Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
132 Cards in this Set
- Front
- Back
Psychologie
|
wetenschap van gedrag en mentale processen
|
|
Psychiatrie
|
een medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en behandeling van mentale stoornissen
|
|
Pseudopsychologie
|
niet-onderbouwde psychologie aanamen die als wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd
|
|
Biologisch - renee de cartes
|
Het lichaam kan apart van de geest worden bestudeerd
gedrag ontstaat vanuit de hersenen, het zenuwstelsel, endocriene stelsel en genen |
|
Cognitief – wlhel wundt en william james
|
de wetenschappeijk methode kan worden gebruikt om de geest te bestuderen
waar komt het gedrag uit voort. iemands unieke patroon van waarnemingen, interpetaties, verwachtingen, overtuigingen en herrineringen. |
|
Behavioristisch – John Watson & B.F. Skinner
|
psychologie moet de wetenschap van observeerbaar gedrag zijn, niet van mentale processen.
de prikkels in onze omgeving en do voorgaande consequenties van ons gedrag. |
|
Perspectief van de gehele persoon (psychodynamisch, humanistisch, karaktertrekken en temperament)
|
psychodynamische psychologie persoonlijkeid en psychische stoornissen komen voort uit proccesen in het onbewuste. Gedrag komt voort uit proccesen in onbewuste geest. – sigmund freud
|
|
humanistisch perspectief:
|
menselijke psychologie moet de nadruk leggen op menselijke groei en potentiële in plaats van psychische stoornissen. Wat bepaald het gedrag- onze aangeboren behoefte om te groeien en ons potentieel zo goed mogelijk te verwezenlijken. Carl Rogers en abraham Maslow
|
|
psychologie van karakter trekken en temperament:
|
individuen kunnen worden begrepen in termen van hun temperament en blijvende karakter trekken. gedrag komt voort uit unieke persoonlijkheidskenmerken die in de tijd en in alle situaties consistent zijn - de oude grieken
|
|
. Ontwikkelingsperspectief
|
(mensen veranderen door het gevolg van stimulie van buitenaf en erfelijke eigenschappen) mensen veranderen door de interactie tussen erfelijke eigenschappen en de omgeving. wat bepaald gedrag ? de interactie tussen erfelijkheid en omgeving, wat zich het hele leven door uit in voorspelbare patronen. mary ainsworth, jean piaget en vele anderen
|
|
. Socioculturele
|
sociale en culturele invloeden kunnen alles andere factoren die invloed hebben op het gedrag overstemmen
|
|
Persoonlijkheid
|
de psychologische kenmerken die een zekere continuïteit verlenen aan het gedrag van een individu in verschillende situaties en op verschillende momenten
|
|
De Big Five
|
open nieuwsgierig - gesloten-ongeïnteresseerd
betrouwbaar georganiseerd - onbetrouwbaar chaotische dominant extravert - ondergeschikt introvert warm vertrouwend - koel achterdochtig gelijkmatig zelfverzekerd - nerveus tempramentvol |
|
Psycho-analyse/ psychoanalytische theorie
|
freuds persoonlijkheids theorie en de manier waarop hij psychiatrische klachten beahandelde
|
|
. Freud
|
heeft de psychoanalyze ontwikkelt en houdt de standaard van de persoonlijkheids theorieën waar aan andere theorieën tot hedendaags aangemeten worden
|
|
Onbewuste
|
het deel van de geest waar het individu zich niet van bewust is. waar zich onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten zich bevinden. die geen weg in het bewuste kunnen vinden.
|
|
Persoonlijkheidsstructuur
|
de drie deelige structuur van freud over het id, het ego en het superego
|
|
id
|
het primitieve onbewuste deel van de persoonlijkheid. het bevat de fundamentele drijfveren en de onderdrukte herinneringen.
|
|
superego
|
deel van onze persoonlijkheid die de normen en waarden bevat. de aangeleerde dingen cultuur, ook wel beterbekend als geweten
|
|
. Ego-afweer/ afweermechanismen
|
voornamelijk onbewuste psychische strategie om een een ervaring van een conflict te verzachten. verdringing, ontkenning, rationalisatie, reactieformatie, verschuiving, regressie, sublimatie, projectie
|
|
verdringing
|
een onbewust proces dat oacceptabele gedachten en gevoelens uit de gedachten en het geheugen drijft.
