• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/58

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

58 Cards in this Set

  • Front
  • Back
In onderstaande afbeelding is een afleiding gemaakt van een zenuwcel die een actiepotentiaal vuurt. Tevens staan met stippellijnen de evenwichtspotentialen van Na+, K+, Cl-, en Ca2+ aangegeven. Stippellijn nummer 1 is de evenwichtspotentiaal van K...

In onderstaande afbeelding is een afleiding gemaakt van een zenuwcel die een actiepotentiaal vuurt. Tevens staan met stippellijnen de evenwichtspotentialen van Na+, K+, Cl-, en Ca2+ aangegeven. Stippellijn nummer 1 is de evenwichtspotentiaal van K+


Welke evenwichtspotentialen worden weergegeven met achtereenvolgens de stippellijnen 2, 3 en 4?

- Cl-, Na+ en Ca2+

Een 11-jaar oud meisje heeft enkele malen per jaar een gegeneraliseerde tonischclonische aanval, soms gepaard gaand met koorts. Vanaf haar tweede levensjaar had zij al koortsaanvallen. Na familieonderzoek is de diagnose ‘Generalised epilepsy wit...

Een 11-jaar oud meisje heeft enkele malen per jaar een gegeneraliseerde tonischclonische aanval, soms gepaard gaand met koorts. Vanaf haar tweede levensjaar had zij al koortsaanvallen. Na familieonderzoek is de diagnose ‘Generalised epilepsy with febrile seizures plus’ gesteld. De epilepsie is het gevolg van een mutatie in een gen coderend voor een natriumkanaal. Er is een muismodel van de ziekte beschikbaar, waarin de mutatie aangebracht is in het natriumkanaal van de muis.


In onderstaande afbeelding wordt door stroominjectie in zenuwcellen van de transgene muis (‘mutatie’) en van een muis uit hetzelfde nest dat deze mutatie niet bezit (‘controle’) een actiepotentiaal opgewekt. Het onderste gedeelte geeft de stroominjectie weer (Iinj). Het bovenste gedeelte geeft de (gemeten) membraanpotentiaal weer (Vm). In het midden staat het (berekende) verloop van de kaliumstroom (IK) tijdens de actiepotentiaal. Het blijkt dat bij de controle-muis bij de tweede stimulatie geen actiepotentiaal ontstaat.


Hoe komt het dat er bij de controle-muis bij de tweede stimulatie geen actiepotentiaal ontstaat?


a) De tweede stimulatie valt binnen de refractaire periode.


b) Bij de tweede stimulatie wordt minder neurotransmitter afgegeven.


c) De activiteit van het Na+/K+ ATPase neemt tijdens de tweede stimulatie toe.


d) De conductantie (geleidbaarheid) van uitwaartse stromen neemt tijdens de tweede stimulatie af.

a) De tweede stimulatie valt binnen de refractaire periode.

Verapamil dient bij voorkeur NIET gecombineerd te worden met een b blokker.


Waarom niet?


a. Ze hebben beide een bloeddrukverlagend effect.


b. Ze hebben beide een negatief inotroop effect.


c. Ze hebben beide een positief inotroop effect.


d. Ze hebben een tegengesteld inotroop effect

b. Ze hebben beide een negatief inotroop effect.

Je bent neuroloog in een perifeer ziekenhuis. Er wordt door een huisarts een patiënt ingestuurd. Zij vertelt je het volgende:
De huisarts werd ‘s ochtends om 8.30 uur geroepen bij een alleenwonende weduwnaar van achter in de zestig. De man is bekend vanwege een griepprik, CARA en prostaatklachten, verder heb je geen informatie. De buren zagen hem vanochtend door het keukenraam op de vloer liggen. Toen de huisarts arriveerde is met behulp van de politie de deur geforceerd. Het bed was onbeslapen, ernaast ligt een potje slaappillen waar er nog maar één inzit. Iets verderop in de keuken ligt enig braaksel.
De ademhaling was rustig, de bloeddruk bedroeg 110/60 mmHg en de acra waren roze. Op aanspreken was er geen reactie. Op een pijnprikkel op het nagelbed trekt de patiënt de rechterarm terug en kreunt hij. Op een supra-orbitale pijnprikkel beweegt hij met zijn rechterarm tot onder de kin, de linkerarm buigt tot op de borst. De oculocephaalreflex is afwezig, de pupillen zijn middelwijd en reageren op licht. De corneareflexen zijn opwekbaar. De voetzoolreflexen gaan volgens Babinski.

