• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/22

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

22 Cards in this Set

  • Front
  • Back

16.2.


Persoonlijkheidsstoornissen

Excessief rigide gedragspatronen of een manier van omgaan met anderen die uiteindelijk negatieve consequenties heeft.

16.2.


Egosyntoon

Als mensen hun gedrag als een natuurlijk deel van zichzelf zien. Hieronder worden gedragingen of gevoelens verstaan die als natuurlijk deel van het zelf worden beschouwd. Men heeft er zelf geen last van.

16.2.


Egodystoon

Als mensen hun gedrag niet als deel van hun eigen identiteit zien. Hieronder worden gedragingen of gevoelens verstaan die als vreemd ten opzichte van de eigen identiteit worden beschouwd. Men heeft er zelf last van.

16.2.


Op welke as groepeert de DSM klinische syndromen, en op welke persoonlijkheidsstoornissen.

Op as I klinische syndromen zoals angststoornissen en stemmingsstoornissen.


Op as II persoonlijkheidsstoornissen.

16.2.


De DSM verdeelt persoonlijkheidsstoornissen in drie clusters:

- Cluster A: Mensen die als vreemd of excentriek worden beschouwd. Bijv. Paranoïde, schizoïde, schizotypische persoonlijkheidsstoornissen


- Cluster B: Mensen met overmatig dramatisch, emotioneel of labiel gedrag. Bijv. antisociale, borderline, theatrale en narcistische PS


- Cluster C: Mensen die vaak nerveus of angstig lijken. Bijv. ontwijkende, afhankelijke en obsessief-compulsieve PS

16.3.


Cluster A

Persoonlijkheidsstoornissen gekenmerkt door vreemd of excentriek gedrag. Deze groep persoonlijkheidsstoornissen bestaat uit paranoïde, schizoïde en schizotypische stoornissen. Mensen met deze stoornissen hebben vaak problemen met relaties met anderen of vertonen weinig of geen belangstelling voor het ontwikkelen van sociale relaties.

16.3.


Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door onterecht wantrouwen omtrent de motieven van anderen, maar niet zo sterk dat ze aan wanen leiden. Het bepalende kenmerk is een diepgaande achterdocht.

16.3.


Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door een blijvend gebrek aan interesse in sociale relaties, een vlak affect, en sociale teruggetrokkenheid. Het bepalende kenmerk is sociale isolatie.

16.3.


Schizotypische persoonlijkheid

Een persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door excentrieke gedachten of excentriek gedrag, maar zonder duidelijk psychotische kenmerken.

16.4.


Cluster B

Persoonlijkheidsstoornissen gekenmerkt door dramatisch, emotioneel of labiel gedrag. Deze groep persoonlijkheidsstoornissen omvat de antisociale, borderline, theatrale en de narcistische persoonlijkheidsstoornis. Mensen met deze stoornissen vertonen gedragspatronen die buitensporig, onvoorspelbaar of egoïstisch zijn. Ook hebben ze problemen met het aangaan en onderhouden van relaties.

16.4.


Antisociale persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door antisociaal en onverantwoordelijk gedrag en door gebrek aan spijt van misdaden.

16.4.


Borderline persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die zich kenmerkt door plotselinge stemmingswisselingen, gebrek aan een samenhangend zelfbeeld en onvoorspelbaar, impulsief gedrag. Een van de kerneigenschappen van borderline persoonlijkheidsstoornis is de moeilijkheid om emoties te reguleren.

16.4.


Theatrale persoonlijkheisstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door een overmatige behoefte aan aandacht, lof, geruststelling en goedkeuring. Mensen met een theatrale persoonlijkheidsstoornis zijn meestal dramatisch en emotioneel, maar hun emoties lijken oppervlakkig, overdreven en vluchtig.

16.4.


Narcistische persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door een opgeblazen zelfbeeld en eisen dat anderen de patiënt aandacht geven en bewonderen. Mensen met narcistische persoonlijkheidsstoornis gaan sterk in zichzelf op en hebben geen empathie met anderen.

16.5.


Cluster C

Persoonlijkheidsstoornissen gekenmerkt door nerveus of angstig gedrag. Deze groep persoonlijkheidsstoornissen omvat het ontwijkende, afhankelijke en obsessief-compulsieve type. Hoewel de kenmerken van deze stoornissen verschillen, hebben ze een gezamenlijke component: die van angst of nervositeit. Wordt ook wel het 'vermijdende' cluster genoemd.

16.5.


Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door het vermijden van sociale relaties als gevolg van angst voor afwijzing en kritiek.

16.5.


Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door problemen bij het nemen van onafhankelijke beslissingen en door overmatig afhankelijk gedrag. Mensen met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben een buitensporige behoefte om door anderen te worden verzorgd. Hierdoor zijn ze overmatig onderworpen, klampen ze zich aan hun relaties vast en zijn ze bijzonder bang voor scheiding.

16.5.


Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis die wordt gekenmerkt door een rigide manier van omgaan met anderen, perfectionistische neigingen, gebrek aan spontaniteit, en door een overmatige aandacht voor detail.

16.7.


Theoretische perspectieven op persoonlijkheidsstoornissen

- Psychodynamische perspectieven


- Leer- en sociaal-cognitieve perspectieven


- Gezinsfactoren


- Biologische perspectieven


- Sociale omstandigheden

16.7.


Psychodynamische perspectieven

Richten zich meestal op de periode van circa 18 maanden tot drie jaar, waarin kinderen een identiteit beginnen te ontwikkelen die onafhankelijk is van die van de ouders. Deze theorieën concentreren zich op de ontwikkeling van het zelfgevoel bij het verklaren van stoornissen zoals narcistische en borderline persoonlijkheidsstoornissen. (Kohut, Kernberg en Mahler)

16.7.


Leer- en sociaal-cognitieve perspectieven

Leertheoretici suggereren dat het patroon van maladaptieve relaties met anderen, waaruit een persoonlijkheidsstoornis bestaat, wordt gevormd door ervaringen tijdens de jeugd.


Sociaal-cognitieve theorieën benadrukken de rol van bekrachtiging bij het verklaren van de oorsprong van antisociale gedragingen.

16.8.


Behandeling van persoonlijkheidsstoornissen

- Psychodynamische therapie


- Gedragstherapie


- Biologische benadering