• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/13

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

13 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Inleiding-middenstuk-slot

Een tekst bestaat uit verschillende alinea’s. Al deze alinea’s kun je onderbrengen in de tekstdelen inleiding, middelstuk en slot

Manieren inleiding:

- het onderwerp aankondigen


- een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen (anekdote)


- een of meer vragen stellen


- de aanleiding voor et schrijven van de tekst noemen

Middenstuk:

Alinea 1: deelonderwerp 1


Alinea 2: deelonderwerp 2


Alinea 3: deelonderwerp 3


Deze vormen samen het onderwerp van de tekst

Manieren slot:

- een korte samenvatting van de tekst


- een advies geven


- een conclusie van de tekst geven

Alineaopbouw

Het middenstuk van een tekst bestaat uit verschillende alinea’s die bij de deelonderwerpen horen. Een schrijven beschrijft het deelonderwerp in één of meer alinea’s. Een goed opgebouwde alinea heeft altijd een kernzin

Kernzin

De zin waarin de belangrijkste mededeling van de alinea staat. Deze zin staat meestal vooraan in een alinea. Het is dan de eerste of tweede zin. Soms staat de kernzin achteraan. De andere zinnen van de alinea zijn voorbeelden of een toelichting bij de kernzin

Hoofd-en bijzaken

Niet alles wat in een tekst staat, is even belangrijk. De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken. Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.

Globaal lezen

Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen. Als je snel wilt weten waarover een tekst gaat, lees je hem oriënterend. Als de tekst je interessant of bruikbaar lijkt, ga je hem op een andere manier opnieuw lezen. Je wilt namelijk weten wat de belangrijkste informatie is.


Als je op zoek gaat naar de hoofdzaken van een tekst, dan lees je hem globaal. Je leest:


- de eerste alinea


- de kernzinnen in alle alinea’s. In de kernzin staat meestal de hoofdzaak van de alinea


- de laatste alinea

Grondig of intensief lezen

Nadat je een tekst globaal hebt gelezen, besluit je of je de tekst helemaal wilt begrijpen. Je leest de hele tekst grondig of intensief. Concentreer je op de tekst en let op de volgende zaken:


- wat is het onderwerp van de tekst?


- wat zijn de deelonderwerpen van elke alinea?


- wat hebben de alinea’s met elkaar te maken?


- wat wil de tekst duidelijk maken?


- welke zinnen zijn moeilijk? Lees die twee keer of lees ze zachtjes voor jezelf


- zoek de betekenis van de woorden die je nog niet kent

Hoofdgedachte van een tekst

Nadat je een tekst grondig of intensief hebt gelezen, weet je het onderwerp van de tekst. Je kunt ook de hoofdzaken over het onderwerp in een samenvatting weergeven. Als je het onderwerp en de hoofdzaken met elkaar verbindt, kun je meestal in één zin de hoofdgedachte van de tekst aangeven. De hoofdgedachte van een tekst is dat wat de schrijver precies over het onderwerp wilde vertellen.



De hoofdgedachte = de samenvatting van het onderwerp + de hoofdzaken, geformuleerd in één zin.



Aanwijzingen voor het bepalen van de hoofdgedachte:



- Schrijf het onderwerp van de tekst op.


- Stel de vraag: Wat vertelt de schrijver in deze tekst over het onderwerp?


- Zoek naar een aanwijzing in de titel en/of de inleiding.


- Vat de hoofdzaken over het onderwerp samen.


- Formuleer de hoofdgedachte in één complete zin.


- De hoofdgedachte is nooit een vraag.

Verwijswoorden (2)

In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden in de tekst. Je noemt deze woorden verwijswoorden. Een schrijver gebruikt ze om te voorkomen dat hij dezelfde woorden moet herhalen, waardoor een tekst saai wordt. Verwijswoorden kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin verwijzen. Als je teksten helemaal wilt begrijpen, is het belangrijk te weten waarnaar verwijswoorden verwijzen.

Voorbeeld 1 verwijswoorden

Voorbeeld:


‘Tarik wil het werkstuk over de Romeinse bouwwerken een week eerder inleveren, omdat hij het al helemaal af heeft.’


In deze zin zijn hij en het verwijswoorden. Om erachter te komen waarnaar het woord hij verwijst, stel je de volgende vraag: Wie heeft het al helemaal af? Antwoord: Tarik. Hij verwijst naar Tarik.


Om erachter te komen waarnaar het woord het verwijst, stel je de volgende vraag: Wat heeft Tarik al helemaal af? Het verwijst naar een groepje woorden: het werkstuk over de Romeinse bouwwerken.

Voorbeeld 2:

Voorbeeld:


Twee leerlingen uit onze klas zijn tweede en derde geworden bij de Wiskunde Olympiade.


Dat vind ik een bijzonder goede prestatie.


In de tweede zin is Dat het verwijswoord. Dat verwijst naar de hele zin: Twee leerlingen uit onze


klas zijn tweede en derde geworden bij de Wiskunde Olympiade.