerde Hazan&Shaver nog meer mbt de hechtingsstijl die men als kind heeft gehad? |
Dat het een invloed zal hebben op de hechtinsstijl die men als volwassene realiseert. |
|
Attitude |
Is een gevoelsgeladen evaluatie van een persoon, een voorwerp of een idee |
|
Wat dachten psychologen aanvankelijk eerst over attitude? |
Dat ze eerst de attitude van een persoon dienden te veranderen, eer ze een wijziging in het gedrag konden bewerkstelligen |
|
Waar heeft onderzoek over attitudeverandering zich op geconcentreerd? |
Op de 3 aspecten van het proces. |
|
Waar komt een boodschap vandaan? |
Een boodschap waarmee men iemand probeert te overtuigen, komt altijd vanuit een bepaalde bron, gewoon een identificeerbare persoon. |
|
Welke karakteristieken zorgen ervoor dat een boodschapper effectief is om attitude te veranderen? |
- Geloofwaardigheid van de boodschapper |
|
Uit welke 2 componenten bestaat geloofwaardigheid? |
- Competentie van de boodschapper |
|
Gelijkheid tussen boodschapper en ontvanger |
Hoe meer de boodschapper op ons gelijkt, hoe gemakkelijker we overtuigd worden. |
|
Aantrekkelijkheid van de boodschapper |
Om redenen die er al vermeld zijn, zullen aantrekkelijke mensen de verkoop meer stimuleren dan onaantrekkelijke mensen. |
|
Waardoor worden we makkelijk overtuigd? |
Door een bron die expertise bezig. Daarnaast proberen we in te schatten in hoeverre de boodschapper handelt uit eigen belang. Als we de indruk hebben dat de boodschapper profiteert van de boodschap, dan zullen we minder geneigd zijn om onze attitude te veranderen |
|
Waarom zijn we geneigd om een beroemd persoon te volgen? |
Volgens Kelman hebben aantrekkelijke, beroemde personen zo'n groot effect op ons omdat wij het gevoel hebben dat er een band tussen de boodschapper en ons staat wanneer wij zijn/visie over een kwestie overnemen. Dan delen we in de aantrekkelijkheid en de beroemdheid van de boodschapper. Daarom worden we ook moeilijk overtuigd door personen die we intuïtief niet graag mogen |
|
Waarom worden emoties betrokken bij de boodschap? |
Om mensen te overtuigen. (zie klassieke conditionering) |
|
Waarom zijn herhalingen van de boodschap effectief? |
Hierbij spelen 2 factoren |
|
Wat is het gevaar van het herhalen van de boodschap? |
Het grote gevaar bij herhaalde aanbieding ontstaat wanneer de boodschap negatieve gevoelens oprpe[t. Dan heeft herhaling een omgekeerd effect: |
|
Waar hangt het nog meer van af of een boodschap overtuigt of niet? |
Van het doelwit. |
|
Wanneer is de kans het grootst om mensen te overtuigen? |
Wanneer het doelwit nog geen duidelijke attitude over het onderwerp heeft. Als de toehoorders al een uitgesproken mening heeft, dan is het moeilijk om hen van standpunt te doen veranderen en vermindert hun verdraagzaamheid voor boodschappen die van hun startpunt afwijken |
|
Discrepantie |
Dit is een ander kenmerk van het doelwit dat een rol speelt. tussen de boodschap en de bestaande attitude van het doelwit. Als je mensen van gedachten wil doen doen veranderen, dan moet je boodschap uiteraard een positie bevatten die anders dan de uitgangspositie van de mensen die je wil overtuigen. |
|
Hoe kan je de grootste verandering bewerkstelligen? |
Over het algemeen geldt dat je de grootste verandering kunt bewerkstelligen als jouw positie gematigd afwijkt van die van het publiek waartoe je je richt, Hoe overtuigender de boodschapper, hoe groter de afwijking mag zijn |
|
Betrokkenheid bij het doelwit |
Nog een factor die van belang is. De betrokkenheid van een persoon hangt oa af van de vraag of die persoon zelf al in aanraking gekomen is met het onderwerp van de boodschap. |
|
Welk tactiek probeert men (op een markt) nog wel eens uit? |
Om zich specifiek te richten tot centrale figuren binnen een groep. Als men die eenmaal overtuigd heeft, volgt de rest relatief makkelijk. |