Je overweegt een intracerebrale of extracerebrale laesie als oorzaak van het coma. Twee argumenten hiervoor zijn:
1 De asymmetrische motorrespons pleit sterk voor een laesie in de rechterhemisfeer als oorzaak van het coma.
2 De normale stamreflexen pleiten voor een extracerebrale oorzaak.
Welk argument is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

d. geen

Je wordt als dienstdoend neuroloog bij een 70-jarige man geroepen die klachten en symptomen heeft van een acute beroerte die minder dan een uur geleden zijn ontstaan. Bij neurologisch onderzoek is er een afasie en een forse parese van de rechterarm.
Wat geldt in het algemeen bij een herseninfarct?
a. De meeste patiënten hebben tevoren een waarschuwing (TIA) gehad.
b. De uitval in de eerste uren neemt meestal nog toe.
c. De arteria cerebri media is het vaakst aangedaan.
d. De patiënt raakt vaak bewusteloos

c. De arteria cerebri media is het vaakst aangedaan.

Een 57-jarige man met blanco voorgeschiedenis heeft onlangs een herseninfarct doorgemaakt en is herstellende. Er zijn forse taalstoornissen opgetreden. Als je hem 2 weken na ontslag uit het ziekenhuis op je spreekuur ziet, valt op dat de man veel spreekt, met een normale zinsmelodie, maar er zijn veel semantische parafasieën en neologismen. Op basis van de spontane spraak alleen al kun je onderscheid maken tussen de verschillende vormen van afasie.
Welk type afasie heeft deze patiënt het meest waarschijnlijk?
a. amnestische afasie
b. Broca-afasie (expressieve afasie)
c. globale afasie
d. Wernicke-afasie (sensorische afasie).

d. Wernicke-afasie (sensorische afasie).

Bij een angiografisch onderzoek van hersenvaten wordt contrastvloeistof ingebracht in de rechter a vertebralis.
Zes arteriën zijn:
a basilaris
a cerebri anterior
a cerebri media
a cerebri posterior
a communicans anterior
a communicans posterior
Welke combinatie van arteriën zal normaliter in het angiogram goed zichtbaar zijn?
a. 1, 2 en 3
b. 1, 2 en 5
c. 1, 3 en 5
d. 1, 4 en 6
e. 2, 3 en 4
f. 2, 4 en 6
g. 3, 4 en 6
h. 4, 5 en 6

d. 1, 4 en 6

Welke bewering is NIET juist?
a. Een subarachnoïdale bloeding kan een ischemisch herseninfarct veroorzaken.
b. Een subarachnoïdale bloeding kan ontstaan door ruptuur van een aneurysma van één van de takken van de cirkel van Willis.
c. De meeste aneurysma’s die tot een subarachnoïdale bloeding aanleiding geven bevinden zich op één van de aa. vertebrales.
d. De incidentie van aneurysma’s op één van de takken van de cirkel van Willis is verhoogd bij patiënten met polycysteuze nieren.

c. De meeste aneurysma’s die tot een subarachnoïdale bloeding aanleiding geven bevinden zich op één van de aa. vertebrales.
[Volgens 3.2A hertentamen 2010 óók juist: “Een subarachnoïdale bloeding kan een hydrocepahlus veroorzaken.”]

Een 70-jarige man bezoekt het neurologische spreekuur. Hij wordt nu ruim twee jaar behandeld voor de ziekte van Parkinson met levodopa, maar tot nu toe zonder bevredigend resultaat. Patiënt wordt een beetje ongeduldig, want hij valt steeds vaker.

Bij onderzoek is er bradykinesie, rigiditeit aan de armen en een geringe verticale blikparese naar boven en beneden. Patiënt loopt opvallend rechtop en heeft ernstig gestoorde houdingsreflexen.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt?
a. M. Parkinson
b. MSA (multiple system atrophy)
c. NPH (normal pressure hydrocephalus)
d. PSP (progressive supranuclear palsy).

d. PSP (progressive supranuclear palsy).

