• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/96

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

96 Cards in this Set

  • Front
  • Back
ada
er is, er zijn, hebben
apel
appel
ayam
kip
bagus
mooi
baru
nieuw; pas
Belanda
Nederland(s)
beras
rijst (ongekookt)
berat
zwaar
bertemu
ontmoeten
butir
korrel
dapat
hebben, krijgen
dari mana?
waar vandaan?
dengan
met
di mana?
waar?
di sana
ginds, daar
dokter
dokter, arts
dulu
eerst, vroeger
ekor (èkor)
staart (classificeerwoord voor dieren)
guru
onderwijzer, leraar
ini
dit, deze
istri
vrouw, echtgenote
jalan
straat, weg
kamar
kamer
kantor
kantoor
kaya
rijk
kecil
klein
lagi
weer, wederom, nog
menginap
logeren, overnachten
nah
wel (stopwoord)
naik
gaan met, omhoog gaan
nama
naam
negeri
land
nomor
nummer
pintu
deur
pulang
terugkeren (naar huis)
sakit
ziek, pijn
sama
gelijk, dezelfde, hetzelfde
sama dengan
gelijk aan
sampai
tot, tot aan
sana
ginds
sekarang
nu, tegenwoordig
siang
overdag
siapa?
wie? (voor persoon)
suami
man, echtgenoot
sudah
al, reeds
taksi
taxi
tambah
toevoegen, optellen
tas
tas
teman
vriend, vriendin
tinggal
verblijven, wonen
tomat
tomaat
turis
toerist
Sampai bertemu lagi
Tot (weer)ziens
Saya pulang dulu
Dan ga ik maar (naar huis)
Selamat siang
goedendag, goedemorgen
sebelas
elf
dua belas
twaalf
tiga belas
dertien
empat belas
veertien
lima belas
vijftien
enam belas
zestien
tujuh belas
zeventien
delapan belas
achttien
sembilan belas
negentien
dua puluh
twintig
baru
nieuw
lama
oud
barang lama
oude spullen (die nog functioneren)
barang tua
oude spullen (die bijna zijn versleten)
baik
goed
buruk
slecht, lelijk
bersih
schoon
kotor
vuil
besar
groot
kecil
klein
berat
zwaar
ringan
licht
enak (ènak)
lekker
tidak enak
niet lekker
jauh
ver
dekat
dichtbij
kaya
rijk
miskin
arm
mahal
duur
murah
goedkoop
manis
zoet
pahit
bitter
asam
zuur
matang
rijp
mentah
onrijp
muda
jong
tua
oud
penuh
vol
kosong
leeg
panjang
lang
pendek (pèndèk)
kort