• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/57

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

57 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Er zijn 2 grondvormen van kwantitatief Empirisch onderzoek:
1. Experiment
2. surveyonderzoek.
Richtgeving voor de keuze van een grondvorm van onderzoek is ......
de vraagstelling van het onderzoek.
Experimenteel onderzoek:
Je moet altijd een splitsings variabele hebben. In andere woorden:
een onafhankelijke variabele en een afhankelijke variabele.
Uiteindelijk wil je bij een experimenteel onderzoek een uitspraak kunnen doen over
het causale verband tussen de splitsingsvariabele en testvariabele.
Je moet daarom voor een experiment wat hebben?
• Een goede vergelijkkingsbasis hebben.
• De groepen moeten uitwisselbaar zijn en niet met elkaar verschillen.
• Ze moeten op random, toevalsbasis zijn samengesteld.
Er zijn 3 soorten experimenteel onderzoek:
• Zuiver expirimenteel
• Quasi experimenteel
• Pre-experimenteel

Zuiverexperiment
Als je als onderzoeker onderzoekseenheden op toevalsbasis aan experimentele groepen kunt toewijzen en aan 1 of meer controle groepen spreken we van een zuiver experiment.

Quasi experiment
Meestal is er geen sprake van randomisatie

Pre-experiment
Er is geen randomisatie en ook geen vergelijkingsbasis.
Zuiverexperiment
Als je als onderzoeker onderzoekseenheden op toevalsbasis aan experimentele groepen kunt toewijzen en aan 1 of meer controle groepen spreken we van een zuiver experiment.
Quasi experiment
Meestal is er geen sprake van randomisatie
Pre-experiment
Er is geen randomisatie en ook geen vergelijkingsbasis.
Survey.
Survey betekend
‘Uitzicht/panorama’.
Er worden veel gegevens verzameld over veel kenmerken.
Een Survey gaat om?
Het gaat om een overzicht van samenhangende factoren.

Bijv: in welke mate hebben mensen computerkennis en waar hebben ze behoefte aan?’.
Welk deel van de werknemers is vaak afwezig wegens ziekte?
Experiment.
De grondvorm experiment is geschikt om te toetsen of er een causale samenhang.verband bestaat tussen twee kenmerken van bijv onderzoekseenheden.
Het aantal variabelen wat je betrekt is meestal klein.

Bij een experiment gaat het er om dat:
Je de causale invloed kan aantonen van een onafhankelijke variabele (de oorzaakvariablele) op een afhankelijke variabele (gevolg- of effect variabele)
Bij een experiment gaat het er om dat:
Je de causale invloed kan aantonen van een onafhankelijke variabele (de oorzaakvariablele) op een afhankelijke variabele (gevolg- of effect variabele)
4.2 Pre-experimenten en storende factoren.

4.2.1 Pre-experimentele ontwerpen
• 1 bestaande groep, alleen een nameting (je kan niets zeggen over de invloeden)
• 1 bestaande groep, voor en nameting (je kan wel iets zeggen over de invloeden)
• vergelijking van 2 (bestaande) groepen, alleen een nameting (je kan wel iets zeggen over de invloeden)
4.2.1 storende factoren
• Tussentijdsvoorval.
Iemand komt bijv. te overlijden tijdens het experiment. De groep is dus niet meer de groep.

• Groei effect.
De variabelen veranderen met de tijd. Er is bijvoorbeeld meer ervaring gekregen in het werk. Niet zozeer door de experimentele behandeling verkregen, maar toch verandert.

• Testeffect.
Er worden veel testen gebruikt. Als iemnd die meerdere malen doet heb een soort leereffect. Daardoor kan de uitslag verschillen.

• Instrumentatie.
Stel dat er eerst een vragenlijst wordt afgenomen schriftelijk, maar daarna de volgende keer mondeling, dan kan dat ook invloed hebben. Dit heet instrumentatie. Het ‘instrument’ is verandert.

