• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/141

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

141 Cards in this Set

  • Front
  • Back
5a. υστερον
later {bijw}
5a. ο μην, μηνος
de maand
5a. δια-μενει
het duurt
5a. δια (+?)
door…(heen); door middel van (+gen.)
5a. μενω
ik blijf; (+acc.) ik wacht op
5a. ουτος, αυτη, τουτο
deze;dit; die; dat {bijv}
5a. ουτος, αυτη, τουτο
hij; zij; het {zelfst}
5a. ουτως/ ουτω
op die/ deze manier; zo
5a. αγιος
gewijd; heilig
5a. η κρηνη
de bron
5a. κομιζω
ik breng; ik haal
5a. υπο (+?) (bij passieve ww -vormen)
door (+gen.)
5a. κοσμεω
ik orden; ik versier; ik tooi
5a. κατα-σκευαζω
ik maak gereed; ik rust uit
5a. πασχω
ik lijd; ik doorsta
5a. κατα (+?)
volgens; in overeenstemming met (+acc.)
5a. αυριον
morgen {bijw}
5a. μονος
alleen
5a. προτερος
eerder; vroeger
5a. λοιπος
overig
5a. ο βιος
het leven
5a. δια-λογιζομαι
ik overweeg; ik overdenk
5b. δευτερος
tweede
5b. προς (+?)
bij (+ dat)
5b. o τoπος
de plaats
5b. η εoρτη
het feest
5b. τo δωρον
het geschenk
5b. φoβεομαι
ik ben bang; ik vrees
5b. κoιμαομαι
ik ga slapen
5b. τo δακρυον
de traan
5b. ησθομεν
ik merk op; ik neem waar
5b. παυομαι (+?)
ik houd op met (+ ptc)
5b. θαρρεω
ik ben vol vertrouwen
5b. εσπομεν
ik ga mee; ik volg
5b. συvεχως
onafgebroken
5b. μεχρι (+?)
tot aan (+ gen)
5b. o υμτoς
het lied; de hymne
5b. αδω
ik zing
5c. αφ-ικνεομαι
ik kom aan bij; ik kom aan in
5c. ο κωμος
de (feestelijke) optocht
5c. κατα-λυω
ik ontbind, ik beëindig; ik maar een einde aan
5c. ο φιλος
de vriend
5c. επ-αν-ερχομαι
ik keer terug naar
5c. προσ-αγω
ik breng naar
5c. εατου/εατης
van zichzelf; van haarzelf
5c. δεχομαι
ik ontvang; ik neem aan
5c. εισ-αγω
ik breng naar; ik breng in
5c. ηγαγον
ik leid, ik voer; ik breng
5c. χθες {bijw.}
gisteren
5c. προτερον {bijw}
vroeger; eerder; tevoren; voorheen
5c.παρ-ειμι + dat
ik ben aanwezig bij; ik help
5c. πθνυγανομαι
ik informeer naar
5c. πλειων, πλειονος {bijv. nw}
meer
5c. ηδυς
zoet; aangenaam
5c. παρθενος
het meisje
5c. πεντε
vijf
5c. δεκα
tien
5c. ο ενιαυτος
het jaar
5c. η θυγατηρ, -τρος
de dochter
5c. το ονομα, -τος
de naam
5c. ανα
verspreid over {+ acc}
5c. ερχομαι
ik ga
5c. εισ-ερχομαι
ik ga naar; ik ga naar binnen
5c. παρα
naar; naar ... toe {+ acc}
5c. γυμναζω
ik oefen; ik train
5c. βουλομαι
ik wil; ik wil liever
5c. ο αθλητης
de atleet
5c. εγενομην
ik word; ik ontsta {γιγνομαι}
5c. εξ-ερχομαι
ik ga naar buiten
5c. αναγκαιος
noodzakelijk
5c. ενδον
binnen
5c. αυτου, αυτης, αυτου
van hem; van haar; van het
5c. η δουλη
de slavin
5c. εργαζομαι
ik werk
5c. η εσπερα
de avond
5c. μεγας
groot
5c. καμνω
ik span me in; ik word moe; ik ben ziek
5c. κοιμαομαι
ik ga slapen; ik ga naar bed
5c. ο εταιρος
de vriend
5c. πολλακις
vaak; dikwijls
5c. ο αυτος
dezelfde
5c. ο ονειρος
de droom
5c. ο νεανιας
de jongen; de jongeman
5c. κατα-λειπω
ik verlaat; ik laat achter
5c. πολυς
veel
5c. και δη και
en speciaal; en vooral
5c. εγειρομαι
ik word wakker
5c. επι-νοεομαι
ik bedenk me
5c. ουποτε, ου ποτε
nooit
5c. τις, τινος
een of ander; iemand
5c. ανεωξα
ik open {αν-oíγω}
5c. ηρομην
ik vroeg {aor.}
5c. τíς, τíνος
welk; wie
5c. ο ανηρ, ανδρος
de man
5c. τριακοντα
dertig
5c. ο δεσποτης
de heer; de meester
5c. δια-λεγομαι
ik spreek met {+ dat}
5c. το πραγμα, πραγματος
de zaak; het ding; de gebeurtenis
5c. κατα-λαμβανω
ik tref aan
5c. καιπερ
hoewel {+ ptc}
5c. απ-ειμι
ik ben afwezig
5c. επισταμαι
ik weet
5c. ει
als; of
5c. η σχολη
de vrije tijd
5c. δια
door; vanwege
5c. οργιζομαι
ik ben boos
5c. θεμις εστι
het is geoorloofd voor; ... mag
5c. πρωτος
eerste
5c. εσθιω
ik eet
5c. δυναμαι
ik kan; ik ben in staat
5c. βραδεως
langzaam
5c. αν-ισταμαι
ik sta op
5c. αμα
tegelijkertijd
5c. χαιρετε
verheug jullie; gegroet
5c. πλουσιος
rijk
5c. ο οικος
het huis; het huishouden; de familie
5c. αφ-ινκεομαι
ik kom aan; ik arriveer
5c. ηνεγκον
ik bracht; ik droeg
5c. επιθομην
ik geloof; ik gehoorzaam
5c. γαμεω
ik trouw met; ik trouw met een vrouw
5c. γαμεομαι
ik trouw met; ik trouw met een man {+ dat}
5c. ικανος
voldoende; toereikend
5c. δεομαι
ik mis; ik heb nodig; ik verlang; ik verzoek {+ gen}
5c. ο ιππος
het paard
5c. ποτε
eens; ooit
5c. απ-εβαλον
ik werp ervan af
5c. ολιγον
een beetje
5c. η σιγη
het zwijgen; de stilte
5c. ο γαμος
het huwelijk
5c. ομολογεω
ik stem in met
5c. αλληλιος
elkaar {dat}
5c. φραζω
ik toon; ik deel mee
5c. αρα μη;
toch niet?
5c. αποκρινομαι
antwoorden
5c. οι(ο)μαι
ik meen; ik denk
5c. προσηκει
het past; het is passend
5c. αθλιος
ongelukkig
5c. λυπεομαι
ik ben er verdrietig over {+ dat}
5c. η αγγελια
het bericht
5c. αγγελλω
ik bericht
5c. ευφραινομαι
ik verheug me; ik ben blij