• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/56

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

56 Cards in this Set

  • Front
  • Back
5.1 Onderzoekseenheden en kenmerken

onderzoekseenheden kunnen bestaan uit mensen maar kunnen ook
ook dieren, dingen of organisaties zijn.
Belangrijk in de In de onderzoeksopzet is dat de onderzoeker:
-de onderzoeker zal duidelijk moeten beschrijven welke onderzoekseenheden in het onderzoek betrokken zullen worden

-welke kenmerken van deze eenheden gemeten zullen worden.

-De daarna te trekken steekproef zal representatief voor
deze eenheden moeten zijn.

-Bovendien is een goede omschrijving van een kenmerk belangrijk voor de te verrichten metingen.
Kenmerken worden variabelen genoemd, omdat
de kenmerken kunnen veranderen gedurende het onderzoek.

Als men bijvoorbeeld de mate van stress wil onderzoeken onder werknemers is ‘stress’ de te meten variabele en zijn de werknemers de eenheden.

Vaak zullen eenheden ook respondenten of participanten worden genoemd als het om mensen gaat, maar men kan niet spreken van respondenten als men geïnteresseerd is in bijvoorbeeld de afdelingen waar de mensen werkzaam zijn (Baarda & De Goede, 2006).
Kenmerken varieren bijvoorbeeld hoog of laag. Maar binnen de onderzoeksvraag is de onderzoekseenheid een
constante
5.2 Populatie en steekproef

Een populatie zal ook goed beschreven moeten worden in de onderzoeksopzet. De omschrijving ‘verpleegkundigen’ is bijvoorbeeld niet toereikend. De onderzoeker zal moeten aangeven uit welke verpleegkundigen de populatie bestaat: uit welk land afkomstig, welk kwalificatieniveau, in welk werkveld werkzaam.

Baarda en De Goede (2006) onderscheiden de volgende populaties:
-de universum of theoretische populatie (bijvoorbeeld alle verpleegkundigen in het land),
-de operationele populatie (bijvoorbeeld de verpleegkundigen werkzaam in een provincie),
-de steekproef (het benaderde deel van de populatie),
-de (aanvankelijke) respons (het gedeelte van de steekproef dat uiteindelijk deelneemt aan het onderzoek) en
-de dataproducerende steekproef ofwel de uiteindelijke respons (het deel van de steekproef dat in de data-analyse is betrokken).
Als de populatie is afgebakend zal men moeten aangeven in hoeverre die populatie in het onderzoek betrokken gaat worden, bijvoorbeeld alle verpleegkundigen werkzaam op een afdeling in een ziekenhuis of slechts een deel daarvan.

Dit deel wordt een ....... genoemd
steekproef genoemd.
Er zijn 2 soorten steekproven:
Een steekproef kan aselect of select zijn.

Onder een aselecte steekproef wordt het willekeurig strekken van onderzoekseenheden verstaan, waarbij er voor alle eenheden een gelijke kans is om tot een steekproef te gaan behoren.

De aselecte steekproef wordt ook de kanssteekproef genoemd. Onder een selecte steekproef wordt het niet op toeval selecteren van eenheden uit de populatie verstaan.
Kan je bij elke steekproef statistiek gebruiken?
Bij een aselecte steekproef kan men inductieve statistiek gebruiken, dat wil zeggen dat de resultaten statistisch worden onderzocht en er een foutenmarge is voor de generalisatie van de steekproef naar de totale populatie.

Een selecte steekproef kan niet gegeneraliseerd worden, omdat men hierbij geen inductie statistiek kan gebruiken en de gegevens alleen gelden voor de gebruikte onderzoekseenheden (Baarda & De Goede, 2006, p.
149).
Na een eenduidige vaststelling en omschrijving van de populatie zal een onderzoeker de onderzoekseenheden voor de steekproef moeten selecteren.

Deze selectie zal vanuit een steekproefkader gebeuren. Een steekproefkader wordt gevormd door bijvoorbeeld:
een bestand waaruit de eenheden geselecteerd kunnen worden, zoals een lijst met postcodes of ledenlijsten van organisaties.
5.3 Aselecte steekproeven

E
S
G
M
-Enkelvoudige aselecte steekproef
-Systematische steekproef met aselect begin
-Gestratificeerde aselecte steekproef
-Meertrapssteekproef
5.3.1 Enkelvoudige aselecte steekproef

DE beste manier voor een steekproef. Iedereen heeft een gelijkwaardige kans in de steekproef te komen.

