• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/280

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

280 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Aanmeldingsplicht
Plicht van een lidstaat om elk voornemen tot het verlenen van steun bij de Commissie aan te melden.
Anic-vermoeden
Het Anic-vermoeden houdt in dat van de bij de afstemming betrokken ondernemingen mag worden geëist dat zij het bewijs leveren dat die afstemming geen invloed op hun marktgedrag heeft gehad. Een alternatieve verklaring alleen is onvoldoende tegenbewijs. (artikel mobiele operators T-mobile)
Albany-exceptie
Een door collectieve onderhandeling tussen werkgevers en werknemers tot stand gekomen overeenkomst met een sociale doelstelling is uitgezonderd van MR in bijzonder art. 101 VWEU.
Alleenverkoopovereenkomst
Een overeenkomst waarbij de leverancier toezegt, alleen aan één wederverkoper in een bepaald gebied te zullen leveren.
Altmarkt exeptie
Als de overheid een onderneming opdraagt een bepaalde dienst van algemeen economisch belang uit te voeren, qualificeert compensatie niet als staatssteun en is toestemming vragen ex. art. 107 VWEU niet van toepassing. Voorwaarden: 1 daadwerkelijk belast met DAEB, 2. Compensatie berekend met objectieve en transparente criteria, 3. Compensatie niet hoger dan kosten en redelijke winst en 4. als niet via openbare aanbesteding dan kosten vaststellen als gemiddelde, goed beheeerde onderneming . Er is een Altmarkt pakket met een mededeling, een groepsvrijstellingbesluit en een speciale de minimis verordening.
Anic methode
Het bewijs van onderlinge afstemming is voldoende om afstemming, gedrag en causaal verband aan te tonen.
Braak liggende grond doctrine
Fallow field. Een publieke onderneming die niet aan alle vraag voldoet en zodoende een deel van de markt braak laat liggen. Dit is een voorbeeld van misbruik volgens 106 jo 101 VWEU.
Bundel effect
De toetreding tot een markt is nagenoeg onmogelijk gemaakt doordat alle distributeurs van een bepaald product voor langere tijd gebonden zijn aan hun leveranciers.
Cherry picker
Iemand die zich concentreert op het winstgevende deel van de markt
Chicago School:
De markt kent zelf een correctiemechanisme dat zo sterk is dat efficiëntie op de lange termijn vanzelf intreedt. Een monopolie is dus altijd tijdelijk en hoeft niet te worden bestreden met mededingingsrecht. Alle verliezers verdwijnen van de markt, de winaars blijven over (Darwinistisch): de beginselen van deze stroming vormen de basis van het huidige Amerikaanse mededingingsrecht.
Concentratie
Een fusie tussen twee ondernemingen of de verwerving van een participatie door één onderneming in het kapitaal of in de vermogensbestanddelen van een andere onderneming. Het kan gaan om een fusie, een overname en vorming van een gemeenschappelijke onderneming (joint venture).
Concurrentieverstorende overeenkomsten
Afspraken (kan ook stilzwijgend zijn) die tot doel of tot gevolg hebben dat de concurrentie wordt beperkt.
Concurrentieverstorende besluiten van ondernemersverenigingen
Concurrentievervalsing door ondernemingen, gebaseerd op een besluit van een vereniging waar de betrokken ondernemingen bij zijn aangesloten.
Concurrentieverstorende onderling afgestemde feitelijke gedragingen (oafg’s)
Uniform gedrag van ondernemers dat concurrentieverstorend is als gevolg van afstemming en niet als gevolg van (stilzwijgende) afspraken.
Covo
Concentratiecontrole verordening
De minimisregel
Zie bagatelregel.
Diagonaal of conglomeraat
Naburige markten
Engelse clausule
Een bepaling die een afnemer verplicht lagere prijzen in de markt te melden aan de dominante speler. Speelt in een rol in het leerstuk van het misbruik van een machtspositie.
Economische eenheid
Bijvoorbeeld een concern zeggenschap van moeder over dochter die daadwerkelijk wordt uitgeoefend. De samenwerking binnen een economische eenheid valt niet onder art. 101 VWEU.
Essential facilities
Een bijzondere vorm van leveringsweigering waarbij een infrastuur nodig is om een benedenstroomse markt te bereiken. [M]
Failing firm defense
De zogenaamde reddingsovername. Er wordt geen effect te zijn op de concurrentie als voldaan is aan i) zonder de overname zou het bedrijf verdwijnen, ii) geen alternatief dat minder impact heeft op mededinging en iii) de activa moeten van de markt verdwijnen. [C]
Follow-on actions
Civiele schadeclaims voor de nationale rechter volgend op een art 101 VWEU procedure resulterend in een boetebeschikking. [K]
Formele onderzoeksprocedure
De door de Commissie te volgen procedure als een aangemelde maatregel steun vormt, waarvan de Commissie twijfels heeft of deze maatregel verenigbaar is met de interne markt.
Foreclosure
Speelt bij verticale samenwerking. Door zeer lange termijnsamenwerkingscontracten (tussen brouwer en cafe) binden partijen zich aan elkaar. Daardoor word de toetreding bemoeilijkt. Ligt op snijvlak van economie en politiek. Er is meer vanuit politiek dan vanuit economie iets tegen deze foreclosures.
Franchising
Een overeenkomst waarbij de franchisegever aan de frachisenemer het recht toekent een onderneming volgens een bepaalde formule te drijven.
Full function joint venture
De JV kan zelfstandig aktief worden. Eigen kapitaalbeslissingsbevoegheid en toegang tot de markt. Deze JV valt onder het concentratierecht. [C]
Geografische markt
De markt op een bepaald gebied waarop een bepaalde concurrentiehandeling zich afspeelt. [M]
Groepsvrijstelling
Vrijstelling van het kartelverbod voor duidelijk omschreven groepen van overeenkomsten.
Gun jumping
Het niet aanmelden van ….
Harvard School on anti-trust law
de economische bedrijvigheid op een markt wordt voornamelijk bepaald door de structuur van die markt. Structuur stond centraal, aan daadwerkelijk gedrag ondernemingen werd minder waarde gehecht. In markten waar weinig concurrentie was, moest de overheid dus optreden om de marktstructuur zo te wijzigen dat de concurrentie zou terugtreden. Deze gedachte leidde in Amerika tot grote overheidsbemoeienis.
Hardcore kartel
Een kartel dat bewust geheim gehouden wordt, met andere woorden geen onschuldige afspraken. Voor een hardcore kartel wordt het merkbaar effect aangenomen.
Hearing officer
Een functionaris van de Commissie maar niet van DG Competition die toeziet op de correcte toepassing van de procedurele waarborgen, zoals toegang tot dossier.
Horizontale overeenkomsten, besluiten of oafg’s
Afspraak tussen twee verschillende ondernemingen, concurrenten, in hetzelfde stadium van de productiekolom (bijvoorbeeld twee wijnboeren). Hieronder vallen bijvoorbeeld afspraken over prijzen, productie- of verkoopquota en marktverdelingsovereenkomsten.
Individuele ontheffing
Een ontheffing van het kartelverbod voor een individueel geval.
Joint venture
Gemeenschappelijke onderneming van twee of meer ondernemingen die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult.
Koppelverkoop
De afnemer wordt gedwongen ook andere producten te kopen (voorbeeld printer en cartridges).Dit is zowel uitbuiting (meer kopen dan nodig) als uitsluiting (concurrenten worden buitgengesloten).[M]
Leveringsweigering
Een vorm van uitsluitingsmisbruik. Een dominante onderneming maakt misbruik als een andere onderneming om goed te kunnen concurreren een bepaald goed of dienst nodig heeft.
Machtspositie
De positie van de onderneming op de markt is zo sterk dat geen rekening hoeft te worden gehouden met concurrenten, afnemers en consumenten.
Margin squeeze
Een dominante onderneming levert een half-fabricaat aan haar dochter en aan haar concurrenten.
Marktmacht
Het verschijnsel dat een of meer ondernemingen duurzaam in staat zijn de prijs van een bepaald goed te bepalen. Marktmacht is samen met ingrijpen van de overheid de oorzaak van mededingingsproblemen. JWE: voorafgaand is de economische definitie (in staat zijn de prijzen te verhogen), de Commissie hanteert een ingewikkelder juridische definitie.
Market Economy Investor Principle (MEIP)
Overheidshandelen dat onder normale marktvoorwaarden en omstandigheden plaatsvindt geeft geen aanleiding tot toepassing van art. 107 lid 1 VWEU. Het betreft vaak leningen met een marktconforme rente.
Merkbaarheidsvereiste
Vereiste dat een concurrentiebeperking een bepaald effect op de markt moet uitoefenen.
Misbruik van een machtspositie
Een onderneming met machtspositie die handelingen verricht die nadelig zijn voor concurrenten en/of afnemers en/of consumenten.
Mijlpaalbesluit
Een besluit van de Commissie dat volgens art 10 van de verordening geen overtreding van art 101 wordt geconstateerd. Besluit wordt genomen om de interpretatie van de mededingingsregels door de commissie vast te leggen.
Negatieve verklaring
Een informeel schrijven of een beschikking van de Commissie die aangeeft dat een aangemelde overeenkomst niet in strijd is met het kartelverbod.
Nuttig-effect-regel
Het staat lidstaten niet vrij om maatregelen te nemen die het nuttig effect (effet utile) aan de artikelen 101 en 102 VWEU nemen, een in de rechtspraak ontwikkelde leer die is terug te voeren op het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4 lid 3 VEU) (zaak 267/86, Van Eycke, r.o. 16).
Officieel onderzoek
Onderzoek van een steunmaatregel door de Commissie als in het kader van het voorlopig onderzoek blijkt dat er bezwaren kunnen bestaan tegen de voorgenomen steunmaatregel.
Oligopolistische interdependentie
Een markt waarin parallelle prijsstijgingen van nature voorkomen (dus zonder onderlinge afstemming). In een volmaakt oligopolie wordt aan de volgende voorwaarden voldaan: 1. Er zijn betrekkelijk weinig ondernemingen actief (ongeveer vijf). 2. Met vergelijkbare marktaandelen. 3. Op een transparante markt (dat wil zeggen dat de ondernemingen weten welke concurrent hoeveel produceert tegen welke prijs). 4. Er zijn hoge toetredingsbarrières. 5. De producten en het productieproces zijn homogeen.
Onrechtmatige steun
Steun die is verstrekt zonder aanmelding van de Commissie, zonder het eindbesluit van de Commissie af te wachten of die in strijd is met de eindbeslissing.
PIP
Private-investeerders-principe: gevallen waarin de overheid deelneemt in het aandelenkapitaal van een onderneming op dezelfde wijze en onder vergelijkbare voorwaarden als door private investeerders (bijv. banken) worden niet als staatsteun beschouwd. Dan geldt het PIP.
Procedure betreffende aangemelde steun
De door de Commissie te volgen procedure nadat een steunmaatregel is aangemeld.
Procedure betreffende onrechtmatige steun
De door de Commissie te volgen procedure als steun is verleend zonder aanmelding of zonder te wachten op de eindbeslissing van de Commissie in de formele onderzoeksprocedure.
Procedure betreffende misbruik van steun
De door de Commissie te volgen procedure als een lidstaat de door de Commissie goedgekeurde steun voor een ander doel gebruikt dan het doel waarvoor toestemming is gegeven.
Procedure betreffende bestaande steunregelingen
De door de Commissie te volgen procedure als een bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar blijkt te zijn met de interne markt.
Productmarkt
De markt voor een bepaald product waarop een bepaalde concurrentiehandeling zich afspeelt.
Publieke onderneming
Ook wel een openbare onderneming. Hierin heeft de overheid volgens de definitie van de transparantierichtlijn het voor het zeggen. Volgens art 106 WVEU is ook op deze ondernemingen
Punten van bezwaar
Omschrijving van de feiten en overwegingen waarom de Commissie van mening is dat een onderneming een inbreuk heeft begaan op de mededingingsregels.
Relevante markt
De markt waarop een bepaalde concurrentiehandeling zich afspeelt.
Rule of reason
Afweging van concurrentie bevorderende en concurrentiebeperkende gevolgen. Komt uit het Amerikaanse trust-recht
Openbaar bedrijf
Elk waarover de overheid rechtstreeks of middelijk een dominerende invloed kan uitoefenen.
Remedies
Corrigerende maatregelen als een onderdeel van een onderhandeling met een onderneming die een concentratie heeft aangemeld om de commissie te vermurwen. Structureel: afstoten bedrijfsonderdeel. Gedrag: toezegging bepaalde producten of diensten te leveren aan een concurrent.
Selectieve distributie
Overeenkomst waarbij een leverancier alleen levert aan bepaalde wederverkopers die aan bepaalde eisen (bijvoorbeeld vakbekwaamheid) voldoen. Verenigbaar met art. 101 VWEU als voldaan is aan i) selectie op puur kwalitatieve criteria, ii) uniforme en zonder discriminatie van die criteria.
SIEC toets
Significant Impediment of Effective Competion. Art 2(2) Covo. Concentraties die de daadwerkelijke mededinging op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze zouden belemmeren, met name als het resultaat van het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, moeten onverenigbaar verklaard worden met de interne markt. Deze toets is het acronym van de Engelse vertaling van Significante Beperking van de Effectieve Mededinging.
Stand-still verplichting
De verplichting om geen steun te verlenen zonder voorafgaande toestemming van de Commissie. [S]
SSNIP
Small but Significant Increase in Non-Transitory Increase in Price. Met deze test kan bepaald worden wat de relevante markt is door vast te stellen welke aanbieders er zijn en dan of een prijsstijging van bijvoorbeeld 5% winstgevend is. Zo niet, dan is de markt is geen aparte markt. Zo ja, de markt is een aparte markt. [M]
Staatssteun
Steunmaatregelen zijn volgens art. 107 VWEU onverenigbaar als: i) van de staten of in welke vorm dan ook bekostigd door de overheid (ruim begrip overheid), ii) die begunstigen (ruim begrip nl. economisch voordeel), iii) gelden voor bepaalde ondernemingen of producties(selectiviteit), iv) de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (snel aangenomen) en v) ongunstig zijn voor het handelsverkeer tussen de lidstaten. [S]
Steunmaatregel
Alle geldelijke of in geld waardeerbare voordelen die door een lidstaat of een onderdeel van een lidstaat wordt verschaft aan één of meer ondernemingen, welk voordeel niet kan worden verkregen onder normale marktvoorwaarden. Zie art. 107 lid 1 VWEU.
