Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
93 Cards in this Set
- Front
- Back
- 3rd side (hint)
Woonvormen met cliënten verschillend in leeftijd:
|
– gezinshuizen/gezinsouders
– orthopedagogische kindercentra – fiomhuizen, vrouwenopvangcentra |
|
|
Woonvormen voor cliënten met een handicap:
|
– beschermd wonen
– beschermd wonen voor kinderen – beschermd wonen voor mensen met een lichamelijke handicap |
|
|
woonvormen voor cliënten met psychogeriatrische verschijnselen:
|
– beschermd wonen: sociowoning in woonwijk
– beschut wonen: sociowoning verbonden aan zorgcentrum of verpleegkliniek |
|
|
Kenmerken dementerenden:
|
– desoriëntatie
– confabuleren – stemmingswisselingen – moeite met dagelijkse zaken – proces van vervreemding waarbij de persoonlijkheid inv erval komt – samenhang tussen ik–lichaam–geschiedenis–omgeving verdwijnt langzaam oorzaak: afbreken en afsterven van hersencellen |
|
|
Omgang en begeleiding van dementerenden:
|
– activeren
– niet overvragen – vaste structuren – neem gevoelens serieus |
|
|
Symptomen van 'echt' ziek zijn:
|
– hoesten
– koorts – witte of grauwe gelaatskleur – braken – sufheid – rode vlekken op de huid – diarree |
|
|
Naar de dokter in geval van:
|
– hoge koorts
– hevige pijn – (bij ouderen en kleine kinderen) ernstige diarree – (bij ouderen en kleine kinderen) veel braken – twijfel |
|
|
Woonvormen voor cliënten met psychiatrische stoornissen:
|
– beschut wonen: sociowoningen in de buurt van het ziekenhuis, meestal verbonden aan de ziekenhuisinstelling
– beschermd wonen: sociowoningen in woonwijken, meestal verbonden aan de Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW) |
|
|
Omgang/begeleiding cliënten met psychiatrische problemen:
|
– stimulering en activering
– ondersteuning ADL – hulp bij zingeving aan de dag – hulp bij opbouwen en onderhouden sociale contacten – aanleren sociale vaardigheden |
|
|
Woonvormen voor cliënten met een justitiële maatregel:
|
– justitiële jeugd–opvanginrichtingen
– justitiële jeugd–behandelinrichtingen |
|
|
Twee soorten groepen in justitiële jeugd–behandelinrichtingen:
|
behandelgroepen
––> open behandelgroepen ––> gesloten behandelgroepen ––> twee fases: fase 1: gedragsverandering |
fase 2: voorbereiding op terugkeer in maatschappij
opname–observatiegroepen ––> meestal niet langer dan 3 maanden ––> doel: via gerichte observaties en test komen tot een diagnose en behandelingsplan ––> na verblijf advies over vervolghulp, vaak doorverwijzing |
|
Enkele gedragskenmerken van cliënten met een justitiële maatregel:
|
– agressief gedrag
– asociaal gedrag – normloos gedrag |
|
|
Begeleiding cliënten met justitiële maatregel:
|
– spiegelen
– belonen en straffen – inspelen op groepsinteractie – respectvol benaderen |
|
|
Kinderbeschermingsmaatregel:
|
– ondertoezichtstelling
– ontzetting uit ouderlijke macht |
|
|
Woongroepen (cliënten met een orthopedagogische hulpvraag):
|
– jeugdopvanggroep (crisisopvang)
– halfweekcentrum–groepen – leefgroepen kinderen – leefgroepen jongeren – gedragstherapeutische groep – zelfstandigheidstraining – trainingscentra voor kamerbewoning |
|
|
Woonvormen dak– en thuislozen
|
– dagopvangvoorzieningen (huiskamerprojecten van bijv. leger des heils)
–nachtopvangvoorzieningen (bijv sociale pensions) – dagopvang OAC (opvang en advies centra van het CAD, centra alcohol en andere drugsproblemen) – nachtopvang voor harddrugverslaafden (bijv. sociale pensions |