|
|
ontkenning
|
vooral herkenbaar bij mensen met drankproblemen , agressie problemen en mensen met een neiging tot gevaarlijk gedrag.
|
|
rationalisatie
|
iemand bedenkt sociaal acceptabele redenen voor zijn sociaal onacceptabele gedrag om zijn gedrag goed te praten.
|
|
reactieformatie
|
wanneer mensen verlangens hebben naar iets maar het niet kunnen krijgen en dan proberen ze het bij anderen ook weg te nemen
|
|
verschuiving
|
het verschuiven van de agressie naar een veilig object of persoon van de eigenlijke stressor.
|
|
regressie
|
mensen keren terug naar hun ontwikkelingsfase wanneer zij worden geconfronteerd. ze reageren op een manier hoe ze vroeger ook reageerden op deze stressor
|
|
. sublimatie
|
het opkroppen van seksuele energie en er een andere verantwoordelijk uitlaatklep voor vinden.
|
|
projectie
|
het projecteren van eigen angsten en gevoelens op anderen waardoor je ze zelf niet zo zwaar beleefd.
|
|
Humanistische persoonlijkheidstheorie/ humanisme
|
het uitgaan van de behoefte van mensen om te groeien en de motivatie staat centraal
|
|
Volledig functionerende persoon
|
carl rogers zei " een zelf actualiserend individu wiens zelfbeeld positief is en conguerent is met de werkelijkheid
|
|
Onvoorwaardelijke positieve waardering
|
het is beter om jezelf te omringen met mensen die je onvoorwaardelijk liefhebben. niet wanneer je goed gedrag vertoond.
|
|
Locus of control
|
de plek waar de persoon de belangrijkste invloed op zijn leven situeert. geef je andere de schuld of leg je het bij je zelf neer.
|
|
Optimisme
|
een houding waar stressoren worden geïnterpreteerd als situationeel en tijdelijk.
|
|
. Sensatie
|
waarbij de stimulus om wordt gezet in een patroon van zenuwimpulsen.
|
|
. Perceptie
|
= in dit deel van het proces wordt er een betekenis aan het zenuwpuls patroon toegekend.
|
|
Transductie
|
het proces waar de ene vorm van energie omgezet wordt in de andere. licht naar zenuwimpuls bijvoorbeeld
|
|
Receptoren
|
ontvangers van innformatie
|
|
Absolute drempel
|
hoeveelheid stimulus die nodig is voor dat de stimulus wordt opgemerkt.
|
|
Verschildrempel/ Juist waarneembare verschil (JWV)
|
de kleinst mogelijke hoeveelheid waar onder de stimulie moet veranderen om opgemerkt te worden.
|
|
Wet van Weber
|
de verschildrempel wordt eerder bereikt wanneer de stimulus klein is en later wanneer hij groot is.
|
|
Sensorische adaptatie
|
proces waardoor receptor cellen minder gevoelig worden na dat de stimulus een bepaalde tijd op een zelfde niveau is aangeboden.
|
|
Pijntolerantie
|
Hoeveel pijn kun je aan, totdat de pijn onverdraaglijk wordt
|
|
Pijndrempel
|
Hoeveel van een stimulus/ hoe sterk moet een stimulus minimaal zijn, voordat dit in je hersenen waargenomen wordt als pijn.
|
|
. Concluderen door leren
|
:het uitganspunt dat onze perceptie voornamelijk vorm krijgt door leren (ervaring ), en niet door aangeboren factoren
|
|
perceptuele predispositie
|
je verwacht andere dingen in de context dus zul je die ook eerder invullen
|
|
. Stress(oren)
|
=een lichamelijke en psychische repsons op een uitdaging of een bedreigende situatie (stressvolle stimulus of situatie.)
|
|
Traumatische stressoren
|
een situatie die iemands geestelijke of lichamelijke veiligheid bedreigt en daardoor gevoelens van angst, afschuw of hulpeloosheid oproept
|
|
(Miskende) rouw
|
de emotionele reactie op verlies. Die onder meer bestaat uit verdriet, woede, machteloosheid, schuldgevoel en wanhoop. (de emotie rond een verlies die niet door de ander word ondersteund, gedeeld of begrepen.