TESTEN
SIEC [C], SNIPP [M}, Ongunstig beinvloeden van de handel tussen de lidstaten {101, 102, 107}, Communautaire dimensie [C],
Troostbrief
Informele brief waarin wordt gesteld dat een afspraak naar het inzicht van de betrokken functionaris in aanmerking komt voor een individuele ontheffing.
Wat zijn de vijf instrumenten van Europees mededingingsrecht?
Het kartelverbod (artikel 101 VWEU) dat mededingingsvervalsende afspraken verbiedt | Verbod op misbruik van een machtspositie (artikel 102 VWEU)| Verbod op fusies die tot een machtspositie leiden (Covo) | Verbod op staatssteun die de mededinging vervalst (artikel 107 VWEU) | Verbod op overheidsingrijpen dat de mededinging vervalst, bestaande uit:de nuttig effect-regel (artikel 4 lid 3 VEU, juncto artikel 101 VWEU); en regels voor publieke ondernemingen (artikel 106 VWEU).
Waar is de EU op gebaseerd en wat is het doel van Europees mededingingsrecht? Betrek bij uw antwoord artikel 3 VEU, artikel 119 VWEU en Protocol Nr. 27.
De EU is gebaseerd op het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging (artikel 119 VWEU). Het doel van Europees mededingingsrecht is dat de mededinging in de interne markt (art. 3 lid 3 VEU) niet wordt vervalst (Protocol Nr. 27). Het doel is niet zozeer ‘perfect competition’ maar ‘effective competition’ of ‘workable competition’ (zaak 26/76, Metro I, r.o. 20). Het doel van Europees mededingingsrecht is niet alleen de directe belangen van de ondernemingen of consumenten te beschermen, maar ook de structuur van de markt en mededinging op zich (Zaak C-8/08, T-Mobile).
Wanneer is Europees mededingingsrecht van toepassing?
Het handelen moet een (potentieel) effect hebben op de handel tussen de lidstaten in de interne markt (‘inter-state’) (Consten-Grundig, 1966, Belasco, 1989). Puur interne zaken vallen niet onder Europees mededingingsrecht, maar onder dat van de lidstaten. Europees recht heeft voorrang.
Europees mededingingsrecht is gericht op het handelen van onderneming en van de lidstaten. Op wie zijn de artikelen 101 en 102 VWEU van toepassing?
Ondernemingen.
Op welk territorium is het mededingingsrecht van toepassing?
Voor de werkingssfeer van Europees mededingingsrecht bestaan twee grenzen, de binnengrens en de buitengrens. De binnengrens bepaalt of Unierecht of nationaal recht van toepassing is, de buitengrens heeft altijd betrekking op de interne markt (voorheen de gemeenschappelijke markt). Als een mede­dingings­beperking plaatsvindt op de interne markt is Europees mededingingsrecht van toepassing. Dit is ook van toepassing op derde landen. | De binnengrenzen worden bepaald aan de hand van zaak 56 & 84/64, Consten Grundig (bijvoorbeeld in: Jurisprudentie Europees recht, Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2012, p. 15, rechter kolom). Hier staat dat Unierecht van toepassing is wanneer ‘de overeenkomst direct of indirect, actueel of potentieel, de vrije handel op zodanige wijze kan beïnvloeden, dat de verwer­kelijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke [interne] markt wordt geschaad.’ Door dit ruime criterium zal er al vrij snel sprake zijn van een belemmering van de intracommunautaire handel.
Europees mededingingsrecht streeft eerder naar ‘effective competition’ of ‘workable competition’ dan naar ‘perfect competition’. Waarom komt ‘perfect competition’ in de praktijk nauwelijks voor?
Omdat er voor volledig concurentie of “perfect competition” veel aanbieders en veel afnemers, volledige transparantie, gemakkelijk toetreden nodig is. Dit is niet realistisch vandaar ‘effective’ of ‘workable competition’ als doelstelling.
Een middenvorm tussen ‘perfect competition’ en monopolie is de oligopolie. Wat is het verschil tussen ‘perfect competition’ en oligopolie? Welke situatie vertonen de meeste markten?
Een oligopolie kent slechts enkele aanbieders van producten of diensten. Anders dan bij perfect competition kennen de aanbieders elkaar en hun marktgedrag, waaronder de prijzen die ze vragen. Het geringe aantal spelers leidt dat gedraging van een van de aanbieders kunnen leiden tot een aangepast gedrag van de ander. De meeste markten zitten ergens tussen volledige mededinging en een oligopolie in.
Welke twee markten moeten worden afgebakend bij marktafbakening?
Productmarkt en geografische markt. Bij productmarkt is relevant de SSNIP-test: in hoeverre ervaren consumenten producten als substituut (SSNIP = Small but Significant Non-transitory Increase in Price). Geografische markt = een geografisch gebied waarbinnen de voorwaarden waaronder de concurrentie plaatsvindt gelijk zijn, terwijl in het gebied daarbuiten de voorwaarden duidelijk anders zijn.
Wat is marktmacht?
Marktmacht is de mogelijkheid om zonder daarin door het marktmechanisme te worden gecorrigeerd, voor langere tijd substantieel hogere prijzen te kunnen hanteren dan de marginale kostprijs. Markt­macht kan ook betekenen dat bij gelijkblijvende prijzen een onderneming de productie kan terugschroeven, zonder dat andere ondernemingen in staat zijn om de productie op te voeren.
Wat is de concentratiegraad en wordt deze gemeten?
De concentratiegraad wordt geacht een indicatie te geven van de mate waarin er op een markt wordt geconcurreerd. De concentratiegraad kan worden gemeten met de C4-ratio en de HHI-index. De eerste methode is het vaststellen van het percentage omzet door de 4 grootste spelers. De tweede berekend een index door het marktaandeel van de ondernemingen te kwadrateren en op te tellen. De tweede methode geeft meer gewicht aan het bestaan van grotere spelers.
Welk uitgangspunt wordt gehanteerd inzake de vraag of Europees mededingingsrecht van toepassing is?
De te beoordelen gedraging dient van invloed te zijn op de handel van de lidstaten.
Het begrip ‘onderneming’ is niet gedefinieerd in het Werkingsverdrag (VWEU). Wat verstaat het Hof van Justitie onder een onderneming?
Elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (Zaak C-41/90, Höfner en Elser, r.o. 21). Dit kan ook operazangeres zijn.
Zoek in uw Werkingsverdrag (VWEU) de relevante rechtsgrondslag als het gaat om het vaststellen van secundair recht op het terrein van mededinging.
Art 114 VWEU geeft een rechtsgrondslag voor het vaststellen van secundair recht op het gebied van de interne markt en de mededinging. Artikel 103 VWEU, inzake de artikelen 101 en 102 VWEU; Artikel 106 lid 3 VWEU, inzake de artikelen 106 lid 1 en lid 2 VWEU; Artikel 109 VWEU, inzake de artikelen 107 en 108 VWEU. Rechtsgrondslagen voor specifieke terreinen, bijvoorbeeld de artikelen 42 en 43 VWEU (landbouw); De algemene rechtsbasisbepalingen van de artikelen 114 en 115 VWEU.
Wat zijn de basisgedachten van Amerikaans mededingingsrecht?
Dat er moet worden opgetreden tegen kartels, eventueel via het strafrecht. Of alternatief; de basisgedachte is dat mededingingsrecht overbodig is omdat de markt instaat tot zelfcorrectie.
Welke marktvormen zijn grofweg te onderscheiden?
Volledige concurrentie, Monopolie en Oligopolie. Voorbeeld van VC is de graanmarkt U.S.A., (veel aaanbieders, graan van dezelfde kwaliteit); Toch bestaat volgens Clark volledige mededinging in de praktijk niet. Er zijn altijd marktimperfecties. Producenten en consumenten beschikken niet altijd over volledige informatie. Het product is niet altijd homogeen. Er gelden verschillende prijzen voor verschillende kwaliteit. Vaak zijn er toetreding barrières voor producenten |Monopolie (één producent), met als spiegelbeeld monopsonie (slechts één koper). |Oligopolie (beperkt aantal aanbieders die de marktvoorwaarden beïnvloeden).
Waarom is het Europese mededingingsrecht zo fundamenteel anders van opzet dan het Amerikaanse mededingingsrecht?
Het is niet geboren uit verzet tegen een dominante onderneming, maar als een maatschappelijk verschijnsel dat onlosmakelijk is verbonden met economische vrijheid, politieke vrijheid en democratie. Het ordoliberalisme interpreteert het behoud van concurrentie mede als een politiek waardevol doel. Europees mededingingsrecht staat veel behoudender tegenover monopolies dan het Amerikaanse en acht de aanwezigheid van meerdere ondernemingen in een markt van groot belang. Europees mededingingsrecht is ingebed in Europese recht (het denken van de Chicago school heeft hier geen post kunnen vatten). Een goed werkende mededinging is geen doel op zichzelf, maar slechts een van de middelen om tot de gewenste sociale markteconomie en marktintegratie te komen (wijziging sinds Verdrag van Lissabon) Het nastreven van een onverstoorde mededinging kan in conflict komen met andere doelstellingen van de Europese Verdragen zoals een schoon milieu, werkgelegenheid etc. (art. 3 VEU). Europees mededingingsrecht heeft een ingewikkelde verhouding met de lidstaten. Het is in Europa niet altijd even duidelijk in hoeverre het uitoefenen van klassieke overheidstaken is onderworpen aan de regels van mededingingsrecht. Europa geeft niet aan ‘consumer welfare’ de absolute prioriteit, hoewel Commissie daar wat meer de nadruk op begint te leggen.
Wat verbiedt het kartelverbod van artikel 101 lid 1 VWEU?
Het kartelverbod van artikel 101 lid 1 VWEU verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen in de vorm van een overeenkomst, een besluit ondernemersvereniging en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de mededinging op de interne markt vervalst en van invloed is op de handel tussen de lidstaten.
Wat zijn de cruciale elementen of onderdelen van artikel 101 VWEU?
Het kartelverbod vervat in lid 1 kent vervolgens de volgende elementen: a. Verbod op samenwerking tussen ondernemingen in de vorm van een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedragingen, b. die ertoe strekken of ten gevolge hebben de mededinging te beperken of te verhinderen, c. waardoor de handel tussen de lidstaten wordt beïnvloed. | Lid 1. Dat wat verboden is; het eigenlijke kartelverbod. | Lid 2. De civielrechtelijke nietigheidssanctie | Lid 3. De wettelijke uitzonderingen.
Wat moet worden verstaan onder het begrip ‘onderneming’ en waarom is dit begrip belangrijk voor Europees mededingingsrecht?
Dit begrip ‘onderneming’ is in de rechtspraak ruim uitgelegd en omvat iedere entiteit die een economische activiteit (aanbieden van goederen of diensten) uitoefent (zaak C-41/90, Höfner & Elser). Typische overheidstaken als controle van het luchtruim, of taken met een zeer grote mate van solidariteit zijn niet-economisch. De instellingen die een niet-economische activititeit uitoefenen zijn voor wat betreft die activiteit geen onderneming en vallen daardoor niet onder de mededingingsregels. | In Europees mededingingsrecht is het ondernemingsbegrip van belang om de scheiding aan te geven tussen overheidstaken en activiteiten van ondernemingen. Overheidsonderdelen die de markt betreden, vallen onder het begrip onderneming in de zin van het kartelrecht voor zover ze geen specifieke overheidstaken verrichten. Activiteiten die worden verricht ter uitvoering van een wettelijke of bestuursrechtelijk opgedragen taak zijn niet aan te merken als ondernemersactiviteiten.
Probeer aan de hand van een voorbeeld het verschil uit te leggen tussen een overeenkomst, het besluit van een ondernemersvereniging en een onderling afgestemde feitelijke gedraging.
Een mondelinge afspraak bij een lunch tussen twee Amersfoortse directeuren in restaurant de Witte Bergen om de prijzen van dakpannen te gaan verhogen is een overeenkomst in de zin van artikel 101 VWEU. Wanneer de twee dakpanfabrikanten niet direct zelf een besluit nemen maar het regelen via een bindend advies van de branchevereniging van dakpanfabrikanten, is sprake van een besluit van een ondernemersvereniging (kan privaatrechtelijk of semipubliekrechtelijke vereniging zijn). Indien de fabrikanten niet met elkaar spreken maar van elkaar weten dat als fabrikant A de prijzen van de dakpannen verhoogt fabrikant B zal volgen, kan worden gesproken van een onderling afgestemd feitelijk gedragen als dit echt gebeurt.
Twee kenmerken van ‘overeenkomst’?
Meerzijdige karakter en wilsovereenstemming.
Welke twee kenmerken heeft het mededingingsrechtelijke begrip ‘overeenkomst’?
Meerzijdige karakter en wilsovereenstemming. (Het meerzijdige karakter dat aanwezig dient te zijn vormt meteen de afbakening met artikel 102 VWEU. Dat laatste artikel verbiedt eenzijdig gedrag dat de marktwerking verstoort. Het begrip ‘overeenkomst’ heeft een eigen definitie in het EU mededingingsrecht, dit omdat men 27 verschillende civielrechtelijke definities heeft willen vermijden.)
Er zijn uitzonderingen bij het vaststellen van een overeenkomst in de zin van artikel 101 VWEU. Waarom zijn collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) uitgezonderd?
Een cao is geen overeenkomst in de zin van artikel 101 VWEU. De communautaire wetgever wil cao’s mogelijk maken in het kader van de sociale markteconomie (zaak C-67/96, Albany).
Waar zien ‘oafg’s’ op en hoe vindt de afstemming plaats?
Oafg’s zien op gedrag van ondernemingen dat hetzelfde inhoudt als een kartelovereenkomst, zonder dat sprake is van een overeenkomst. De afstemming vindt plaats door bijeenkomsten om toekomstige strategieën kenbaar te maken, of door signaalwerking.
Bij oafg’s kan het verschil tussen praktische samenwerking en intelligent volgen wel eens lastig zijn. Er zijn twee methoden ontwikkeld om te komen tot een oplossing. Beide methoden gaan uit van de noodzaak drie elementen te bewijzen. Dat zijn a) onderlinge afstemming, b) marktgedrag en c) causaal verband. Op welke twee manieren kan een o.a.f.g. worden aangetoond?