Een 23-jarige jonge man wordt op zaterdagavond op straat van achteren aangevallen met een mes. Na de messteek zakt hij door zijn benen. Op de Spoedeisende Hulp kan de traumatoloog geen inwendige bloedingen vaststellen. De neuroloog wordt in consult gevraagd omdat patiënt zijn rechterbeen niet kan bewegen. Bij neurologisch onderzoek wordt er een paralyse en een gestoorde tastzin van het rechterbeen vastgesteld, en een gestoorde pinprik van het linkerbeen.
Hoe wordt deze aandoening genoemd?
a. het syndroom van Verbiest
b. het syndroom van Brown-Séquard
c. een piramidebaansyndroom
d. een caudasyndroom

b. het syndroom van Brown-Séquard

Een 20-jarige co-assistent die een week geleden Hepatitis B-vaccinatie heeft gehad bemerkt bij wakker worden een hevige pijn in de rechterschouder, zonder nekpijn. De pijn is brandend van karakter. De huisarts schrijft diclofenac voor, maar dat helpt nauwelijks. Na een aantal weken vermindert de pijn, maar ontstaat er zwakte, die hij vooral bemerkt bij kammen en haren wassen.
Wat is bij de co-assistent de meest waarschijnlijke diagnose?
a. een nekhernia
b. plexus brachialis neuritis
c. een polyneuropathie
d. reumatoide arthritis

b. plexus brachialis neuritis

Hoe openbaart multiple sclerose zich meestal?
a. passagere uitval, zoals van de oogbolmotoriek, visus of sensibiliteit
b. passagere stoornissen, zoals epilepsie of dystonie
c. geleidelijke achteruitgang pyramidale functies in de loop der maanden
d. episoden met cognitieve achteruitgang

a. passagere uitval, zoals van de oogbolmotoriek, visus of sensibiliteit

Een patiënt steekt de tong scheef naar links uit. Welke hersenzenuw is aangedaan?
a. n. hypoglossus rechts
b. n. hypoglossus links
c. n. glossopharyngeus rechts
d. n. glossopharyngeus links

b. n. hypoglossus links

Welk ionkanaal is selectief voor Ca2+?
a. NMDA receptor
b. IP3 receptor
c. Glycine receptor
d. 5-HT3 receptor

b. IP3 receptor

Cellen in de mediale bovenste olijfkern (medial superior olive; MSO) worden wel ‘coincidence detectors’ (gelijktijdigheids waarnemers) genoemd.
Wat wordt hiermee bedoeld?
a. Dat ze gelijktijdige ipsi- en contralaterale synaptische excitatie detecteren.
b. Dat ze gelijktijdige ipsilaterale synaptische excitatie en contralaterale synaptische inhibitie detecteren.
c. Dat ze met behulp van NMDA receptoren gelijktijdige depolarisatie en synaptische excitatie detecteren.
d. Dat ze met behulp van NMDA receptoren gelijktijdige depolarisatie en synaptische inhibitie detecteren.

a. Dat ze gelijktijdige ipsi- en contralaterale synaptische excitatie detecteren.

Wat is een kenmerk van het alcoholabstinentie-syndroom?
a. tardieve dyskinesie
b. sympatische overactivatie
c. diarree
d. extreme sedering

b. sympatische overactivatie

Welk celcompartiment kan NIET dienen als postsynaptisch onderdeel van een synaps?
a. zenuweindiging
b. soma
c. knoop van Ranvier
d. dendriet

c. knoop van Ranvier

Een 18-jarige vrouw heeft af en toe last van dubbelbeelden. Andere mensen zeggen dat haar oogleden soms zakken. Het traplopen gaat moeilijker. Bij onderzoek worden er nu weinig afwijkingen gevonden, hoewel de oogleden bij langdurig naar boven kijken wat zakken. De neuroloog vermoedt myasthenia gravis.
Welke combinatie van aanvullend onderzoek is met name zinvol om deze diagnose te bevestigen?
verrichten van EMG-onderzoek en bepaling van antistoffen tegen myoglobuline
verrichten van EMG-onderzoek en bepaling van antistoffen tegen acethylcholinereceptoren
bepaling van creatinekinase en antistoffen tegen tegen myoglobuline
bepaling van creatinekinase en antistoffen tegen acethylcholinereceptoren

verrichten van EMG-onderzoek en bepaling van antistoffen tegen acethylcholinereceptoren


Een 18-jarige vrouw heeft af en toe last van dubbelbeelden. Andere mensen zeggen dat haar oogleden soms zakken. Het traplopen gaat moeilijker. Bij onderzoek worden er nu weinig afwijkingen gevonden, hoewel de oogleden bij langdurig naar boven kijken wat zakken. De neuroloog vermoedt myasthenia gravis
Als de patiënte overwegend (wisselende) zwakte van de bovenbeenspieren heeft, er autonome functiestoornissen zijn (zoals een droge mond) en er bij verder onderzoek sprake blijkt te zijn van een longtumor, dan zou er sprake kunnen zijn van het Lambert-Eaton myastheen syndroom (LEMS).