|
|
Chronische stress
|
een toestand van stressvolle arousal die een langere tijd aanhoud
|
|
Maatschappelijke stressoren
|
een stressvolle omstandigheid die haar oorsprong vind in onze sociale, culturele of economische omgeving.
|
|
Burn-out
|
syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde prestaties houdt vaak verband met het werk.
|
|
Social Readjustment Ratingscale
|
psychologische kwalificatieschaal die wordt gebruikt om stressniveaus te meten door middel van de waarde die iemand hecht aan veranderingen die veel mensen tijdens hun leven meemaken .
|
|
Fight or flight
|
reeks interne processen die het organisme voorbereiden op vecht of vlucht. deze processen worden in gang gezet bij een gevaarlijke situatie
|
|
Tend-and-befriend
|
model van stress reacties waarin wordt gesteld dat vrouwen biologisch zijn voorbestemd tot een reactie op een bedreiging waarbij de nakomelingen worden gekoested en beschermd en sociale steun wordt gezocht.
|
|
Aangeleerde hulpeloosheid
|
een verschijnsel waarbij mensen geleerd hebben negatieve emoties aan hun eigen gebreken of aan de omgeving toe te schrijven. Er wordt gedacht dat deze mensen over het algemeen een externe locus of control hebben
|
|
modererende factoren bij stress:
|
persoonlijkheid, Locus of control, weerbaarheid, veerkracht, optimisme
|
|
Locus of control
|
de plek waar mensen bepalen wat invloed heeft op hun leven (intern of extern )
|
|
Weerbaarheid
|
houding van weestand tegen stress die is gebaseerd op een gevoel van uitdaging, toewijding, en controle.
|
|
Veerkracht
|
= de capaciteit om zich aan te passen en welzijn te bereiken, in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling.
|
|
. Optimisme
|
een houding waarbij over het algemeen stressoren worden geïnterpreteerd als specifiek, situationeel en tijdelijk
|
|
Copingstrategieën
|
manieer om stressvolle situaties te hanteren.
probleem-, emotie gericht, sociale vergelijkingen, sociale steun |
|
Probleem
|
actie die wordt ondernomen om de stressor te begrijpen en een oplossing te vinden voor het probleem dat is gerelateerd aan de stressor.
|
|
Emotiegericht
|
het reguleren van je emotionele reactie op de stressor.
|
|
Sociale vergelijkingen (neerwaartse en opwaartse
|
een type cognitieve herstructurering waarbij de betrokkene vergelijkingen maakt tussen zichzelf en anderen in soortgelijke situaties.
|
|
Sociale steun
|
de steun die iemand van anderen ontvangt bij het hanteren van stressvole situaties.
|
|
Attitude Attitudeverandering
|
overtuiging en de waarde die je hecht aan deze overtuiging
|
|
Model van het geplande gedrag
|
attitude + sociale norm + waargenomen gedragscontrole >intentie>gedrag.
|
|
Sociale norm/ subjectieve norm
|
de attitude die de belangrijke personen in de omgeving van de desbetreffende persoon hebben
|
|
Waargenomengedragscontrole/ self-efficacy
|
heb je vertrouwen in jezelf dat je dat kan waarmaken (aangeven bij partner dat je een condoom wil gebruiken)
|
|
Persuasion
|
bewust communicatie inzetten om de attitude of gedrag te veranderen
blootstelling > aandacht > begrijpen>instemmen>onthouden> herinneren> beslising tot gedrag |
|
. Message Framing
|
hoe breng je een boodschap positief of negatief
|
|
positieve framing
|
positieve gevolgen van doelgedrag benadrukken
|
|
negatieve framing
|
negatieve gevolgen van het nalaten van doelgedrag benadrukken
|
|
Fear appeal
|
shockeren angs oproepen sigaretten pakjes
|
|
Cognitieve dissonantie theorie
|
de theorie dat wanneer je er tijd in hebt gestoken je niet zomaar op wil geven en je eigen waardes of normen of gedachtes verander waardoor het toch nog in je kader past.
|
|
cognitieve dissonantie
|
een toestand waarin mensen tegenstrijdige cognities ervaren, met name als hun bewuste gedrag in strijd is met hun overtuigingen.
|
|
Motivatie
|
term voor alle processen die te maken hebben met aanzet, de richting, de intensiteit en het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten.
