• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/36

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

36 Cards in this Set

  • Front
  • Back
6.3 voorzetsels Dativ MIT
MET
MIT deinmen Bruder gehe ich nich in die Disko.
6.3 voorzetsels Dativ NACH
NA,NAAR
NACH dem Essen schlief er eine Stunde.
Sie fliegt nach Berlin
(voor de naam van een stad of een land
Er fragt nach seinem Vater. (geen gaan of komen)
6.3 voorzetsels Dativ BEI
BIJ
Er woont seit einer Woche BEI seiner Mutter.
6.3 voorzetsels Dativ SEIT
SINDS
SEIT einmen Jahr wohnt er bei einem Haustier.
6.3 voorzetsels Dativ VON
VAN,DOOR
Was hast du von deiner Mutter bekommen?
6.3 voorzetsels Dativ ZU
BIJ,NAAR
Um vier Uhr kommt er ZUR Schule.
Willst du noch etwas ZUM Salat essen?
Er kommt morgen zu dem (=zum) Markt.
(voor zaken)
Sie will zu ihrem Onkel. (voor personen)
6.3 voorzetsels Dativ AUS
UIT
Plötzlich kam dieser Mann AUS dem Haus.
6.3 voorzetsels Dativ AUSSER
BEHALVE
AUSSER seinem Vater war niemand gekommen.
6.3 voorzetsels Dativ ENTGEGEN
TEGENMOET
6.3 voorzetsels Dativ TEGENOVER
GEGENUBER
Gegenuber dem Rathaus steht ein grosser Baum.
6.3 voorzetsels Dativ AN ... VORBEI
LANGS
Wir fahren gleich AN einem Supermarkt VORBEI.
6.3 voorzetsels Dativ BIS ZU
TOT (EN MET)
Ich bleibe BIS ZUM 30. Juni.
Fahren Sis BIS ZUR Kreuzung.
6.3 voorzetsels Akkusativ DÜRCH
DOOR
6.3 voorzetsels Akkusativ VOOR
FÜR
6.3 voorzetsels Akkusativ ZONDER
OHNE
6.3 voorzetsels Akkusativ OM
UM
6.3 voorzetsels Akkusativ TOT
BIS
6.3 voorzetsels Akkusativ LANGS
ENTLANG
6.3 voorzetsels Akkusativ TEGEN
GEGEN
6.3 keuzevoorzetsels AN
AAN
6.3 keuzevoorzetsels AUF
OP
6.3 keuzevoorzetsels HINTER
ACHTER
6.3 keuzevoorzetsels NEBEN
NAAST
6.3 keuzevoorzetsels IN
IN
6.3 keuzevoorzetsels ÜBER
BOVEN
6.3 keuzevoorzetsels UNTER
ONDER
6.3 keuzevoorzetsels VOOR
VOR
6.3 keuzevoorzetsels ZWITSCHEN
TUSSEN
6.3 Welke naamval wordt gebruikt om een toestand, ergens zijn (waar?)
Dativ
6.3 Welke naamval wordt gebruikt voor tijdsbepaling (wanneer?)
Dativ
6.3 Welke naamval wordt gebruikt voor doelgerichte beweging (waarheen?/waar naar toe?)
Akkusativ
6.3 Welke naamval wordt gebruikt voor bij AUF en ÜBER
Akkusativ
6.3 Welke naamval wordt gebruikt voor de rest van de gevallen?
Dativ
6.3 Noem de voorzetsels waarbij DATIV altijd gebruikt moeten worden
mit, nach, bei, seit.
von, zu, aus, ausser,
etgegen, gegenüber, an ... vorbei, bis zu
6.3 Noem de voorzetsels waarbij AKKUSATIV altijd gebruikt moeten worden
durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang
6.3 Noem de keuzevoorzetsels?
an, auf, hinter, neben,
in, über, unter, vor,
zwischen