In hoeverre kan het onderzoek van de reflexen helpen om een onderscheid te maken tussen LEMS en myasthenia gravis?
a. Bij myasthenie zijn de reflexen in het algemeen verlaagd en bij LEMS verhoogd; bij beiden worden de reflexen hoger na aanspannen van de spier.
b. Bij myasthenie zijn de reflexen in het algemeen verhoogd en bij LEMS verlaagd; bij beiden worden de reflexen hoger na aanspannen van de spier.
c. Bij LEMS zijn de reflexen in het algemeen verhoogd terwijl ze lager worden na herhaald aanspannen van de spier; bij myasthenie worden de reflexen niet lager na aanspannen.
d. Bij LEMS zijn de reflexen in het algemeen verlaagd terwijl ze hoger worden na herhaald aanspannen van de spier; bij myasthenie worden de reflexen niet hoger na aanspannen.

c. Bij LEMS zijn de reflexen in het algemeen verhoogd terwijl ze lager worden na herhaald aanspannen van de spier; bij myasthenie worden de reflexen niet lager na aanspannen.


Het geven van K-kanaal blokker (bijvoorbeeld 3,4-diaminopyridine) is vaak onderdeel van de behandeling van het Lambert-Eaton myasthenic syndrome (LEMS).

Waarom is dit een goede keus?
a. Een K-kanaal blokker verhoogt het effect van acetylcholine op de nicotinereceptor.
b. Een K-kanaal blokker verhoogt de calciuminstroom in de zenuweindiging.
c. Een K-kanaal blokker verbetert de axonale voortgeleiding.
d. LEMS berust op antilichamen tegen K-kanalen.


b. Een K-kanaal blokker verhoogt de calciuminstroom in de zenuweindiging.


Een man van 23 jaar heeft langzaam progressieve spierzwakte van de schoudergordelspieren. Bij onderzoek heeft hij duidelijke scapula alata en tevens geringe aangezichtzwakte. Er is geen myotonie. Zijn vader had soortgelijke klachten. Zijn creatine kinase (CK) is 300 (gering verhoogd).
Van welke aandoening zou er goed sprake kunnen zijn?
a. dystrofia myotonica
b. facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD).
c. polymyositis
d. ziekte van Duchenne.

b. facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD). [Goede antwoord in hertentamen 2009]
d. ziekte van Duchenne. [Goede antwoord in hertentamen 2008; naar mijn idee is dit fout. Duchenne presenteert anders.]

Welke van de volgende stellingen is juist?
a. Omalizumab is een monoklonaal antilichaam, dat bij niet-allergische (aspecifieke bronchiale hyperreactiviteit) toegepast wordt.
b. Codeïne is een noradrenaline agonist.
c. Montelukast is niet geschikt voor de behandeling van een acute astma-aanval.
d. Acetylcysteine is een hoestdempend middel.

Goed: c. Montelukast is niet geschikt voor de behandeling van een acute astma-aanval.
b. Codeïne is een noradrenaline agonist. [Is een hoestdempend middel]
d. Acetylcysteine is een hoestdempend middel. [Maakt slijm dunner]
a. Omalizumab is een monoklonaal antilichaam, dat bij niet-allergische (aspecifieke bronchiale hyperreactiviteit) toegepast wordt. [Wordt juist bij allergisch astma toegepast]

De aanmaak van welke second messenger wordt door prostacycline en dipyridamol verhoogd?
a. IP3
b. DAG
c. cAMP
d. cGMP

c. cAMP

Wat voor soort middel is ipratropiumbromide?
a. een anticholinergicum (parasympathicolyticum)
b. een β-sympathicomimeticum
c. een mucolyticum
d. een inhalatieglucocorticosteroide

a. een anticholinergicum (parasympathicolyticum) [Inhalatie medicatie bij o.a. Astma]

Drie beweringen zijn:
1 Gelijktijdig gebruik van calcitonine en lithium kan leiden tot een daling van de lithiumspiegel.
2 Het instellen van therapie met thyreomimetica (zoals levothyroxine) kan de behoefte aan bloedglucoseverlagende middelen doen toenemen.
3 Thyreostatica kunnen effect hebben op de dosering van andere geneesmiddelen doordat ze het metabolisatieproces in het lichaam beïnvloeden.
Welke bewering geldt alleen voor patiënten met nierinsufficiëntie?
a. 1
b. 2
c. 3
d. geen.

d. geen.