|
|
Omgang dak– en thuislozen:
|
– consequent
– respectvol – spiegelend – motiverend – positief bekrachtigend |
|
|
Methodes:
|
– bad–, bed– en broodmethode (opvang en zorg)
– dag structurering en zingeving (stimuleren zelfredzaamheid) – vertrektraining (stimuleren zelfstandigheid) – gedragstherapeutische benadering (Token–economy)(gedragsbeïnvloeding) – sociogroepsbenadering in de therapeutische gemeenschap (gedragsbeïnvloeding) |
|
|
Enkele begrippen rondom methodisch werken:
|
– hulpvraag
– ondersteuningsplan – begeleidingsplan – cliëntsysteem |
|
|
Betrokkenen ondersteuningsplan:
|
– casemanager
– behandelaar – therapeut – verzorger/verpleger – maatschappelijk werker – woonbegeleider |
|
|
Fasen bij het maken van een ondersteunings– of begeleidingsplan:
|
1) informatie verzamelen
2) doelen formuleren 3) ontwerpen 4) interveniëren 5) evalueren |
|
|
Formulering van doelen:
|
– specifiek
– meetbaar – acceptabel – realistisch – tijdgebonden |
|
|
Ontwerpfase:
|
1) brainstormen
2) informeren 3) selecteren 4) checken |
|
|
Checklist bij activiteiten/interventies:
|
– is er voldoende tijd?
– zijn de benodigde hulpmiddelen voorhanden? – is er medewerking van eventuele partners? – is er voldoende kwaliteit en deskundigheid aanwezig? – beschik je over de benodigde informatie? |
|
|
Evaluatie op drie onderdelen:
|
– resultaat
– proces – toekomst |
|
|
Groepsdynamica; drie invalshoeken
|
1) voor– en nadelen van wonen in een groep
2) groepsverschijnselen: rolgedrag, groepscultuur, groepsproces en groepscohesie 3) in kaart brengen van groepsrelaties: sociogram |
|
|
Voordelen van wonen in een groep:
|
– laboratoriumfunctie
– afspiegeling van toekomst – affectieve functie |
|
|
Nadelen van wonen in een groep:
|
– aantasting individualiteit
– prikkelversterking |
|
|
Vier groepsverschijnselen:
|
– groepsrollen: groepsleden vervullen rollen
– groepscultuur: groepen hebben eigen waarden en normen – groepsproces: de ontwikkeling van groepen kent een specifiek proces – groepscohesie: de groep heeft een bepaalde samenhang |
|
|
Wisselwerking tussen groep en bewoner is geen probleem als dat rolgedrag:
|
– bijdraagt aan een goede sfeer
– het halen van begeleidingsdoelen bevordert – ertoe bijdraagt dat de bewoner zich prettig voelt bij dat gedrag |
|
|
Groepsproces:
|
1) positie bepalen
2) grenzen verkennen 3) evenwicht 4) ontplooien |
|
|
Beïnvloeden van groepsverschijnselen; acht tips:
|
1) stel duidelijke grenzen
2) stel normen ter discussie 3) stel rollen ter discussie 4) doorzie het groepsproces 5) geef het goede voorbeeld 6) geef individuele aandacht 7) spreek soms groep als groep aan 8) stem methodiek af met collega's |
|
|
Sociometrie:
|
onderzoek van groepsrelaties
evt met behulp van een sociogram |
|
|
Algemene vaardigheden van de woonbegeleider:
|
– omgaan met agressie
– omgaan met regels – motivatie, enthousiasme en humor gebruiken – coachen en leidinggeven – systeemgericht werken – bevorderen van (re)socialisatie |
|
|
Omgaan met agressie:
|
aansturen op een geweldloze oplossing met behoud van eigenwaarde voor woonbegeleider en bewoner
|
|
|
Omgaan met agressie, zeven vaardigheden:
|
1) houd de touwtjes in handen