|
Waardoor wordt de betrokkenheid van het doelwit beïnvloed? |
De mate van inspanning die een persoon wil leveren om de boodschap te begrijpen |
|
Waarom maken Petty en Cacioppo een onderscheid tussen centrale vs perifere verwerking? |
Mensen die zich sterk betrokken voelen bij een zaak of die een belangrijke beslissing nemen zijn meer geneigd om alle voor-en-tegens op een rij te zetten (centrale verwerking). Een minder grote betrokkenheid of aankopen die minder belangrijk zijn geven aanleiding tot perifere verwerking. Hierbij beslist men impulsiever en zullen irrelevante kenmerken (bijv aantrekkelijkheid) van de boodschappen en de boodschap een grotere rol spelen. |
|
Waarom speelt ook nog de persoonlijkheid van het doelwit een rol? |
Er is aangetoond dat mensen die hoog scoren op een test voor autoritaire persoonlijkheid, gemakkelijker te overtuigen zijn op basis van gezagsargumenten (Debono&Klein). |
|
Waarom moet men voorzichtig zijn met opiniepeilingen over attituden? |
Mensen doe niet altijd wat ze zeggen te doen. In 1969 concludeerde Wicker op basis van een overzicht van het relevante onderzoek zelfs dat het verband tussen attituden en gedrag nagenoeg onbestaande was. |
|
Naar welke factoren zijn sociaalpsychologen op zoek gegaan die de relatie tussen attituden en gedrag bepalen? |
In welke gevallen kan men een overeenkomst tussen attituden en gedrag verwacht? Hoe moet men een attitudeschaal opstellen opdat ze bruikbaar zou zijn? |
|
Theorie van de cognitieve dissonantie |
Mensen willen hun overtuigingen en acties met elkaar in overeenstemming brengen en voelen dat ze zich op hun ongemak wanneer ze publieke handelingen vertoond hebben die in strijd zijn met hun waarden. |
|
Wat is een manier om de de cognitieve dissonantie gevoel tussen hun gedrag en attitude op te lossen? |
Dit kan door te beweren dat zij zich niet vrijwillig zo gedroegen, of door hun attitude zo te veranderen dat deze weer in overeenstemming is met het gedrag |
|
Wat is dus de voorspelling van de cognitieve dissonantie? |
Dat men attituden kan veranderen door personen een duidelijk zichtbare handeling te laten uitvoeren die niet strookt met hun overtuigingen |
|
Wat is 1 van de beste manieren om attituden te veranderen. |
Mensen verifieerbaar gedrag te laten uitvoeren zonder dat zij de indruk hebben hiertoe gedwongen te worden. |
|
Wat suggereert het experiment van Stone et al? |
Dat de beste manier om studenten tot veiliger seks te brengen, is om hun te vragen deel te nemen aan een veilig seks campagne. Hoe ondragelijker de discrepantie tussen hun handelingen en attituden wordt en hoe meer ze geneigd zijn om hun attituden aan te passen, zodat de hypocrisie ophoudt. |
|
Wat helpt de cognitieve-dissonantietheorie ook te verklaren? |
Waarom we na een moeilijke beslissing meestal toch tevreden zijn over het genomen besluit. Als we ons eenmaal engageren voor een bepaalde positie ten nadele van andere, zal onze attitude zich vlug bij aansluiten. |
|
Hoe proberen we de cognitieve dissonantie tengevolge van het conflict reduceren. |
We zullen op zoek gaan naar positieve informatie over het gekozen alternatief en naar negatieve informatie over het verworpen alternatief. Hierdoor zal het gekozen alternatief al vlug beter te lijken dan het niet-gekozen alternatief |
|
Sociale cognitief |
De studie hoe mensen informatie over zichzelf en anderen waarnemen, onthouden en interpreteren. |
|
Wat doen wanneer we aandacht besteden aan een onbekend persoon? |
We doen meer dan alleen de uiterlijke kenmerken percipiëren (gezicht, kleding, manier van lopen, gedragingen en stem). Op basis van de de kenmerken die we observeren, bouwen we verwachtingen op over niet-waarneembare karakteristieken van de persoon: welke persoonlijkheid hij/zij heeft, welke interesses en welke motieven. Deze verwachtingen beïnvloeden onze gedragingen ten opzichte van de persoon |