• Selectie effect.
Er zijn meer catagorieen testpersonen in de enegroep dan in de andere.
• Tussentijdsvoorval.
• Groei effect.
• Testeffect.
• Instrumentatie.
• Selectie effect.
• Tussentijdsvoorval.
Iemand komt bijv. te overlijden tijdens het experiment. De groep is dus niet meer de groep.

• Groei effect.
De variabelen veranderen met de tijd. Er is bijvoorbeeld meer ervaring gekregen in het werk. Niet zozeer door de experimentele behandeling verkregen, maar toch verandert.

• Testeffect.
Er worden veel testen gebruikt. Als iemnd die meerdere malen doet heb een soort leereffect. Daardoor kan de uitslag verschillen.

• Instrumentatie.
Stel dat er eerst een vragenlijst wordt afgenomen schriftelijk, maar daarna de volgende keer mondeling, dan kan dat ook invloed hebben. Dit heet instrumentatie. Het ‘instrument’ is verandert.

• Selectie effect.
Er zijn meer catagorieen testpersonen in de enegroep dan in de andere.

Statistische regeressie.
Hoe je dat kan tegengaan, de stotrende factoren, is dmv statistischg regressie.
Statistische regressie.
Hoe je de storende factoren, kan tegengaan is dmv statistische regressie.
Samenvatting:

Doordat bij een pre-experiment geen sprake is van randomisatie (op toevalsbasis eenheden toewijzen aan groepen) kun je een aantal factoren niet of nauwelijks onder controle krijgen.

Denk aan factoren als:
tussentijdse gebeurtenissen, groei-effect, testeffect, instrumentatie, regressie effect, selectie en uitval.

Pre-experimentele ontwerpen vormen daarom geen solide basis om uitspraken te doen over een causaal verband tussen een onafhankelijke en een afhankelijke variabele.
4.3 Zuiverexperiment, randomisatie en matchen.
4.3.1 Zuiver experimentele ontwerpen.

Er wordt gesproken over 3 zuiver experimentele ontwerpen:
• Alleen nameting met controle groep
• Voor en na meting, met controle groep
• Solomon groepsontwerp, 4 groepen
Groepen in experimenten
De groepen moeten in een experiment .... zijn
uitwisselbaar zijn, gelijk dus.

Dat kan door random, op toevalsbasis deelnemers toe te wijzen aan groepen.
Hoe schrijf je de eigenschap toe? Aan toeval of causaliteit?

Dat doe je door....
inductieve statistiek waarin je gaat kijken naar de systematische samenhang tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele.
Voor een zuiver experiment moet je:
Randomiseren.

Door randomisatie worden onderzoekseenheden volgens toeval aan een groep toegewezen.

Daarna bepaal je ook random welke experimentele variabele je aan welke groep toedient en welke niet.
Op deze wijze zijn ze ‘gelijk, ‘uitwisselbaar’.
Samenvatting 4.3.1
Om van een zuiver experiment te kunnen spreken moet elk in ieder geval
randomiseren en naast de experimentele groep minstens een vergelijkbare controlegroep bij het onderzoek betrekken.

Randomiseren wil zeggen:
Op toeval basis onderzoekseenheden aan groepen toewijzen en op toeval basis bepalen welk daarvan als experimentele roep fungeert en welke als controlegroep. In sommige gevallen is er alleen een nameting, in andere gevallen een voor en een nameting.
4.3.2 interne en externe validiteit van groepen.

Interne validiteit.
Als in en zuiver experiment gebruik gemaakt wordt van een controle groep en er gebruik gemakt is van randomisering en je vergelijkt het gedrag, is er hoge kans op.....
Interne validiteit. Er wordt ook gesproken van Interpretatie exclusiviteit.
Interpretatie exclusiviteit.
Er is in principe geen andere verklaring mogelijk dan dat de onafhankelijke variabele causaal van invloed is op de afhankelijke variabele.
Laboratorium experiment.