De ICI-methode gaat uit van bekend marktgedrag. In ICI hadden parallelle prijsstijgingen plaatsgevonden op de markt voor kleurstoffen. Volgens het Hof van Justitie zijn dergelijke parallelle prijsstijgingen een sterke aanwijzing voor het bestaan van een o.a.f.g. De Commissie moet aan te tonen dat de parallelle prijsstijgingen niet op een andere manier natuurlijke manier verklaard kunnen worden, zoals door oligopolistische interdependentie. Lastig! |De Anic-methode gaat uit van bekende onderlinge afstemming. Wanneer er bewijs van is worden de ondernemingen geacht rekening te hebben gehouden met deze afstemming bij de bepaling van hun marktgedrag. Daarmee zijn marktgedrag en causaliteit al gegeven zodra er bewijs is van afstemming.
Is het bij het beoordelen van besluiten van ondernemersverenigingen van belang in hoeverre de besluiten van de ondernemersverenigingen bindende werking hebben?
Nauwelijks. Het Hof van Justitie heeft ook aanbevelingen van ondernemersverenigingen al in strijd met artikel 101 VWEU geoordeeld.
Artikel 101 lid 1 VWEU verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de interne markt vervalst en van invloed is op de handel tussen de lidstaten. Waarom is het van belang te letten op de relatie tussen de partijen bij de samenwerking?
Verticale afspraken (bijvoorbeeld tussen een dakpanfabrikant en een aannemer) leveren mededingingsrechtelijk minder problemen op dan horizontale afspraken (tussen twee fabrikanten van dakpannen om de prijzen te verhogen); verticale afspraken zullen eerder worden toegestaan. Horizontale afspraken hebben bijna altijd negatieve gevolgen voor de consumenten. Bij verticale afspraken zullen de ondernemingen nadelen voor de consument juist willen vermijden.
Wat zijn hardcore-overtredingen en wat is het gevolg?
Overeenkomsten die ertoe strekken de mededinging te beperken, worden al geacht ‘naar hun aard’ de mededinging te beperken, los van het effect dat zij in een concreet geval hebben gesorteerd. Bijvoorbeeld prijsafspraken en afspraken om de markt te verdelen. Het gevolg is dat marktonderzoek en onderzoek naar merkbaarheid niet nodig zijn en dat de afspraak altijd onder het kartelverbod valt.
Wat betekent het dat alleen ‘merkbare beperkingen’ van de mededinging vallen onder artikel 101 lid 1 VWEU?
Bij onmerkbare beïnvloeding is Europees mededingingsrecht niet van toepassing. Afspraken tussen ondernemingen met een gering marktaandeel vallen buiten het verbod omdat ze slechts een zeer gering effect hebben op de concurrentie (zaak 5/69, Völk/Vervaecke). Bij kleine bedrijven is het niet waard de oneerlijke concurrentie aan te pakken. De commissie heeft dit neergelegd in een beleidsregel op grond waarvan horizontale afspraken die niet zien op de prijzen, afzet en gebiedsbescherming, niet merkbaar zullen zijn als het marktaandeel kleiner dan 10 procent is. Voor verticale afspraken ligt de lat bij 15 procent, tenzij er sprake is van een bundeleffect. Bij een bundeleffect wordt de toegang tot een markt afgesloten door het naast elkaar bestaan van bundels van verticale overeenkomsten (zaak C-214/99, Neste Markkinointi Oy) en daalt de drempel naar 5 procent.
Het merkbaarheidsvereiste m.b.t op art 101 VWEU is neergelegd in een bekendmaking van de Europese Commissie, die op twee manieren kan worden gelezen. Waar zorgt de tweede benadering voor?
Een overeenkomst met een verwaarloosbaar marktaandeel kan de mededinging niet beperken, en is daardoor niet in strijd met artikel 101 VWEU. Deze partijen kunnen dus ongestraft hardcorerestricties overeenkomen.
Het vierde element van artikel 101 lid 1 VWEU is dat de samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de interne markt vervalst van invloed moet zijn op de handel tussen de lidstaten. Waar wordt dit criterium voor gebruikt?
Om het toepassingsgebied van Europees mededingingsrecht af te bakenen ten opzichte van nationaal mededingingsrecht. Volgens het Hof van Justitie is ook potentiële invloed al voldoende (gevoegde zaken 56 en 58/64, Consten Grundig). Dat betekent dat een afspraak die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt van invloed kan zijn op de tussenstaatse handel (zaak 8/72, VCH). De invloed moet wel merkbaar zijn (gevoegde zaken C-295/04 t/m C-298/04, Mafredi).
In artikel 101 lid 1 VWEU staan voorbeelden van afspraken die verboden zijn. Afspraken in strijd met artikel 101 lid 1 VWEU zijn van rechtswege nietig (artikel 101 lid 2 VWEU). Echter, bepaalde afspraken die de mededinging beperken kunnen positieve effecten hebben. Waar ziet de uitzondering van artikel 101 lid 3 VWEU op? Noem ook de voorwaarden.
Omdat bepaalde afspraken die de mededinging beperken ook voordelen kennen, biedt artikel 101 lid 3 VWEU de mogelijkheid het verbod buiten toepassing te verklaren. In Verordening 1/2003 staat dat iedere rechter in een lidstaat of een nationale mededingingsautoriteit artikel 101 lid 3 VWEU kan toepassen als is voldaan aan vier voorwaarden. Aanmeldingsplicht bij (en ontheffing van) de commissie is niet meer nodig. Er is sprake van rechtstreekse werking. De vier voorwaarden zijn: Innovatie en efficiëntie – de afspraak moet bijdragen aan een verbetering van de productie of distributie of technische of economische vooruitgang. Een billijk aandeel in deze voordelen moet ten goede komen aan de gebruikers/consumenten. De afspraken mogen de mededinging niet verder beperken dan noodzakelijk; de afspraak moet onmisbaar zijn (proportionaliteit). De mededinging mag niet volledig worden uitgeschakeld, er moet voldoende restconcurrentie overblijven.
Noem de vier voorwaarden voor de uitzondering van art 101 lid 3 VWEU voor de nat rechter of mededingingsautoriteit en om niet meer te hoeven aanmelden voor ontheffing is niet nodig?
Innovatie en efficiëntie, billijk aandeel voordelen voor consument/gebruiker, proportionaliteit (niet verder dan nodig), restconcurrentie.
Noem de vier voorwaarden voor de uitzondering van art 101 lid 3 VWEU voor de nat rechter of mededingingsautoriteit en om niet meer te hoeven aanmelden voor ontheffing is niet nodig?
Innovatie en efficiëntie, billijk aandeel voordelen voor consument/gebruiker, proportionaliteit (niet verder dan nodig), restconcurrentie.
Het toepassen van artikel 101 lid 3 VWEU in individuele gevallen is zeer tijdrovend (individual exemptions). Welke oplossing heeft men bedacht?
Groepsvrijstellingsverordeningen, waarbij complete categorieën van overeenkomsten die normaliter zullen voldoen aan de eisen van artikel 101 lid 3 VWEU, worden vrijgesteld (block exemptions voor bepaalde gevallen).
Hoe is de taakverdeling tussen de Europese Commissie enerzijds en de nationale rechters en mededingingsautoriteiten anderzijds?
Op grond van Verordening 1/2003 bepaalt de commissie het beleid, bewaakt de uniformiteit in de toepassing van artikel 101 lid 1 VWEU en concentreert zich op het vervolgen van schadelijke kartels. Nationale rechters en mededingingsautoriteiten worden bevoegd om artikel 101 VWEU in zijn geheel toe te passen.
Waarom is het toepassen van de Amerikaanse Rule of Reason problematisch?
Vanwege de geheel andere opzet van het Europese mededingingsrecht (artikel 3 VEU).
Wat zijn verticale overeenkomsten en wat is het voordeel daarvan?
Overeenkomsten tussen twee ondernemingen die niet elkaars concurrent zijn, maar complementaire producten verkopen: producten die niet elkaars vervanger zijn, maar elkaar nodig hebben. Verticale samenwerking stelt partijen beter in staat om het aanbod van de producten op elkaar af te stemmen. Voor de mededinging vormt verticale samenwerking doorgaans geen groot gevaar. Dat is alleen in het geval van marktmacht.
Wat is foreclosure?
Een fabrikant die met de distributeur overeenkomt dat deze geen concurrerende producten distribueert. Foreclosure als gevolg van langetermijncontracten kan economisch wel begrijpelijk zijn, maar voor toetreders wordt het moeilijker de markt op te komen, dus politiek lastig (vergelijk jurisprudentie over distributie van bier).
Dient een agent (vertegenwoordiger) wel of niet te worden gezien als verlengstuk van de onderneming?
Dat is afhankelijk van het financiële risico dat de agent draagt. Als hij risico’s loopt, zal hij zich opstellen als zelfstandige economische eenheid en wordt de overeenkomst tussen hem en de onderneming aangemerkt als verticale overeenkomst.
Wanneer vallen selectieve distributiestelsels buiten artikel 101 lid 1 VWEU?
Als zij uitgaan van puur kwalitatieve criteria bij de selectie van de leden van het distributienetwerk, en als deze criteria uniform en zonder discriminatie worden toegepast.
Welke voorwaarde hanteren de commissie en het Hof van Justitie om verticale mededingingsbeperkingen soepel te bejegenen?
De verticale samenwerking mag niet worden gebruikt om markten te verdelen of om andere hard-corerestricties in te voeren.
Waar gaat het om bij het bundeleffect?
Het gaat bij het bundeleffect om de vaststelling dat toetreding tot een markt nagenoeg onmogelijk kan zijn als gevolg van het feit dat alle distributeurs van een bepaald product voor langere tijd zijn gebonden aan hun leveranciers. De rechtspraak is ontwikkeld in verband met de marktafscherming als gevolg van bierleveringsovereenkomsten tussen brouwerijen en pachters. Men moet kijken naar de aard en de omvang van de verticale overeenkomsten die bijvoorbeeld een groot aantal kroegen aan Heineken binden. Is het voor nieuwe concurrenten mogelijk door te dringen in het netwerk van overeenkomsten? Als blijkt dat de markttoegang wordt belemmerd door de bundel van soortgelijke overeenkomsten, moet worden nagegaan in hoeverre de door de leverancier gesloten overeenkomsten bijdragen tot het cumulatieve effect dat van die overeenkomsten uitgaat. Wat is de bijdrage van een individuele overeenkomst aan de marktafschermende werking?
Om de werkdruk van de Europese Commissie te verminderen, zijn groepsvrijstellingsverordeningen opgesteld op grond van een machtigingsverordening van de raad (Verordening 19 uit 1965, gewijzigd door Verordening 1215/1999). Wat zijn de belangrijkste groepsvrijstellingsverordeningen op grond van artikel 101 lid 3 VWEU?
Verticale overeenkomsten in het algemeen (Verordening 330/2010); Horizontale onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten (Verordening 2659/2000) en Horizontale specialisatieovereenkomsten (Verordening 2658/2000).
Op welke wijze functioneren de huidige groepsvrijstellingsverordeningen?
Zij functioneren volgens het safe haven-principe, aangevuld met een zwarte lijst. Safe haven: zolang een bepaald marktaandeel niet wordt overschreden, profiteert de overeenkomst van het groepsvrijstellingsvoordeel. Zwarte lijst: zolang de overeenkomst geen hardcore restricties bevat, profiteert zij van het groepsvrijstellingsvoordeel.
De meest in het oog springende vorm van horizontale samenwerking is het hardcorekartel, hetgeen leidt tot welvaart beperkende effecten. In welke zin kan sprake zijn van horizontale samenwerking zonder mededinging beperkend oogmerk en met positieve effecten?
Hierbij kan het gaan om het behalen van schaalvoordelen, het mogelijk maken van markttoetreding of het ontwikkelen van een nieuw product. Wel ligt de lat voor toegestane horizontale samenwerking veel hoger dan voor verticale samenwerking.
In welke zin is onschuldige horizontale samenwerking relevant?
Aan de orde is de leer van de inherente restricties of nevenrestricties. Het mededingingsbevorderend effect kan alleen behaald worden als bepaalde (neven)restricties van de concurrentie worden toegestaan.
Wat heeft de commissie gedaan om voldoende rechtszekerheid te bieden ten aanzien van de toepassing van het derde lid van artikel 101 VWEU?
De commissie heeft beleid gepubliceerd ten aanzien van de toepassing van artikel 101 lid 3 VWEU en groepsvrijstellingen vastgesteld: Verordening 774/2004 inzake technologieoverdrachtbijeenkomsten; Verordening 12178/2010 inzake onderzoek en ontwikkelingsovereenkomsten; Verordening 1218/2010 inzake specialisatieovereenkomsten.
Hoe werken horizontale groepsvrijstellingen?
Ze werken volgens het safe haven-beginsel in combinatie met een zwarte lijst. Ze laten zien hoe de afweging tussen mededingingsbeperking en positieve effecten te werk gaat. Voor onderzoek en ontwikkelingsovereenkomsten ligt de drempel op 25 procent, terwijl deze voor specialisatie op 20 procent ligt. Naarmate de samenwerking dichter op de markt zit, ligt de lat voor mogelijke marktmacht (de safe haven-drempel) hoger.
Soms zijn ondernemingen zo machtig dat ze niet eens hoeven samen te werken in een kartel om de prijzen te verhogen. Het gedrag van één onderneming kan al voldoende zijn om de mededinging te beperken door misbruik te maken van de machtspositie. Dit misbruik maken van een economische machtspositie (e.m.p.) is verboden door artikel 102 VWEU. Tussen welke twee stappen moet onderscheid worden gemaakt?
Ten eerste het vaststellen van een machtspositie (dat is door het werkingsverdrag aan een succesvolle onderneming op zich niet verboden), ten tweede het vaststellen van misbruik van een e.m.p. Dat laatste is wel verboden.
Een machtspositie bestaat alleen op een bepaalde markt. Hoe kan een markt worden afgebakend?
Door te kijken naar de relevante geografische markt en de relevante product markt. Voor wat betreft
Een machtspositie bestaat alleen op een bepaalde markt. Hoe kan een markt worden afgebakend?