|
Wat dachten filosofen en kunstenaars vroeger op basis van de 1e indruk |
Dat de gelaatstrekken van mensen echt betrouwbare persoonlijkheidsindicaties waren. |
|
Wat heeft men vastgesteld na decennialang persoonlijkheidsonderzoek? |
Dat er geen objectieve verbanden aangetoond konden worden tussen uiterlijke kenmerken en persoonlijkheidseigenschappen. |
|
Welke verbanden zijn er gevonden tussen persoonskenmerken en de overtuigingen die ze oproepen (eerste indruk) |
- Iemand met een mooi uiterlijk meer kans heeft om een positieve 1e indruk maken dan iemand met een minder mooi uiterlijk |
|
Naast visuele kenmerken, wat roept nog meer persoonlijkheidsverwachtingen op? |
Hetzelfde gebeurt bij stemmen. Veel mensen vormen zich een indruk van de spreker op basis van de stem die ze horen. In sommige gevallen kan dit beeld zelfs gedetailleerd zijn |
|
Wat volstaat, volgens onderzoek, om een 1e indruk te vormen van een persoon? |
Een eenvoudig lijstje adjectieven volstaat. |
|
Hoe creëren we bij een 1e kennismaking allerhande verwachtingen over de betrokkene op basis van beperkte empirische informatie. |
Dit doen we door waarneembare kenmerken van de persoon te koppelen aan kennis die we in ons geheugen opgeslagen hebben over hoe mensen in elkaar zitten. |
|
Impliciete persoonlijkheidstheorie |
Het geheel van geheugenschema's dat we hebben over verbanden tussen waarneembare persoonseigenschappen persoonlijkheidstrekken en tussen persoonlijkheidstrekken onderling. De toepassing van deze schema's gebeurt automatisch zonder dat wij ons hiervan bewust zijn (Bargh&Chartrand) |
|
Waarom maken we impliciete geheugenschema's? |
Op basis van onze impliciete persoonlijkheidstheorie proberen we de weinige informatie die we van de persoon krijgen, aan te vullen tot een bruikbaar geheel, zodat we op een goede manier met de persoon kunnen omgaan. De impliciete persoonlijkheidstheorie bevat ook emoties, zodat we iemand zullen vermijden wanneer die een negatieve indruk op ons maakt. Dorodat we een beroep doen op onze impliciete persoonlijheidstheorie hebben we relatie snel de indruk een vreemde te kennen. |
|
Waar zijn onze impliciete persoonlijkheidstheorie ten dele op gebaseerd? |
Op vroegere ervaringen. |
|
Wat draagt er allemaal bij aan onze impliciete persoonlijheidstheorie? |
Naast onze eigen ervaringen, dragen ook de ervaringen toe van informatiebronnen waar we contact mee hebben. |
|
Wat suggereren sommige onderzoekers mbt impliciete persoonlijkheidstheorie? |
Dat ook aangeboren associaties tussen uiterlijke kenmerken en persoonlijheidseigenschappen een rol spelen bij de impliciete persoonlijkheidstheorie. |
|
Wat opperde Lorenz in 1943? |
Dat de uiterlijke kenmerken van baby;s automatisch gevoelens van hulp en bescherming oproepen bij volwassenen, zowel bij mensen als in de dierenwereld. Ons DNA zorgt ervoor dat wij baby;s als knuffelbaar, hulpeloos en niet-bedreigend percipiëren |
|
Waar wijzen (weer) andere evolutiepsychologen erop? |
Dat onze positieve indruk over mooie personen eveneens aangeboren kan zijn. Volgens hen hangt lichamelijke schoonheid met een betere gezondheid en dus hogere voortplantingskansen |
|
Wat stelde sociaalpsychologen, vroeg in hun onderzoek, tot hun verbijstering vast? |
Dat heel wat overtuigingen in de impliciete persoonlijkheidstheorie niet kloppen met de realiteit en dat er systematische vertekeningen zijn in de indrukken die mensen over elkaar hebben. Deze vertekeningen geven aanleiding tot illusoire correlaties |
|
illusoire correlaties |
Overtuigingen van een sterk verband tussen 2 eigenschappen terwijl er in werkelijkheid slecht een heel klein verband of helemaal geen verband bestaat. |
|
Wat is een eerste vaststelling in verband met de impliciete persoonlijkheidstheorie? |
Dat zij bij veel mensen onjuiste elementen bevat. |