Wat heb je nodig? Een bestand om een steekproef uit te trekken. Een bestand als personeelsadministratie.
Ookwel een administratief kader.

Noem 2 manieren om aselect te trekken:
De auteurs gaan in op enkele wijzen waarop een aselecte steekproef kan worden getrokken, zoals het verkrijgen van eenheden door middel van het programma Exel of SPSS.

Met deze programma’s kan een onderzoeker uit een bestand getalmatig, bijvoorbeeld om de 100 ingevoerde eenheden, een selectie maken.

Ook de loterijmethode kan worden toegepast. Volgens deze methode heeft de onderzoeker alle eenheden op kaarten genoteerd en worden er vervolgens op aselecte wijze kaarten getrokken.

Belangrijk bij deze methode is dat er rekening gehouden zal worden met non-respons; de steekproef zal groter moeten zijn dan de bedoelde grootte van de steekproef.
5.3.2 Systematische steekproef met aselect begin

Een steekproef kan systematisch worden getrokken als het moeilijk blijkt te zijn om bestanden te vinden waarbij een enkelvoudige aselecte steekproef kan worden getrokken (Baarda & De Goede, 2006).
Er kunnen bijvoorbeeld alleen bestanden gebruikt worden van verschillende bronnen (bijvoorbeeld bestanden van afdelingen van verscheidene ziekenhuizen). In dit geval stelt men eerst de representatieve steekproefgrootte vast om vervolgens random op systematische wijze eenheden uit deze populatie te trekken.

Zo kunnen er bijvoorbeeld 100000 verpleegkundigen werkzaam zijn in ziekenhuizen in een stad waarvan er 1000 representatief zijn per ziekenhuis. Uit deze totale populatie kan men dan voor de gewenste steekproefgrootte 100 verpleegkundigen selecteren.

Op systematische wijze kunnen deze eenheden via een getallengenerator worden bepaald: eenheid 8, 108, 208 enzovoorts tot er een steekproef is van 1000 eenheden.
5.3.3 Gestratificeerde aselecte steekproef

De groepen die vergeleken moeten worden tijdens een onderzoek, moeten gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn in de steekproef. Daartoe kan men de populatie in deelpopulaties onderverdelen, ook strata genoemd. Strata bestaan bijvoorbeeld uit
mannen (jonge mannen, oudere mannen) en vrouwen (jonge vrouwen, oudere vrouwen). Uit deze vier strata kan de onderzoeker vervolgens een enkelvoudige steekproef trekken.

Als de verhouding van deelpopulaties ongelijk blijkt te zijn (bijvoorbeeld meer mannen dan vrouwen) kan men deze ongelijke verhouding ook in de steekproef opnemen, zodat de steekproef toch overeenkomt met de populatie. Dit noemt men een proportioneel gestratificeerde steekproef.

Er kan gesproken worden van een disproportioneel gestratificeerde steekproef als de steekproef met de gecombineerde strata niet representatief is voor de totale populatie (Baarda & De Goede, 2006).
5.4 Meertrapssteekproef

Als een onderzoeker bijvoorbeeld eerst via bestanden van de gemeente aselect instellingen moet selecteren om vervolgens daaruit aselect deelnemers te kunnen selecteren voor het onderzoek, noemt men dit een ......
meertrapssteekproef. Als daarbij alle deelnemers van een bepaald instelling geselecteerd worden, kan er gesproken worden van een clustersteekproef. Het nadeel van een meertrapssteekproef is het gevaar dat niet iedere deelnemer een gelijke kans heeft om in de steekproef terecht te komen.

Stel dat men uit een gemeentebestand een aantal huishoudens selecteert en men vervolgens een telefoonlijst maakt van deze huishoudens, dan heeft niet iedere deelnemer uit de populatie huishoudens een kans om in de steekproef terecht te komen, omdat niet iedereen op de telefoonlijst zal voorkomen (zie voorbeeld in Baarda & De Goede, 2006, 157-158).
Als je een afgebakende groep in zijn geheel wil betrekken, spreken we van een populatie en dus van een:
Populatie onderzoek.