Welke bewering over een epiduraal haematoom is juist?
- Een epiduraal haematoom ontstaat vaak spontaan bij ouderen.
- Het grootste gevaar bij een epiduraal haematoom is het ontstaan van inklemming.
- Het bloedende vat bij een epiduraal haematoom is een aftakking van de a. carotis interna.
- Een epiduraal haematoom bevindt zich tussen de dura mater en de arachnoidea mater.

- Het grootste gevaar bij een epiduraal haematoom is het ontstaan van inklemming.

Twee beweringen over een subarachnoïdale bloeding zijn:
1 Een subarachnoïdale bloeding ontstaat altijd als gevolg van het ruptureren van een atherosclerotisch aneurysma van de cirkel van Willis.
2 Een subarachnoïdale bloeding is een veneuze bloeding.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a) alleen 1
b) alleen 2
c) 1 en 2
d) geen

d) geen

Een 60-jaar oude man met blanco voorgeschiedenis wordt door zijn vrouw naar de Spoedeisende Hulp gebracht wegens merkwaardig gedrag. Als je de man onderzoekt, kan hij precies vertellen wie hij is en wat voor werk hij doet. Hij weet echter niet waar hij is. Nadat je hem hebt verteld dat hij op de SEH van het Erasmus MC is, blijft hij elke paar minuten vragen waar hij is. Er zijn bij neurologisch onderzoek verder geen afwijkingen. Volgens zijn echtgenote, die de hele dag bij hem is geweest, is er geen alcohol in het spel en heeft hij ook geen trauma gehad.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
- complex partiele epilepsie
- herseninfarct of TIA
- migraine zonder hoofdpijn
- transient global amnesia. (TGA)

- transient global amnesia. (TGA)

Vier beweringen over Friedreichs ataxie zijn:
1 Het is een zeldzame autosomaal dominante aandoening.
2 Het is de meest frequent voorkomende recessieve aandoening.
3 Het is een mitochondriale aandoening.
4 Het is een chromosoom X-gebonden aandoening.
Welke bewering over Friedreichs ataxie is juist?

2 Het is de meest frequent voorkomende recessieve aandoening.

Welk kenmerk past NIET bij spinocerebellaire ataxie?
a. dysarthrie
b. dysdiachokinese
c. piramidale parese
d. wijdbeens looppatroon

c. piramidale parese

Sinds enkele jaren wordt mevrouw F. behandeld met digoxine in verband met chronisch atriumfibrilleren. Je constateert een verhoogde bloeddruk bij haar en behandelt deze met een diureticum. Mevrouw F. meldt zich binnen een week met de volgende klachten: somberheid, misselijkheid, braken en hartkloppingen.
Er worden drie mogelijke oorzaken van de klachten bij mevrouw F. genoemd:
1 Mevrouw F. is het zelfzorgmiddel Sint Janskruid gaan gebruiken; door een farmacokinetische interactie met digoxine is de plasmaconcentratie van digoxine verhoogd wat de ritmestoornissen veroorzaakt.
2 Door de start van het diureticum is een hyponatriëmie ontstaan waardoor de gevoeligheid van het hart voor digoxine vergroot is en een digoxine intoxicatie is ontstaan.
3 Door de start van het diureticum is de excretie van digoxine verhoogd waardoor de plasmaconcentratie van digoxine is verlaagd en de klachten van atriumfibrilleren zijn teruggekeerd.
Welke oorzaak is of welke zijn juist?

alleen 2

Spierzwakte kan veel oorzaken hebben. Een hiervan is dermatomyositis. Kenmerkend hierbij zijn de huidafwijkingen.
Vier andere bevindingen zijn:
1 verhoogd serum CK (veelal 10-20 x verhoogd)
2 verbetering van de kracht binnen enkele weken na start van prednison
3 beginleeftijd zowel bij kinderen als bij volwassenen
4 afwezigheid van infiltraatcellen in het spierbiopt
Welke van deze bevindingen past NIET goed bij de diagnose dermatomyositis?

4 afwezigheid van infiltraatcellen in het spierbiopt

De ziekte van Duchenne is een erfelijke ziekte.
Hoe vindt de overerving plaats?
a. X-gebonden, recessief.
b. X-gebonden, dominant
c. autosomaal recessief
d. autosomaal dominant

a. X-gebonden, recessief.