Marktafbakening omvat twee aspecten: Een markt moet worden afgebakend in geografisch opzicht en met betrekking tot het product (bijvoorbeeld de bananenmarkt, zaak 27/76, United Brands). De geografische markt omvat het gebied waarin de concurrentievoorwaarden vergelijkbaar zijn. Taalbarrières, verschillende wettelijke normen en transportkosten kunnen van invloed zijn op de geografische markt. Het gaat om de vaststelling van het grondgebied waarop de mededingings­voorwaarden voor het product voor alle handelaren gelijk zijn. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld zes lidstaten van de unie. | De productmarkt omvat alle producten die met het product concurreren. Hiervoor zijn twee perspectieven: a) Dit moet eerst worden bekeken vanuit het consumentenperspectief. Het gaat dan om de mate waarin de consumenten bepaalde producten onderling inwisselbaar achten. Dit vindt plaats door de SSNIP-test (small but significant non-transitory increase in price), een economisch model voor het afbakenen van de relevante markt. De test onderzoekt een hypothetische situatie. Dat wil zeggen dat er wordt gekeken naar het effect – hoeveel consumenten stappen over naar alternatieven – van een kleine prijsstijging (5 - 10%). Stappen de consumenten bij een kleine prijsstijging over op andere producten dan behoren deze producten ook tot de relevante markt. Economen noemen dit de vraagzijde van de substitueerbaarheid of vraagzijde­substitutie. b) Vervolgens de producenten: aanbodzijdesubstitutie houdt in dat wordt onderzocht hoe eenvoudig andere aanbieders het relevante product kunnen gaan leveren. Er wordt bekeken hoe eenvoudig of moeilijk het is voor een producent om over te stappen op de fabricage van een ander product, als voor dit product een duurzame kleine prijsverhoging wordt doorgevoerd. Dit kan afhangen van factoren als investeringen die noodzakelijk zijn voor een overstap, en de (on)zekerheid of de investeringen kunnen worden terugverdiend.
Bespreek aan de hand van de SSNIP-test op welke wijze u kunt nagaan of mineraalwater in Duitsland een aparte markt vormt.
Vormt mineraalwater een aparte markt in Duitsland? | Kandidaatmarkt: alle aanbieders van mineraalwater. | Verhoging van de prijzen voor mineraalwater met 5%. Is de prijsstijging winstgevend? Zo ja dan aparte markt, zo nee dan is de markt groter.
Wanneer eenmaal de relevante markt is afgebakend, dient te worden gekeken naar het marktaandeel van een onderneming en de positie van de onderneming als belangrijkste indicator van de machts­positie. Hoe is de verhouding tussen percentage marktaandeel en machtspositie?
Het marktaandeel is het voornaamste criterium om te meten of sprake is van een machtspositie. Een belangrijke grens is 50% marktaandeel. Zo’n zeer aanzienlijk marktaandeel is op zichzelf al bewijs van een machtspositie (zaak 85/76, Hoffman La Roche, r.o. 40, 48, 50-52). Bij meer dan 30 procent marktaandeel, een aanzienlijk marktaandeel moet voor een machtspositie sprake zijn van de combinatie met andere factoren. Zie voor een verfijning onderstaand schema met % marktaandeel en kans op machtspositie? 39,7%
Waaruit bestaat ‘marktmacht’ volgens de meeste definities?
Markmacht is volgens de economische definitie het verschijnsel om duurzaam en winstgevend de prijzen te kunnen verhogen. De door het Hof gehanteerde definitie is algemener.
Mededingingsrechtelijke problemen ontstaan wanneer de mededingingsvoorwaarden worden vervalst, bijvoorbeeld de ene onderneming krijgt subsidie en de andere onderneming niet, en wanneer er ‘marktmacht’ is. Waaruit bestaat ‘marktmacht’ volgens de meeste definities?
Indien een onderneming in staat is duurzaam de prijs te beïnvloeden/bepalen, hetzij door rechtstreeks ingrijpen in de prijs, hetzij door het verminderen van de afzet. Kan een onderneming of economische eenheid zich in belangrijke mate onafhankelijk gedragen van consumenten en concurrenten? Is men duurzaam in staat de prijs van een bepaald goed te bepalen? | De term ‘marktmacht’ is gerelateerd aan ‘een of meer ondernemingen met een machtspositie’ in artikel 102 VWEU en artikel 24 Mw. | Ondernemingen kunnen ook marktmacht vergaren door samen te werken in een kartel (art. 101 VWEU of art. 6 Mw.)
Wat te doen als er bij twee of meer ondernemingen zodanige economische, feitelijke of juridische banden bestaan dat de ondernemingen als een blok optreden?
Dit heet een collectieve machtspositie, zij functioneren als het ware als een kartel. De marktaandelen dienen te worden opgeteld. Er kan geen sprake zijn van een collectieve machtspositie bij een intraconcern, moeder-dochterrelatie. Een dergelijke verhouding valt binnen één enkele onderneming.
Wat is het gevolg als een onderneming een machtspositie heeft?
Een machtspositie is wel toegestaan, maar er gelden bijzondere verplichtingen. Een machtspositie leidt tot een zekere ‘verantwoordelijkheid’ van de onderneming ten opzichte van de markt (zaak 322/81, Michelin I).
Niet het hebben van een machtspositie, enkel het misbruik maken van een machtspositie is verboden. Wat is er precies verboden en welke twee vormen van misbruik worden onderscheiden?
Zie artikel 102 VWEU, daarin wordt gesteld dat het maken van misbruik van de machtspositie onverenigbaar is. Dus eerst dient de onderneming een machtspositie te hebben. Dan kan er sprake van uitbuitingsmisbruik of uitsluitingsmisbruik. Uitbuitingmisbruik is het benutten van de macht ten nadele van afnemers: onbillijke prijzen of voorwaarden of het beperken productie, afzet en technische ontwikkeling. Uitsluitings- of structuurmisbruik is misbruik ten nadele van de concurrenten: acquisitiemisbruik, predatory pricing, getrouwheidskorting, koppelverkoop en leveringsweigering
Wat is ‘predatory pricing’ en wanneer is daarvan sprake?
Een onderneming drukt een concurrent uit de markt door zodanig lage prijzen te hanteren dat die concurrent niet kan voortbestaan. Het gaat om roofdierachtig prijsgedrag (predatory pricing), afbraakprijzen. Een onderneming rekent zulke lage prijzen, dat het in de kostprijs snijdt. Dit kan een onderneming alleen doen als de onderneming voldoende financiële back-up heeft. Als de concurrent die back-up niet heeft, wordt de concurrent uitgesloten en verlaat de markt. Zie de test in de zaak C-62/86, AKZO.
Noem, naast ‘predatory pricing’ nog enkele voorbeelden van misbruik?
Margin squeeze, koppelverkoop, getrouwheidskortingen (Hofman La Roche, Intel) en leverings­weigering en prijsdiscriminiatie (United Brands).
Hoe kan misbruik van een machtspositie worden vastgesteld?
Is er gedrag met (mogelijke) effecten op de concurrentie of de consumenten? Kan dit gedrag objectief worden gerechtvaardigd of is er een wettelijke rechtvaardiging (artikel 106 lid 2 VWEU)? Als er geen sprake is van misbruik, is er geen schending van artikel 102 VWEU.
Kan een particulier/onderneming artikel 102 VWEU handhaven?
Een onderneming die door een dominantie concurrent uit de markt wordt geduwd kan – zonder tussenkomt van de nationale overheid – een rechtstreeks beroep op het werkingsverdrag doen omdat artikel 102 VWEU rechtstreeks werkt.
Welk stappenschema zal de autoriteit (Europese Commissie, de ACM of de nationale rechter) ingeval van klacht inzake art. 102 VWEU moeten aflopen?
Hoe dient de markt te worden afgebakend? | Heeft de onderneming waarover wordt geklaagd een machtspositie op de markt? | Waaruit bestaat het gedrag van de onderneming feitelijk? | Heeft dit gedrag van deze onderneming effect op de tussenstaatse handel, op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan, bijvoorbeeld een vliegveld of een deelstaat (soort merkbaarheidstoets)? | Is dit gedrag te kwalificeren als misbruik?
Mr. Visser is rechter in Amsterdam, Nederland, en wil meer weten van Europees mededingingsrecht. Hij heeft gehoord dat een ‘dominante positie’, een machtspositie, een van de vereisten is in de context van artikel 102 VWEU. Mr. Visser vraagt u aan hem uit te leggen op welke wijze men in een bepaalde zaak kan bepalen of een onderneming een dominante positie heeft. Hij wil ook graag weten of een dominante positie onder unierecht moet worden beschouwd als iets slechts.
Een dominante positie is op zichzelf niet slecht volgens het Unierecht. Volgens het Hof van Justitie (zaak 322/81, Michelin I) impliceert een dergelijke dominante positie een speciale verantwoordelijkheid van de betrokken economische handelaar. Artikel 102 VWEU verbiedt slechts het misbruik van een dominante positie. Het bestaan van een dominante positie is afhankelijk van de kracht van de economische handelaar in de relevante markt (zaak 27/76, United Brands). De relevante markt moet worden bepaald in termen van producten en diensten (substitueerbaarheid) en de geografische dimensie (een voldoende homogeen gebied), soms heeft het ook een dimensie in de tijd. Het belangrijkste criterium voor het bepalen van de kracht van de economische handelaar is het marktaandeel. Als het marktaandeel minder is dan 50 procent, zijn andere factoren nodig om steun te vinden voor het vinden van een dominante machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU. Hierbij gaat het om factoren als relatieve marktaandelen, financiële kracht, technische voordelen. Als het marktaandeel meer dan 50 procent bedraagt is vermoedelijk sprake van een machtspositie en heeft de onderneming ruimte om tegenbewijs te leveren (zaak C-62/86, AKZO).
Wat zijn de voornaamste ingrediënten van concentratietoezicht?
Preventief toezicht op structurele samenwerking waarbij aan de hand van de marktomstandigheden en economische aannames de effecten op de concurrentie worden voorspeld. Voorgenomen fusies, overnames en structurele samenwerking (joint ventures) moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie indien de betrokken ondernemingen bepaalde omzetdrempels de zogenaamde Communautaire dimensie overschrijden. Regels: CoVo Concentratie Verordening 139/2004 en onder Nederlands recht de wet Mededinging.
Waarom moet concentratietoezicht zo min mogelijk ingrijpend zijn?
Het mededingingsrecht streeft optimale efficiëntie na. Het concentratietoezicht moet zo min mogelijk ingrijpend zijn wil het zichzelf niet buitenspel zetten doordat fusies en overnames uitblijven vanwege de administratieve rompslomp die samenhangen met het toezicht zelf.
Wat houdt het one stop shop-beginsel in?
Uitgangspunt is concentratietoezicht door de Europese Commissie op grond van de Europese Concentratieverordening ofwel CoVo (Verordening 139/2004). De Europese Commissie kan de concentratie verbieden als die zou leiden tot het tot stand brengen of versterken van een machtspositie waardoor de mededinging wordt beperkt op de interne markt. Uitsluitend de CoVo is van toepassing op concentraties met een communautaire dimensie en de commissie is exclusief bevoegd tot een oordeel: one stop shop-systeem. De beslissing geldt dan voor 27 lidstaten. Op grond van het one stop shop-beginsel komt dit stelsel in de plaats van alle andere stelsels van concentratiecontrole in de lidstaten. Dit beginsel houdt in dat een concentratie in de zin van de CoVo in beginsel alleen op grond van deze verordening wordt beoordeeld wat betreft de effecten op de mededinging. Overigens sluit de beoordeling niet uit dat lidstaten een concentratie daarnaast beoordelen op grond van niet-mededingingsoverwegingen (bijv. bancair toezicht, pluriformiteit van de media).
Wat wordt bedoeld met de Duitse clausule en de ‘Dutch clause’?
De Dutch clause behelst dat een lidstaat ook al is er geen sprake van een Communautaire dimensie een doorverwijst naar de Commissie (art. 22 CoVo). De German clause wil zeggen dat de commissie ingeval er een groot belang van een lidstaat is danwel de markt in de lidstaat geen onderdeel uitmaakt van de EU ondanks de communautaire dimensie toch verwijst naar de lidstaat.
Door welke twee begrippen wordt de werkingssfeer van het Europese concentratietoezicht, de werkingssfeer van Verordening 139/2004, bepaald?
De begrippen ‘concentratie’ en ‘communautaire dimensie’. Die begrippen worden geregeld in artikel 1 lid 1 en artikel 3 lid 1 van de verordening. JWE voegt daar nog SIEC of significant effect aan toe.
Wat is het bepalende criterium bij het begrip ‘concentratie’?
Het begrip concentratie omvat in ieder geval fusies en overnames (art. 3 CoVo). Het bepalende begrip daarbij is of er een duurzame wijziging van de zeggenschap in de onderneming plaatsvindt. Op het eerste gezicht behelst dit het kopen van 51 procent van de aandelen in een andere vennootschap, maar op het terrein van concentratiecontrole wordt de term ‘wijziging van de zeggenschap’ op praktische wijze toegepast, waarbij niet alleen wordt gekeken naar de aandelenverhouding, veeleer naar wie het voor het zeggen heeft, en of dit feit is gewijzigd. ‘Wijziging van de zeggenschap’ is een functioneel criterium waarbij niet veel belang wordt gehecht aan juridische formaliteiten en nationale vennootschapsrechtelijke besognes. Er is een aantal uitzonderingen op het begrip ‘concentratie’ (beleggingsfonds dat meerderheidsbelang krijgt in een onderneming, zeggenschap van een curator).
Valt een volwaardige gemeenschappelijke onderneming (Full Function Joint Venture) onder dit begrip ‘concentratie’?
Ja, ook het oprichten van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult valt onder het begrip ‘concentratie’ op grond van artikel 3, lid 4 CoVo.
Wat is een Full Function Joint Venture precies?
Een JV die zelfstanding kan opereren met eigen kapitaal en beslissingsmacht en eigen toegang tot de markt.
Welke criteria zijn ontwikkeld door de Europese Commissie om te beoordelen of de JV volwaardig is?
Eigen middelen om zelfstandig te kunnen opereren en een eigen toegang tot de markt.
Hoe is voorkomen dat de commissie wordt overspoeld met aanmeldingen van concentraties?