Dat is vaak duur, niet haalbaar. Om dat op te lossen trek je een:
Steekproef die lijkt op de gehele populatie.
Er zijn verschillende soorten steekproeven:
• Aselecte steekproeven
o Enkelvoudige aselecte steekproef
o Systematische steekproef met aselect begin
o Gestratificeerde aselecte steekproef

• Meertrapssteekproef

• Selecte steekproeven
o Toevallige steekproef
o Quotasteekproef
o Doelgerichte steekproef
o Sneeuwbalsteekproef
Onderzoekseenheden zijn niet altijd mensen. Dat hangt af van?
De vraagstelling.
Het kunnen ook dieren, dingen, organisaties, gebouwen, gezinnen ed zijn.
Belangrijk bij de opzet van je onderzoek is:
-Geef goed aan wat de onderzoekseenheden zijn
-Welke kenmerken je wilt gaan meten en dat ook goed beschrijven.
Het verschil tussen een eenheid en een kenmerk is dat:
Een kenmerk kan variëren, een eenheid niet.
Voorbeeld: werkdruk kan variëren, maar een werknemer blijft een werknemer.

Omdat een kenmerk kan variëren wordt het ook wel de variabele genoemd.
Eenheden zijn niet perse het zelfde als respondenten.
Een afdeling is bijv een groot aantal respondenten, maar de eenheid kan.... zijn
de afdeling zijn.
Hoofdstuk 5 onderzoekspopulatie en steekproef.

Als je een afgebakende groep in zijn geheel wil betrekken, spreken we van een populatie en dus van een:
Populatie onderzoek.
Een populatie onderzoek is vaak duur. niet haalbaar.

Om dat op te lossen trek je een:
Steekproef die lijkt op de gehele populatie.

Er zijn verschillende soorten steekproeven:
• Aselecte steekproeven
o Enkelvoudige aselecte steekproef
o Systematische steekproef met aselect begin
o Gestratificeerde aselecte steekproef

• Meertrapssteekproef

• Selecte steekproeven
o Toevallige steekproef
o Quotasteekproef
o Doelgerichte steekproef
o Sneeuwbalsteekproef
Onderzoekseenheden zijn niet altijd mensen. Dat hangt af van?
De vraagstelling.
Het kunnen ook dieren, dingen, organisaties, gebouwen, gezinnen ed zijn.
Belangrijk bij de opzet van je onderzoek is:
Geef goed aan wat de onderzoekseenheden zijn
Welke kenmerken je wilt gaan meten en dat ook goed beschrijven.
Het verschil tussen een eenheid en een kenmerk is dat:
Een kenmerk kan variëren, een eenheid niet.
Voorbeeld: werkdruk kan variëren, maar een werknemer blijft een werknemer.

Omdat een kenmerk kan variëren wordt het ook wel de variabele genoemd.

Eenheden zijn niet perse het zelfde als respondenten.
Een afdeling is bijv een groot aantal respondenten, maar de eenheid kan de afdeling zijn.
5.2 populatie en steekproef.

Voordat je je onderzoek kunt beginnen moet je goed afbakenen om welke verzameling van onderzoekseenheden het gaat.

Dus om ......
welke populatie..
Het is belangrijk dat je populatie goed afgebakend is. Anders is ze te ruim.
Dus niet ‘alle verpleegsters’


Maar:
alle verpleegsters die werkzaam zijn in ziekenhuis Z
Als je de populatie hebt afgebakend, is het van belang te kiezen of je alle onderzoekseenheden gebruikt op niet. Als je er niet zo veel hebt kan dat.

Anders moet je .....
een steekproef trekken. Vaak is het ook niet nodig een gehele populatie te gebruiken.
Steekproeven.
Er zijn 2 soorten steekproeven onderverdeeld in weer soorten:
Aselecte steekproeven en selecte steekproeven. Of kans steekproeven en niet-kans steekproeven.

Aselecte steekproef:
Volledig willekeurig
Iedereen van de populatie heeft een gelijke kans in de steekproef te komen
Bruikbaar voor inductieve statistiek

Selecte steekproef:
Er kan geen inductieve statistiek gebruikt worden.
Aselecte steekproef:
Volledig willekeurig
Iedereen van de populatie heeft een gelijke kans in de steekproef te komen
Bruikbaar voor inductieve statistiek
Selecte steekproef:
Er kan geen inductieve statistiek gebruikt worden.
Het totaal van alle voorkomende eenheden noem je een universum of theoretische populatie..
Alle werknemers uit een ziekenhuis is bijv. de theoretische populatie. Dit is niet je steekproef.
Het is handig je in eerste instantie nogal vage populatie specificeren.