De ziekte van Huntington (HD) is een erfelijke progressieve neurodegeneratieve aandoening. Een kind van een ouder die een afwijkend HD-gen heeft, loopt risico om de ziekte te erven. Een aantal factoren beïnvloedt de kans op de ziekte van Huntington voor een risicodrager.
Zes factoren zijn:
1 plaats in de stamboom
2 leeftijd van de risicodrager
3 leeftijd van de aymptomatische ouder met 50% risico op HD
4 repeatlengte HD gen van de ouder met (risico op) HD
5 gunstige uitslag van broer/zus bij een asymptomatische ouder met 50% risico op HD
6 ongunstige uitslag van broer/zus bij een asymptomatische ouder met 50% risico op HD
Welke factoren beïnvloeden de kans op de ziekte van Huntington voor een risicodrager?

- 1, 2, 3 ,4, 5, 6.

Het ruggenmerg maakt deel uit van het centrale zenuwstelsel. Binnen het ruggenmerg is witte en grijze stof te onderscheiden. Welke bewering over de witte en grijze stof in het ruggenmerg is juist?
- De grijze stof bevat geen axonen.
- De witte stof bevat geen cellichamen van neuronen.
- De grijze stof kleurt met een zilverimpregnatie techniek sterk aan.
- De voorhoorn van de grijze stof in het ruggenmerg bevat cellichamen van sensorische neuronen.

- De witte stof bevat geen cellichamen van neuronen.

GABA fungeert tijdens de ontwikkeling als stimulerende transmitter, terwijl het later een remmende transmitter wordt.
Wat is hiervan de oorzaak?
a. de verandering van de GABAa receptor subunit samenstelling
b. het negatiever worden van de rustmembraanpotentiaal
c. de afname van de intracellulaire Cl- concentratie
d. de afname van de breedte van de synapsspleet

c. de afname van de intracellulaire Cl- concentratie

Microglia, astrocyten en oligodendrocyten vormen tezamen de gliacellen in het zenuwstelsel.
Welke bewering over gliacellen is juist?
a. Gliacellen vormen de feitelijke bloed-hersen barrière.
b. Het aantal gliacellen is ongeveer gelijk aan het aantal neuronen in het centraal zenuwstelsel.
c. Gliacellen kunnen zich, na bloedingen of infarcten, omvormen tot neuronen
d. Gliacellen vormen veruit de belangrijkste bron van kwaadaardige hersentumoren.

d. Gliacellen vormen veruit de belangrijkste bron van kwaadaardige hersentumoren.

Microglia, astrocyten en oligodendrocyten vormen tezamen de gliacellen in het zenuwstelsel.
Welke bewering over gliacellen is juist?
a Gliacellen vormen een belangrijk onderdeel van de neuropil.
b Gliacellen in de wand van de ventrikels produceren de liquor.
c In het centraal zenuwstelsel wordt de wand van de capillairen gevormd door gliacellen.
d In het volgroeide centrale zenuwstelsel zullen delende gliacellen nagenoeg altijd leiden tot een maligne tumor.

a Gliacellen vormen een belangrijk onderdeel van de neuropil.

Wat zijn de kenmerken van Myasthenia gravis?
a. wisselende spierzwakte en gevoelstoornissen
b. wisselende spierzwakte en fasciculaties
c. wisselende spierpijn en krampen
d. wisselende slikklachten en dubbelbeelden

d. wisselende slikklachten en dubbelbeelden [en óók spierzwakte. Dubbelbeelden komt door spierzwakte van oogspieren]

De diagnose myasthenia gravis kan op grond van anamnese en neurologisch onderzoek al zeer waarschijnlijk worden gemaakt. Met welk aanvullend bloedonderzoek kan deze diagnose vervolgens zeker worden gesteld?
a. bepaling van het serum creatine kinase (CK)
b. bepaling van antistoffen tegen de voltage-gated calciumkanalen
c. bepaling van antistoffen tegen de acetylcholinereceptoren
d. bepaling van de anti-nucleaire antistoffen (ANA)

c. bepaling van antistoffen tegen de acetylcholinereceptoren

Bij een 33-jarige vrouw wordt de diagnose myasthenia gravis gesteld. Bij dit ziektebeeld zijn auto-antistoffen betrokken.
Waartegen zijn de antistoffen gericht bij myasthenia gravis?
a. tegen de myeline schede
b. tegen motorische eindplaatjes
c. tegen glad spierweefsel
d. tegen acetylcholine receptoren.

d. tegen acetylcholine receptoren.

Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH). Een 15-jarige Somalische jongen komt met zijn ouders op de SEH wegens niet meer kunnen staan op zijn benen. Hij woont sinds drie jaar in Nederland en heeft een blanco voorgeschiedenis. Sinds enkele weken gaat het niet goed met hem. Hij heeft pijn in de rug gekregen, is ongeveer 3 kg afgevallen en heeft last van nachtzweten. Sinds enkele dagen heeft hij tintelingen in de voeten en een vreemd gevoel aan de benen. Sinds vanochtend kon hij niet meer op zijn benen staan.

Bij lichamelijk onderzoek was er sprake van sensorische stoornissen met beiderzijds voetzoolreflexen volgens Babinski. Tevens was de spierkracht van zowel de boven- als de onderbeenspieren sterk gereduceerd. Percussie van de buik toonde een demping vanaf de symphysis pubis tot twee vingers onder de navel. Temperatuur bedroeg 38,2 ˚C, ademhaling 16/minuut, pols 80/min. Overig lichamelijk onderzoek was zonder afwijkingen.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
virale myelitis transversa
tuberculose met tuberculoom in wervelkanaal
non-Hodgkin lymfoom ter plaatse van ruggemerg
hernia nuclei pulposi

tuberculose met tuberculoom in wervelkanaal

Sommige ziekteprocessen kunnen al in een vroeg stadium klachten geven.
Vier ziekten zijn:
1 Friedreichs ataxie
2 spinocerebellaire ataxie
3 ziekte van Huntington
4 multi-systeem atrofie
Welke ziekten kunnen zich voor het 20e levensjaar presenteren?

- 1, 2 en 3.

Op welke wijze verhoogt selegiline de dopamineconcentratie in de synapsspleet?
a. presynaptische dopamine receptor stimulatie
b. MAO-B remming
c. MAO-A remming
d. blokkade van de dopamine heropname

b. MAO-B remming

Je bent neuroloog. Een 68-jarige vrouw heeft in een paar maanden tijd in toenemende mate last gekregen van onduidelijke spraak en stuurloosheid van de linker lichaamshelft. Bij neurologisch onderzoek is er een nystagmus, dysartrie en ataxie van de linker lichaamshelft. Wat is de meest waarschijnlijk lokalisatie van de laesie?
a. thalamus links
b. mesencephalon rechts
c. cerebellum rechts
d. cerebellum links.

d. cerebellum links.

Je krijgt, als neuroloog, een patiënt doorverwezen via de huisarts, die in zijn verwijsbrief het vermoeden uitspreekt dat patiënt een TIA heeft doorgemaakt. Je neemt de anamnese op en onderzoekt patiënt. De patiënt heeft een aanval gehad die ongeveer 30 minuten duurde en bestond uit dubbelzien, zwakte afwisselend in de linker en rechter lichaamshelft, gestoorde coördinatie aan de armen en wartaal spreken. Je vindt dat de meeste van deze klachten goed passen bij een TIA in het vertebro-basilaire stroomgebied.
Welke klacht is atypisch voor een vertebro-basilaire TIA?
zwakte in afwisselend de linker en rechter lichaamshelft
wartaal spreken
dubbelzien
coördinatiestoornis

wartaal spreken

De biochemische effecten van lithium zijn complex. Eén van de veronderstelde werkingsmechanismen is dat lithium invloed heeft op de turnover van de fosfatidyl inositol (PI) cyclus.
Wat is het directe effect van lithium op deze cyclus?
a. stimulatie van het enzym inositol 1-fosfatase
b. remming van de vorming van inositol trifosfaat
c. remming van het enzym inositol 1-fosfatase
d. ophoping van intracellulair inositol fosfaat
e. depletie van PI in de membraan

c. remming van het enzym inositol 1-fosfatase

GABA-erge neuronen zijn betrokken bij de dopamine-afgifte in de N. accumbens.
Wat is het effect van stimulatie van presynaptische receptoren op GABA-erge neuronen?
a. Dit stimuleert de GABA release, zodat de dopamine-afgifte in de N. accumbens stijgt.
b. Dit stimuleert de GABA release, zodat de dopamine-afgifte in de N. accumbens daalt.
c. Dit remt de GABA release, zodat de dopamine-afgifte in de N. accumbens daalt.
d. Dit remt de GABA release, zodat de dopamine-afgifte in de N. accumbens stijgt.