Alleen concentraties met een communautaire dimensie vallen binnen de werkingssfeer van de CoVo. Anders dan bij de artikelen 101 en 102 VWEU wordt dit criterium niet ingevuld aan de hand van de feitelijke invloed op de handel tussen de lidstaten, maar is er een rekenkundige toets. Die toets gaat uit van de omzet van de betrokken ondernemingen (art. 1 CoVo) en kijkt omwille van werkbaarheid naar de omzet in het laatste boekjaar. De CoVo bevat een primaire en een secundaire drempel. Een concentratie heeft een communautaire dimensie als is voldaan aan één van de twee drempels.
Welke twee uitzonderingen zijn er op de regel dat alle concentraties met een communautaire dimensie exclusief op grond van de CoVo worden beoordeeld?
Deze twee uitzonderingen zien op de prenotificatie- en postnotificatieverwijzingen.
Wat is een national champion en is daar in de unie nog ruimte voor?
Een national champion is een nationale onderneming die de sterkste is en buitenlandse concurrentie kan weerstaan. Binnen de CoVo lijkt er voor de lidstaten ruimte om national champions te creëren op afgescheiden markten.
Wat is de inhoudelijke toets van de CoVo?
De inhoudelijke toets betreft de vraag naar de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt. De criteria staan in artikel 2(2)-(4) CoVo. Voor concentraties geldt dat zij niet mogen resulteren in een significante belemmering van de daadwerkelijke concurrentie op de gemeenschappelijke markt. Coördinerende full function joint ventures moeten nog langs de maatstaf van artikel 101 (1) en (3) VWEU gelegd. Hiervan is sprake bij het tot stand brengen of versterken van een (collectieve) machtspositie.
Waarom introduceert de praktijk van corrigerende maatregelen een onderhandelingselement in de concentratiecontrole?
Omdat de aanvrager er zodra de Commissie tot de conclusie dreigt te komen dat de voorgenomen concentratie een beperking voor de mededinging inhoudt, er iets voor over heeft om een beschikking met een verbod te voorkomen. Dergelijke maatregelen worden Remedies genoemd en kunnen bijvoorbeeld het afstoten van bedrijfsonderdelen zijn of concurrenten tot iets toegang geven.
Wat is de meest draconische maatregel op het overtreden van een voorwaarde of verplichting?
De beschikking op grond van artikel 8(4) CoVo, waarbij de commissie de ontbinding van de concentratie kan gelasten.
Noem vijf oligopolistische eigenschappen?
Een beperkt aantal spelers (< 5-10); een homogeen product; homogene productieprocessen; transparantie; significante toetredingsbarrières.
Wat is het verschil tussen de ICI-(kleurstof)methode en de Anic-(polypropyleen)methode?
Het uitgangspunt is verschillend, immers voor aantonen van misbruik van een machtspositie zijn drie dingen nodig; a. afstemming, b. gedrag c. en een causaal verband. De Anic-methode gaat uit van bewezen afstemming. Bij de ICI method wordt gedrag waargenomen. In beide gevallen worden de andere voorwaarden min of meer voor lief genomen.
Wat is het verschil tussen de ICI-(kleurstof)methode en de Anic-(polypropyleen)methode?
Bij parallel marktgedrag, in ICI betrof het prijsstijgingen op de markt voor kleurstoffen die binnen een week werden gevolgd door de andere ondernemingen, nam de commissie aan dat er wel een kartel aan ten grondslag moest liggen. Het bestaan van een overeenkomst of een besluit van een ondernemersvereniging kon niet bewezen worden, dus resteerde de o.a.f.g. Parallel gedrag is niet hetzelfde als een o.a.f.g., maar vormt wel een ‘ernstige aanwijzing’. De commissie moet dus behalve de parallelle prijsstijgingen extra bewijs leveren om aan te tonen dat het een o.a.f.g. is. Het extra bewijs bestond uit de afwezigheid van een alternatieve verklaring voor de parallelle prijsstijgingen. Parallel gedrag is eenvoudig aan te tonen door de prijzen in de gaten te houden, maar het vinden van extra bewijs is lastig op markten met oligopolie. | Indien er bewijs is van onderlinge afstemming wordt het eenvoudiger. Dan is het bewijs van onderlinge afstemming al voldoende, aldus het Hof van Justitie in de zaak Anic. Het uitwisselen van concurrentiegevoelige informatie is per definitie een o.a.f.g. Een mededingingsautoriteit hoeft alleen nog maar de uitwisseling van concurrentiegevoelige informatie te bewijzen om een inbreuk op het kartelverbod aan te tonen.
Stel dat de twee retailbedrijven Smith en Brückner willen fuseren in één enkel bedrijf. Wanneer zij hun plannen tot ontwikkeling brengen, moeten zij dan rekening houden met het werkingsverdrag en het unierecht?
Door de fusie is er een sprake van concentratie en in de EU is er sprake van toezicht op concentratie, omdat deze kan leiden tot een machtspositie en daarmee tot beperking of verhindering van de mededinging. Aanvankelijk werd tegen concentraties opgetreden op grond van art. 101 en 102 verboden. Later is het concentratietoezicht geregeld door verordeningen. De Covo is verordening 139/2004. Volgens de Covo dienen fusies die aan de Communautaire Dimensie (twee stappen toets) voldoen aangemeld te worden bij de Commissie om toestemming te krijgen. | Niets geregeld in VWEU. Het hof heeft echter in de zaak 6/72, Continental Can aangegeven dat het opkopen van concurrenten door een dominante speler als mogelijk misbruik kan worden gezien. Maar stel dat het niet gaat over een dominante speler, hoe zit het dan met samensmelten in het algemeen? Dan lukt het niet altijd met artikel 102 VWEU. Ook lukt het niet met artikel 101 VWEU (een enkele keer wel, zaken 142/84 en 156/84, BAT/Reynolds v. Commissie). Ter beoordeling van fusies greep de Europese wetgever daarom in met 3 verordeningen, thans 139/2004. CoVo kent 2 begrippen: ‘concentratie’ en ‘communautaire dimensie’. | Alles wat onder concentratie kan worden gebracht, valt binnen de werkingssfeer van genoemde verordening. De CoVo grijpt in: a) wanneer er een duurzame wijziging van zeggenschap in een onderneming plaatsvindt, of b) wanneer twee of meer ondernemingen gezamenlijk een nieuwe onderneming oprichten (joint venture). ‘Wijziging van zeggenschap’: kopen door bedrijf A van minimaal 51 procent van de aandelen in vennootschap B. Echter, dit vooral praktisch toepassen, dus niet alleen kijken naar aandelen. Het gaat om de vraag: wie wordt de baas? | Voor de toepassing van de CoVo moet de concentratie een Europese dimensie hebben, een rekenkundige toets die uitgaat van de omzet van de betrokken onderneming: primaire drempel en secundaire drempel. Als de geplande concentratie voldoet aan de eisen van de CoVo, dan is de CoVo van toepassing. De concentratie moet worden gemeld (het beginsel van voorafgaande aanmelding) bij de Europese Commissie, die een beoordeling geeft met als uitgangspunt artikel 2 lid 3 CoVo. |Concentraties die de daadwerkelijke mededinging op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze zouden belemmeren, met name als het resultaat van het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, moeten onverenigbaar verklaard worden met de interne markt’. |De commissie zal onderzoeken of de geplande concentratie significant de effectieve mededinging op de interne markt zal beperken of een substantieel deel daarvan. Als de fusie niet beantwoordt aan de vereisten van de CoVo, zal de fusie onderzocht moeten worden onder nationaal mededingingsrecht (nationale mededingingsautoriteiten). Het beleid van de commissie is vrij grillig (deals sluiten).
De overheid kan de mededinging ook vervalsen of beperken door direct in te grijpen in de verhoudingen tussen marktpartijen. De overheid kan een kartelafspraak algemeen verbindend verklaren, aan een brancheorganisatie de bevoegdheid geven om tarieven af te spreken of een onderneming een uitsluitend recht geven. Daar er hier sprake is van overheidsacties, zijn de artikelen 101 of 102 VWEU niet van toepassing. Welke twee mededingingsrechtelijk relevante vormen van overheidsinterventies zijn te onderscheiden?
De overheid kan zelfregulering sturen door middel van een publiekrechtelijk kader, en de overheid kan zogeheten ondernemingen met een speciale positie onder nationaal recht oprichten.
Omdat er sprake is van overheidsacties en de artikelen 101 en 102 VWEU niet van toepassing zijn, kan worden gesproken van een leemte in het verdrag. Deze leemte is opgevuld door het Hof van Justitie met de ‘nuttig-effectregel’. Waaruit bestaat die?
Indien overheden de mogelijkheid om vrijelijk concurreren te beperken laten geschieden in overleg met betrokken ondernemingen, dan kan dit strijdig zijn met de nuttig-effectregel. Deze regel is ontwikkeld door het Hof van Justitie en bestaat uit het beginsel van unietrouw (art. 4 lid 3 VEU juncto art. 101 VWEU). Ook het overheidsoptreden moet worden onderworpen aan mededingingstoezicht, vandaar dit beginsel van unietrouw. De nuttig-effectregel heeft drie stappen: 1) Het Hof van Justitie overwoog ten eerste dat alleen artikel 101 VWEU ziet op mededingingsbeperkingen door ondernemingen (en niet door lidstaten). 2) Artikel 4 lid 3 VEU is wel gericht tot lidstaten, en dit artikel verbiedt lidstaten het nuttig effect te ontnemen aan artikel 101 VWEU. 3) Er is sprake van het nuttig effect aan artikel 101 VWEU als: a) de lidstaat het tot stand komen van een kartel gemakkelijker maakt of bevordert; b) een lidstaat de werking van een kartel versterkt; 3) een lidstaat zijn eigen bevoegdheden tot economische interventie het publiekrechtelijk karakter ontneemt door deze over te dragen aan ondernemingen (delegeren aan marktpartijen).
Wie zijn de adressaten van de nuttig-effectregel?
De lidstaten. Daaronder vallen centrale en decentrale overheden, wetgevende overheidsinstanties en bestuursorganen; rechterlijke instanties (C-213/89, Factortame).
Waarover gaat de zaak C-35/96, CNSD?
De Italiaanse regering nam een wet aan op grond waarvan de Vereniging van Douane-expediteurs verplicht was de tarieven voor haar leden vast te stellen. Deze tarieven waren op grond van de wet bindend voor alle leden. Hiermee stimuleerde de Italiaanse overheid het tot stand komen van een kartelafspraak (prijsafspraak) en versterkte zij de werking van deze afspraak doordat de wet het besluit van de vereniging bindend verklaarde.
Kunnen lidstaten door wetgevend optreden het nuttig effect ontnemen?
Ja, als zij dat doen in het algemeen belang dan wel.
Waarom is het niet zo vreemd dat de lidstaten bij het Verdrag van Lissabon hebben besloten artikel 3, lid 1 onder g EG-verdrag te laten verdwijnen (de ‘coup’ van de Franse president Sarkozy)?
Europees recht mengt zich in discussies over marktordening waarvan de lidstaten lang dachten dat ze zich buiten de Europese invloedssfeer bevonden. Overigens is het artikel uit het oude EG-verdrag teruggekeerd in Protocol Nr. 27 en wordt geen afbreuk gedaan aan de nuttig-effectregel. Recente rechtspraak geeft de lidstaten wel wat meer ruimte.
Waar ziet artikel 106 VWEU op?
Artikel 106 VWEU ziet op de situatie onder unierecht van ondernemingen met een speciale positie onder nationaal recht. Lidstaten kunnen bepaalde economische activiteiten toevertrouwen aan publieke of private ondernemingen. In artikel 106, lid 1 VWEU wordt onderscheid gemaakt tussen het oprichten van publieke ondernemingen (openbare bedrijven) en ondernemingen met speciale taken/rechten. Publieke ondernemingen zijn onderworpen aan het unierecht. Inzake ondernemingen met speciale taken/rechten is het uitgangspunt in artikel 106, lid 1 en 2 VWEU dat unierecht van toepassing is, maar is er ook de uitzondering van artikel 106, lid 2 VWEU. De toepassing van unierecht is hier voorwaardelijk als sprake is van 1) diensten van algemeen economisch belang, 2) ondernemingen die het karakter dragen van een fiscaal monopolie. Het door een lidstaat scheppen van een onderneming met een speciale positie onder nationaal recht is een bijzondere vorm van overheidsingrijpen in de mededinging. Artikel 106 lid 1 VWEU is de ‘lex specialis’ ten opzichte van de nuttig-effectregel op grond waarvan de overheden bij het verlenen van uitsluitende (exclusieve) of bijzondere rechten niet in strijd met het verdrag, met name artikel 102 VWEU, mogen handelen. Artikel 106 lid 1 VWEU bevat zelf geen inhoudelijke norm, en wordt dan ook alleen in verband met andere bepalingen toegepast (bijv. art. 106 jo. 102 VWEU; art. 106 jo. 101 VWEU; of art. 106 VWEU in combinatie met de vrij-verkeerregels). Ondernemingen die vallen onder artikel 106 VWEU dienen de regels over financiële transparantie te volgen (Richtlijn 2006/111/EC).
Wat zijn de elementen van artikel 106 lid 1 VWEU?
Het gaat in dit artikel om ondernemingen die een speciale positie hebben onder het nationale recht van een lidstaat en de vraag in hoeverre unierecht op dergelijke ondernemingen van toepassing is. Onderscheid wordt gemaakt tussen ‘openbare bedrijven’ (ook wel publieke ondernemingen) en zogenaamde ondernemingen met bijzondere of uitsluitende rechten. Bij de openbare bedrijven is unierecht van toepassing. Bij de andere ondernemingen is sprake van een uitzondering in artikel 106, lid 2 VWEU dat unierecht onder voorwaarden van toepassing is.
Wat is een openbaar bedrijf?
Elk bedrijf waarover overheden rechtstreeks of middelijk een dominerende invloed kunnen uitoefenen uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of de desbetreffende regels. Een dominerende invloed wordt vermoed te kunnen worden uitgeoefend door de overheid wanneer de overheid, al dan niet rechtstreeks, ten aanzien van het bedrijf: i) de meerderheid van het geplaatste kapitaal van dat bedrijf bezit; ii) over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de door genoemd bedrijf uitgegeven aandelen beschikt; iii) meer dan de helft van de leden van het orgaan van bestuur, van beheer of van toezicht van genoemd bedrijf kan benoemen. Dit is een niet-cumulatieve opsomming. Het is het effect dat telt.
Wat wordt bedoeld met ondernemingen met uitsluitende of bijzondere rechten?