Als zijn de uitkomsten causaal zijn, moet je er rekening mee houden dat het een nogal .......
kunstmatige situatie is. Het blijft dan ook de vraag of je de resultaten in die omstandigheid naar een ander situatie kan generaliseren. We hebben het dan over externe validiteit.
Externe validiteit.
Als je de resultaten uit het experimentele onderzoek kan generaliseren naar andere plaatsen spreek je van externe validiteit.
Samenvatting 4.3.2

Als je bij een zuiver experiment bij de nameting een verschil vindt in de verwachte richting tussen de experimentele en de controle groep, is het vrijwel zeker dat de experimentele variabele effect heeft op de afhankelijke variabele: Interne validiteit.

Als de generalisatie daarvan mogelijk is naar andere plaatsen, tijden, en omstandigheden, spreken we van ....
externe validiteit.
4.3.3 Randomiseren, matchen en homogeniseren.

Randomiseren kan soms niet. Alternatieven zijn:
De controle groepen en de experimentele groepen te matchen of ze te homogeniseren.

Ook kun je gebruik maken van homogeniseren en matchen in samenwerking met randomiseren.
Matchen/gelijkschalen:
Je probeert de experimentele en controlegroep vergelijkbaar te maken op een aantal kenmerken waarvan je denkt dat ze van invloed zijn op de afhankelijke variabele.
Je kan matchen op de volgende manieren:
• Precisie controle
• Fequentieverdelingscontrole
• Globale controle
Precisie controle
Je zoekt voor de precisie controle in elke onderzoekseenheid in de experimentele groep er een die gelijk is aan de controle groep.

Voorbeeld:
Als je 1 man heb in de ene groep, wil je er ook 1 in de andere. Je moet dus jong 2 mannen hebben, twee jong vrouwen, twee kinderen van 10 jaar etc. Deze verdeel je weer over de groepen zodat ze ‘gelijk zijn’. Elk kenmerk moet goed verdeeld zijn.
Fequentieverdeling scontrole of Globale controle
Hierbij streef je er naar in de frequentieverdeling dat er een aantal belangrijke kenmerken overeenkomen. Net zoveel ouderen als jongeren, net zoveel vrouwen als mannen etc. Maar de kenmerken van de eenheden zelf kunnen verschillen.

Je krijgt dus niet het resultaat dat de combinatie van kenmerken precies moet overeenkomen zoals met precisie matchen.

Matchen of homogeniseren kun je toepassen als je vermoed of weet dat ze invloed hebben op de afhankelijke variabele.
Matchen of homogeniseren zijn geen vervangers voor randomiseren, maar
een aanvulling die je kunt toepassen.

Randomiseren blijft de essentie.
Frequentieverdeling controle of Globale controle
Hierbij streef je er naar in de frequentieverdeling dat er een aantal belangrijke kenmerken overeenkomen. Net zoveel ouderen als jongeren, net zoveel vrouwen als mannen etc. Maar de kenmerken van de eenheden zelf kunnen verschillen.

Je krijgt dus niet het resultaat dat de combinatie van kenmerken precies moet overeenkomen zoals met precisie matchen.
Matchen of homogeniseren kun je toepassen als
je vermoed of weet dat ze invloed hebben op de afhankelijke variabele.

Matchen of homogeniseren zijn geen vervangers voor randomiseren, maar een aanvulling die je kunt toepassen. Randomiseren blijft de essentie.
Samenvartiong 4.3.3
In combinatie met randomiseren kun je gebruik maken van:
Matchen.
Matchen is:
Het gelijk maken van de experimentele groep en de controlegroep.
Bij precisie matching

Bij precisie matching worden paren van onderzoekseenheden samengesteld die grotendeels gelijk zijn op kenmerken waarvan jij denkt dat ze van invloed zin op de afhankelijke variabele. Den k aan leeftijd en sekse. Van ieder paar komt er 1 persoon in de experimentele en de andere in de controle groep. Dit gebeurd uiteraard op toevals (random) basis.
Globale matching.