2) laat uitrazen, maar negeer bedreigingen 3) erken beleving, achterhaal oorzaak 4) beroep je niet op regels van anderen 5) spreek de ander 'op de volle breedte' aan 6) voorkom gezichtsverlies 7) treed onmiddellijk op bij correcties |
|
|
Aandachtspunten bij het omgaan met regels:
|
1) maak onderscheid tussen beheersregels en pedagogische regels
2) beroep je op het nut van de regel 3) stel niet meer regels dan per se nodig is 4) zorg voor een consequente, onmiddellijke toepassing 5) zorg voor een duidelijk sanctiebeleid |
|
|
Zeven aandachtspunten bij straffen:
|
1) straf in verhouding tot overtreding
2) voorkom onnodig kwetsen 3) onmiddellijk 4) niet als je zelf driftig bent 5) rechtvaardig 6) gedoseerd 7) begin na de straf met een schone lei |
|
|
Twee belangrijke aspecten van de beroepshouding van de woonbegeleider:
|
– relativeringsvermogen
– gevoel voor humor |
|
|
Aandachtspunten relativeringsvermogen:
|
1) het is je werk
2) jij hebt geen schuld 3) jij hebt een beperkte invloed 4) te grote betrokkenheid is schadelijk voor de bewoner |
|
|
Functioneringsniveau (FN) van de bewoner:
|
Kunnen
Willen Kunnen: brengt in beeld in hoeverre er sprake is van bekwaam zijn – ervaring van de bewoner – opleidingsniveau – mate waarin een bewoner in staat is zelfstandig oplossingen te vinden – mate waarin een bewoner inzicht heeft in het eigen gedrag/begeleidingsdoel Willen: graad van motivatie – mate waarin de bewoner behoefte heeft aan verantwoordelijkheid – mate waarin de bewoner beschikt over doorzettingsvermogen – plezier dat de bewoner aan activiteiten beleeft – mate waarin de bewoner behoefte aan zelfstandigheid heeft |
|
|
Vier functioneringsniveau 's:
|
– FNa: onbekwaam en gemotiveerd
– FNb: onbekwaam en niet gemotiveerd – FNc: bekwaam en niet gemotiveerd – FNd: bekwaam en gemotiveerd |
|
|
Vier stijlen van (bege)leiden:
|
– Stijl A: hoge doelgerichtheid, lage bewonersgerichtheid
– Stijl B: hoge doelgerichtheid, lage bewonersgerichtheid – Stijl C: lage doelgerichtheid, hoge bewonersgerichtheid – Stijl D: lage doelgerichtheid, lage bewonersgerichtheid |
|
|
Het cliëntsysteem:
|
netwerk van sociale relaties van de bewoner, dat een belangrijke invloed heeft op zijn functioneren
|
|
|
Systeemgericht werken:
|
– vaste communicatiepatronen in systeem ontdekken en bespreken
– nieuwe doelen vaststellen en bijstellen |
|
|
Verlies binnen zes levensgebieden:
|
– lichaam
– psyche – relaties – school/werk/vrije tijd – ouderschap – huis en haard |
|
|
Verlies; twee soorten indelingen
|
overgangsverliezen versus incidentele verliezen
zichtbare verliezen versus onzichtbare verliezen |
|
|
Verlies verstoort bestaansredenen als:
|
controle, eigenwaarde, gevoel van rechtvaardigheid en toekomstperspectief
|
|
|
Fasen van verwerkingsproces:
|
1) verzet en ontkenning
2) berusting en machteloosheid 3) acceptatie 4) overcompensatie |
|
|
Helpen bij verliesverwerking:
|
– maak het verlies tot een feit
– geef ruimte voor uiting van emoties – toon medeleven – toon begrip – luister goed – neem de tijd – hou rekening met momenten van terugval – bewaak je eigen grenzen – schakel zo nodig deskundige hulp in |
|
|
Vijf vormen van overlevingsgedrag (tevens valkuilen):
|
– vermijden
– afstand houden – redden – anderen de schuld geven – het licht wijzen |
|
|
Maslow G–culturen piramide: van onderen naar boven
|
primaire behoeften
zekerheid acceptatie erkenning zelfontwikkeling |