Deze categorie van publieke ondernemingen is belangrijker dan het openbaar bedrijf. Het gaat om ondernemingen met speciale taken/rechten. Bij ‘uitsluitende rechten’ gaat het om rechten die door een overheid aan een onderneming worden verleend bij wetgevend of bestuursrechtelijk besluit, waardoor aan die onderneming het recht wordt voorbehouden binnen een bepaald geografisch gebied een dienst te verrichten of een activiteit uit te oefenen. Gewezen kan worden op het exclusieve recht van een beheerder van een energienetwerk. Voor een bijzonder recht moet tevens sprake zijn van een wetgevend of bestuurlijk besluit met betrekking tot bepaalde diensten en activiteiten in een bepaald geografisch gebied. Bij dit besluit moet het aantal ondernemingen beperkt zijn. Genoemd moeten hier worden ondernemingen belast met het beheer van een DAEB of ondernemingen die het karakter dragen van een fiscaal monopolie.
Welke twee benaderingen zijn terug te vinden in de rechtspraak van het Hof van Justitie bij het vaststellen van het bestaan van een machtspositie op een wezenlijk deel van de interne markt voor de publieke onderneming?
De eerste simpele benadering komt erop neer dat een uitsluitend recht voor het grondgebied van een lidstaat inhoudt dat een machtspositie is verleend voor het grondgebied van een lidstaat en dat het grondgebied van een lidstaat een wezenlijk deel van de interne markt vormt (art. 102 VWEU is van toepassing op openbare ondernemingen). De tweede genuanceerde benadering behelst een marktafbakening en bepaling van de positie van de openbare onderneming op de aldus afgebakende markt.
Wanneer is sprake van een voldoende causaal verband tussen het verlenen van het exclusieve recht en het misbruik en is de lidstaat dus aansprakelijk?
Als de onderneming die het uitsluitende recht niet anders kan dan, er een risico is op of het eenvoudig is om misbruik te maken.
Wat is het risico van het toekennen van een uitsluitend recht aan een onderneming door de overheid?
Verouderde bedrijfsvoering, discriminerende tarieven en slechte dienstverlening (zaak C-179/90, Merci Convenzionali). Dit wordt veroorzaakt door verscholen protectionisme en cliëntelisme. Voorkomen moet worden dat een publieke onderneming handelt naar eigen goeddunken, want dat is niet noodzakelijkerwijs in het algemeen belang.
Wat is de lijn van het Hof van Justitie nu in de praktijk artikel 106 VWEU het meest in verband met artikel 102 VWEU wordt toegepast?
Volgens het Hof van Justitie is het niet verboden om een machtspositie te scheppen door het verlenen van een exclusief recht. Een lidstaat handelt in strijd met artikel 102 juncto artikel 106 VWEU indien de publieke onderneming door het verlenen van een uitsluitend recht ertoe wordt gebracht misbruik te maken van haar machtspositie. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren indien de publieke onderneming haar exclusieve recht handhaaft terwijl ze niet aan de vraag kan voldoen; beperking productie, artikel 102 onder b VWEU (zaak C-41/90, Höfner &Elser). Dan komt de grond braak te liggen.
Het is niet verboden een machtspositie te scheppen door het verlenen van een exclusief recht. De publieke onderneming of de lidstaat kan een beroep doen op artikel 106, lid 2 VWEU ter rechtvaardiging van het verlenen van exclusieve rechten. Wat is hiervoor vereist en in welke elementen valt artikel 106, lid 2 VWEU uiteen?
De publieke onderneming kan zijn een onderneming belast (specifieke overheidsactie, taakopdracht) met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang (hier is voor lidstaten enige ruimte voor eigen invulling; bijv. traditionele nutssectoren als water, gas, elektriciteit, maar ook gegarandeerde post op gelijke voorwaarden [Deutsche Post], exploitatie van televisie, arbeidsbemiddeling, exploitatie van een haven, afvalverwerking) die het noodzakelijk (evenredigheidstoets) maakt (voor de uitoefening van de taak) (bijvoorbeeld C-320/91, Corbeau inzake ‘cherry picking’) dat de regels van het werkingsverdrag niet van toepassing zijn. Bovendien mag de handel tussen de lidstaten niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de EU.
Er is een minder belemmerend alternatief voor veel overheidsmonopolies, namelijk subsidiëring van de extra kosten die voortvloeien uit de dienst van algemeen economisch belang. Tegenover deze voordelen voor de concurrentie staat het nadeel voor de overheid en de publieke onderneming: staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU (aanmelding bij en goedkeuring door de commissie). Wanneer is er geen sprake van staatsteun?
De toepassing van artikel 106, lid 2 en artikel 107 VWEU houdt in dat er geen staatssteun is zolang de publieke onderneming alleen de kosten als gevolg van het uitvoeren van een taak van algemeen economisch belang gecompenseerd krijgt (zaak C-280/00, Altmark).
In het Altmark-arrest zijn de criteria ontwikkeld voor de uitzondering voor diensten van algemeen economisch belang. Op grond hiervan is geen sprake van een voordeel, en dus géén staatssteun, als wordt voldaan aan vier cumulatieve voorwaarden. Wat zijn die vier voorwaarden?
Daadwerkelijk belast met duidelijke openbare dienstverlening. Voorwaarden voor compensatie moeten objectief en vooraf zijn vastgesteld. Alleen compensatie van de kosten en redelijke winst. Als geen aanbesteding heeft plaatsgevonden, kosten vaststellen op grond van een benchmark.
Wat behelst de procedure van artikel 106, lid 3 VWEU voor de Europese Commissie?
Artikel 106, lid 3 VWEU geeft de Europese Commissie de mogelijkheid artikel 106 VWEU te specificeren zonder tussenkomst van de raad (de lidstaten hebben zichzelf buitenspel gezet). Het artikel bevat een rechtsgrondslag voor beschikkingen en richtlijnen gericht tot lidstaten (dus niet individuele publieke ondernemingen). De commissie kan bepaalde sectoren liberaliseren of lidstaten c.q. publieke ondernemingen corrigeren indien deze in strijd handelen met artikel 106 juncto artikel 102 VWEU.
Op welke manier komt ook aan particulieren een handhavende taak toe?
Artikel 106, lid 1 VWEU heeft rechtstreekse werking (zaak 155/73, Sacchi). Artikel 106, lid 2 is van toepassing samen met andere bepalingen van het unierecht. Of sprake is van directe werking is afhankelijk van de context (C-393/92, Almelo).
Overheidssteun aan bepaalde ondernemingen die de mededinging vervalst, is onverenigbaar met de interne markt op grond van artikel 107 VWEU, voor zover deze steun invloed heeft op de handel tussen de lidstaten. Wat wordt bedoeld met het verlenen van staatssteun door de overheid van een lidstaat?
Onder het begrip ‘overheid’ vallen alle overheidsinstellingen, ook lagere overheden. Het gaat om overdracht van staatsmiddelen door een lidstaat, of een door een van overheidswege ingesteld, of aangewezen, publiek- of privaatrechtelijk lichaam. Dit is het eerste kenmerk van verboden staatsteun. | Ook wanneer een particuliere instantie in feite de steun uitkeert, kan dit dus aan de overheid worden toegerekend (zaak 78/76, Steinike en Weinlig). De steun moet ten laste komen van de overheidsfinanciën (zaak C-379/98, PreussenElektra).
Kan ook het verlenen van uitstel van betaling vallen onder overdracht van staatsmiddelen?
Ja, het gaat om allerlei toegekende voordelen, ruimer dan subsidies en belastingvoordelen alleen. Inzake verlening van uitstel van betaling zie C-256/97, DMT. De financiering van het uitstel voor onderneming DMT door de Belgische Rijksdienst voor Sociale Zekerheid moest met staatsmiddelen worden bekostigd.
Wat wordt ermee bedoeld dat de steunmaatregel bepaalde ondernemingen moet begunstigen, het tweede kenmerk van verboden staatssteun?
De onderneming moet een economisch voordeel krijgen (zie ook C-256/97, DMT). Dit voordeel kan niet onder normale marktvoorwaarden worden verkregen; onderzocht zou moeten worden of een particuliere schuldeiser bereid zou zijn een bepaalde betalingsregeling te treffen (m.e.i.p., Leeuwarder Papierfabriek). Bedoeld wordt dat een algemene maatregel die ten goede komt aan een objectief vastgestelde groep geen begunstiging van bepaalde ondernemingen zal opleveren, omdat deze niet voldoet aan het zogeheten selectiviteitsvereiste. Daarnaast moet sprake zijn van het verlenen van een voordeel. Wanneer de overheid alleen maar geld geeft ter compensatie van extra kosten, zal er geen voordeel zijn, en dus geen staatssteun (zaak C-53/00, Ferring en zaak C-280/00, Altmark).
Wat wordt bedoeld met het derde kenmerk van verboden staatssteun dat steun wordt verleend aan ‘bepaalde ondernemingen of bepaalde producties’?
Hiermee wordt bedoeld dat het verboden is om ‘selectieve steun’ te geven; steun die niet voor alle vergelijkbare ondernemingen beschikbaar is (zaak 143/00, Adria-Wien).
Valt compensatie voor publieke dienstverplichtingen, bijvoorbeeld in het geval van onrendabele buslijnen, onder artikel 107 lid 1 VWEU?
Nee, het gaat hier om een subsidie die niet wordt aangemerkt als staatssteun en die niet hoeft te worden aangemeld als is voldaan aan alle vier de voorwaarden zoals door het Hof van Justitie geformuleerd in de zaak C-280/00, Altmark.
Wat is de betekenis van het vierde kenmerk van verboden staatssteun dat deze ‘de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen’?
De Europese Commissie en het Hof van Justitie zijn altijd streng geweest ten aanzien van het vereiste dat de mededinging vervalst wordt. Maar ze besteden er in vergelijking met de andere kenmerken niet zo veel aandacht aan. Als aan de eerste drie kenmerken is voldaan, wordt dit kenmerk blijkbaar al gauw aangenomen. Ze gaan ervan uit dat een vervalsing inherent is aan het feit dat een onderneming steun ontvangt terwijl een andere onderneming daarvan verstoken blijft. Op grond van deze redenering zal er ook snel invloed zijn op de handel tussen de lidstaten, het vijfde kenmerk van verboden staatssteun. Dit geldt ook bij subsidies bij een onderneming die niet actief is in de export. Kunstmatige versterking van een onderneming, bijvoorbeeld van de Friese bouwer van zeilboten in de lidstaat Nederland, vermindert immers de kansen voor botenbouwers uit Duitsland en België (C-75/97, Maribel).
Om te vallen onder verboden staatssteun volgens unierecht, moet de staatssteun een merkbaar effect hebben op de handel tussen de lidstaten en op de mededinging. Hoe valt dit te analyseren?
De vraag is of de staatssteun de positie van de ene onderneming (scheepsbouwer) versterkt in vergelijking met andere ondernemers in dezelfde handelslijn en of het impact heeft op de handel tussen de lidstaten. Het antwoord is ja. De analyse wordt door de commissie niet zo diepgaand gedaan als bij artikel 101 en 102 VWEU.
Wat is de extra algemene uitzondering op het gebied van staatssteun?
Er is een de minimisregel voor staatssteun. Kleine inbreuken op het VWEU zijn met een pennenstreek uitgezonderd door een verordening. De grens van de toegestane steun bedraagt 200.000 euro over een periode van drie jaar (Verordening 1407/2013). In de transportsector over de weg is de drempel 100.000 euro over een periode van drie jaar. De verordening is niet van toepassing op de landbouwsector. De verordening geldt niet als de maatregel ziet op de internationale handel (uit een commissiemededeling blijkt dat vanwege de financiële en economische crisis de commissie tijdelijke steun accepteert als die niet boven de 500.000 euro per onderneming gaat en als is voldaan aan een aantal nadere criteria).
Geef vier voorbeelden van steunmaatregelen.
Subsidies, Investeringen in (noodlijdende) bedrijven die een particuliere investeerder niet zou doen, belastingvermindering (vrijstellingen van ecotaks voor energie-intensieve bedrijven), leningen tegen niet-marktconforme voorwaarden (extreem lage rente).
Wat te doen als overheidssteun echt noodzakelijk is?
Het werkingsverdrag voorziet in een aantal steunmaatregelen die verenigbaar zijn met de interne markt (artikel 107, lid 2 VWEU) of daarmee verenigbaar kunnen worden verklaard (artikel 107, lid 3 VWEU).
Op grond van artikel 108, lid 3 VWEU dienen overheden steunmaatregelen van tevoren aan te melden bij de Europese Commissie, die de steun eventueel kan toestaan. Welke regels gelden hierbij?
Tijdens het onderzoek door de commissie mag de steun niet verleend worden (standstill-bepaling). Deze standstill-bepaling heeft rechtstreekse werking. Steun die is verleend zonder dat de commissie deze verenigbaar met de interne markt heeft verklaard, is onregelmatig verstrekt en kan worden teruggevorderd.
Hoe dient de term ‘staatssteun’ te worden gedefinieerd? In welke mate is staatssteun onder Europees mededingingsrecht geaccepteerd?
Staatssteun betreft een financieel voordeel, gegeven op een selectieve manier door de overheid of met staatsmiddelen bekostigd. De steunmaatregelen van staten zijn met de interne markt verenigbaar als 1) de andere voorwaarden genoemd in artikel 107, lid 1 VWEU niet zijn vervuld (de steun heeft geen effect op de handel tussen de lidstaten of het verstoort niet of dreigt niet te verstoren de mededinging) of 2) het valt onder de groepsuitzondering of onder een uitzondering in artikel 107, lid 2 of lid 3 VWEU, artikel 106, lid 2 VWEU (diensten van algemeen economisch belang), of artikel 93 VWEU (spoor-, weg- en binnenwaterentransport). Als het gaat om staatssteun zal de commissie het moeten goedkeuren. Alleen in het geval van een groepsvrijstelling is aanmelding niet noodzakelijk.