Alle eenheden van groot naar kleiner:
1. Universum (alle eenheden)
2. Populatie (De eenheden waar je uitspraken over gaat doen)
3. Steekproef (de eenheden die je gebruik in je onderzoek)
4. Respons (de gene die reageren)
5. Bruikbare respons (Welke data bruikbaar is)


Hoe nauwkeuriger je wil zijn, hoe groter de populatie moet zijn
Nu we de populatie duidelijk hebben, kunnen we dan een steekproef houden?
Nee. Het is namelijk zo dat we een bestand nodig hebben waaruit we dat gaan halen om een steekproef te kunnen doen. Bijvoorbeeld een personeelsadministratie.

Dit is het steekproefkader.
Steekpoefkader:
Wat biedt een steekproefkader je aan mogelijkheden?
Hieruit kan je aselect objecten of personen voor je steekproef trekken zodat je statistisch te werk kan gaan.
Samenvatting 5.2

Een populatie is de afbakening van de onderzoekseenheden die je in een onderzoekt wil betrekken.

Een universum of theoretische populatie omvat alle voorkomende eenheden, bijvoorbeeld alle werknemers.
Als je deze ruime populatie inperkt tot alle werknemers in Nederland en Vlaanderen anno 2006 spreken we van een: operationele populatie.

Als je slechts een deel van de populatie in een onderzoek betrekt is er sprake van een: steekproef.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen soorten steekproeven. Welke?
Selecte en aselecte steekproeven.

Aselecte steekproeven.
Bij selecte steekproeven hebben alle eenheden uit de populatie een gelijke kans of in ieder geval bekende kans om in de steekproef te komen.

Selecte steekproef.
Bij een selecte steekproef worden eenheden niet op toevalsbasis uit de een populatie geselecteerd, waardoor de mogelijkheden om ze naar de totale (operationele) populatie te generaliseren kleiner zijn.

Een steekproefkader is een vorm van administratie waarin onderzoekseenheden en kenmerken zijn geregistreerd. Bijvoorbeeld de burgerlijke stand van de gemeente. Toegang hebben tot een administratief kader is bijna een voorwaarde om een aselecte steekproef te kunnen trekken.
5.3 Aselekte steekproeven.
• Enkelvoudige aselecte steekproef
• Systematische steekproef met een aselect begin
• gestratificeerde steekproef
Getrapte steekproef:
Je trekt eerst een populatie, bijv gemeentes aselect, vervolgens ga je daar weer uit selekteren, en daar bijv weer uit.
Bijv. uit Nederland provincies, daaruit gemeentes en daaruit een x met bijv x aantal inwoners.
Soorten aselecte steekproeven.

• Enkelvoudige aselecte steekproef.
De beste manier, iedereen heeft een even grote kans.
Je hebt een administratief kader nodig een bestand met populatie elementen om uit te kunnen trekken.
Heb je dat kan het trekken door bijv. Exel of SPSS die random nummers genereren.

Ook heb je de loterijmethode. Je trekt dan gewoon kaarten

Hou wel rekening met een hoge non respons. De non-responsgroep.
• Systematische steekproef met een aselect begin
Van te voren wordt bepaalt uit de populatie hoe groot de steekproef is. Stel 1000 uit 100.000. Vervolgens wordt er random een nummer getrokken. 1 persoon staat dan voor 100 personen. Het random nummer moet dat kleiner zijn dan 100. Het wordt getrokken, is bijv. 45, en vervolgens kiest met nr 45, 145, 245, 345, etc etc. tot er 1000 zijn getrokken. Deze staan nu voor de populatie.
• gestratificeerde steekproef
Als je groepen moet vergelijken moeten de groepen in voldoende mate zijn vertegenwoordigd, er moeten genoeg respondenten zijn.
Als die groepen erg ongelijk verdeeld zijn, dus te veel van dit, te weinig van dat, kan de vergelijking moeilijk worden.

Voorbeeld: een bank met weinig vrouwelijke werknemers. Uit die populatie een steekproef trekkend, heb je weinig kans op vrouwen in je steekproef.

Hoe los je dat op?
Je deelt op in strata.

Strata zijn deelpopulaties. En je krijgt bijv:
Jonge mannen
Oudere mannen
Jonge vrouwen
Oudere vrouwen.