|
Welke 3 andere denkfouten vermeldde Secord die door mensen gemaakt worden wanneer ze karaktertrekken afleiden uit gezichtskenmerken? |
- Mensen baseren zich op ongefundeerde functionele associaties: |
|
Wat is een nog ander vaak voorkomende denkfout die onderzoekers vaststellen bij de persoonsperceptie? |
Dat mensen in grote mate geneigd zijn om alle personen van een groep over 1 kam te scheren. |
|
Wat is de impliciete persoonlijkheidstheorie dus eigenlijk? |
Een dynamisch kennisbestand, dat beïnvloed wordt door wat wij recentelijk meegemaakt hebben en door hoe wij ons op dit moment voelen. |
|
Bechikbaarheidsheuristiek |
Het feit dat mensen geneigd zijn om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen af te leiden uit het gemak waarmee zij informatie erover uit het geheugen kunnen oproepen. |
|
Voorrangseffect |
De 1e woorden van een lijst worden beter onthouden dan de woorden in het midden en hebben daardoor meer impact. Hetzelfde geldt voor de laatste woorden uit een lijst: ook die worden beter onthouden en zullen dus meer impact hebben dan woorden in het midden. |
|
Welke elementen zijn van belang of we onze eerste indruk corrigeren? |
- De kans op verder contact is afhankelijk van de 1e indruk die we krijgen. |
|
Conformatieneiging |
De neiging die mensen hebben om meer waarde te hechten aan evidentie die overeenstemt met hun overtuigingen |
|
Waarom is volgens Denrell deze selectieve omgang 1 van de hoofdredenen waarom we ons zo weinig bewust zijn van de fouten in onze impliciete persoonlijkheidstheorie? |
We worden relatief weinig geconfronteerd met het feit dat een negatieve 1e indruk verkeerd was. |
|
Wat proberen we toe doen bij persoonsperceptie? |
O.a het gedrag van de persoon te verklaren |
|
Causale attributie |
Het proces waardoor wij proberen de oorzaken van gedrag bloot te leggen (atrribueren betekent iets ergens aan toeschrijven) |
|
Waarom attribueren wij? |
Wij proberen vooral de gedachten, motieven en persoonlijkheidstrekken te achterhalen van de persoon die zich op een bepaalde manier gedraagt. |
|
Waarbij speelt causale attributie een rol bij? |
Dit speelt een rol bij al onze interacties. We proberen niet alleen het gedrag van een onbekende te verklaren, maar ook dat van mensen die we heel goed kennen (vrienden, familie); we maken zelfs causale attributies over ons eigen gedrag |
|
Welke 2 types van oorzaken voor iemand gedrag zijn er volgens Fritz Heider? |
- Dispositionele oorzaken: |
|
Covariatieprincipe |
Volgens Harold Kelley zoeken mensen de oorzaak van een gedraging door te kijken welke factor aanwezig is wanner het gedrag vertoond wordt en afwezig is wanneer het gedrag niet voorkomt. |
|
Op basis van welke 3 kenmerken wordt de oorzaak tussen covariatie en gedrag vastgesteld? |
Dit wordt vastgesteld op 3 kenmerken van de aanwezige informatie: |
|
Hoe worden de 3 kenmerken (distinctie, consensus en consistentie) gebruikt? |
Dit wordt gebruikt om uit te maken of het gedrag een gevolg is van: |
|
Effect van de valse consensus |
Dit is de neiging die wij hebben om te denken dat andere mensen dezelfde opinies, kenmerken en gedragingen hebben als wijzelf (Wolfson) |
|
Waardoor komt de beschikbaarheidsheuristiek verder tot uiting? |
Het feit dat een opvallend kenmerk meer kans maakt om als oorzaak geselecteerd te worden dan een onopvallend kenmerk. |
|
Representatieviteitsheuristiek |
Een 2e vertekening die onderzoekers vaststellen bij atributies. |
|
Fundamentele attributie fout. (Ross) |
Dit is een 3e vertekening bij attributies die verband houdt met onze neiging om bij iemand anders in de 1e plaats te denken aan een dispositionele attributie. |
|
Welke 2 factoren dragen bij , volgens Gilbert&Malone tot de fundamentele attributiefout? |