|
|
intrinsieke motivatie
|
het verlangen om een activiteit uit te voeren vanwege de activiteit zelf niet vanwege de beloning
|
|
extrinsieke motivatie
|
het verlangen om een activiteit uit te voeren vanwege de externe consequentie bijvoorbeeld een beloning
|
|
Humanistische theorie van Maslow behoeftenhiërarchie
|
: het idee dat behoeften zich in volgorde van belangrijkheid aandienen, de biologische behoeften zijn de meest basale. slapen komt voor studeren.
|
|
Geheugen
|
elk systeem dat informatie codeert, opslaat en terughaalt
|
|
Coderen
|
de eerste elementaire functie van het geheugen. dit heeft te maken met het omzetten van de informatie in een vorm die het best in het geheugensysteem past.
|
|
Opslaan
|
de 2de elementaire functie heeft te maken met het langdurig bewaren van gecodeerd materiaal.
|
|
Terughalen
|
de 3de elementaire functie van het geheugen. dit heeft te maken met het lokaliseren in het geheugen en het ophalen naar het bewustzijn van informatie.
|
|
Sensorisch geheugen:
|
(houdt korte tijd informatie vast voordat deze in het werkgeheugen komt
opslagcapaciteit 12-16 itmes duur ongeveer een kwart seconde tot een paar seconde codering sensorische beelden, geen codering alleen registratie. |
|
Werkgeheugen
|
(korte termijn geheugen):
opslagcapaciteit 5- 9 chunks meetal 7 duur ongeveer 20 seconden codering codeert informatie op betekenis om het deze bruikbaar te maken voor het lange termijn geheugen. |
|
Langetermijngeheugen
|
opslagcapaciteit onbeperkt
duur onbeperkt codering laat informatie op in betekenisvolle mentale categorieen |
|
Chunk/ chunking
|
een proces waarbij stukjes informatie georganiseerd worden tot een kleiner aantal betekenisvolle eenheden. op deze manier creeer je ruimte in het werkgeheugen
72. Herhaling = het herhalen van informatie in het werkgeheugen zodat het niet vervaagd |
|
Actief herhalen door verbanden leggen
|
een proces van het werkgeheugen waarin informatie actief wordt herzien en verbonden met kennis die al in het langetermijngeheugen is opgeslagen
|
|
Theorie van verwerkingsniveau’s
|
verklaring voor het feit dat informatie die gekoppeld wordt aan belangrijke, diepe informatie in het lange termijn geheugen beter herrinerd wordt dan oppervlakkig gekoppelde informatie
|
|
lange termijn geheugen
|
Procedureel geheugen
declaratief geheugen>semantischegeheugen >episodische geheugen |
|
Procedureel geheugen
|
weten hoe, motorische vaardigheden, operante conditionering en klassieke conditionering
|
|
declaratief geheugen
|
weten wat, kennis
|
|
semantisch
|
bevat herrineringen over: taal, feiten en algemene kennis
|
|
episodisch
|
bevat biografische informatie gebeurtenissen en persoonlijke ervaringen
|
|
Amnesie
|
anterograde amnesie
retrograde amnesie |
|
anterograde amnesie
|
onvermogen om nieuwe informatie omtezetten in herinneringen
|
|
retrograde amnesie
|
het onvermogen om herrinneringen op te halen van voor het ongeluk
|
|
Impliciete herinneringen
|
een herrinering die niet met opzet in het geheugen geprent is.
|
|
Expliciete herinneringen
|
een herinnering die met aandacht verwerkt is en bewust kan worden terug gehaald.
|
|
Priming
|
techniek waarmee impliciete herinneringen worden gelabeld en zo opgehaald kunnen worden. Zonder dat de proefpersoon het verband tussen label en herinnering door heeft.
|
|
Herkenning
|
iemand herkent aangeboden stimulus die hem al wel is eerder aangeboden is
|
|
De 7 zonden van het geheugen:
|
vluchtigheid, verstrooidheid, blokkeren, foutieve attributie, suggestibiliteit, bias en persistentie
|
|
vluchtigheid
|
de tijdelijkheid van het lange termijn geheugen dat met der tijd de herinneringen zwakker worden en uitdoven
|
|
verstrooidheid
|
vergeten als gevolg van gaten in de aandacht
|
|
blokkeren
|
het soort vergeten dat plaatsvind als een item in het geheugen niet kan worden
|
|
Foutieve Attributie
|
een geheugenfout waar je de herinnering wel op kan halen maar hem aan de verkeerde pesoon of tijd bind.
