Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
8 Cards in this Set
- Front
- Back
Rules for plural nouns:
|
ending in -e, -je, -er, - el, -en add -s
ending in -a, -i, -o, -u, -i, -y (i.e. any vowel but -e) add -'s foreign words add -s all others add -en |
|
Plural noun exceptions:
blad centrum dag ei filosoof glas grens kind museum stad weg |
bladeren (van een boom), bladen (van een boek)
centra, centrums dagen eieren filosofen glazen grenzen kindered musea, museums steden wegen |
|
Verbs of position special cases:
zitten in Het bord round things (balls, eggs) |
zitten in = something inside a container, including liquid in a cup/glas
Het bord staat (not ligt) De bal ligt op de grond |
|
6 hulpwerkwoorden die in het perfectum met dubbele infinitief een keuze geven tussen 'hebben' of 'zijn' als het tweede infinitief 'zijn' gebruit.
|
durven, kunnen, moeten, mogen, proberen, willen
|
|
woordvolgorde in de rest van de zin
|
1. tijd
a. algemeen b. specifiek 2. plaats 3. mannier Tina heeft vanmiddag (1a) on twee uur (1b) in de school (2) met Xavier (3) gedanst. |
|
Coordinating conjunctions
|
want, maar, of, en
the rest are subordinating conj. |
|
Er 1 provisional subject
|
-onbepaald subject mag nooit op begin van de zin staan.
|
|
Er 2 for place
|
= daar, hier
-Er voor plaats mag ook nooit op begin van zin staan. |