- De toeschouwer heeft weinig oog voor de situationele variabelen die het gedrag bepalen. Wanneer we iemand iets zien doen, dan trekt de persoon het grootste deel van de aandacht. De onzichtbaarheid van situationele factoren is nog groter wanneer mensen niet zelf getuige zijn van een gebeurtenis maar erover horen spreken. We kunnen dan ook verwachten dat de fundamentele attributiefout onder dergelijke omstandigheden extra groot zal zijn (Gilovich) Omgekeerd kan de attributiefout verkleind worden door aan de proefpersonen vragen over de situatie te stellen, zodat zij meer oog hebben voor de situationele variabelen (Krull&Erickson) |
|
Wat hebben andere studies aangetoond over de fundamentele attributiefout? |
Dat de fundamentele attributiefout een onderdeel is van een groter patroon, dat bekend staat als de actor-observator-discrepantie. |
|
Actor-observator-discrepantie |
Dit effect stelt dat wij als observator de neiging hebben om het gedrag van andere mensen aan persoonseigenschappen toe te schrijven (de fundamentele attributiefout), maar tegelijkertijd geneigd zin om ons eigen gedrag (als actor) aan situationele factoren toe te schrijven. |
|
Hoe kun je het actor-observator-discrepantie verklaren? |
Op basis van aandacht. |
|
Zelfdiendende attributies |
Dit houdt in dat we gemotiveerd zijn om eigen successen aan stabiele persoonseigenschappen toe te schrijven en eigen mislukkingen aan externe, situationele oorzaken. |
|
Wat heeft onderzoek naar zelfdienende attributies aangetoond? |
Dat de actor-observator-discrepantie zich vooral voordoet bij handelingen met negatieve resultaten. |
|
Wat impliceert zelfdienende attributies gewoonlijk? |
Een vertekening van de werkelijkheid, maar onderzoekers wijzen erop dat deze denkfouten tevens overlevingsvoordelen opleveren |
|
Welke overlevingsvoordelen leveren zelfdienende attributies op? |
Mensen die hun succes aan eigen stabiele eigenschappen toeschrijven en hun verlies aan veranderbare omstandigheden, zullen minder snel gedemotiveerd worden bij tegenslag. |
|
Geloof in een rechtvaardige wereld (Lerner) |
Een manier hoe mensen proberen bedreigingen voor hun zelfbeeld te minimaliseren. |
|
Wat is het gevolg van de "wereld is rechtvaardig" overtuiging? |
Dat veel mensen de neiging vertonen om slachtoffers verwijten te maken. De overtuiging dat een slachtoffer van een verkrachting het op de 1 of andere manier uitgelokt heeft, maakt het gemakkelijker om te geloven dat het ons niet zal overkomen. Tragisch genoeg kunnen die verwijten ook tegen onszelf keren: dan denken we dat we zelf verantwoordelijk waren voor iets negatiefs dat ons overkomen is. |
|
Wat is 1 van de eerste dingen die opvallen bij groepsperceptie? |
Dat mensen ervan uitgaan dat een groep relatief homogeen is en op een aantal kenmerken duidelijk verschilt van andere groepen. |
|
Stereotype |
Een verzameling van vaststaande, simplistische en sterk veralgemeende opvattingen over een groep van mensen. Groepsstereotype vormen een onderdeel van onze impliciete persoonlijkheidstheorie, want we gaan er gewoonlijk van uit dat een individu dat tot een groep behoort, de persoonlijkheidstrekken en gedragsvoorkeuren van de groep erft. Dit vereenvoudigt in belangrijke mate onze persoonskennis. |
|
Waarom hebben mensen de neiging om in zwart-wit schema's te denken? |
Omdat dit aansluit bij hun vaardigheid om stimuli op te delen in categorieën die elkaar uitsluiten |
|
Waar proberen we hetzelfde categorisatieproces nog meer toe te passen? |
Bij de sociale perceptie: |
|
Waaruit onstaan stereotype? |
Onze hang naar eenvoud. Dit verklaart waarom wij de neiging vertonen om mensen tot een bepaalde groep te rekenen en waarom wij de neiging vertonen om mensen tot een bepaalde groep te rekenen en waarom wij willen dat groepen duidelijk van elkaar verschillen |
|
Wat hebben meerdere onderzoekers vastgesteld bij groepen? |
