• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/11

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

11 Cards in this Set

  • Front
  • Back
wat zijn de uitgangen van het sterke werkwoord?
voorbeeld: beginnen, begaan, begonnen
1e en 3e vt geen uitgang
d of t als uitgang: extra e
t.t vt volt dw
ich beginnE ich begann ich bin begonnen
du beginnST du begannST
er beginnT er begann
wir beginnEN wir begannEN
ihr beginnT ihr begannT
Sie beginnEN Sie beginnEN
wat gebeurd er al de stam op een:
-s, ß, -ss of z eindingd?
o.t.t ev 2e persoon: de s van st valt weg --> -t
du genießt

o.v.t. extra e ingeslast
du genossest
wanneer een ss en wanneer een ß?
de ss staat tussen twee klinkers, waarvan de eerste kort is:
lassen, schossen, massieren

andere gevallen; ß
wat gebeurd er met de stamklinker e
2e en 3e ev o.t.t. krijgen een i of ie.

dit heet het e/i weichsel.
een lange e, zoals bij sehen, wordt een ie
ich sehe, du siehst, er sieht

een korte e wordt een i
ich spreche, du sprichst, er spricht
wat zijn de uitzonderingen van het e/i weichsel?
gehen: du gehst
stehen: du stehst
bewegen: du bewegst
rapen: du hebst
werkwoorden op stam t of d, waarin een umlaut voorkomt, wat gebeurd hiermee?
er wordt geen extra e ingelast.
du rätst,
er lädt ein
du hältst
es gilt
wat is het woord voor dit?
dies, der groep
geef de uitgangen van:
lezen
vinden
bederven
bedriegen
beginnen
begrijpen
bevelen
bieden
bijten
binden
blazen
lesen, las, gelesen
finden, fand, gefunden
verderben, verdarb, verdorben
betrügen, betrog, betrogen
beginnen, begann, begonnen
anfangen, fing an, angefangen
begreifen, begriff, begriffen
befehlen, befahl, begfohlen
bieten, bot, geboten
beißen, biß, gebissen
binden, band, gebunden
blasen, blies, geblasen
geef de uitgangen van
blijven
breken
buigen
doen
dragen
drijven
drinken
dwingen
eten
gaan,lopen
gebeuren
bleiben, blieb, geblieben
brechen, brach, gebrochen
biegen, bog, gebogen
tun, tat, getan
tragen, trug, getragen
treiben, trieb, getrieben
trinken, trank, getrunken
zwingen, zwang, gezwungen
essen, aß, gegessen
gehen, ging, gegangen
geschehen, geschah, geschehen
geef de uitgangen van:
gelden
genieten
geven
graven
grijpen
groeien
hangen
heffen,tillen
helpen
heten
houden
klinken
komen
krijgen
gelten, galt, gegolten
genießen, genoß, genossen
geben, gab, gegeben
grab, grub, gegraben
wachsen, wuchs, gewachsen
hängen, hing, gehangen
heben, Hof , gehoben
helfen, half, geholfen
heißen, hieß, geheißen
halten, hielt, gehalten
klingen, klang, geklungen
kommen, kam, gekommen
bekommen, bekam, bekommen
geef de uitgangen van
laden
laten
lenen
lezen
liegen
liggen
lijden
lijken (op)
(ge)lukken
(hard) lopen
laden, lud, geladen
lassen, ließ, gelassen
leihen, lieh, geliehen
lesen, las, gelesen
lügen, log, gelogen
liegen, lag, gelegen
leiden, litt, gelitten
gleichen, glich, geglichen
gelingen, gelang, gelungen
laufen, lief, gelaufen