Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
12 Cards in this Set
- Front
- Back
Hij bezorgt kranten
|
Er trägt Zeitungen aus
|
|
Mijn broer geeft bijles
|
Mein Bruder gibt Nachhilfe
|
|
Daar heb ik echt geen tijd voor
|
Dafür habe ich echt keine Zeit
|
|
Ik werk alleen maar in de vakantie
|
Ich arbeite nur in den Ferien
|
|
Mijn ouders hebben mij verboden een bijbaantje te hebben |
Meine Eltern haben mir verboten zu jobben.
|
|
Is het werk leuk?
|
Macht die Arbeit Spaß?
|
|
Je moet behoorlijk hard werken
|
Man muss ganz schön schuften
|
|
Mijn ouders geven mij zakgeld
|
Meine Eltern geben mir Taschengeld
|
|
Wat zullen jullie ermee doen?
|
Was werdet ihr damit machen?
|
|
Ik geef het aan van alles en nog wat uit.
|
Ich gebe es für alles Mögliche aus.
|
|
Ik moet de kosten van mijn mobieltje daarvoor betalen |
Ich muss meine Handygebühren davon bezahlen |
|
Hij zal voor zijn rijbewijs sparen |
Er wird für seinen Führerschein sparen |