Hoe minder we over een groep weten, hoe homogener de groep lijkt. |
|
Wat moeten we niet vergeten mbt groepen. |
Dat er niet zoiets bestaat als 1 eigen groep. Ieder van ons behoort tot meerdere groepen. |
|
Ingroep |
De groep met wie een persoon zich identificeert. |
|
In welke 2 richtingen kunnen de illusoire groepen, waar we niet toe behoren, leiden? |
- In de meeste gevallen leiden ze tot een negatieve kijk op die groepen |
|
Waarom zijn we meer geneigd om een sterker effect van valse consensus te ervaren met personen uit onze eigen groep, terwijl we meer oog hebben voor de heterogeniteit van onze eigen groep? |
Dit is het gevolg van het feit dat de verschillen binnen groepen als kleiner gezien worden dan de verschillen tussen groepen. |
|
Vooroordeel |
De emotionele geladen houding tegenover personen op grond van hun lidmaatschap van een groep |
|
Welke 3 componenten omvatten vooroordelen? |
- Een cognitieve component (negatieve perceptie) |
|
Ingroepfavortisme |
Ondanks dat een groep op relatief triviale kenmerken gebaseerd is, of wanneer de groep volkomen arbitrair samengesteld wort, hebben de leden van een groep al vlug de neiging om hun eigen groep als superieur te beschouwen. |
|
Wat is de 1e reden waarom groepen bevooroordeeld zijn tegenover elkaar? |
Ze zijn met elkaar aan het concurreren voor schaarse goederen (land, werk, rijkdom, eer) |
|
Theorie van de sociale identiteit (Tajfel) |
Omdat ook groepen die weinig rechtstreeks met elkaar te maken hebben, kijken ze op elkaar neer. |
|
Waardoor wordt het ingroepfavortitisme versterkt? |
Door de interacties de men heeft de andere leden van de groepen waartoe men behoort. |
|
Stigma |
Een schandvlek van een 'ongewenst verschil', die door een sociaal dominante groep opgelegd wordt aan groepen die niet aan de idealen van de dominante groep beantwoorden. |
|
Welke 3 strategieën gebruiken gestigmatiseerde groepen om hun zelfbeeld hoog te houden volgens Crocker en Major |
- Mensen vergelijken zichzelf in de 1e plaats met de leden uit hun eigen sociale groep, niet met leden uit andere sociale groepen. Op die manier doen groepsverschillen er weinig toe. |
|
Wanneer zijn leden van gestigmatiseerde groepen iets meer gemotiveerd om hun groep verlaten. |
Als hun lidmaatschap hen belet om persoonlijke doelen te bereiken. Zij ervaren dan dikwijls een spanning tussen loyaliteit tegenover de oorspronkelijke ingroep en de nieuwe groep waarin ze terechtkomen. |
|
Hoe veronderstelde Adorno et al dat vooroordelen tot stand kwamen? |
Uit een autoritaire persoonlijkheid. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat dit niet klopt |
|
Wat was een belangrijke stap in het ontrafelen van het probleem van hoe vooroordelen tot stand komen? |
De ontdekking dat vooroordelen een automatische en algemene reacties zijn op personen die niet als lid van de eigen groep beschouwd worden. Evidentie is gevonden in het feit dat mensen die zich tegen racisme uitspreken, toch op allerhande subtiele manieren discriminerende gedragingen vertonen. |
|
Tot welke overtuiging zijn onderzoekers (door evidentie) gekomen mbt vooroordelen? |
Dat de gevoelsgeladen associaties 'eigen groep=goed' en 'andere groep=minder goed' bij iedereen aanwezig zijn, wellicht op basis van observerend leren tijdens de opvoeding. Deze associaties staan niet onder bewuste controle en worden automatisch geactiveerd telkens als men iemand van binnen of buiten de eigen groep ontmoet. |
|
Hoe verschilt de automatische reactie mbt vooroordelen? |
Mensen die op vragenlijsten heel sterke vooroordelen laten zien, hebben gewoonlijk ook een grotere automatische reactie (Dovidio et al; Gawronski). Sterk bevooroordeelde mensen worden dus gekenmerkt door een sterke automatische reactie en weinig of geen cognitieve controle, terwijl onbevooroordeelde mensen een kleinere automatische reactie hebben, die snel onderdrukt wordt. |