|
|
Pinto F–culturen piramide: van onderen naar boven:
|
elementaire behoeften
behagen groep goede naam eer |
|
|
Omgaan met discriminatie:
|
– laat je eigen mening buiten beschouwing
– neem de ander serieus in zijn denkbeelden – nuanceer informatie – confronteer en hou een spiegel voor – heb geduld |
|
|
Onderschatting seksuele problemen bij jongeren door:
|
– taboe om open over seks te praten
– problemen af te doen als aanloopmoeilijkheden |
|
|
Seksuele problemen op de woongroep:
|
– toenadering zoeken
– homoseksualiteit – seksueel geweld |
|
|
Aandacht voor seksualiteit(sproblemen):
|
– structurele aandacht voor seksualiteit
– seksuele voorlichting – inspelen op specifieke situaties – training en behandeling – voorbeeldfunctie |
|
|
Stappenplan bij seksueel geweld:
|
1) de melding
2) overleg over verdere stappen 3) verder onderzoek via slachtoffer 4) verder onderzoek via pleger 5) besluitvorming 6) evaluatie en verslaglegging |
|
|
Motiverende gespreksvoering:
|
– oordeel niet
– maak gebruik van constructieve zelfconfrontatie – reageer empathisch – vermijd discussie – versterk effectiviteit – maak gebruik van weerstand – roep cognitieve dissonantie op – stel open vragen – luister reflectief – orden samenvattend – provoceer – bekrachtig selectief |
|
|
Motiveren in verschillende stadia:
|
– voorstadium (start)
– overwegen – beslissen en voorbereiden – uitvoeren – volhouden (uitgang) – terugvallen |
|
|
Ambulant begeleider:
|
begeleidt of ondersteunt cliënten in de thuissituatie bij de redzaamheid en het psychosociaal functioneren op diverse levensgebieden
|
|
|
Terreinen van ambulante begeleiding:
|
– ondersteuning bij zingeving
– financiële/administratieve vaardigheden – ADL |
|
|
Twee voorwaarden voor zingeving:
|
verbondenheid en controle
|
|
|
Onderdelen zingevingsschema:
|
relaties, gezondheid, werk, participatie, opleiding, wonen, overige onderwerpen
|
|
|
Gebruik zingevingsformulier:
|
– sterke punten inventariseren
– verbeterpunten vastleggen – te beïnvloeden actiepunten noemen – gericht motiveren – gericht evalueren |
|
|
Voorwaarden voor een functionele samenwerkingsrelatie:
|
– inlevingsvermogen
– respect – echtheid – gelijkwaardigheid |
|
|
Reddersdriehoek:
|
slachtoffer, redder, vervolg
|
|
|
Voorkomen ongewenst rolpatroon:
|
– blijf bij je rol
– let op 'ja–maar'–reacties – let op jezelf – werk samen met de cliënt |
|
|
Resultaat van (ambulant) begeleidingsgesprek moet zijn:
|
– kennis: de begeleider heeft een volledig en juist beeld van de voortgang van de cliënt in relatie tot de doelen uit het begeleidingsplan
– houding: de cliënt voelt zich begrepen en gemotiveerd door de begeleider – gedrag: de cliënt voert de gemaakte afspraken uit |
|
|
Structuur begeleidingsgesprek:
|
aanloop: begroeten en social talk
planning: doel, werkwijze, tijdsduur en verslaglegging kern: afspraken van de vorige keer, voortgang/knelpunten en nieuwe afspraken maken slot: nieuwe afspraken samenvatten en controleren, afsluiten |
|
|
Afspraak niet (goed) uitgevoerd:
|
– oorzaak opsporen
– nieuwe afspraak – motiveren en confronteren |
|
|
Afspraken maken die:
|
– duidelijk zijn
– acceptabel zijn – uitvoerbaar zijn |
|
|
Basis–gespreksvaardigheden:
|
– actief luisteren
– vragen stellen – begrijpelijk uitdrukken – samenvatten – gedoseerd ingaan op gevoelens – doorvragen – dilemma's ordenen |