Nu trek je uit deze strata een enkelvoudige aselekte steekproef.
Deze kan je als de verhoudingen ongelijk zijn ook in verhouding trekken.
Dus elas er meer jonje mannen werken, dan iets meer jonge mannen in je steekproef zodat elke groep in verhouding goed gerepresenteerd wordt. Dat noem je een:

Proportioneel gestratificeerde steekproef.

Als de verhoudingen van de stekproef van de populaties ongelijk verdeeld zijn en je laat het zo, noem je het een:

disproportioneel gestratificeerde steekproef.
5.4 meertrapssteekproef

Bij een meertrapssteekproef trek je eerst aselect een begin, bijv. gemeenten, daarna weer aselect bedrijven, daarna weer aselect personen.
Stel dat je alle medewerkers van een bedrijf of afdeling neemt, noem je het een clustersteekproef.
Birthday rule

Bij de birthday rule trek je volgens een x regel, bijv. de geboorte dag, wie is er het eerst jarig in huis.
Dit lijkt aselect maar is het niet.
Waarom?
Vaker zijn vrouwen thuis. En je hebt ook nog eens 1 persoon huishoudens.
De birthday rule, trekken wie het eerste jarig is leidt tot:
• Een onderschatting van het aantal jongeren van ongeveer 1/3e
• Een overschatting van ouderen met ongeveer de helft.
Het kans effect:
Hoe groter de kans dat iemand thuis aanwezig is, hoe eerder je die groep aan de telefoon krijgt, en des te sterker die groep dus vertegenwoordigd is in de steekproef.

Bij eenpersoonshuishoudens is de non-respons kans op huishoud niveau even hoog als op persoonsniveau.
Mannen zijn meer uithuizig. Hoe moet je dat in onderzoek oplossen met steekproeven?
Ondervraag de jongste aanwezige man in het huishouden van 15 jaar of ouder.
Zo niet, dan de jongste aanwezige vrouw van 15 jaar of ouder.
Ook wordt tegenwoordig CAPI gebruikt. Computer Assisted Personal Intervieuwing. Deze helpt je random bijna perfect te trekken. Wat er nodig is, wordt naar gevraagd.
5.5 Selecte steekproeven
• Toevallige steekproef
• Quota steekproef
• Doelgerichte steekproef
• Sneeuwbalsteekproef
5.5.1 Toevallige steekproef

Er kan gesproken worden van een toevallige steekproef als
de eenheden op basis van toeval in een steekproef terecht komen, bijvoorbeeld omdat men ze op straat aanspreekt.

Je moet tijd variëren, plaats, dag… Je moet goed rekening houden met wat je wil weten hoe je het aanpakt.
5.5.2 Quotasteekproef

Voordat een quotasteekproef kan worden getrokken zal men de populatie verdelen in
strata. Een quotasteekproef is echter, in tegenstelling tot een gestratificeerde aselecte steekproef, select. De eenheden worden dus per strata vastgesteld. Net as bij de toevallige steekproef moet je rekening houden met dat je enquêteur en niet de onderzoeker uiteindelijk bepaald welke eenheden in de steekproef komen.

Ook bij een Quotasteekproef moet je rekening houden met: Je moet tijd variëren, plaats, dag… Je moet goed rekening houden met wat je wil weten hoe je het aanpakt.
5.5.3 Doelgerichte steekproef

Een doelgerichte steekproef wordt getrokken als
men bijvoorbeeld wil onderzoeken waarom twee groepen uit een populatie van mening verschillen over iets. Of je wil een steekproef hebben die een representatief karakter heeft voor een X groep. Bijv een doelgroep voor een product. De onderzoeker trekt dus specifieke eenheden uit de populatie voor de steekproef. Een voorbeeld van een doelgerichte steekproef is een onderzoek naar het stemgedrag van de bevolking (Baarda & De Goede, 2006).
5.5.4 Sneeuwbalsteekproef

Als de populatie moeilijk benaderbaar is, kan men de sneeuwbalmethode gebruiken. Via andere respondenten komt men hierbij in contact met nieuwe respondenten. De anonimiteit kan gewaarborgd worden door
aan de eerdere respondenten een aantal namen te vragen van mogelijke andere respondenten. De onderzoeker kan dan zelf uit deze opgave een keuze maken, zonder dat de eerdere respondenten weten wie men nog meer in het onderzoek gaat betrekken (Baarda & De Goede, 2006).
soorten Selecte steekproeven
toevallige steekproef.
Als je eenheden toevallig beschikbaar zijn (bijv. de eerste 100 personen die je tegenkomt op straat) is er sprake van een toevallige steekproef.