|
|
Suggestibiliteit
|
verstoring van het geheugen die optreed wanneer er suggesties bewust of onbewust worden gedaan.
|
|
Bias
|
in het geheugen heeft betrekking op de invloed van persoonlijke overtuigingen, attitudes en ervaringen op het geheugen.
|
|
expectancy bias
|
je onbewuste neiging om je dingen te herinneren naar je verwachtingen toe.
|
|
bias van zelfconsistentie
|
onze herinneringen veranderen zich met onze mening mee dus wanneer onze mening over iets of iemand veranderd zul je ook andere dingen herinneren.
|
|
persistentie
|
geheugenprobleem waarbij iemand niet in staat is om ongewenstge herinneringen uit zijn hoofd kan zetten.
|
|
Leren
|
een blijvende verandering in gedrag of mentale processen door een bepaalde ervaring.
|
|
Habituatie
|
het leren negeren van een herhaalde stimulus
|
|
Stimulus-respons leren
|
klassiek conditioneren, operant conditioneren
|
|
klassiek conditioneren
|
waarbij een neutrale stimulus een reflex oproept die eigenlijk bij een andere stimulus hoort (pavlov)
ongeconditioneerde stimulus (voedsel)+Neutrale Stimulus > (geconditioneerde respons) speekselafscheiding vervolgens ook allen met neutrale stimulus. De neutrale stimulus is nu een geconditioneerde respons. |
|
operant conditioneren skinner
|
een vorm van stimulus responsleren waarbij de kans op een respons verandert door de gevolgen ervan, oftewek door de stimulie die op de respons volgt. leren door effec trial and error
|
|
Extinctie (uitdoving
|
het afnemen van de conditioned respons bij de conditioned stimulus bij afwezigheid van de unconditioned respons.
|
|
. Spontaan herstel
|
het terugkeren van een uitgedoofde geconditioneerde respons na een rustperiode.
|
|
Geconditioneerde voedselaversies
|
een slechte ervaring met een bepaald soort eten waardoor je verolgens al misselijk word wanner je het eten ziet of ruikt.
|
|
Smaakaversie
|
het ontwikkelen van een afkeer van een bepaald soort voedsel door de gevolgen die het had in de tijd daar op volgend. Dit is ook het geval bij chemotherapie dat mensen voor al het voedsel aversie krijgen maar door middel van het aanbieden van een soort voedsel tijdens de chemo krijgt de persoon alleen afkeer voor dat soort voedsel.
|
|
Bekrachtiger
|
:een situatie de op een respons volgt en die versterkt
postieve , nagatieve |
|
positieve bekrachtiging
|
het aanbieden van een aangename stimulus na de respons. waardoor er een grotere kans is op de respons.
|
|
negatieve bekrachtiging
|
het weghalen van een vervelende of aversieve stimulus na een respons. waardoor de kans toeneemt dat deze zich herhaalt
|
|
straf
|
positieve en neagtieve
|
|
positieve straf
|
het toedienen vaneen aversieve stimulus na een respons
|
|
negatieve straf
|
het weghalen van eeen aantrekelijke stimulus na een respons
|
|
Shaping
|
een operante techniek of procedure om nieuw gedrag stapsgewijs aan te leren via positieve bekrachiging van gedrag dat het vooropgestelde doelgedrag steeds dichter benadert
|
|
. Primaire bekrachtigers
|
een bekrachtiger die van biologische waarde is zoals seks en voedsel
|
|
secundaire bekrachtigers
|
bekrachteging die waarde krijgt door een primaire bekrachtiger maar niet opzichzelf een bekrachtiger is. zoals geld en zegeltjes
|
|
Inzichtelijk leren
|
een vorm van cognitief leren, oorspronkelijk beschreven door gestaltspsychologen, waarbij het oplossen van problemen plaatsvind door een plotselinge reorganisatie van percepties.
|
|
Leren door observatie (/sociaal leren)
|
een vorm van cognitief leren waarbij nieuwe responsen worden geleerd door naar anderemans gedrag en de consequenties van dat gedrag te kijken.
|