|
Geslachtsstereotypering |
Het feit dat velen anderen verwachtingen hebben ten opzichte van een individu wanneer ze vernemen dat die persoon een man of een vrouw is. |
|
Waar moeten onderzoekers naar kijken om verschillen tussen groepen te begrijpen. |
Ze moeten niet alleen naar de grootte van het gemiddelde verschil tussen de groepen, maar ook naar de variabiliteit binnen elke groep. |
|
Gestandaardiseerde effectgrootte (d) |
Een berekeningswijze die ontworpen is door statistici , om het verschil samen te vatten tussen 2 groepen die allebei variabiliteit vertonen. Deze varieert gewoon lijk tussen de -5,0 en de +5,0 |
|
Beschrijf de klassieke studie over het effect van groepslidmaatschap van Sherif et al./contacthypothese |
Dit is nog altijd de beste illustratie van wat nodig is niet alleen om vooroordelen te creëren maar ze ook weer teniet te doen. Een groep van 11 jarige jongen die elkaar niet kenden, nam deel aan een zomerkamp. In dit kamp waren 2 verblijfplaatsen. De jongens werden op toeval aan de verblijfplaatsen toegewezen. De 2 groepen leefde eerst een tijdje gescheiden en namen daarna deel aan een reeks van competities. Al vlug ontstond er een vijandige sfeer tussen de 2 groepen, die nog versterkt werd door de competities. De spanning tussen de groepen verminderde niet door hen samen te brengen in sociale activiteiten, noch door hen een religieuze eredienst te laten bijwonen waarin opgeroepen werd tot naastenliefde. Alleen wanneer de groepen gedwongen werden om samen te werken aan projecten (zoals het vlottrekken van een vrachtwagen met voedsel of het herstellen van de waterbevoorrading), begonnen de barrières tussen de 2 groepen te verdwijnen en vriendschappen te ontstaan. Dit noemde Sherif de contacthypothese. |
|
Welke 3 redenen zijn er aan te wijzen als er weinig veranderd aan de vooroordelen? |
- Het onjuiste vooroordeel blijft gehandhaafd omdat er te weinig ervaring opgedaan wordt met het echte gedrag van de andere groep. Dit wordt versterkt doordat mensen vanuit de confirmatieneiging meer oog hebben voor gedragingen die hun vooroordelen bevestigen dan voor gedragingen die hun vooroordelen tegenspreken. |
|
Zelfperceptie |
Verwijst naar de manier waarop we onszelf zien en evalueren. Zij leidt tot zelfkennis, die uit 2 componenten bestaat. |
|
Zelfconcept |
Het geheel van overtuigingen dat we hebben over onze eigen kenmerken. |
|
Zelfperceptietheorie. (Daryl Bem) |
Volgens deze theorie van Daryl Bem zijn veel van onze opinies, gevoelens, eigenschappen en motieven weinig toegankelijk voor ons bewustzijn. |
|
Hoe weten we hoe we eigenlijk zijn? |
In de meeste gevallen zijn we afhankelijk van onze eigen zichtbare gedragingen. |
|
Naast het kijken naar onze gedragingen, waar leiden we nog meer onze eigenschappen en gevoelens vanaf volgens de zelfperceptietheorie? |
Door ook te kijken naar onze attituden en opinies |
|
Waarom zal onze zelfperceptie niet altijd een juiste weerspiegeling zijn van onszelf? |
Doordat we onze gedachten en gevoelens ten dele afleiden uit ons gedrag |
|
Waardoor kennen wij onze eigen persoonlijkheid niet beter dan andere mensen die dichtbij ons staan en ons gedrag observeren in een veelheid van situaties? |
Omdat de zelfperceptietheorie stelt dat mensen geen rechtstreeks toegang hebben tot hun zelf maar het moeten afleiden op basis van hun gedragingen. |
|
Wat kunnen we op basis van het onderzoek van Kolar en Spain besluiten mbt tot zelfperceptie? |
Dat mensen door hun eigen gevoelens en gedachten iets beter op de hoogte zijn van hun eigen gevoelens en gedag dan personen die in nauw contact met hen staan. Het verschil is echter heel wat kleiner dan algemeen gedacht wordt en er is enig evidentie dat wanneer het om duidelijke waarneembare gedragingen gaat mensen om ons heen een even goede kijk op ons hebben als wijzelf. |