d. Dit remt de GABA release, zodat de dopamine-afgifte in de N. accumbens stijgt.
[WANT: GABA remt dopamine release]

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een Wallenberg syndroom?
a. infarct van de art. cerebelli inferior posterior
b. infarct van de art. cerebelli superior
c. infarct van de art. cerebri media
d. infarct van de art. cerebri posterior

a. infarct van de art. cerebelli inferior posterior

Welk van de volgende onderzoeken behoeft NIET bij alle patiënten met een TIA of herseninfarct plaats te vinden?
a. glucosebepaling in bloed
b. ECG
c. echocardiografie
d. CT-scan

c. echocardiografie

Twee beweringen over intracerebrale metastasen zijn:
1 Bij vrouwen zijn de meest voorkomende intracerebrale metastasen op basis van een mammacarcinoom.
2 Bij mannen zijn de meest voorkomende intracerebrale metastasen op basis van een prostaatcarcinoom.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a. alleen 1
b. alleen 2
c. 1 en 2
d. geen

a. alleen 1

De familie H. is de enige familie in je praktijk waar de ziekte van Huntington voorkomt.
Vier beweringen met betrekking tot het voorkomen van de ziekte van Huntington zijn:
1 De aandoening presenteert zich meestal vóór het 50e levensjaar.
2 De aandoening presenteert zich meestal na het 50e levensjaar.
3 De ziekte komt voor bij 6 tot 9 mensen per miljoen inwoners.
4 De ziekte komt voor bij 60 tot 90 mensen per miljoen inwoners.
Welke combinatie van beweringen is juist?
a. 1 en 3
b. 1 en 4
c. 2 en 3
d. 2 en 4

b. 1 en 4

In de familie van mevrouw H. komt de ziekte van Huntington voor. ‘s Middags ga je nog even langs bij haar omdat ze vragen had over de ziekte van Huntington. Voordat je naar haar vertrekt kijk je nog even in haar dossier, en je ziet dat ze twee jaar geleden door een neuroloog is onderzocht.
Welk symptoom past NIET bij de ziekte van Huntington?
a. polyneuropathie
b. onwillekeurige bewegingen
c. gedragsverminderingen
d. dysarthrie

a. polyneuropathie

Bij een 70-jarige man, in slechte functionele toestand, is op de MRI rechts frontaal een groot ruimte-innemend proces zichtbaar met shift. Een stereotactisch biopt toont het beeld van een glioblastoom.
Wat is de mediane overleving?
a. Die is niet bekend.
b. Die is minder dan 10 maanden.
c. Die is meer dan 10 maanden maar minder dan 2 jaar.
d. Die is in dit geval afhankelijk van de aard van de tumor.

b. Die is minder dan 10 maanden.

Vier medicamenteuze behandelingen zijn:
1 atropine
2 botuline toxine
3 cholinesteraseremmer
4 prednison
Welke twee medicijnen kunnen zinvol zijn bij de behandeling van de spierzwakte door myasthenia gravis vanwege hun synergistische werking?
a. 1 en 2
b. 1 en 3
c. 1 en 4
d. 2 en 3
e. 2 en 4
f. 3 en 4.

f. 3 en 4.

Tot welk syndroom behoort de spierzwakte die veroorzaakt wordt door biologisch actieve stoffen die geproduceerd worden door de tumorcellen?
a. een vena cava superios syndroom
b. een SIADH syndroom
c. een paraneoplastisch syndroom
d. een Horner syndroom

c. een paraneoplastisch syndroom

Farmaca kunnen zowel fysiologisch antagonisme als receptor-antagonisme vertonen.
Welke combinatie van farmaca vertoont fysiologisch antagonisme op de vaattonus?
a. adrenaline en propanolol
b. angiotensine II en NO
c. noradrenaline en angiotensine II
d. prostacycline en NO

b. angiotensine II en NO

Een hartpatiënt wordt opgenomen op de CCU. De patiënt gebruikt thuis metoprolol retard tabletten.
Wat gebeurt er met de patiënt als de orale dosering metoprolol intraveneus wordt toegediend?
a. Er treedt bradycardie op met kans op aritmie.
b. Er treedt tachycardie op met kans op aritmie.
c. Er treedt hypertensie op.
d. Er gebeurt niets met de patiënt.


a. Er treedt bradycardie op met kans op aritmie.