Bi globale matching streef je er naar da de frequentieverdeling van een aantal kenmerken als leeftijd en sekse in de experimentele en controlegroep gelijk zijn. Je kunt het experiment ook beperken tot bijv. alleen mannen of vrouwen. Dat noem je homogeniseren. (gelijktrekken)
Het zijn geen alternatieven voor randomisatie.
4.4 quasi experimentele ontwerpen.
Een quasi experimenteel ontwerp zit tussen het pre-experimenteel ontwerp en
het zuiver experimenteel ontwerp in. Soms is de onafhankelijke variabele systematisch te variëren en soms niet.
Je kan beter gebruik maken va een quasi-experiment als:
Random aanwijzing van de onderzoekseenheden niet mogelijk is.
Je geen genoegen wilt nemen met een pre-experiment.

Vaak is randomisatie niet mogelijk als je bijvoorbeeld te maken hebt met bestaande groepen als een afdeling, klas ed.
Quasi experimenteel ontwerpen:
Quasi experimenteel ontwerp 1
Voor en nameting met experimentele en controlegroep, geen randomisatie

Quasi experimenteel ontwerp 2
Enkelvoudige tijdreeks

Quasi experimenteel ontwerp 3
Meervoudige tijdreeks, geen randomisatie.

Quasi experimenteel ontwerp 1 lijkt op het zuiverexperiment. Alleen is er geen randomisatie.
Daarom zijn de groepen ook niet zondermeer uitwisselbaar.
Enkelvoudige tijdreeks
Een enkelvoudige tijdreeks is een uitbreiding van het pre-experimenteel ontwerp. In plaats van 1 voor en 1 nameting worden zowel voor als na de introductie van de experimentele variabele diverse verschillende metingen gedaan.

Bij een tijdreeks kun je je conclusie pas baseren op verandering of variatie in de metingen die he hebt gedaan bij de zelfde onderzoekseenheden op diverse tijdstippen.
Meervoudige tijdreeks.
Beter is gebruik te maken van een meervoudige tijdreeks. 1 waar je de experimentele variabele hebt toegepast en 1 waarin niet. Dan pas kun je echt objectief zijn.
Non reactieve meting.
Als je geen invloed uitoefent op personen of situaties die bestaan of gewoon zijn ontstaan. Het lijkt wellicht dat je hier minder te maken hebt met dingen als het ‘testeffect’. Maar ......
dat is niet waar.

Zo zou het kunnen dat door veel aandacht in de media vanwege een ongeluk van een bekend iemand, ineens er minder ongelukken plaatsvinden. Dat heeft invloed op je onderzoek. Dat weet je dus niet. Ook de politie kan in een keer strenger zijn. De verandering in het aantal ongelukken zou dan bijv. een gevolg kunnen zijn van instrumentatie. En vertekend dus je onderzoek.
Samenvatting 4.4
Quasi experimenteel ontwerpen zitten tussen
pre-experimentele en zuiverexperimentele onderzoeksontwerpen in.

Vaak wordt er gebruik gemaakt van bestaande groepen als klassen of afdelingen.
Random toewijzing van de onderzoekseenheden aan de experimentele en controlegroep is vaak niet mogelijk
Karakteristieke voorbeelden van quasi experimentele ontwerpen zijn de enkelvoudige tijdreeks en meervoudige tijdreeks.
4.5 Surveyonderzoek

Survey voorbeelden van relevantie:
Inventariseren van bijvoorbeeld behoefte aan kennis impliceert een survey

Kennis over verkeersgedrag (bijv door observatie).
Onderzoeksvragen met een onderlinge samenhang tussen functie, stress, werkdruk en gezondheid.
4.5.1 Survey: karakterisering
Bij een survey worden in de regel bij grote aantallen onderzoekseenheden gegevens verzameld via systematische ondervraging of observatie.