|
|
Gespreksvaardigheden begeleidingsgesprek:
|
– alle basis–gespreksvaardigheden
– waarderen – positief her–etiketteren – confronteren |
|
|
Maak gebruik van 'ik–boodschappen':
|
1) beschrijf het gedrag dat je waardeert
2) benoem in de ik–vorm wat je er positief aan vindt 3) laat zien wat het effect is van dit positieve gedrag op jou of op de doelen die de cliënt nastreeft |
|
|
Maatregelen ter voorkoming van escalatie:
|
– alternatieve bejegening– verantwoordelijkheid overnemen
– uithuiszetting |
|
|
Verantwoordelijkheid overnemen:
|
– directieve hulp– bemoeizorg
– voorwaardelijke hulpverlening – dwang |
|
|
Voorkomen van achteruitgang:
|
– acceptatie van de gegevenheden
– bestrijden van passiviteit |
|
|
Methodische ordening:
|
– informatie verzamelen
– oriëntatie en doelformulering – ontwerp – interventie – evaluatie |
|
|
Programma ter voorkoming van terugval:
|
1) onderzoek naar risicofactoren
2) netwerk analyse 3) doelen en ontwerp 4) borging en evaluatie |
|
|
Risicofactoren bij uithuisplaatsing:
|
– problematische relaties met anderen
– laag zelfvertrouwen en zelfrespect – overschatting – geen structuur kunnen vasthouden – te laat hulp inroepen – herbeleving 'oude' emoties |
|
|
Bekende valkuilen bij het aangaan van relaties met anderen:
|
– gebrek aan sociale vaardigheden
– gebrekkig sociaal netwerk – subassertief zijn |
|
|
Schema voor netwerkanalyse:
|
Nominale zone (bekenden via via)
Verwanten (familie en partner of ex–partners) Vriendschappelijke betrekkingen Maatschappelijke diensten Vervolgens analyseren op: omvang gevarieerdheid contact bereikbaarheid |
|
|
Taken woonbegeleider bij uithuisplaatsing:
|
– informeren intakecommissie
– participeren in plaatsingsprocedure – begeleiden bewoner – bieden van nazorg |
|
|
Geschiedenis van de hulpverlening, hoe het vroeger was:
|
rond 1500: dolhuysen
rond 1700: arbeidshuizen, tuchthuizen en weeshuizen rond 1900: onderscheid tussen zwakzinnigen, dementen en krankzinnigen |
|
|
Ontwikkelingen in de hulpverlening na WOII:
|
institutionalisering, professionalisering, democratisering, immateriële zorg
|
|
|
Woonbegeleiding, vijf ontwikkelingen:
|
– van intramuraal naar extramuraal
– meer begeleid wonen – meer zorg op maat – ontwikkelingen in het activiteitenaanbod – werken vanuit begeleidingsplannen |
|
|
Doelgroepen begeleid wonen:
|
(ex)drugsverslaafden, ex–gedetineerden, asielzoekers, jongerne met problemen, dak– en thuislozen, huurders met problemen (Preventieve Woonbegeleiding)
|
|
|
Ontwikkelingen vanaf 2000:
|
– wettelijke kaders voor de verdergaande individualisering
– bezuinigingen en bureaucratisering van regelgeving – afnemende maatschappelijke tolerantie |
|
|
Activiteitensoorten:
|
arbeidsmatige activiteiten, educatieve activiteiten, zelfzorgactiviteiten, ontspanningsactiviteiten
|
|
|
Beroepscode:
|
– geeft identiteit aan het beroep
– geeft de kaders waarop je elkaar kunt spreken (collegiale toetsing) – geeft de cliënten duidelijkheid over waar ze met de beroepsbeoefenaar aan toe zijn en wat ze van deze beroepsbeoefenaar mogen verwachten |
|
|
Opzet van onderzoek:
|
– wat is het onderzoeksterrein?
– wat is het onderzoeksdoel? – wat is de onderzoeksvorm |
|
|
Kwaliteit van het onderzoek:
|
relevantie, volledigheid, betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid
|
|