In een lidstaat van de Europese Unie is een vliegtuigmaatschappij, voorheen in handen van de overheid van die lidstaat, geprivatiseerd. De vliegtuigmaatschappij doet het niet goed en dreigt failliet te gaan. Om het bedrijf te redden, wordt een nieuwe aandeelhoudersmaatschappij opgericht die de bezittingen van het oude bedrijf overneemt. In deze nieuwe maatschappij bezit de staat 80 procent van de aandelen. Maar economen waarschuwen dat de reorganisatie niet voldoende serieus is gedaan. Volgens hen heeft de vliegtuigmaatschappij te veel vliegtuigen, te veel werknemers en te veel onrendabele bestemmingen waar naartoe wordt gevlogen. Volgens de economen is het voor de vliegtuigmaatschappij niet mogelijk om zonder verlies te draaien. Op basis van die analyse hebben burgers van de lidstaat hun beklag gedaan dat hun belastinggeld wordt verspild door het in de vliegtuigmaatschappij te stoppen en tevens dat zo’n investering in strijd is met het Europees recht. Een goedkope vliegtuigmaatschappij met lage kosten in dezelfde lidstaat is ook ongelukkig met de kwestie en vindt dat het Europees recht wordt geschonden. Bent u het daarmee eens?
Participatie in het kapitaal van een onderneming is een vorm van staatssteun (art. 107 VWEU) als een particuliere onderneming, bijvoorbeeld een bank, niet dezelfde investering zou hebben gedaan. Het is niet acceptabel als de staatssteun voldoet aan de andere voorwaarden die zijn genoemd in artikel 107, lid 1 VWEU (effect op de handel, verstoring van de mededinging) en niet kan worden gerechtvaardigd (artikel 107, lid 2 en lid 3 VWEU). In een zaak als deze kan het nog wel zinvol zijn na te gaan of er iets kan worden gedaan op basis van de leidraad van de commissie inzake staatssteun om bedrijven in moeilijkheden te redden en te reconstrueren.
Hoe zijn de verschillende procedures in te delen die op grond van de artikelen 101 en 102 VWEU gevoerd kunnen worden?
Antwoord: procedures bij Commissie, Nationale mededingingsautoriteit (artikelen 101 en/of 102 VWEU), procedures bij het Hof van Justitie of procedures bij de nationale rechter. JWE: Clementieverzoek, klacht van een derde of ambtshalve onderzoek door de Commissie (vaak sectoronderzoek)
De procedures bij de commissie zijn voornamelijk neergelegd in Verordening 1/2003. Wie kunnen klachten indienen?
Volgens art 7 lid 2 Verordening 1/2003 kunnen klachten worden ingediend door lidstaten en diegenen die een rechtmatig belang kunnen aantonen. Benadeelden kunnen ondernemingen (zowel concurrenten als anderen), ondernemersverenigingen, consumenten en consumentenverenigingen.
Is de commissie verplicht naar iedere klacht onderzoek in te stellen?
Nee, de Commissie heeft het recht om op grond van haar prioriteiten, het zogenaamde Gemeenschapsbelang, geen onderzoek in te stellen. Er is geen recht op een procedure. Criteria: economisch en consumentenbelang, ernst en duur van de inbreuk, noodzakelijke investeringen om de inbreuk vast te stellen.
Welke 4 functies heeft het opleggen van een boete in het mededingingsrecht?
Bestraffing, schadevergoeding en preventie, zowel specifiek als generaal.
Welke gedachte ligt aan de basis van de keuze om de opbrengst van de boete te laten terugvloeien in de staatskas?
Het ontbreken van een strafrechtelijk karakter betekent dat meer waarde moet worden gehecht aan het element van schadeloosstelling, waarbij de maatschappij een schadevergoeding krijgt voor het welvaartsverlies dat door het kartel is veroorzaakt. Kartelboetes zijn niet fiscaal aftrekbaar.
Waarom worden de boetes in het Europese mededingingsrecht berekend aan de hand van de omzet?
Er is geen beter criterium. Winstgevendheid bestraffen is vreemd, het aantal werknemers of de omvang van kapitaal is manipuleerbaar.
Waaraan ontleent de Europese Commissie de bevoegdheid tot het opleggen van boetes?
In art. 103 VWEU lid 2 (a) vormt de rechtsgrondslag om voorschriften vast te stellen. In verordening 1/2003 is dat in art 23 gebeurd met diverse boetes; in lid 1 voor het verstrekken van onjuiste inlichtinge in lid 2 voor handelen in strijd met art. 101 en 102 VWEU
Door het leniency-beleid of clementiebeleid van de commissie en de nationale mededingingsautoriteiten worden klokkenluiders aangemoedigd om bijvoorbeeld kartels aan te melden. Met name hardcorekartels komen aan het licht door een tip van een klokkenluider. Inzake de clementieregeling (leniency), wat zijn de twee voordelen voor een ‘klikkende’ onderneming die immuniteit krijgt na melding van een kartel bij de Europese Commissie?
Er hoeft geen of minder boete te worden betaald. De andere ondernemingen krijgen wel een boete en de ‘klikkende’ onderneming krijgt zodoende een concurrentievoordeel.
Is er verschil tussen de eerste en de andere ondernemingen die klikken?
De eerste onderneming die doorslaggevend bewijs aandraagt, krijgt kwijtschelding (immuniteit) van de boete. De tweede en volgende ondernemingen krijgen korting (tot immuniteit) indien ze volledig meewerken met het onderzoek.
Klokkenluidersregelingen lijken het voordelig te maken om snel te klikken en op die manier instabiliteit in een kartel te brengen. Toch is klokluiden geen one shot game. Leg uit waarom.
Ondernemingen die willen klokluiden, moeten beseffen dat leniency geen bescherming biedt tegen civiele aansprakelijkheid. De informatie die de onderneming indient bij de mededingingsautoriteiten wordt doorgegeven. Klokluiden is een spel waarin winst (boete-immuniteit) in één spel geen garantie vormt voor winst in volgende spelen.
Waarom is bij het feitelijke onderzoek door de commissie sprake van een spanningsveld tussen doelmatige opsporing van kartels enerzijds en de regels van een eerlijk proces en artikel 8 EVRM anderzijds?
Dit komt door het verborgen karakter van kartels en de neiging van de karteldeelnemers bewijsmateriaal te vernietigen als de commissie hen op het spoor is.
Wat wordt bedoeld met het verbod op een ‘fishing expedition’?
Geadresseerden zijn op grond van artikel 18 van Verordening 1/2003 verplicht informatie te geven. Maar de commissie kan niet zomaar al wat haar goeddunkt opvragen bij de onderneming, om op grond daarvan gerichte vragen te stellen. De commissie dient het doel van haar onderzoek aan te geven en welke informatie zij wenst.
Wat zijn ‘dawn raids’ of verificatiebezoeken?
Bezoeken aan ondernemingen in de ochtend als het kantoor opengaat.. Deze inspecties worden geregeld in art. 20 1/2003. De Commissie heeft het recht tot toegang van het bedrijf en documenten. Dit omvat ook het recht op passwords. De ambtenaren mogen ruimten verzegelen, op het verbreken waarvan hoge boetes staan. Een bedrijfslokaal valt onder de bescherming van art. 8 EVRM.
Hoe is de start van bedrijfsbezoeken of inspecties en verzoeken om inlichtingen?
Bedrijfsbezoek geschiedt op grond van een schriftelijke machtiging of besluit waarin het voorwerp en het doel van het bezoek worden vermeld (art. 20, lid 3 en 4 Verordening 1/2003).
Mag de commissie ook andere gebouwen inspecteren dan het bedrijfslokaal?
Op grond van artikel 21 Verordening 1/2003 kan de commissie ook andere gebouwen inspecteren (privéwoning van de directeur) zonder toestemming van de bewoner. Hiervoor is voorafgaande toestemming nodig van de nationale rechterlijke instantie. De NMa kan dit alleen met toestemming van de bewoner.
Door welke factoren worden de bevoegdheden van opsporing begrensd?
Ondernemingen en medewerkers hebben een inlichtingenplicht. Maar ondernemingen en hun medewerkers mogen zich in de eerste plaats beroepen op het zwijgrecht ten aanzien van informatie waaruit hun persoonlijke betrokkenheid bij de inbreuk blijkt: nemo-teneturbeginsel. In de tweede plaats is er het beroepsgeheim. Er is wel verschil tussen een bedrijfsjurist en een advocaat (inclusief correspondentie). Het legal privilege (onschendbaarheid van de correspondentie) bestaat alleen ten aanzien van advocaten die zijn toegelaten tot de balie in een van de lidstaten van de EU. In de derde plaats is er de bevoegdheid tot toetsing door de nationale rechter (mogelijke schending art. 8 EVRM).
Na voltooiing van het feitelijke onderzoek volgt de voorbereiding van het besluit door de commissie. Voordat het besluit wordt toegezonden aan de onderneming is sprake van een processuele tussenstap. Welke?
Een mededeling van punten van bezwaar (art. 27 Verordening 1/2003), voorzien van een conclusie ter zake van de inbreuk op het mededingingsrecht. Daarna worden de partijen gehoord. Vervolgens wordt het besluit opgesteld door de juridische afdeling van de Europese Commissie en door de voltallige commissie vastgesteld.
Welke waarborg is er dat er tussen de commissie en de onderneming ‘equality of arms’ is?
Het recht op toegang tot de stukken in procedures op grond van het Europees mededingingsrecht is verduidelijkt in de Cement-zaken (gevoegde zaken C-204/00 P e.a., Aalborg Cement). De commissie moet inzage geven in alle documenten die van belang kunnen zijn voor de verdediging. Dit omvat zowel belastend als ontlastend materiaal. Weigeren om inzage te verlenen in een document is alleen dan in strijd met het beginsel van ‘fair trial’ (art. 6 EVRM) en ‘equality of arms’ (en kan dus leiden tot vernietiging van een besluit) indien: a) dit document door de commissie als bewijs is gebruikt en b) indien dit document bepalend is geweest voor de uitkomst (indien het besluit anders zou luiden wanneer het document niet zou mogen worden gebruikt). Bovendien is de wat meer onafhankelijke ‘Hearing Officer’ in het leven geroepen.
Nadat de procedure is doorlopen zal de commissie in veel gevallen een besluit vaststellen, een eindbeschikking geven. Wat houdt dat in?
Het besluit bevat een vaststelling van de feiten en een juridische analyse inzake de toepasselijkheid van het kartelverbod, en mogelijk een boete of dwangsom wegens overtreding van artikel 101 VWEU. Tegen deze beschikking, tegen dit besluit, kan de onderneming beroep instellen bij het Gerecht op grond van artikel 263 VWEU. De commissie kan 1) een boete opleggen, 2) een verbodsbesluit vaststellen (art. 7 Vo. 1/2003) – eigenlijk gebodsbeschikking – en 3) de procedure staken door te besluiten dat toezeggingen (commitments) van de onderneming worden aanvaard (art. 9 Vo 1/2003) zonder dat een inbreuk wordt vastgesteld. Er is ook nog een vierde schakel: een beschikking vaststellen dat artikel 101 VWEU of artikel 102 VWEU niet is overtreden (ook wel mijlpaalbeschikking [artikel 10 Vo. 1/2003] om te verduidelijken dat een bepaalde gedraging is geoorloofd).
Onder welke voorwaarden kan de commissie besluiten, houdende voorlopige voorzieningen (art. 8 Vo. 1/2003) uitvaardigen?
Onder de volgende cumulatieve voorwaarden: 1.Er is een prima facie-inbreuk op het mededingingsrecht (de commissie is niet gehouden een volledig onderzoek te doen naar de toepasselijkheid van het mededingingsrecht). 2. Noodzaak om op korte termijn op te treden. 3.Gevaar voor ernstige en onomkeerbare schade aan de mededinging. 4. De maatregelen moeten evenredig zijn (beperkt in de tijd, en tot datgene wat noodzakelijk is om de huidige stand van zaken te handhaven).
Bij wie kan een onderneming in beroep tegen een beschikking van de Europese Commissie?
Tegen beschikkingen van de commissie staat beroep open bij het Gerecht. Dit is de algemene mogelijkheid van beroep op grond van artikel 263, paragraaf 4 VWEU net zoals in het overige Europees recht. Op grond van het algemene Europees recht (Plaumann-doctrine) kunnen geadresseerden van de beschikking en ondernemingen die een klacht hebben ingediend op grond van Verordening 1/2003
In hoeverre kunnen zogenaamde follow-on-acties, met name het optreden van ‘litigation vehicles’, een negatief effect hebben op het clementiebeleid?
Bij het voortborduren op boetebesluiten worden in gerechtelijke procedures schadeclaims ingediend door partijen die menen schade te hebben ondervonden van een kartel. Wanneer deze procedures worden gestart door ‘litigation vehicles’, die de vorderingen van ondernemingen of individuen hebben opgekocht, kan bij agressief optreden van de ‘litigation vehicles’ het clementiebeleid in gevaar komen. De eisers zullen op zoek gaan naar gedetailleerd bewijs en vragen toegang tot dossiers van de mededingingsautoriteiten, ook de commissie. Hierdoor ontstaat spanning tussen enerzijds het belang van openbaarheid en toegang tot stukken en anderzijds het belang van de beboete onderneming bij vertrouwelijke behandeling van stukken inclusief clementieaanvragen. Clementieaanvragers zouden bijvoorbeeld angstig kunnen worden voor zulke verzoeken om toegang van dossiers in de toekomst.
Aanmeldingsplicht
Plicht van een lidstaat om elk voornemen tot het verlenen van steun bij de Commissie aan te melden.
Anic-vermoeden
Het Anic-vermoeden houdt in dat van de bij de afstemming betrokken ondernemingen mag worden geëist dat zij het bewijs leveren dat die afstemming geen invloed op hun marktgedrag heeft gehad. Een alternatieve verklaring alleen is onvoldoende tegenbewijs. (artikel mobiele operators T-mobile)
Albany-exceptie
Een door collectieve onderhandeling tussen werkgevers en werknemers tot stand gekomen overeenkomst met een sociale doelstelling is uitgezonderd van MR in bijzonder art. 101 VWEU.
Alleenverkoopovereenkomst
Een overeenkomst waarbij de leverancier toezegt, alleen aan één wederverkoper in een bepaald gebied te zullen leveren.
Altmarkt exeptie
Als de overheid een onderneming opdraagt een bepaalde dienst van algemeen economisch belang uit te voeren, qualificeert compensatie niet als staatssteun en is toestemming vragen ex. art. 107 VWEU niet van toepassing. Voorwaarden: 1 daadwerkelijk belast met DAEB, 2. Compensatie berekend met objectieve en transparente criteria, 3. Compensatie niet hoger dan kosten en redelijke winst en 4. als niet via openbare aanbesteding dan kosten vaststellen als gemiddelde, goed beheeerde onderneming . Er is een Altmarkt pakket met een mededeling, een groepsvrijstellingbesluit en een speciale de minimis verordening.