Quotasteekproef
Bij een quotasteekproef wordt er vooraf bepaald hoeveel eenheden met welke kenmerken en de steekproef worden opgenomen.. Bijv. 50 mannen, en 50 vrouwen.

Doelgerichte steekproef.
Als een bepaalde combinatie van eenheden als karakteristiek bestempeld kan worden voor de populatie die je gebruikt voor je steekproef, is er sprake van een doelgerichte steekproef.

Sneeuwbal steekproef.
Als je gevoelige informatie zoekt, je hebt weinig personen met X kenmerk, vraag je aan hem of haar naar mensen met ook die kenmerk, en de bal rolt.
5.6 Hoe kies ik een steekproef en hoe groot moet die zijn?


5.6.1 Keuze van een steekproef

Bij kleine populaties kan men ervoor kiezen om de populatie geheel tot de steekproef te laten behoren. Als een steekproef getrokken kan worden, zal men het type steekproef dat gebruikt gaat worden moeten overwegen. Aselecte steekproeven zijn te gebruiken als
een populatie makkelijk benaderbaar is. Op basis van de doelstelling en de vraagstelling van het onderzoek kan men nagaan óf en welke strata gebruikt worden.

Belangrijk is ook of je toegang hebt tot een steekproefkader, of als je getrapt te werk gaat steekproefkaders.
5.6.2 Steekproefgrootte

De steekproefgrootte is afhankelijk van de volgende aspecten:
a) De nauwkeurigheid. Hoe secuurder, hoe meer mensen je nodig hebt
b) Het soort onderzoek. Is het een experiment of een survey? Bij een experiment kan 30 respondenten wel, maar voor een survey is veel meer nodig.
c) De heterogeniteit van de populatie. Hoe gelijker de mensen, hoe meer er nodig zijn

Statistisch kan er worden uitgegaan van een 95% zekerheid en een betrouwbaarheidsmarge van 4%.

Baarda en De Goede (2006) leggen dit uit aan de hand van een voorbeeld: 50% van ondervraagde werknemers ervaart een hoge werkdruk en volgens de statistische betrouwbaarheid kan de onderzoeker nu stellen dat
46% tot 54% van de werknemers in de populatie een hoge werkdruk ervaart (Baarda & De Goede, 2006, pagina 166).

Het voorbeeld van de auteurs laat zien dat de nauwkeurigheid bij een grote steekproef toeneemt, terwijl deze afneemt bij een kleine steekproef.
De volgende overwegingen spelen bij het vaststellen van de steekproefgrootte een rol:
a) Als er gebruik gemaakt wordt van een kruistabel – omdat in deze tabel de geoperationaliseerde begrippen gemeten kan worden – moet er minimaal sprake zijn van 25 eenheden per cel.

b) Er moet een minimum van 30 eenheden zijn, omdat het anders niet meer mogelijk is om statistische berekeningen uit te voeren.

c) De beschikbare financiële middelen en tijd.
Wat is een power analyse?
Met een poweranalyse kan je bij ieder spreidingswaarde en ieder niveau van =zekerheid en foutenmarge uitrekenen wat de minimumomvang van de steekproef moet zijn. Je moet dan wel weten wat de spreiding van de variabele in de populatie is. Het probleem is alleen dat je meestal vooraf niet weet hoen groot de spreiding is in een populatie.
Meestal wordt op pragmatische gronden de steekproef bepaald. Wat is haalbaar.

Maar je hebt twee overwegingen:
1.
Het absolute minimum is 30 eenheden. Wil je vergelijken bijv. mannen en vrouwen 2x30. Maar je hebt altijd te maken met non respons dus zou je minimaal van 100 eenheden uit moeten gaan.


2.
Je kan anticiperen op basis van begrippen die je wilt operationaliseren.
Je neemt bijv. Tevredenheid over werkomstandigheden.
Dit meet je in 5 catagorieen. Heel tevreden tot heel ontevrden. Daarnaast man en vrouw/
5x2 is 10.
Je moet minimaal 25 eenheden per cel hebben. Je komt dus op minimaal 10x25 is 250 eenheden.
Je maakt een kruistabel.