Meestal door middel van een steekproef van onderzoekseenheden uit een Nader omschreven populatie.
Verzameling van kenmerken gaat vaak dmv interview danwel observatie.
4.5.2 Typen surveyonderzoek
• Eenmalige survey
• Longitudinaal survey onderzoek
o Panelonderzoek
o Trendonderzoek
o Prospectief onderzoek

Problematisch bij survey’s is het moeilijk of niet aan te tonen causaliteit of oorzakelijke verbanden.
De mogelijkheden de resultaten van het onderzoek te generaliseren naar andere onderzoekseenheden op andere plaatsen, onder andere omstandigheden is echter niet geringer/minder dan bij een zuiverexperiment. (je hebt veel data)

Veel medisch onderzoekers moeten genoegen nemen met een survey. Waarom?
Omdat de patiënten of cliënten die zich aandienen voor het onderzoek zich aanmelden in die speciale X periode. De interne validiteit is dan natuurlijk hoog, maar de externe niet. Want volgend jaar is het weer anders.

Toch, een survey heeft over het algemeen een lage interne validiteit en (als er sprake is van een A-selecte steekproef)
Meestal gaat het om 1 tijdstip van een survey maar je hebt ook andere survey’s.
Longitudinaal Survey onderzoek: er word over diverse tijdstippen de zelfde informatie gezocht
Voorbeelden van Longitudinaal Survey onderzoek:
• Panelsurvey onderzoek:
de zelfde gegevens worden op verschillende tijdstippen bij de zelfde onderzoekseenheden verzameld.

• Trend onderzoek:
Je zoekt de zelfde gegevens op verschillende tijdstippen bij steeds andere personen/onderzoekseenheden.

• Prospectief onderzoek:
Lijkt op (quasie)experimenteel onderzoek. Op diverse tijstippen worden gegevens verzameld waarbij je streeft naar het nabootsen van een ecperimentele en controle conditie zoals bij een zuiver experiment. Denk aan het voorspellen van zieken bij een bedrijf. Je neemt bijv. de 100 meest zieken die je volgt ten opzichte van de 100 minst zieken. Deze worden een tijd gevolgd.
4.6 Causaliteit en ontwerp van onderzoek.
4.6.1 Wat is causaliteit?
Je moet uitspraken kunnen doen van een oorzakelijk verband tussen een experimentele en afhankelijke variabele. Er moet een verschil zijn tussen de verwachte richting tussen de experimentele groep en controlegroep.
Er zijn 3 voorwaarden wil je van een causaal verband mogen spreken:
1. Er moet een statistische verband zijn tussen twee kenmerken of covariatie zijn.

2. De variabele die je als veroorzakende, onafhankelijke variabele beschouwt moet in de tijd voorafgegaan zijn aan de afhankelijke variabele.

3. Aangetoond moet kunnen worden dat het verband tussen kenmerk 1 en kenmerk 2 geen vals of schijnbaar verband is.
Schijncorrelatie:
Neem het voorbeeld van geboorten en het aantal ooievaars. Wat blijkt, waar ooievaars leven, leven vaak religieuze mensen. Op het platteland. Dus geen anticonceptie.
4.6.2 Causaliteit en onderzoekontwerp.

Het zuivere experiment is de beste grondvorm van onderzoek om aan de genoemde voorwaarden te kunnen voldoen omdat:
1. Het statistische verband kan makkelijk worden nagegaan door de scores op de afhankelijke variabele van de experimentele en controlegroep met elkaar te vergelijken.

2. De tijdsvolgorde heb je in de hand, doordat je als onderzoeker zelf de experimentele variabele of conditie ‘toedient’.

3. Door randomisering worden eventuele effecten van externe kenmerken gereduceerd tot toevalsfouten.
Quasi experimentele ontwerpen zijn waarom minder geschikt voor causale hypothesen te toetsen?
Waarom?

Het survey onderzoek is ook minder geschikt omdat:
Quasi experimentele ontwerpen zijn waarom minder geschikt voor causale hypothesen te toetsen?
Er is geen sprake van randomisatie

Het survey onderzoek is ook minder geschikt omdat:
je niet echt kunt nagaan of de oorzakelijke variabele de daadwerkelijke oorzakelijke variabele is die voorafgegaan wordt aan de gevolgvariabele
Soms is het niet duidelijk dat er een derde variabel in het spel is. Dit kun je nagaan door analyse technieken.

Dat komt neer op het...
homogeniseren, achteraf gelijkmaken van de groepen.