Anic methode
Het bewijs van onderlinge afstemming is voldoende om afstemming, gedrag en causaal verband aan te tonen.
Braak liggende grond doctrine
Fallow field. Een publieke onderneming die niet aan alle vraag voldoet en zodoende een deel van de markt braak laat liggen. Dit is een voorbeeld van misbruik volgens 106 jo 101 VWEU.
Bundel effect
De toetreding tot een markt is nagenoeg onmogelijk gemaakt doordat alle distributeurs van een bepaald product voor langere tijd gebonden zijn aan hun leveranciers.
Cherry picker
Iemand die zich concentreert op het winstgevende deel van de markt
Chicago School:
De markt kent zelf een correctiemechanisme dat zo sterk is dat efficiëntie op de lange termijn vanzelf intreedt. Een monopolie is dus altijd tijdelijk en hoeft niet te worden bestreden met mededingingsrecht. Alle verliezers verdwijnen van de markt, de winaars blijven over (Darwinistisch): de beginselen van deze stroming vormen de basis van het huidige Amerikaanse mededingingsrecht.
Concentratie
Een fusie tussen twee ondernemingen of de verwerving van een participatie door één onderneming in het kapitaal of in de vermogensbestanddelen van een andere onderneming. Het kan gaan om een fusie, een overname en vorming van een gemeenschappelijke onderneming (joint venture).
Concurrentieverstorende overeenkomsten
Afspraken (kan ook stilzwijgend zijn) die tot doel of tot gevolg hebben dat de concurrentie wordt beperkt.
Concurrentieverstorende besluiten van ondernemersverenigingen
Concurrentievervalsing door ondernemingen, gebaseerd op een besluit van een vereniging waar de betrokken ondernemingen bij zijn aangesloten.
Concurrentieverstorende onderling afgestemde feitelijke gedragingen (oafg’s)
Uniform gedrag van ondernemers dat concurrentieverstorend is als gevolg van afstemming en niet als gevolg van (stilzwijgende) afspraken.
Covo
Concentratiecontrole verordening
De minimisregel
Zie bagatelregel.
Diagonaal of conglomeraat
Naburige markten
Engelse clausule
Een bepaling die een afnemer verplicht lagere prijzen in de markt te melden aan de dominante speler. Speelt in een rol in het leerstuk van het misbruik van een machtspositie.
Economische eenheid
Bijvoorbeeld een concern zeggenschap van moeder over dochter die daadwerkelijk wordt uitgeoefend. De samenwerking binnen een economische eenheid valt niet onder art. 101 VWEU.
Essential facilities
Een bijzondere vorm van leveringsweigering waarbij een infrastuur nodig is om een benedenstroomse markt te bereiken. [M]
Failing firm defense
De zogenaamde reddingsovername. Er wordt geen effect te zijn op de concurrentie als voldaan is aan i) zonder de overname zou het bedrijf verdwijnen, ii) geen alternatief dat minder impact heeft op mededinging en iii) de activa moeten van de markt verdwijnen. [C]
Follow-on actions
Civiele schadeclaims voor de nationale rechter volgend op een art 101 VWEU procedure resulterend in een boetebeschikking. [K]
Formele onderzoeksprocedure
De door de Commissie te volgen procedure als een aangemelde maatregel steun vormt, waarvan de Commissie twijfels heeft of deze maatregel verenigbaar is met de interne markt.
Foreclosure
Speelt bij verticale samenwerking. Door zeer lange termijnsamenwerkingscontracten (tussen brouwer en cafe) binden partijen zich aan elkaar. Daardoor word de toetreding bemoeilijkt. Ligt op snijvlak van economie en politiek. Er is meer vanuit politiek dan vanuit economie iets tegen deze foreclosures.
Franchising
Een overeenkomst waarbij de franchisegever aan de frachisenemer het recht toekent een onderneming volgens een bepaalde formule te drijven.
Full function joint venture
De JV kan zelfstandig aktief worden. Eigen kapitaalbeslissingsbevoegheid en toegang tot de markt. Deze JV valt onder het concentratierecht. [C]
Geografische markt
De markt op een bepaald gebied waarop een bepaalde concurrentiehandeling zich afspeelt. [M]
Groepsvrijstelling
Vrijstelling van het kartelverbod voor duidelijk omschreven groepen van overeenkomsten.
Gun jumping
Het niet aanmelden van ….
Harvard School on anti-trust law
de economische bedrijvigheid op een markt wordt voornamelijk bepaald door de structuur van die markt. Structuur stond centraal, aan daadwerkelijk gedrag ondernemingen werd minder waarde gehecht. In markten waar weinig concurrentie was, moest de overheid dus optreden om de marktstructuur zo te wijzigen dat de concurrentie zou terugtreden. Deze gedachte leidde in Amerika tot grote overheidsbemoeienis.
Hardcore kartel
Een kartel dat bewust geheim gehouden wordt, met andere woorden geen onschuldige afspraken. Voor een hardcore kartel wordt het merkbaar effect aangenomen.
Hearing officer
Een functionaris van de Commissie maar niet van DG Competition die toeziet op de correcte toepassing van de procedurele waarborgen, zoals toegang tot dossier.
Horizontale overeenkomsten, besluiten of oafg’s
Afspraak tussen twee verschillende ondernemingen, concurrenten, in hetzelfde stadium van de productiekolom (bijvoorbeeld twee wijnboeren). Hieronder vallen bijvoorbeeld afspraken over prijzen, productie- of verkoopquota en marktverdelingsovereenkomsten.
Individuele ontheffing
Een ontheffing van het kartelverbod voor een individueel geval.
Joint venture
Gemeenschappelijke onderneming van twee of meer ondernemingen die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult.
Koppelverkoop
De afnemer wordt gedwongen ook andere producten te kopen (voorbeeld printer en cartridges).Dit is zowel uitbuiting (meer kopen dan nodig) als uitsluiting (concurrenten worden buitgengesloten).[M]
Leveringsweigering
Een vorm van uitsluitingsmisbruik. Een dominante onderneming maakt misbruik als een andere onderneming om goed te kunnen concurreren een bepaald goed of dienst nodig heeft.
Machtspositie
De positie van de onderneming op de markt is zo sterk dat geen rekening hoeft te worden gehouden met concurrenten, afnemers en consumenten.
Margin squeeze
Een dominante onderneming levert een half-fabricaat aan haar dochter en aan haar concurrenten.
Marktmacht
Het verschijnsel dat een of meer ondernemingen duurzaam in staat zijn de prijs van een bepaald goed te bepalen. Marktmacht is samen met ingrijpen van de overheid de oorzaak van mededingingsproblemen. JWE: voorafgaand is de economische definitie (in staat zijn de prijzen te verhogen), de Commissie hanteert een ingewikkelder juridische definitie.
Market Economy Investor Principle (MEIP)
Overheidshandelen dat onder normale marktvoorwaarden en omstandigheden plaatsvindt geeft geen aanleiding tot toepassing van art. 107 lid 1 VWEU. Het betreft vaak leningen met een marktconforme rente.
Merkbaarheidsvereiste
Vereiste dat een concurrentiebeperking een bepaald effect op de markt moet uitoefenen.
Misbruik van een machtspositie
Een onderneming met machtspositie die handelingen verricht die nadelig zijn voor concurrenten en/of afnemers en/of consumenten.
Mijlpaalbesluit
Een besluit van de Commissie dat volgens art 10 van de verordening geen overtreding van art 101 wordt geconstateerd. Besluit wordt genomen om de interpretatie van de mededingingsregels door de commissie vast te leggen.
Negatieve verklaring
Een informeel schrijven of een beschikking van de Commissie die aangeeft dat een aangemelde overeenkomst niet in strijd is met het kartelverbod.
Nuttig-effect-regel
Het staat lidstaten niet vrij om maatregelen te nemen die het nuttig effect (effet utile) aan de artikelen 101 en 102 VWEU nemen, een in de rechtspraak ontwikkelde leer die is terug te voeren op het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4 lid 3 VEU) (zaak 267/86, Van Eycke, r.o. 16).
Officieel onderzoek
Onderzoek van een steunmaatregel door de Commissie als in het kader van het voorlopig onderzoek blijkt dat er bezwaren kunnen bestaan tegen de voorgenomen steunmaatregel.
Oligopolistische interdependentie
Een markt waarin parallelle prijsstijgingen van nature voorkomen (dus zonder onderlinge afstemming). In een volmaakt oligopolie wordt aan de volgende voorwaarden voldaan: 1. Er zijn betrekkelijk weinig ondernemingen actief (ongeveer vijf). 2. Met vergelijkbare marktaandelen. 3. Op een transparante markt (dat wil zeggen dat de ondernemingen weten welke concurrent hoeveel produceert tegen welke prijs). 4. Er zijn hoge toetredingsbarrières. 5. De producten en het productieproces zijn homogeen.
Onrechtmatige steun
Steun die is verstrekt zonder aanmelding van de Commissie, zonder het eindbesluit van de Commissie af te wachten of die in strijd is met de eindbeslissing.
PIP
Private-investeerders-principe: gevallen waarin de overheid deelneemt in het aandelenkapitaal van een onderneming op dezelfde wijze en onder vergelijkbare voorwaarden als door private investeerders (bijv. banken) worden niet als staatsteun beschouwd. Dan geldt het PIP.
Procedure betreffende aangemelde steun
De door de Commissie te volgen procedure nadat een steunmaatregel is aangemeld.
Procedure betreffende onrechtmatige steun
De door de Commissie te volgen procedure als steun is verleend zonder aanmelding of zonder te wachten op de eindbeslissing van de Commissie in de formele onderzoeksprocedure.
Procedure betreffende misbruik van steun
De door de Commissie te volgen procedure als een lidstaat de door de Commissie goedgekeurde steun voor een ander doel gebruikt dan het doel waarvoor toestemming is gegeven.
Procedure betreffende bestaande steunregelingen
De door de Commissie te volgen procedure als een bestaande steunregeling niet of niet langer verenigbaar blijkt te zijn met de interne markt.
Productmarkt
De markt voor een bepaald product waarop een bepaalde concurrentiehandeling zich afspeelt.
Publieke onderneming
Ook wel een openbare onderneming. Hierin heeft de overheid volgens de definitie van de transparantierichtlijn het voor het zeggen. Volgens art 106 WVEU is ook op deze ondernemingen
Punten van bezwaar
Omschrijving van de feiten en overwegingen waarom de Commissie van mening is dat een onderneming een inbreuk heeft begaan op de mededingingsregels.
Relevante markt
De markt waarop een bepaalde concurrentiehandeling zich afspeelt.
Rule of reason
Afweging van concurrentie bevorderende en concurrentiebeperkende gevolgen. Komt uit het Amerikaanse trust-recht
Openbaar bedrijf
Elk waarover de overheid rechtstreeks of middelijk een dominerende invloed kan uitoefenen.
Remedies
Corrigerende maatregelen als een onderdeel van een onderhandeling met een onderneming die een concentratie heeft aangemeld om de commissie te vermurwen. Structureel: afstoten bedrijfsonderdeel. Gedrag: toezegging bepaalde producten of diensten te leveren aan een concurrent.
Selectieve distributie
Overeenkomst waarbij een leverancier alleen levert aan bepaalde wederverkopers die aan bepaalde eisen (bijvoorbeeld vakbekwaamheid) voldoen. Verenigbaar met art. 101 VWEU als voldaan is aan i) selectie op puur kwalitatieve criteria, ii) uniforme en zonder discriminatie van die criteria.
SIEC toets
Significant Impediment of Effective Competion. Art 2(2) Covo. Concentraties die de daadwerkelijke mededinging op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze zouden belemmeren, met name als het resultaat van het in het leven roepen of versterken van een machtspositie, moeten onverenigbaar verklaard worden met de interne markt. Deze toets is het acronym van de Engelse vertaling van Significante Beperking van de Effectieve Mededinging.
Stand-still verplichting
De verplichting om geen steun te verlenen zonder voorafgaande toestemming van de Commissie. [S]
SSNIP
Small but Significant Increase in Non-Transitory Increase in Price. Met deze test kan bepaald worden wat de relevante markt is door vast te stellen welke aanbieders er zijn en dan of een prijsstijging van bijvoorbeeld 5% winstgevend is. Zo niet, dan is de markt is geen aparte markt. Zo ja, de markt is een aparte markt. [M]
Staatssteun
Steunmaatregelen zijn volgens art. 107 VWEU onverenigbaar als: i) van de staten of in welke vorm dan ook bekostigd door de overheid (ruim begrip overheid), ii) die begunstigen (ruim begrip nl. economisch voordeel), iii) gelden voor bepaalde ondernemingen of producties(selectiviteit), iv) de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (snel aangenomen) en v) ongunstig zijn voor het handelsverkeer tussen de lidstaten. [S]
Steunmaatregel
Alle geldelijke of in geld waardeerbare voordelen die door een lidstaat of een onderdeel van een lidstaat wordt verschaft aan één of meer ondernemingen, welk voordeel niet kan worden verkregen onder normale marktvoorwaarden. Zie art. 107 lid 1 VWEU.
TESTEN
SIEC [C], SNIPP [M}, Ongunstig beinvloeden van de handel tussen de lidstaten {101, 102, 107}, Communautaire dimensie [C],
Troostbrief
Informele brief waarin wordt gesteld dat een afspraak naar het inzicht van de betrokken functionaris in aanmerking komt voor een individuele ontheffing.
Verticale overeenkomsten, besluiten of oafg’s
Afspraken binnen dezelfde bedrijfskolom, tussen ondernemingen en hun afnemers, bijvoorbeeld alleenverkoopovereenkomsten of bierleveringsovereenkomsten.
Verordening
Handeling van de Europese Unie waarin algemeen verbindende regels zijn neergelegd die gelden in de gehele Unie EU en rechtstreeks van toepassing zijn op de situaties en personen die daaronder vallen.
Voorlopig onderzoek
Eerste onderzoek door de Europese Commissie van een aangemelde steunmaatregel.
The Winner’s curse
Het verschijnsel dat bij openbare aanbesteding door de keuze nooit winnen of winnen en verlies maken niet zelden de winnaar uiteindelijk verlies maakt.