|
Welke 2 redenen vermelden onderzoekers waarom wij slecht in beperkte mate toegang hebben tot ons zelf? |
- Omdat veel processen van het zelf onbewust verloopt. Het enige wat we kunnen doen, is de geactiveerde gedragsimpulsen onderdrukken en vervangen door bewust gewilde handelingen |
|
Waarom zijn, volgens Wilson&Dunn beredeneerde de voorspellingen dikwijls onjuist? |
Omdat mensen geen volledige toegang hebben tot hun gevoelens, attitudes en motieven. Zij proberen een coherent verhaal te komen door bewuste elementen in hun redenering te betrekken die in werkelijkheid echter niets te maken hebben met de betrokken gevoelens, attituden of motieven. |
|
Wat is een 2e reden waarom we via gedachten en gevoelens slecht beperkt toegang hebben tot onszelf? |
Omdat introspectie niet altijd een aangename activiteit is. |
|
Hoe kunnen we bij zelfperceptie onszelf beoordelen? |
Dit kan dikwijls alleen maar gebeuren door onze vaardigheden te vergelijken met de prestaties van anderen. |
|
Wat beschrijft Festinger in zijn theorie van de sociale vergelijking? |
Hoe we onszelf vergelijke met anderen. Hieruit blijkt dat we ons vooral vergelijken met mensen die tamelijk dicht bij ons staan op de dimensie in kwestie. |
|
Zelfwaardering |
Is de emotionele beoordeling van onze waarde als persoon. |
|
Welke 2 redenen zijn er dat we ons goed kunnen voelen? |
- Ofwel omdat we genieten van wat we aan het doen zijn |
|
Op welke manieren kunnen sociale vergelijkingen leiden tot positieve zelfwaardering. |
- Door een geschikte vergelijkingsgroep te kiezen. |
|
Zelfcomplexiteit |
Het aantal en de diversiteit van de zelfaspecten die we ontwikkeld hebben voor verschillende situaties, rollen en sociale relaties. 2 belangrijke zelve houden verband met wat we presteren en met de sociale relaties die we hebben. |
|
Zelfvermeerdering |
Een beter beeld van onszelf creëren dan gegrond is, om onze zelfwaardering hoog te houden en ons te beschermen aan negatieve feedback |
|
Wat was 1 van de eerste bevindingen die wezen op het bestaan van zelfvermeerdering? |
Het fenomeen van onrealistische optimisme (Weinstein; Hoorens&Buunk) |
|
Onrealistische optimisme |
De overtuiging dat men zelf minder kans maakt op een negatieve gebeurtenis dan anderen. |
|
Controlle-illusie |
We denken controle over een situatie te hebben terwijl dit niet het geval is (kansspellen) |
|
Introspectie-illusie |
De eigen introspectie-inzichten zijn beter dan de introspectie-inzichten van iemand anders (zeker als meningen uiteen lopen) |
|
Blinde vlek voor vertekeningen |
We denken zelf minder onderhevig te zijn aan de denkfouten die psychologen vast gesteld hebben |
|
Illusie van asymmetrische persoonskennis |
We denken zelf de beweegredenen van andere beter te doorzien dan anderen onze beweegredenen kunnen doorzien |
|
Impliciete egotisme |
We hebben een voorkeur voor dingen die naar onszelf verwijzen |
|
Overschatting van de eigen bijdrage |
Bij groepswerk hebben we de neiging om onze eigen bijdrage te overschatten. |
|
Waar blijkt de liefde voor zichzelf uit? |
Dat men een voorkeur heeft voor dingen die naar zichzelf verwijzen |
|
Waarom is zelfvermeerdering niet per definitie slecht? |
Ondanks dat zelfvermeerdering in strijd is met de realiteit zorgt het ervoor dat mensen een meer tevreden leven leiden en uitdagingen op een positieve manier aangaan. Dit is met name gebleken toen men vaststelde dat dat depressieve mensen geen zelfvermindering vertonen maar juist een correcter zelfbeeld hadden dan niet-depressieve mensen. Dit deed Taylor&Brown besluiten dat zelfvermeerdering een noodzakelijke component is van een gezond leven, tenminste zolang de zelfverheerlijking binnen de perken blijft. Zo is onrealistische optimisme doorgaans goed voor de psychische en de lichamelijke gezondheid en helpt de mensen tijdens moeilijke periodes. |